Wereld Natuur Fonds - WNF dierenbibliotheek

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Dierenbibliotheek
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 747


Indische neushoorn
De Indische neushoorn heeft maar één hoorn en een dikke, geplooide huid. Dat heeft hem zijn andere naam `pantser-neushoorn` opgeleverd.
Ooit kwam deze soort in heel Zuid-Azië voor, maar aan het begin van de 20e eeuw was hij bijna uitgeroeid. Hoewel zijn hoorn nog steeds gewild is als ingrediënt van traditionele oosterse medicijnen, wordt de Indische neushoorn tegenwoordig effectief beschermd.
In het door het Wereld Natuur Fonds gesteunde reservaat Chitwan (zuidelijk Nepal) is hun aantal zelfs zo toegenomen, dat er van daaruit weer een aantal in een ander natuurgebied kon worden teruggebracht. (Indische neushoorn < neushoorns < onevenhoevigen < hoefdieren < zoogdieren)

Indische zandboa
Zandboa`s zijn vrij kleine slangen, zeker vergeleken met hun verwante soorten als de netpython en anaconda. Hun kop gaat zonder duidelijke overgang over in de rest van hun lichaam.
De Indische zandboa leeft in woestijnen in Azië. Een groot deel van zijn tijd zit hij (deels) onder het zand verborgen. Als het kouder wordt, zoeken ze holen van knaagdieren op die ze in één moeite door verorberen. (Indische zandboa < slangen < reptielen)

Indo-Chinese tijger
Met naar schatting tussen de 700 en de 1300 exemplaren is de Indo-Chinese tijger na de Bengaalse tegenwoordig de meest talrijke ondersoort van de tijger. De meeste leven in de regenwouden van Thailand. Door het verdwijnen van zijn leefgebied en stroperij is deze tijger echter zeker niet buiten gevaar.
Deze tijger is wat kleiner dan de Bengaalse. De grondkleur van de vacht is donkerder, maar wel lichter dan bij de Zuid-Chinese tijger.
Tot het jaar 2005 werd ook de Maleise tijger nog tot deze ondersoort gerekend. (Indo-Chinese tijger < katachtigen < tijgers < roofdieren < zoogdieren)

indri
De Indri is de grootste halfaap. Hij heeft een kort staartje maar erg lange achterpoten waarmee hij flinke sprongen kan maken. Zijn tekening - zwart met witte velden - is markant. Indri`s zijn overdag actief en leven in gezinsverband: een paartje met hun jongen. In tegenstelling tot veel andere halfapen eet de Indri vooral jonge bladeren. Ze zitten ook vaak te rusten in de bomen om hun maal te verteren. (indri < halfapen < apen en halfapen < zoogdieren)

Iriomotokat
De Iriomotokat is zeer zeldzaam en komt alleen voor op de Riukiu- en Iriomoto-eilanden ten zuiden van Japan. Daar leeft hij in het subtropische regenwoud, altijd in de buurt van water.
Hij jaagt op watervogels, krabben en andere kleine dieren. Elke kat heeft een eigen territorium van ongeveer twee vierkante kilometer. Volgens sommige opvattingen is de Iriomotokat een ondersoort van de Bengaalse tijgerkat (Felis bengalensis). (Iriomotokat < katachtigen < overig < roofdieren < zoogdieren)

iriserende spons
Dit is een van de mooiste sponzen. Vooral in ondiep water als het zonlicht nog voldoende kracht heeft lijkt hij fluoriscerend paars-blauw licht te geven.
De vorm is als van een vaas: geleidelijk breed uitlopend naar boven en een iets versmalde maar toch nog vrij brede opening met een opstaand randje daar omheen. De buitenwand is opvallend gerimpeld. (iriserende spons < sponzen < ongewervelde dieren)

Irrawaddidolfijn
Hoewel hij tot de zeedolfijnen behoort, is de Irrawaddidolfijn vaak in rivieren te vinden zoals de Irrawadi en de Mekong. Maar de meesten blijven in de kustzeeën en estuaria en zwemmen af en toe een rivier op om voedsel te zoeken. Deze vaak licht gekleurde dolfijn heeft een platte snuit en een bol voorhoofd. (Irrawaddidolfijn < dolfijnen en bruinvissen < tandwalvissen < walvissen en dolfijnen < zoogdieren)

jachtluipaard
Het jachtluipaard wordt ook vaak cheeta genoemd. Deze katachtige staat bekend als het snelste dier op het land. In een korte sprint kunnen ze snelheden van meer dan 100 km per uur halen en ze trekken net zo snel op als een Ferrari.
Jachtluipaarden jagen vaak midden op de dag. Dat maakt ze extra geliefd bij toeristen en filmmakers. Soms ondervinden de cheeta`s last bij het jagen van al die toeschouwers. Een andere lastpak is de leeuw of een hyena die regelmatig buit van cheeta`s afpakken of hun jongen doden.
Vroeger werd het jachtluipaard door de Egyptenaren en de Assyriers gebruikt als jachtdier. Hij moest op bevel achter een prooidier aangaan en deze na de vangst naar zijn begeleider brengen. (jachtluipaard < katachtigen < overig < roofdieren < zoogdieren)

jagoearoendi
Met zijn spitse snuit en slanke, langgerekte lichaam lijkt de jagoearoendi meer op een marter dan op een kat. Jagoearoendi`s jagen gewoonlijk overdag op de grond, zowel in het bos, als in het moeras als in de woestijn. (jagoearoendi < katachtigen < overig < roofdieren < zoogdieren)

jakhals
Deze jakhalssoort wordt ook goudjakhals genoemd vanwege de gouden tinten van zijn vacht. Deze soort komt niet alleen in Afrika voor maar ook in zuidelijk Europa en Azië.
Gewoonlijk leven ze in paren, maar op plekken met veel voedsel vormen ze ook wel groepen. Ze eten vaak aas en afval. De jakhals is vooral `s nachts actief en wordt overdag niet veel gezien. Wel worden ze vaak aangetroffen in de buurt van steden, vooral bij vuilnisbelten. (jakhals < hondachtigen < roofdieren < zoogdieren)

jan-van-gent
Jan-van-genten zijn zeevogels die hun prooi met een stootduik van soms wel 45 meter hoogte proberen te bemachtigen. Daarbij halen ze snelheden van meer dan 100 km per uur. Om de klap waarmee ze in het water plonzen te kunnen weerstaan, hebben ze luchtkamers aan de voorkant van hun lichaam.
Jan-van-genten broeden dicht opeengepakt in grote kolonies van soms enkele duizenden vogels. Hele kliffen of eilandjes kunnen helemaal zien van de broedende vogels of hun mest en nesten. Binnen de enorme groep heeft elk dier een vaste partner. Deze paren blijven gewoonlijk ook buiten de broedtijd bij elkaar. (jan-van-gent < pelikanen < aalscholvers e.v. < vogels)

Japanse bosgems
De Japanse bosgems is een stuk kleiner dan de gewone bosgems. Ze leven vaak op hoogten boven de 1000 meter in naaldbossen en open grasland. (Japanse bosgems < runderen e.v. (holhoornigen) < evenhoevigen < hoefdieren < zoogdieren)

Japanse kuifibis
Het verspreidingsgebied van deze vogel strekte zich anderhalve eeuw geleden uit van Zuidoost-Siberië, Noordoost-China, Noord Korea tot en met Japan. Door jacht, verdwijnen van zijn leefgebied en gebruik van pesticiden is hun aantal sterk afgenomen. Tegenwoordig leeft alleen nog in het Chinese Qinling-gebergte een wilde populatie van ongeveer 20 dieren. Samen met de Japanse kuifibissen in gevangenschap brengen die het totale aantal wereldwijd op nog geen 50 dieren, waarmee het misschien wel de zeldzaamste vogelsoort is van Azië.
Het Wereld Natuur Fonds steunt een project om deze soort weer in het wild uit te zetten. Daarnaast profiteert de Japanse kuifibis van de bescherming van het Qinling-gebied als reservaat voor de reuzenpanda, onder ander mogelijk gemaakt door een actie van de Nederlandse jeugdleden van het Wereld Natuur Fonds (WNF-Rangers). (Japanse kuifibis < reigers < lepelaars e.v. < vogels)

