F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


Zich sjakes houden
Spreekwoorden: (1914) Zich jakes (of sjakes) houden
d.i. zich stil, zich van den domme, onwetend houden; van krommen haas gebaren (Land v. Waas); ook: zich koest houden. Tuinman I, 185 vermoedt dat dit gezegde ‘gesproten is van ymand die Jaques hiet, en zich dus gedroeg’, wat niet onwaarschijnlijk is, daar, volgens Van Moerk. 609 in Mr. Willem van Bruyningens Vlaamsche klucht van Sinjoo...

Zich te goed doen
Spreekwoorden: (1914) Zich te goed doen,
d.w.z. volop genieten (van iets), zijn hart ophalen. Ook hier is goed een znw. in de bet. van nut, voordeel, zoodat de uitdr. eig. wil zeggen: iets doen tot nut van zich zelf (oorspr. 3<sup>de<-sup> naamv.); vgl. het mnl. enen (iet) te goede doen, 17<sup>de<-sup> eeuw iemand te goed doen, iemand zijn gerak

Zich uit de voeten maken
Spreekwoorden: (1914) Zich uit de voeten maken,
d.i. wegloopen, zich wegpakken, zich buiten gevaar stellen; vroeger ook zich uit de paardevoeten maken; dus oppassen, dat men niet overreden of ver-

Zich van de gekken houden
Spreekwoorden: (1914) Zich van de gekken houden,
meestal zich van den gekke houden, d.w.z. ‘zich houden alsof men “van den gekken” was, als een lid van het narrengild, en dus in 't algemeen: zich houden alsof men gek was. Doch bij uitbreiding genomen in den bepaalden zin van zich dom of onnoozel houden, zich voordoen alsof men van de zaak niets af weet of iemands bedoeling niet...

Zich verblijden met een dode mus
Spreekwoorden: (1914) Zich verblijden met een doode musch,
d.w.z. eig. zich verblijden met een doode musch in de meening, dat ze leefde; zich verblijden met iets, dat eig. niets beteekent; meenen, dat men iets werkelijk bereikt heeft, terwijl dit toch volstrekt niet het geval is; lat. carbonem pro thesauro invenire. In de 18<sup>de<-sup> eeuw is de uitdr. te vinden in V. Janus I, 144; III, 36;...

Zich verslingeren aan
Spreekwoorden: (1914) Zich verslingeren aan (of op)
d.i. verzotten, verlieven op iemand of iets; meestal in ongunstigen zin, evenals zich aan iemand vergooien of zich versmijten (Draaijer, 45). Eigenlijk zich om iets slingeren, zich hechten aan, verkleven aan; mnl. en 17<sup>de<-sup> eeuw ook zich verhangen aan iemand; zuidndl. verhangen zijn naar iet, er op verzot zijn. Niet altijd is ...

Zich zelf kunnen bedruipen
Spreekwoorden: (1914) Zich zelf kunnen bedruipen.
Eig. gezegd van dieren, die aan het spit in hun eigen vet kunnen gebraden worden, doch overdrachtelijk gebezigd van menschen die in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, zonder ondersteuning van anderen te ontvangen; syn. van het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche zich bedroopen en zich droopen. De zegswijze komt in de 17<sup>de<-sup>...

zielen
Spreekwoorden: (1914) Ter zielen gaan,
d.w.z. sterven; eig. gaan naar de plaats, waar de zielen der afgestorvenen zich bevinden, ad patres gaan (n<sup>o<-sup>. 1785) of zooals men in Twente zegt ophemmelen; ter zielen zijn, overleden zijn; vgl. mnl. te zielen werden, overleden zijn. Zie Huygens, Korenbl. II, 320:

zielsliefhebben
Spreekwoorden: (1914) Iemand zielsliefhebben,
d.i. iemand innig liefhebben; eig. zoo lief als zijn eigen ziel; ontleend aan Sam. I. XVIII, 1: 't Geschiedde nu als hy geeyndigt hadde tot Saul te spreken, dat de ziele Jonathans verbonden wert aen de ziele Davids; ende Jonathan beminde hem als sijn ziele. Het is ook mogelijk dat ‘ziel’ hier het innige uitdrukt; vgl. hartslief, hartsv...

zien hoe laat het is
Spreekwoorden: (1914) Weten (of zien) hoe laat het is
d.i. in eigenlijken zin: zijn tijd waarnemen, op zijn tijd passen, zijne zaken behartigen en op het getij letten; vervolgens verstandig zijn, zijn weetje weten, weten of zien hoe het met iemand of iets staat, gesteld is. In de 17<sup>de<-sup> eeuw: wel weten wat de klok (geslagen) heeft; zie Beets, Anna Roemers, 137; Winschooten, 256 e...