Java-aap
De naam van deze makaak is wat misleidend, want hij komt in heel Zuidoost-Azië algemeen voor. Hij leeft vooral in bossen langs rivieren en de kust. Hij kan goed klimmen, maar loopt en zwemt ook goed.
De Java-aap heeft een erg gevarieerd dieet. Naast vruchten en zaden eet hij ook graag dierlijk voedsel, zoals schelpdieren, garnalen en krabben, waaraan hij zijn Engelse naam dankt. (Java-aap < overige apen < apen en halfapen < zoogdieren)

jello barracuda
Deze grote barracuda is zilverkleurig met ongeveer twintig donkere gegolfde dwarsstrepen die niet tot de buik doorlopen. De staartvin is geel-achtig.
Deze soort leeft in scholen op plaatsen met stroming. (jello barracuda < baarsachtigen e.v. < beenvissen < vissen)

Juan-Fernández zeebeer
De Juan-Fernández zeebeer komt voornamelijk voor rond de Juan-Fernandez eilanden bij Chili. Deze zeebeer is zwart van kleur en heeft relatief lange flippers en een spitse snuit.
Deze soort was zo goed als uitgeroeid in de 16e tot de 19e eeuw. Pas in 1965 is deze zeebeer herontdekt en de populatie groeit nu snel (20% per jaar). Er zijn nu naar schatting zo`n 750 tot 800 dieren. (Juan-Fernández zeebeer < zeehonden en zeeleeuwen < zoogdieren)

juweelanemoon
Deze kleine kleurige anemoontjes lijken sterk op de poliepen van koralen met als belangrijk verschil dat ze geen kalkskelet vormen. Wel planten ze zich vaak ongeslachtelijk voort door knopvorming. Ze voelen zich vooral in turbulent zeewater thuis.
De tentakels staan in drie kransen om de mond en hebben een verdikking aan het uiteinde. De kleur van juweelanemonen is erg variabel: groen, roze, wit, bruin, oranje, lichtblauw. Vaak staan vele exemplaren van dezelfde kleur op één plek bij elkaar. In dat geval zijn deze door ongeslachtelijke voortplanting uit één anemoon voortgekomen (een kloon). (juweelanemoon < bloemdieren < neteldieren < ongewervelde dieren)

kaaimanteju
De kaaimanteju is een zeer stevig gebouwde hagedis die lijkt op een krokodil met een korte kop. Hij is te vinden in gebieden die bijna het hele jaar onder water staan en brengt dan in de minder diepe plassen door. Hij zoekt zijn voedsel in het water en zoekt `s nachts een schuilplaats op het land. (kaaimanteju < hagedissen < reptielen)

Kaapse grondeekhoorn
De Kaapse grondeekhoorn leeft in groepen van 6 tot soms wel 30 dieren. Als ze boven de grond zijn, staan er altijd wel enkele dieren op de uitkijk. Als er gevaar dreigt, slaken ze een alarmkreet: een luide fluittoon. De Kaapse grondeekhoorn heeft lange klauwen om in de stenige grond te kunnen graven. Ze gebruiken hun staart soms als parasol. (Kaapse grondeekhoorn < eekhoornachtigen < knaagdieren < zoogdieren)

Kaapse ibis
Net als de andere ibissen heeft de Kaapse ibis een lange, omlaaggebogen snavel. Zijn verenpak is granzend groen-zwart en de voorkant van zijn kop kaal en rood, net als zijn snavel en poten.
Deze soort lijkt veel op de heremietibis uit Noordwest-Afrika en Turkije, maar heeft geen kraag. (Kaapse ibis < reigers < lepelaars e.v. < vogels)

Kaapse jan-van-gent
Deze zeevogel duikt vaak van grote hoogte (soms wel 30 meter) in het water om een prooi te vangen. Daarbij kan hij een snelheid van 150 km-uur bereiken.
De Kaapse jan-van-gent broedt op de eilandjes voor de kust van Zuid-Afrika. Hij broedt niet met een broedvlek maar met zijn poten. Het mannetje en het vrouwtje wisselen elkaar om de 1 of 2 dagen af bij het broeden. Het ei komt na ongeveer 44 dagen uit. (Kaapse jan-van-gent < pelikanen < aalscholvers e.v. < vogels)

Kaapse otter
Deze otter kom in grote delen van Afrika voor, zowel in rivieren en moerassen als aan de kust. Aan hun vingers hebben ze geen nagels. Ze vinden hun voedsel vooral op de tast. Deze otters leven met een gezin bij elkaar en zijn erg speels. (Kaapse otter < marterachtigen < roofdieren < zoogdieren)

Kaapse rotsklipdas
De Kaapse rotsklipdas (of kortweg: klipdas) leeft, in tegenstelling tot de boomklipdas, vooral op de grond. Vaak in rotsachtige gebieden, maar ook wel op de savanne. Ze kunnen wel goed klimmen. Hun voetkussentjes worden door klieren vochtig gehouden voor betere grip op rotsblokken.
Rotsklipdasen leven in groepen van 4 tot 40 dieren. Ze zijn vaak te zien als ze zich in het zonnetje opwarmen. Klipdassen zijn vrij primitieve zoogdieren, die hun lichaamstemperatuur maar matig op peil kunnen houden. (Kaapse rotsklipdas < klipdassen < zoogdieren)

Kaapse zeebeer
Zeeberen hebben een dichte vacht en - net als de zeeleeuwen - uitwendige oorschelpen. Het mannetje is aanzienlijk groter dan het vrouwtje. Anders dan de meeste zeeberen blijft de Kaapse zeebeer het gehele jaar in hetzelfde regio. De jongen verblijven in crèches als hun moeder soms dagen achtereen op zee naar voedsel zoekt.
Deze ondersoort is nauw verwant met de Australische zeebeer (Arctocephalus pusillus doriferus). Hij is wat donkerder van kleur en duikt dieper (tot 400 meter). (Kaapse zeebeer < zeehonden en zeeleeuwen < zoogdieren)

kabeljauw
Kabeljauwen zijn grote, in scholen levende vissen. Ze leven in de koelere wateren van de Atlantische Oceaan. In de Pacifische Oceaan leeft een iets andere kabeljauwsoort.
Kabeljauw is een belangrijke consumtievis. Vroeger werden kabeljauwen veel gevangen ten zuiden van New Foundland, maar daar zijn ze nu vrijwel verdwenen.
Ze jagen bij voorkeur boven zand- en slikbodems op zo`n 30 tot 80 meter diepte. Ze hebben een baarddraad die voorzien is van smaakzintuigen en ze helpt om vissen en bodemdieren in de omgewoelde bodem te vinden.
Kabeljauwen paaien in het vroege voorjaar, waarbij elk vrouwtje soms meer dan zes miljoen eitjes vormt. Jonge kabeljauw wordt gul genoemd. (kabeljauw < kabeljauwachtigen < beenvissen < vissen)

kalkoen
De kalkoen is een grote hoenderachtige waarvan het mannetje een opvallende kale, blauwgekleurde kop heeft met rode lellen. Ook het klokkende geluid dat ze maken is kenmerkend.
In het wild komen de kalkoenen nog voor in het bosrijke oostelijke deel van de Verenigde Staten en Canada (boskalkoen) en in bergachtige streken in het midden en westen van Noord-Amerika (bergkalkoen).
De voorouders van de tamme kalkoen die ook bij ons gehouden wordt is waarschijnlijk al in het begin van de 16e eeuw door de Spaanse conquistadores vanuit Mexico meegenomen naar Europa. (kalkoen < hoenderachtigen < vogels)

kalkoengier
Deze zwarte Amerikaanse gier dankt zijn naam aan de naakte, rode huid op zijn kop. Hij heeft een zeer grote verspreiding en komt in heel verschillende biotopen voor.
Net als enkele verwante soorten uit Amerika beschikt de kalkoengier over een goed reukvermogen waarmee hij dode dieren opspoort. Waarschijnlijk door het toegenomen aantal verkeersslachtoffers onder dieren is het aantal kalkoengieren juist toegenomen.
Het vrouwtje legt twee eieren. Beide ouders brengen de jongen groot met opgebraakt voedsel. (kalkoengier < roofvogels < vogels)

kameel
De kameel heeft twee bulten op zijn rug in tegenstelling tot de dromedaris die er maar één heeft. Een kameel gebruikt zijn bulten vooral om vet op te slaan, zodat hij over een voedselvoorraad beschikt. Dat is handig voor een dier dat in de woestijn leeft waar soms wekenlang geen groen sprietje te vinden is. Bovendien komt bij de verbranding van vet water vrij. Een kameel kan lang zonder water. Hij zweet aanzienlijk minder dan andere zoogdieren.
In de winter heeft een kameel een dikke vacht. In de zomer valt die in grote plukken uit. Kamelen leven in groepen: harems met 6 tot 30 vrouwtjes, hun jongen en 1 volwassen man. Een vrouwtje werpt over het algemeen slechts één jong per keer na een draagtijd van 330 tot 410 dagen. Een pasgeboren kameel kan al na 1 uur lopen. Het jong wordt 1 tot 2 jaar lang gezoogd.
De wilde kameel is een zeldzame en ernstig bedreigde soort. (kameel < kamelen en lama`s < evenhoevigen < hoefdieren < zoogdieren)

Kamtsjatka krab
Deze grote kreeftachtige (meer verwant met de kreeften dan met de krabben) komt voor in koude zeeën bij Alaska en het Russische Katsjatka tot aan Japan. Vanwege zijn omvang en smakelijke vlees wordt er veel op gevist. Deze soort is in de jaren 60 uitgezet in de Barentsz Zee (ten oosten van Noorwegen). Inmiddels komen de ze daar in grote aantallen (miljoenen) voor en verdringen de inheemse soorten.
Het vijfde potenpaar van de Katsjatka krab is naar de kieuwholte verplaatst. Daardoor lijkt het of hij acht poten heeft in plaats van de voor krabben en kreeften gebruikelijke tien. (Kamtsjatka krab < hogere kreeften < kreeftachtigen < geleedpotigen < ongewervelde dieren)

karetschildpad
De karetschildpad is een zeeschildpad die vooral bij koraalriffen leeft, waar hij zijn voedsel - zoals sponzen - zoekt. 
Hij is herkenbaar aan zijn gekartelde, mooi getekende rugschild. Van dat schild (`karet`) werden vroeger vaak brilmonturen gemaakt, tegenwoordig is het vooral in Japan gewild om traditionele haarspelden van te maken. Het Wereld Natuur Fonds heeft zich met succes ingezet om de internationale handel in `karet` te laten verbieden. (karetschildpad < zeeschildpadden < reptielen)

karper
De karper is een grote zoetwatervis met een hoge rug. Hij heeft een uitstulpbare bek met twee baarddraden waarmee hij vooral op de bodem naar voedsel zoekt.
Karpers worden al eeuwen gekweekt. Hierdoor komen ze in allerlei vijvers en viswaters voor, ook ver buiten het oorspronkelijke leefgebied. Vooral de Japanners hebben de karpers (koi) ver doorgekweekt in allerlei kleurvariaties: vooral zwart, wit en oranje. Mooie exemplaren kunnen duizenden euro`s opbrengen.
Karpers paaien in ondiep water. Een vrouwtje legt soms twee miljoen eitjes die aan waterplanten blijven kleven. (karper < meervallen en karperachtigen < beenvissen < vissen)

keizerspinguïn
De keizerspinguïn is de grootste pinguïn. Een slag groter nog dan de koningspinguïn, waar hij op lijkt (de vorm en kleur van de wangvlek verschilt duidelijk: bij de koningspinguïn is die helder oranje en gesloten).
Het broedgedrag van deze soort is uitzonderlijk. Vooral de plaats en tijd: op de zuidpool tijdens de winter. Het mannetje broedt het enige ei uit tussen zijn voeten en buikplooi. Keizerspinguïns kunnen erg goed zwemmen en duiken tot meer dan 500 meter diep. (keizerspinguïn < pinguïns < vogels)

Kerguelenzeebeer
Dit is de enige zeebeer (of pelsrob) met een duidelijke kleurtekening, vooral bij de mannetjes. Hij is bruin tot donkergrijs van kleur, met een gelige borst en keel en een donkerbruine buik. Zijn wetenschappelijke naam `tropicalis` is bedriegelijk, want deze dieren leven bij eilanden in de koude zee rond de zuidpool waaronder de Kerguelen. (Kerguelenzeebeer < zeehonden en zeeleeuwen < zoogdieren)

kerkuil
Hoewel de kerkuil in Nederland door de veranderingen in de landbouw zeldzaam geworden is, heeft hij het grootste verspreidingsgebied van alle uilen. Ook in tropische gebieden waaronder het Amazonegebied en droge streken als Centraal Australië komt deze soort voor.
Vooral de witte kleur van zijn gezicht en de onderkant van zijn vleugels is opvallend. Het vrouwtje broedt en houdt de jongen enkele weken warm terwijl het mannetje op jacht gaat en prooi brengt. (kerkuil < uilen < vogels)

kerstboomkokerworm
Deze kalkkokerworm komt veel op koraalriffen voor. Zijn lichaam zit voor het grootste deel in een koker van kalk, die op zijn beurt vaak in een spleet tussen koraal verborgen zit.
De twee spiraalvormige kieuwen waarmee ze zuurstof en plankton uit het water halen steken echter meestal als opvallende pluimen naar buiten. De vorm van deze kieuwen heeft wat van een kerstboom, de kleur is erg variabel: wit, roze, blauw, bruin of een combinatie met streepjes.
De kieuwen zijn in trek bij vissen, maar meestal is de kokerworm belagers te snel af. Zodra hij een schaduw ziet, trekt de worm zich terug in zijn koker en sluit die stevig af met een klepje dat aan zijn lichaam zit. (kerstboomkokerworm < ringwormen < wormen < ongewervelde dieren)

klapmuts
Klapmutsen zijn grijs, met onregelmatig gevormde zwarte vlekken. De mannetjes hebben een brede, vlezige snuit die over de mond hangt. Ze kunnen deze uitgroeiing van de neusholte opblazen. In opgeblazen toestand is die blaas felrood en wordt gebruikt om vrouwtjes te imponeren en andere mannetjes af te schrikken.
Het verspreidingsgebied van de klapmuts overlapt met dat van de zadelrob, maar het is onduidelijk of er echt competitie is tussen de twee soorten. Er wordt op de klapmuts gejaagd, maar lang niet zo intensief als op de zadelrob. (klapmuts < zeehonden en zeeleeuwen < zoogdieren)

klapperdief
Deze grote landkrab kreeg zijn naam omdat hij vaak kokosnoten (klappers) uit de boom `steelt`. Inderdaad eet hij - naast tal van ander voedsel - graag kokosnoten en kan hij goed in bomen klimmen, al lijkt zijn lichaam daar niet speciaal op gebouwd. Hij grijpt zich met zijn enorm sterke scharen vast aan de schors en trekt zich omhoog terwijl zijn andere poten om de stam klemmen. Ook bij gevaar vlucht hij een boom in.
De klapperdief behoort tot de heremietkreeften. De jonge dieren beschermen hun achterlijf - net als andere heremietkreeften - door het in een leeg slakkenhuis te steken. Maar anders dan andere heremietkreeften krijgt de klapperdief na een aantal vervellingen stevige schilden op zijn achterlijf, dat hij als hij defintief het slakkenhuis heeft verlaten onder zijn buik klapt.
De paring vindt plaats op het land. Met een massa bevruchte eitjes geklemd tussen buik en achterlijf wacht het vrouwtje een gunstig getij af. Dan loopt ze een eindje de zee in (niet te ver want ze kan niet zwemmen) om de eitjes daar los te laten. De larven ontwikkelen zich in zee via enkele tussenstadia tot kreeftjes die dan het strand op krabbelen. Op het land zoeken ze een slakkenhuis om zich daarna verder te ontwikkelen. (klapperdief < hogere kreeften < kreeftachtigen < geleedpotigen < ongewervelde dieren)