Ziende blind zijn
Spreekwoorden: (1914) Ziende blind zijn,
d.w.z. willens en wetens blind zijn voor iets; ook iets wat duidelijk zichtbaar is niet zien. In de 16<sup>de<-sup> eeuw komt dit gezegde voor bij Froissart I, 194: Sij mosten al siende blint wesen ende hoir hoofden wat lage houden, want ten was genen tijt doe vörder af te spreken of dairup te deyncken; Campen, 102: Siende blindt,...

Zijde spinnen bij iets
Spreekwoorden: (1914) Zijde spinnen bij iets,
d.w.z. voordeel van iets trekken, goede winst bij iets maken: zijde te spinnen is voordeelig; hd. Seide (oder Wolle) bei etwas spinnen (Grimm X, 175; 2523); eene uitdr. die aan het spinnewiel ontleend is en te vergelijken is met ergens goed garen bij spinnen (vgl. het verouderde eng.

Zijn achterste tegen de krib zetten
Spreekwoorden: (1914) Het achterste tegen de krib zetten
d.w.z. zich stijfhoofdig tegen iets verzetten, zich dwars tegen iets aankanten. Eigenlijk gezegd van koppige paarden, die niet uit den stal willen. Zie Tuinman I, 227: Hy zet zyn' aars tegen de krib: Dit zegt men van een styfkoppigen dwarspaal, die noch ter roer, noch ter hand wil, maar zich dwars tegen iets aankant. 't Is genomen van een paard, d...

Zijn anker ergens laten vallen
Spreekwoorden: (1914) Zijn anker ergens laten vallen,
d.w.z. ergens zijn intrek nemen, om er voortaan - korter of langer - te verblijven, evenals de zeeman zijn anker laat vallen op de plaats, waar hij eenigen tijd moet blijven liggen; Ndl. Wdb. II, 495. Vgl. reeds in het Gr. ἂγκυραν καθιέναι; bij ons Trou m. Blijcken 10, vs. 198: Daer pleech ick gaern mijn ancker te sincken; Kluchts...

Zijn anker lichten
Spreekwoorden: (1914) Zijn anker lichten,
d.w.z. heengaan, zich verwijderen; vgl. lat. ancoras tollere. Ook de zeeman licht zijn anker, als hij het door middel van het spil uit den grond trekt, om de vaart te beginnen of te hervatten. In de middeleeuwen in letterlijken zin; in de 17<sup>de<-sup> eeuw ook overdrachtelijk blijkens Winschooten, 138: Een anker ligten: een anker ui...

Zijn asem over iets laten gaan
Spreekwoorden: (1914) Zijn asem over iets laten gaan,
d.w.z. eig. iets van nabij bekijken of beruiken; fig. zich met iets bemoeien. Vgl. Huygens, Hofw. 2261: 'k Wouw dat men aessem me iens gaen mocht over 't suyvel; Asselyn, Spilp. 10: De keukenklauwers, die toch niet gerust zijn of ze moeten, over al 't geen er te vuur gedaen wordt, 'er aassem laaten over gaan; Halma, 17: Over al zijnen asem hebben,...

Zijn bekomst hebben van iets
Spreekwoorden: (1914) Zijn bekomst hebben van iets,
d.w.z. er genoeg van hebben, ironisch gebruikt van iets onaangenaams. Het znw. bekomst, waarnaast mnl. becomte, is afgeleid van het ww. bekomen in den zin van behagen; het wil dus eigenlijk zeggen: zooveel als iemand behaagt, zooveel als hij lust. De uitdr. dagteekent uit de 17<sup>de<-sup> eeuw; zie Ndl. Wdb. II, 1624 en vgl. nog Halm...

Zijn benen onder een anderman's tafel steken
Spreekwoorden: (1914) Zijn beenen (of voeten) onder een anderman's tafel (moeten) steken
d.w.z. van iemand afhankelijk zijn, door hem onderhouden worden; bij een ander in dienst gaan als knecht of meid (N. Taalgids XIV, 254). Vgl. Serv. 264*: Hie et altijt op eenen tonne, niemant en kan de voet onder de tafel ghecryghen, d.w.z. hij eet altijd alleen; niemand wordt aan zijn disch gevoed (vgl. Huygens, Tr. Corn. 1386); M. de Br. 250: Al...