kleine bruine skink
De kleine bruine skink is een hagedis met een lang slank lichaam en goed ontwikkelde poten (wat niet bij alle soorten skinken het geval is). Aan zijn poten zitten ook vrij lange tenen.
Het dier heeft beweegbare oogleden met een doorzichtig venster onderin. Hierdoor kan hij blijven kijken als hij zijn ogen sluit om te graven.
Zoals de meeste hagedissen kan deze soort zijn staart in geval van nood afstoten. Het exemplaar op de foto heeft dat enige tijd geleden gedaan en de nieuwe staart is nog in de groei. (kleine bruine skink < hagedissen < reptielen)

kleine panda
De kleine panda (of `rode panda` vanwege zijn roodbruine vacht) was al bekend voordat de reuzenpanda werd ontdekt. Hij is veel kleiner dan de reuzenpanda en lijkt meer op een wasbeer, waarmee hij ook meer verwant is. Hij eet wel net als de reuzenpanda veel bamboe. De kleine panda Hupie is de mascotte van de WNF-Rangerclub. (kleine panda < wasberen < roofdieren < zoogdieren)

kleine vos
De kleine vos is een mooie dagvlinder. De bovenzijde van de vleugels is oranje met een zwart-geelwit `zebrapad` aan de voorrand van de voorvleugels en blauwe vlekjes aan de buitenrand van de vleugels.
De rupsen van de kleine vos eten brandnetelblad. Deze soort overwintert als vlinder op een beschutte plek.
Vroeger was dit een van de meest algemene vlinders in ons land, nu is hij minder vaak te zien. Het `kleine` slaat op het feit dat er ook een grotere verwante vlinder bestaat: de grote vos. (kleine vos < vlinders < insecten < geleedpotigen < ongewervelde dieren)

kleine zilverreiger
Deze sierlijke witte reiger met zwarte poten en gele voeten (`lady with the golden slippers`) broedt in kolonies van honderden tot zelfs duizenden paren. De jongen verlaten het nest voor ze kunnen vliegen. In die tijd wachten ze op takken in de buurt van het nest tot ze gevoerd worden.
Door de jacht om zijn lange, zijdeachtige veren in de broedtijd (voor op hoeden: destijds mode) was deze reiger ruim een eeuw geleden bijna uitgeroeid. Door veranderende mode en bescherming heeft de soort weer hersteld. (kleine zilverreiger < reigers < lepelaars e.v. < vogels)

kleinste dwergbuidelrat
Deze kleine buideldiertjes hebben een spitse snuit, grote oren en grote ogen en lijken wel wat op de gewone slaapmuizen. Hun staart is echter naakt en lijkt meer op die van een rat. Ze kunnen hun staart gebruiken om aan en tak te hangen.
Het zijn nachtdieren die hun voedsel meestal in bomen zoeken. Soms likken ze nectar uit bloemen, waarmee ze ook voor de bestuiving zorgen. (kleinste dwergbuidelrat < buideldieren < zoogdieren)

kluut
De omhoog gebogen snavel maakt de kluut een goed herkenbare steltloper. Zijn verenkleed is overwegend wit met een kenmerkende zwarte tekening op zijn kop (een `capuchon`), op de rug en vleugels. Ze zoeken hun voedsel in de bovenste laag van de bodem van ondiep water bij voorkeur in het getijdegebied met een maaiende beweging van hun snavel. (kluut < steltlopers < meeuwen < alken < vogels)

knobbelzwaan
Dit is de bekende zwaan die vaak in stadsparken of boerensloten te zien is. Oorspronkelijk kwamen deze grote watervogels uitsluitend in Oost-Europa voor. Maar van wege hun sierlijke uiterlijk (en hun vlees) zijn deze grote vogels in veel landen ingevoerd. Een deel is nog steeds vrij tam, andere zijn verwilderd en leven nu als vrije vogels in die landen.
Knobbelzwanen behoren tot de zwaarste vogels die nog kunnen vliegen. Om hun soms wel 11 kilo lichaamsgewicht in het luchtruim te verheffen hebben ze een lange aanloop nodig over het water. Ook het landen doen ze bij voorkeur op het water, waarbij ze met hun poten nog even waterskiën om af te remmen. In de lucht is hun zware vleugelslag duidelijk te horen, als een soort piepend gezang.
Deze zwanen eten vooral waterplanten. Ze duiken niet maar met hun lange nek kunnen ze tot bijna een meter diep reiken. Ze eten ook wel gras. In de winter verzamelen ze zich soms in grote groepen op onze weilanden.
In het voorjaar broeden ze op een goot nest aan de waterkant of op een eilandje. Zwanen vormen paren voor het leven. (knobbelzwaan < eendachtigen < vogels)

knoflookpad
Dit is de kleinste pad die in ons land voorkomt. Hij is onder andere herkenbaar aan zijn `kattenogen` met verticale pupillen. Hij kan zich bij gevaar opblazen en een afschrikwekkend gillend geluid maken. Waarschijnlijk is zijn sterke knoflookgeur ook een vorm van afweer.
De mannetjes produceren hun lokroep onder water. Ook eigenaardig bij knoflookpadden is dat hun larven (de `paddenvisjes`) een stuk groter zijn dan de volwassen padden: ongeveer 10 tot zelfs 17 cm. (knoflookpad < kikkers en padden < amfibieën)

koala
De koala is een zeer bekend buideldier. Vooral vanwege zijn zeer aaibare uiterlijk. Toch schijn je dat beter niet te kunnen doen, want ze kunnen flink van zich af bijten en krabben.
Van alle buideldieren heeft de koala zich het meest gespecialiseerd. Hij eet bijna niets anders dan eucalyptusbladeren en dan alleen maar van 6 van de 350 soorten eucalyptusbomen. In de jonge eucalyptusbladeren zit veel blauwzuur en daarom beperkt een koala zich tot de oude, moeilijk verteerbare bladeren. Micro-organismen in hun spijsverteringsstelsel helpen bij het afbreken van het stugge bladvoer. Een koala hoeft bijna nooit te drinken, aan het vocht in de eucalyptusbladeren heeft hij genoeg. Eten doen ze dagelijks ongeveer in 4 uur. De overige 20 uur vullen ze bijna geheel met slapen en doezelen in de bomen.
De buidel heeft de opening aan de achterkant. Als de jongen groter zijn, liften ze meestal op de rug van hun moeder mee. (koala < buideldieren < zoogdieren)

koekoek
Deze vogel is genoemd naar de roep van het mannetje, die ook in Nederland in het late voorjaar te horen is. De winter brengt de koekoek door in zuidelijk Afrika.
De koekoek is een zogenaamde broedparasiet. Het vrouwtje legt een ei in een zorgvuldig uitgezocht nest van een andere vogel. Meestal van een kleine zangvogel zoals een heggenmus of een karekiet. Het koekoeksjong komt doorgaans als eerste uit en duwt de eieren van de waardvogel uit het nest. Zo krijgt hij alle aandacht en voedsel.
Een volwassen koekoek-vrouwtje kiest voor haar ei over het algemeen een nest van dezelfde soort vogel als waardoor ze zelf is grootgebracht. Het aantal eieren (en nesten) per seizoen kan oplopen tot 20. Het bedrog wordt echter regelmatig ontdekt, waarna het koekoeks-ei verwijderd wordt of het nest verlaten.
Broedparasitisme komt in Nederland alleen bij de koekoek voor. Wereldwijd zijn er veel meer broedparasiterende vogels. Veel daarvan zijn familie van de koekoek maar lang niet allemaal: er zijn ook broedparisiterende eenden, troepialen, wevers en de honingwijzer. (koekoek < koekoeken en toerako`s < vogels)

koereiger
Deze gedrongen overwegend witte reiger foerageert meestal rond grazend vee of kuddes wilde grazers. Hij zoekt sprinkhanen en hagedissen die door het vee worden opgejaagd, maar voedt zich ook met teken en bloedzuigende vliegen. 
Met de verspreiding van de mens en vooral van zijn vee heeft deze reiger zich de afgelopen 50 jaar met succes vanuit Afrika en Azië verder over een groot deel van de wereld verspreid. In Australië is hij bewust geïntroduceerd, Amerika heeft hij zelf weten te vinden.
In de broedtijd draagt de koereiger lange geel-achtige veren op zijn kop, rug en borst. Ze nestelen in kolonies met grote aantallen dicht bij elkaar in bomen, vaak samen met andere soorten. (koereiger < reigers < lepelaars e.v. < vogels)

kokmeeuw
Deze middelgrote meeuwensoort is in de zomer herkenbaar aan zijn donkerbruine kop met een witte oogring. In de winter heeft hij een witte kop met een donker `koptelefoontje`.
De kokmeeuw broedt in grote kolonies bij meren en moerassen in het binnenland of langs de kust. In Nederland is het aantal broedparen de laatste eeuw sterk toegenomen. Sinds de jaren 70 neemt het aantal weer iets af. Rond het jaar 2000 broedde er ongeveer 130.000 paar. (kokmeeuw < steltlopers < meeuwen < alken < vogels)

kolonistenagame
De mannetjes van de kolonistenagame behoren tot de meest opvallend gekleurde hagedissen van Afrika. Tenminste: overdag. Hun kleuren - oranje aan de voorzijde en een blauwe of turkooise achterkant - verschijnen pas als ze zich in de zon hebben opgewarmd. De vrouwtjes en de jongen blijven ook overdag grijs en daardoor goed gecamoufleerd. 
Deze hagedissen komen vaak in de buurt van bebouwing voor. De mannetjes baltsen door hun kop op en neer te bewegen. Het vrouwtje legt ongeveer 6 eieren in een holletje in de grond. (kolonistenagame < hagedissen < reptielen)

kommavlinder
Deze vlinder behoort tot de dikkopjes: kleine dagvlinders met een onrustige vlucht en een opvallend grote kop.
De kommavlinder heeft roestbruine voorvleugels met op elk een donkere, kommavormige vlek. De onderzijde van de vleugels is olijfgroen met zilverachtige vlekken.
De rupsen zijn donkergroen met een zwarte kop. Ze leven van verschillende soorten grassen. Ze verbergen zich in kokertjes van grashalmen die ze zelf aan elkaar spinnen. (kommavlinder < vlinders < insecten < geleedpotigen < ongewervelde dieren)

kompaskwal
Met de bruine cirkel in het midden en daaromheen V-vormige tekens lijkt deze kwal inderdaad veel op een kompas. Aan de rand van de schijf zitten 32 bruine lobjes. Daartussen zit of een tentakel (24 in totaal) of een zintuigorgaantje (8). Midden onder de schijf hangen vier mondarmen die soms nog langer zijn dan de tentakels. (kompaskwal < schijfkwallen < neteldieren < ongewervelde dieren)

koningsalbatros
De koningsalbatros is erg groot. Zijn spanwijdte is net iets kleiner dan die van de reuzenalbatros, maar zijn lichaamsomvang is zeker zo groot. Uiterlijk lijkt hij op de reuzenalbatros maar hij onderscheidt zich onder andere door de kleur van de poten: niet licht vleeskleurig maar blauwachtig wit.
Op het land is de albatros onhandig, boven zee kan hij moeiteloos wekenlang zweven. Hij zoekt vooral naar eetbare resten aan het oppervlak. De laatste jaren worden veel albatrossen slachtoffer van de lijnvisserij. (koningsalbatros < stormvogelachtigen < vogels)

koningscobra
De koningscobra is niet de giftigste, maar wel de grootste gifslang ter wereld. Ondanks zijn afmetingen is hij zeer snel. Hij eet voornamelijk andere slangen, maar ook wel varanen. Als hij in zijn befaamde dreighouding staat - met uitgeklapte hals-flappen - is zijn `kop` zo groot als een mensenhoofd. In de voortplantingstijd blijven het mannetje en het vrouwtje bij elkaar, wat uitzonderlijk is voor slangen. (koningscobra < slangen < reptielen)

koningsgier
Deze Amerikaanse gier heeft een kop met opvallend gekleurde huidflappen. Het is een van de weinige vogels met een sterk ontwikkelde reukzin. Dat komt hem goed van pas als hij boven het dichte regenwoud naar kadavers zoekt.
Hij heeft een erg sterke snavel waarmee hij de huid van dode dieren kan openrijten. Zijn poten zijn in verhouding zwak ontwikkeld, net als bij andere gieren.
Het vrouwtje legt haar enige ei in een holle boom. Het ei wordt door beide ouders gedurende twee maanden bebroed. Als het jong net uit het ei is, zijn de veren bijna helemaal zwart. Later krijgt hij witte veren. (koningsgier < roofvogels < vogels)

koningspinguïn
De koningspinguïn is wat kleiner dan de keizerspinguïn en leeft minder zuidelijk. Hij onderscheidt zich hiervan door de oranje druppelvormige vlek in de hals, de keizerspinguïn heeft in de hals een gele veeg.
De broedcyclus van de koningspinguïn is uitzonderlijk. In drie jaar brengt een pinguïnpaar twee jongen groot. Het eerste jaar van deze cyclus legt het vrouwtje haar enige ei in november (voor-zomer). Het jong dat hier na 55 dagen bij toerbeurt broeden uitkomt, heeft in juni ongeveer 80% van zijn volwassen gewicht bereikt. In de wintermaanden daarna verzamelen de jongen zich in crèches en teren ze in op hun vetvoorraad. Pas in september krijgen ze weer regelmatig voedsel en ongeveer 3 maanden daarna zijn ze zelfstandig. Na de rui legt het vrouwtje in februari (laat-zomer) weer een ei. Deze jongen gaan veel kleiner de winter in en veel redden het niet. (koningspinguïn < pinguïns < vogels)

kookaburra
De kookaburra staat ook bekend als de lachvogel, vanwege zijn op een menselijke lach lijkende roep. Het si de grooste ijsvogel. Anders dan de meeste andere ijsvogels jaagt de kookaburra op landdieren. Vanaf een tak die dient als uitkijkpost stort hij zich omlaag op zijn prooi. (kookaburra < ijsvogels < neushoornvogels e.v. < vogels)

Koreaanse vuurbuikpad
De Koreaanse vuurbuikpad heeft een groen met zwart gevlekte rug en een opvallend rood met zwart gevlekte buik. Bij gevaar maakt deze oneetbare pad zijn lichaam zo plat mogelijk en buigt zijn poten ver omhoog om zijn opvallende buik te tonen. Daarmee probeert hij potentiële belagers af te schrikken.
Ongunstige periodes (winter of droogte) overleeft de Koreaanse vuurbuikpad onder stenen of stukken hout. In de paartijd maakt het mannetje geluid om een vrouwtje te lokken. Deze legt klompjes eieren onder stenen in een beek. (Koreaanse vuurbuikpad < kikkers en padden < amfibieën)

korhoen
Deze in Nederland inmiddels erg zeldzame hoenderachtige vogel is ongeveer zo groot als een kip. Het mannetje is zwart met opvallende witte vleugelstrepen en heeft een liervormige staart (de zijkanten zijn naar buiten gekruld). Het vrouwtje is goed gecamoufleerd: bruin gestreept. Tijdens de balts maken de hannen een kenmerkend `koerend` geluid. (korhoen < hoenderachtigen < vogels)

koritrap
Met zijn gewicht tot 19 kilo is de koritrap een van de zwaarste vogels die kunnen vliegen. Maar meestal zoekt hij zijn voedsel lopend. Zijn gele poten en nek zijn lang maar wel een stuk robuuster dan die van de kraanvogels, waarmee hij verwant is.
Het mannetje heeft een indrukwekkende balts waarbij hij zijn nek- en staartveren opzet. Zijn geluid is diep brommend leeuw-achtig. (koritrap < kraanvogels < rallen < trappen e.v. < vogels)

kortneusbuideldas
De kortneusbuideldas heeft een iets kortere neus dan de andere soorten buideldassen. Ze eten bij voorkeur wormen en insectenlarven en hebben de eigenaardige gewoonte om hun voedsel eerst te verpletteren met de voorpoten voordat ze het opeten. (kortneusbuideldas < buideldieren < zoogdieren)

kortoorspitsmuis
De kortoorspitsmuis behoort net als de andere spitsmuizen tot de insecteneters. Deze soort behoort tot de roodtandspitsmuizen: een groep van ongeveer 80 soorten (waaronder de bosspitsmuis) met opmerkelijk roodgekleurde tand-punten. Zoals zijn naam al aangeeft heeft de kortoorspitsmuis erg kortere oren dan: ze gaan bijna helemaal verborgen in zijn vacht.
Spitsmuizen worden doorgaans niet ouder dan 15 maanden. Ze kunnen slechts een paar uur zonder voedsel en zijn - noodgedwongen - erg actief. (kortoorspitsmuis < insecteneters < zoogdieren)

kortoorvos
De kortoorvos heeft de grootte van een coyote, de pluimstaart van een vos, de korte ronde oren van een wasbeerhond en de soepele tred van een kat. Dit schuwe dier struint `s nachts in het regenwoud van Zuid-Amerika rond. (kortoorvos < hondachtigen < roofdieren < zoogdieren)

kraagbeer
De kraagbeer is bijna helemaal zwart. Alleen op zijn borst zit een stukje wit, vaak in de vorm van een maansikkel (vandaar zijn andere naam `maanbeer`). Ook de lippenbeer en de honingbeer zijn donker met een lichte tekening op de borst. De honingbeer is zeer kortharig, waardoor verwarring met deze soort is uitgesloten. De kraagbeer en de lippenbeer hebben een erg ruige vacht - vooral rond de nek - maar alleen de lippenbeer heeft lange, pluizige haren op zijn oren.
Deze beer eet voornamelijk plantaardig voedsel, maar vangt als hij de kans krijgt ook wel een schaap of geit. In koude gebieden gaat hij soms wel 5 maanden in winterslaap. (kraagbeer < beren < roofdieren < zoogdieren)

kraaghagedis
De kraaghagedis dankt zijn naam aan de reusachtige kraagachtige huidplooi die hij bij gevaar als een paraplu opent om belagers af te schrikken. Daarbij laat hij met geopende bek een sissend geluid horen. Snel daarna slaat hij op de vlucht, liefst een boom in. (kraaghagedis < hagedissen < reptielen)

kraagtrap
Deze vogel behoort tot de familie van de trappen (ca. 23 soorten). Sommige deskundigen beschouwen de ondersoort in het oostelijk deel van zijn verspreidingsgebied - de MacQueens trap - als een aparte soort.
Net als de andere trappen geeft de kraagtrap de voorkeur aan lopen boven vliegen. Hij is nog meer dan de andere trappen aangepast aan droogte en komt vooral in woestijnen voor. Hij hoeft nooit te drinken.
De mannetjes baltsen in een speciale `arena` waarbij ze hun kuif en kraag (vandaar hun naam) opzetten. (kraagtrap < kraanvogels < rallen < trappen e.v. < vogels)

krabbeneter
Volwassen krabbeneters zijn egaal grijs van kleur. Ze hebben een vrij slank en lenig lichaam. De pups zijn bij de geboorte lichtgrijs van kleur. Volwassen mannetjes hebben veel littekens, vermoedelijk van onderlinge gevechten.
De krabbeneter heeft merkwaardige gevorkte tanden. Als de mond gesloten is, vormt het gebit een soort zeef, waarmee ze krill uit het zeewater kunnen halen. Ze eten bijna uitsluitend deze garnalen (en dus geen krabben). Deze zeehonden zijn bijzonder talrijk rond de zuidpool. (krabbeneter < zeehonden en zeeleeuwen < zoogdieren)

kroonbasilisk
Deze hagedis uit Midden-Amerika heeft drie kammen: op zijn kop (de `kroon`, bij de mannetjes het meest ontwikkeld, bij de jongen wafwezig), op zijn rug en op de voorste helft van zijn staart. Deze soort onderscheidt zich van de andere basilisken (waaronder de helmbasilisk) doordat de kam op zijn kop uit twee delen bestaat.
Als er geen noodzaak is, blijft de kroonbasilisk in een boom en wacht tot er een prooi binnen bereik komt. Het mannetje verdedigt een territorium en probeert een harem van meerdere vrouwtjes te krijgen. Per seizoen legt ieder vrouwtje ongeveer 20 eieren.
Basilisken zijn genoemd naar een monster uit de Griekse mythologie. Ze leven vaak in de buurt van water. Als ze vluchten lopen ze op hun achterpoten. De kunnen dan dankzij hun hoge snelheid en lange tenen zelfs tientallen meters over het wateroppervlak lopen, wat ze de bijnaam `Jezus-hagedis` heeft opgeleverd. (kroonbasilisk < hagedissen < reptielen)

krooneend
Deze vrij grote eend dankt zijn naam aan de helder oranje kop van het mannetje in prachtkleed. Ook de rode snavel is opvallend. In de vlucht valt vooral de brede witte band op de vleugels op.
In Nederland heeft deze soort zich in de jaren dertig gevestigd maar is nog steeds een schaarse broedvogel. Naar schatting broedt er ongeveer 150 paar, maar de verwachting is dat hun aantal zal toenemen. In augustus tot november zijn op meren in Utrecht en Noord-Holland soms groepen van meer dan honderd krooneenden te zien. (krooneend < eendachtigen < vogels)

kroonmaki
Kroonmaki`s leven in grote groepen met meerdere mannetjes in de droge en natte bossen in het uiterste Noorden van Madagaskar. Ze zijn overdag en in de schemering actief en verplaatsen zich vaak over de grond. De mannetjes zijn donkerder van kleur dan de vrouwtjes. Ze hebben een V-vormige rode tekening boven hun voorhoofd en een zwarte kruin, waardoor het lijkt of ze een kroon op hebben. (kroonmaki < halfapen < apen en halfapen < zoogdieren)

kropgazelle
Deze gazelle is in de woestijnen en half-woestijnen van Azië en het Midden-Oosten te vinden. Ze komen ook voor in koude streken, tot in Siberië. In de winter vormen ze vaak grote groepen van duizenden dieren die afdalen naar de lagere delen om de sneeuw te vermijden. In het voorjaar trekken ze weer omhoog en verspreiden ze zich. Het mannetje van de kropgazelle heeft een opvallende zwelling bij het strottehoofd. (kropgazelle < runderen e.v. (holhoornigen) < evenhoevigen < hoefdieren < zoogdieren)

kuifcaracara
Met zijn roomwitte kop, zwarte kuif, fijngestreepte borst en nek en onbeveerde oranje gezicht is de kuifcaracara een opvallende roofvogel. Hij brengt veel tijd op de grond door, waar hij zijn voedsel - wat van alles kan zijn - bijeenscharrelt. (kuifcaracara < roofvogels < vogels)

kuifgibbon
Deze zwarte gibbon heeft lang haar op zijn kruin. Het haar bij zijn wangen en onder zijn kin is wit. Jonge kuifgibbons zijn geel. Als ze ouder worden, verkleurt hun vacht naar zwart. Volwassen vrouwtjes verkleuren vervolgens weer naar bruin of grijs, de mannetjes blijven zwart. Zoals alle gibbons hebben ze lange armen en geen staart.
Kuifgibbons leven in gezinsverband: een mannetje, vrouwtje en één tot vier jongen. (kuifgibbon < gibbons < apen en halfapen < zoogdieren)

kuifmakaak
Makaken zijn vrij zwaargebouwde, op de grond levende apen, die meestal net iets kleiner zijn dan bavianen. De kuifmakaak is zwart van kleur heeft een opvallende kuif op zijn hoofd. Hij heeft een lang gezicht, niervormige roze zitvlakken en geen staart. (kuifmakaak < overige apen < apen en halfapen < zoogdieren)

kuifseriema
Hoewel hij tot de orde van de kraanvogels wordt gerekend, lijkt de kuifseriema meer op de secretarisvogel. Wat betreft levenswijze komt deze vogel van de Zuid-Amerikaanse pampa ook overeen met de secretarisvogel van de Afrikaanse savanne (die tot de roofvogels behoort). Met zijn lange poten loopt de kuifseriema door het gras op zoek naar prooi, waaronder slangen en hagedissen. Hun geluid is karakteristiek op de pampa`s. (kuifseriema < kraanvogels < rallen < trappen e.v. < vogels)

kuiftinamoe
Deze vogel lijkt met zijn gedrongen lichaam op een hoen, maar vormt met de andere tinamoes een aparte orde. Deze soort heeft een kenmerkende aan het einde naar voren gebogen kuif.
Zoals de meeste tinamoes is vliegt de kuiftinamoe niet graag. Hij vertrouwt op zijn schutkleur. Kuiftinamoes leven in kleine groepen in bosachtige en grazige gebieden. (kuiftinamoe < tinamoes < vogels)

kwabaal
Langwerpige zoetwatervis met een baarddraad. Het is een van de weinige kabeljauwachtige die zijn hele leven in zoetwater doorbrengt.
Ook uitzonderlijk is dat kwabalen in de winter paaien, vaak miden in de nacht onder het ijs.
Kwabalen jagen gewoonlijk in de avond- en ochtendschemering. De rest van de tijd houden ze zich schuil tussen stenen of wortels. (kwabaal < kabeljauwachtigen < beenvissen < vissen)

kwak
Deze gedrongen reiger is vooral `s nachts actief. Met zijn grote, rode ogen kan hij dan nog voldoende zien om prooi te vangen. Hij staat langdurig doodstil in of bij het water om ineens pijlsnel met zijn scherpe snavel toe te slaan.
De kwak heeft een groot verspreidingsgebied. Nederland vormt de noordgrens van het West-Europese broedareaal. In ons land is een handvol broedparen. In de jaren `90 zijn ook kwakken vanuit Natuurpark Lelystad in het wild uitgezet.
  (kwak < reigers < lepelaars e.v. < vogels)

lammergier
De lammergier is een van de grootste en kleurrijkste gieren. De vrouwtjes zijn over het algemeen iets groter dan de mannetjes. Deze gier heeft korte poten, lange vleugels en een brede lange wigvormige staart.
Opvallend is dat hij nauwelijks met zijn vleugels lijkt te slaan. Soms laat de lammergier beenderen van grote hoogte op een rots vallen om het merg te bemachtigen. (lammergier < roofvogels < vogels)

langstaartvijlvis
Vijlvissen hebben stekeltjes op hun schubben, waardoor ze ruw aanvoelen, als schuurpapier of een vijl. De langstaartvijlvis heeft een bleke groenige schutkleur, waardoor hij niet opvalt in een veld met zeegras.
De langstaartvijlvis eet kleine diertjes en algen die hij vergaart door rustig boven de zeebodem te hangen met zijn lange snuit naar beneden. (langstaartvijlvis < baarsachtigen e.v. < beenvissen < vissen)

lappenkameleon
De lappenkameleon heeft huidflappen aan de achterkant van zijn kop, die hij dreigend kan opzetten. Hij leeft normaal gesproken in bomen of struiken en komt alleen op de grond om naar een andere boom of struik te gaan. (lappenkameleon < hagedissen < reptielen)

Layard spitssnuitdolfijn
De Layard spitssnuitdolfijn heeft grote donkere en lichte vlekken op het lichaam. Doorgaans hebben ze veel littekens. De kop is donker.
Deze dolfijn dankt zijn Engelse naam `strap-toothed whale` aan het feit dat de twee tanden in de onderkaak bij oudere mannetjes als een band over de bovenkaak heengroeien, waardoor de bek maar gedeeltelijk open kan. (Layard spitssnuitdolfijn < dolfijnen en bruinvissen < tandwalvissen < walvissen en dolfijnen < zoogdieren)

lederschildpad
Met de lengte en gewicht van een Smart is deze de lederschildpad de grootste van alle schildpadden. Zijn rug en buik zijn met een leerachtige huid bedekt en niet met een hard schild zoals bij de andere zeeschildpadden.
De lederschildpad is in staat om een lichaamstemperatuur te handhaven die hoger is dan die van het zeewater. Daardoor kan hij ook in koudere zeeën leven. Om hun eieren te leggen trekken ze wel altijd naar tropische stranden.
Ze eten vooral kwallen. Vaak zien ze een plastic zak voor een prooi aan, soms met dodelijke afloop. Het Wereld Natuur Fonds beschermt deze reus door legstranden te beschermen en vervuiling van de zee te bestrijden. (lederschildpad < zeeschildpadden < reptielen)

lelkraanvogel
Deze Afrikaanse kraanvogel heeft een lange witte nek, een zwarte kap en rode naakte huid op zijn gezicht. Zijn naam dankt hij aan een wit bevederde lel onder zijn kin.
Van de lelkraanvogel zijn nog maar enkele duizenden exemplaren. Ze foerageren in groepen, bij voorkeur tussen andere vogels en grazende zoogdieren.
Net als andere kraanvogels heeft deze soort een opmerkelijk balts. Het mannetje en het vrouwtje slaken tegelijkertijd een schrille kreet waarbij ze hun nek naar achteren werpen, de snavel in de lucht. (lelkraanvogel < kraanvogels < rallen < trappen e.v. < vogels)

lepelhond
De lepelhond heeft een kleine kop met een spitse snuit en grote oren. De oren helpen om prooien te horen en zijn bovendien handig om warmte kwijt te raken. Lepelhonden leven net als fenneks - die nog net iets grotere oren hebben - hoofdzakelijk in woestijnen. Ze eten vooral insecten. (lepelhond < hondachtigen < roofdieren < zoogdieren)

lippenbeer
De lippenbeer dankt zijn naam aan zijn eetgewoonten. Met zijn beweeglijke lippen zuigt hij mieren en termieten uit hun nest. Dat gaat extra gemakkelijk doordat de bovenste voortanden ontbreken.
Deze beer lijkt op de kraagbeer met zijn donkere, ruige vacht en lichte vlek op zijn borst in de vorm van de letter Y of U maar ziet er (nog) warriger uit. Anders dan de kraagbeer heeft hij ook op zijn oren lange, pluizige haren. Ook heeft de lippenbeer meer wit op zijn snuit dan de kraagbeer.
De lippenbeer komt voor in laaggelegen gebieden in zuidelijk Azië (vooral India). Hij heeft model gestaan voor Baloe uit Jungle-book. (lippenbeer < beren < roofdieren < zoogdieren)

luipaardtrekkervis
Deze bontgekleurde koraalvis dankt zijn naam aan de witte ronde vlekken op de onderste helft van zijn lichaam. Hij heeft een bijzonder sterk gebit waarmee hij allerlei gepantserde zeedieren zonder problemen kan kraken.
Net als andere trekkervissen heeft de luipaardtrekkervis een stevige voorste rugvinstekel die hij omhoog kan klappen en met behulp van de tweede stekel ( de ` trekker`)onwrikbaar vast kan zetten. Zo kunnen trekkersvissen zich schrap houden in een rotsspleet of holte. (luipaardtrekkervis < baarsachtigen e.v. < beenvissen < vissen)

lynx
De lynx kwam vroeger in bijna alle grote bosgebieden in Europa en een groot deel van Azië voor. Door de jacht en verdrijving uit hun leefgebied zijn deze katten met hun kenmerkende oorpluimen tegenwoordig vrij zeldzaam geworden. Ze leven vooral nog in afgelegen bergstreken met wat kreupelhout. In enkele bossen in West-Europa zijn opnieuw lynxen uitgezet. In Nederland is vooralsnog niet voldoende aaneengesloten bos voor een herintroductie.
Lynxen jagen bij voorkeur vanuit een hinderlaag. Ze liggen achter een omgevallen boom of rots te wachten tot een prooidier langs komt en doen dan een korte uitval. Als ze hun prooi niet binnen enkele meters te pakken kunnen krijgen laten ze hem lopen. (lynx < katachtigen < overig < roofdieren < zoogdieren)

maanvis
De maanvis hoort tot de cichliden. Het is een tropische zoetwatervis die veel in aquaria gehouden wordt. Met zijn schuin naar achteren verlengde vinnen (onder en boven) heeft hij grofweg de vorm van een maansikkel. In het wild vormen de opvallende vorm en zwarte dwarsstrepen een goede camouflage aangezien ze zich vaak ophouden tussen plantenstengels.
Er bestaat ook een zeevis die maanvis genoemd wordt. Deze veel grotere vis is absoluut geen familie en staat ook bekend als klompvis, onder welke naam hij ook in de WNF-Dierenbiblibliotheek is opgenomen. (maanvis < baarsachtigen e.v. < beenvissen < vissen)

macaronipinguïn
Macaronipinguïns hebben opvallende lange, goudgele `wenkbrauwen` en een rode snavel. Dit heeft ze hun naam bezorgd: naar de opvallend uitgedoste leden van de Engelse `macaroni-club` uit de 19e eeuw. 
Deze middelgrote pinguïns broeden in paartjes op sneeuwvrije heuvels of kliffen. De broedkolonies kunnen meer dan een miljoen dieren bevatten. De penetrante visgeur van deze kolonies is van meer dan vijf kilometer afstand te ruiken. Iets dichterbij is ook het kabaal van hun balkende roep te horen.
Het vrouwtje legt meestal twee eieren, maar vrijwel altijd blijft er maar één jong in leven. Zowel het vrouwtje als het mannetje zorgen daarvoor.
Macaronipinguïns jagen vooral op krill. Daarnaast eten ze ook wel wat inktvis en kleine visjes. Zelf worden ze bejaagd door zeeluipaarden, haaien en orka`s. Op het land is de skua (een roofmeeuw) de belangrijkste vijand voor de jongen. (macaronipinguïn < pinguïns < vogels)

Magelhaengans
Het mannetje van deze Zuid-Amerikaanse ganzensoort is wit met grijs gestreept, het vrouwtje roodbruin met grijsbruin. Tijdens de balts maakt het mannetje een fluitend geluid, waarop het vrouwtje met lager gekakel antwoordt.
Omdat ze gras eten, worden Magelhaenganzen door schapenhouders als concurrent gezien en bejaagd. Gelukkig komt deze soort ook in erg dun bevolkte gebieden voor, waardoor hij niet in zijn voortbestaan wordt bedreigd. (Magelhaengans < eendachtigen < vogels)

makreel
Makrelen zijn snelle roofvissen die in grote scholen rondtrekken, waarbij ze vaak dicht onder de oppervlakte zwemmen. Buiten de paaitijd (maart - juni) verblijven ze vooral in de koude, open zee boven het continentale plat. In het voorjaar trekken ze dichter naar de kust om hun eieren af te zetten. 
Makrelen worden in hun hele leefgebied intensief bevist. Ze zijn op de vismarkt gemakkelijk te herkennen aan het donkere strepenpatroon op de ietwat groenige rug. Hun vlees is vet en ze worden vaak gerookt. (makreel < baarsachtigen e.v. < beenvissen < vissen)

makreelhaai
De makreelhaai of mako is mogelijk de snelste haai ter wereld. In ieder geval staat het wereldrecord hoogspringen op zijn naam: 7,6 meter.
Deze haai jaagt op snelle vissen als makreel en tonijn. Zijn gekielde staart (verdikte randen in de lengterichting aan weerszijden van de staartsteel) is kenmerkend voor snelle vissoorten. Ook zijn spitse snuit zorgt voor een goede stroomlijn. De niet-gezaagde puntige tanden geven een goede grip op glibberige prooi.
Deze haai is eierlevendbarend. (makreelhaai < haaien < kraakbeenvissen < vissen)

mandarijneend
In zijn prachtkleed ziet een mannetje mandarijneend er erg mooi uit. Hij heeft afhangende kuifveren en een soort `manen`. Vooral de twee eigenaardig gevormde goudbruine veren aan zijn vleugels die hij als zeilen omhoog staan zijn uniek.
Mandarijneenden zoeken hun voedsel vooral op het land. Ze slapen vaak in bomen. De scherpe nagels aan hun poten zorgen voor houvast op de tak. Ook broeden doen ze doorgaans in een boom. Met hun lange staart kunnen ze vlak voor een landing snel afremmen.
In zijn oorspronkelijk leefgebied (Oost-Azië) is de mandarijneend zeldzaam geworden. In West-Europa wordt deze eend veel in parken gehouden en is daar op sommige plaatsen verwilderd. (mandarijneend < eendachtigen < vogels)

manenwolf
De manenwolf lijkt op een vos - waar hij ook het meest verwant mee is - maar heeft veel langere poten en lange haren in zijn nek. Zijn vacht is roodbruin met een witte vlek op de keel en hij heeft een witte staart. De leefwijze van een manenwolf lijkt ook veel op die van een vos. Het zijn solitaire nachtdieren die op kleine beesten jagen, maar ook graag vruchten verorberen. (manenwolf < hondachtigen < roofdieren < zoogdieren)

mangrove-reiger
Het verenkleed van deze over de hele tropen voorkomende reiger verschilt veel van gebied tot gebied. Zo is de ondersoort van de Galápagos-eilanden geheel donkergrijs.
De mangrove-reiger is `s nachts actief en zoekt vooral voedsel in dichte moerasvegetaties. Soms gebruikt hij aas: hij legt een gevangen insect op het water en vangt de vis die daar opaf komt.
Ze broeden meestal niet in kolonies. Het fragelie takkennest wordt in een over het water hangende struik of boom gebouwd. (mangrove-reiger < reigers < lepelaars e.v. < vogels)

manoel
De manoel is een niet zo grote maar wel compact gebouwde kat met korte poten en een dichte, langharige vacht. Hij heeft een brede kop met wijduitstaande oorschelpen. Het is een goede klimmer die voorkomt op grote hoogten onder andere in de Himalaya.  (manoel < katachtigen < overig < roofdieren < zoogdieren)

mantelbaviaan
Bij deze bavianensoort hebben de volwassen mannetjes een opvallende zilvergrijze `mantel` op de schouders en een rode, onbehaarde huid op gezicht en billen. Hun imposante verschijning helpt ze om een belangrijke positie in de groep te verkrijgen.
Mantelbavianen leven in groepen van 10 tot 100 dieren, waarbij bijna elke volwassen man een eigen harem heeft van 1 tot circa 6 vrouwtjes. (mantelbaviaan < overige apen < apen en halfapen < zoogdieren)

mantelbrulaap
De mantelbrulaap lijkt veel op de zwarte brulaap. Op zijn rug heeft hij wat roodbruin haar, wat op een mantel lijkt. Net als de andere brulapen kan hij een behoorlijke keel opzetten en heeft hij een grijpstaart. (mantelbrulaap < overige apen < apen en halfapen < zoogdieren)

mantelgrondeekhoorn
De mantelgrondeekhoorn komt voor in de Rocky Mountains. Hij is daar niet erg populair, omdat hij vaak de gewassen opeet die voor mensen bedoeld waren. Hij komt ook vaak in de buurt van huizen en soms zelf in huizen. (mantelgrondeekhoorn < eekhoornachtigen < knaagdieren < zoogdieren)