Zijn beslag krijgen
Spreekwoorden: (1914) Zijn beslag krijgen,
d.i. zijne voltooiïng krijgen, tot stand gekomen zijn; sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw zeer gewoon, ook van stoffelijke zaken. Het znw. beslag is in deze uitdr. eene afleiding van het wkw. beslaan, dat in de middeleeuwen o.a. beteekende ‘inrichten’, ‘ordenen’; zie Ndl. Wdb. II, 2027; fri. syn bislach krije.

Zijn beste beentje voorzetten
Spreekwoorden: (1914) Zijn beste beentje voorzetten,
d.w.z. ‘zijn uiterste best doen om er iets goed af te brengen, inzonderheid om op anderen een goeden indruk te maken’. In de 18<sup>de<-sup> eeuw: zijn beentje uitsteken (Ndl. Wdb. II, 1306) en ook het beste beentje

Zijn biezen pakken
Spreekwoorden: (1914) Zijn biezen pakken,
d.w.z. er vandoor gaan, zijn matten oprollen. Onder biezen zal men matten moeten verstaan; waarschijnlijk de matten, die rondreizende kunstemakers op den grond leggen, om er hunne kunsten op te vertoonen2), voor welke meening pleit het Westvl. zijne schilderij oprollen en elders gaan zingen, vertrekken, heengaan, zijne matten oprollen (Schuerm. 58...

Zijn bivac opslaan
Spreekwoorden: (1914) Zijn bivac opslaan,
d.w.z. zich neerzetten, ergens gaan wonen; eene uitdr. ontleend aan het krijgswezen. Onder een bivac, ook bivouac (fr. bivac, bivouac, van het nd. bî-wake (bewaking) verstaat men een verblijf voor de soldaten in het open veld; Ndl. Wdb. II, 1753. Vandaar ook bivakken, in de open lucht slapen (fr. bivouaquer; hd. bivouakiren); bivakker, daklo...

Zijn boontjes op iets te week leggen
Spreekwoorden: (1914) Zijn boontjes op iets te week(en) leggen,
d.w.z. ergens op rekenen of staat maken. Vgl. Tuinman I, 98: Hy heeft daar zyn boontjes op te weeken gelegt, dat is, hy heeft daar op en daar tegen staat gemaakt. Men weekt boonen tegen zekeren tijd, om die dan te eeten; De Brune, 150:

Zijn boontjes op iets te wek leggen
Spreekwoorden: (1914) Zijn boontjes op iets te week(en) leggen,
d.w.z. ergens op rekenen of staat maken. Vgl. Tuinman I, 98: Hy heeft daar zyn boontjes op te weeken gelegt, dat is, hy heeft daar op en daar tegen staat gemaakt. Men weekt boonen tegen zekeren tijd, om die dan te eeten; De Brune, 150:

zijn de slechtste vruchten niet waaraan de wespen knagen
Spreekwoorden: (1914) Het zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen,
d.w.z. degenen, die uit nijd en afgunst besproken worden, zijn dikwijls de beste en deugdzaamste menschen; eene gedachte die de Romeinen uitdrukten door summa petit livor. Zie Harrebomée II, 424; De Arbeid, 23 Januari 1915, p. 3 k. 3: Dat ‘Walden’ meer benijd dan bemind is, behoeft zeker geen betoog. Het zijn echter niet de slec...

Zijn draai hebben
Spreekwoorden: (1914) Zijn draai hebben.
In sommige streken van ons land beteekent ‘zijn draai hebben’ in zijn schik zijn, zijn zin hebben, genoegelijk bezig zijn; eig. zóó draaien als men gaarne wil. Vgl. eng. to take one's swing; Boekenogen, 169 en Fri. Wdb. I, 289: yens draei hawwe, in zijn schik zijn; Speenhoff V, 24: Ik heb m'n draai, al zit ik in de nor. ...

Zijn draai nemen
Spreekwoorden: (1914) Zijn draai nemen,
d.i. van politieke overtuiging of taktiek veranderen, omdraaien. Volgens Woordenschat 213 b en Ndl. Wdb. III, 3189 is dit gezegde eenige jaren geleden gebruikt door een lid der Tweede Kamer, en sedert dien tijd in de terminologie der staatkundige polemiek overgegaan. Vgl. o.a. Handelsbl. 11 Juli 1913, (avondbl.) bl. 1 k. 2: Neen, het is evenmin om...

Zijn eigen glazen ingooien
Spreekwoorden: (1914) Zijn eigen glazen (of ruiten) ingooien of insmijten
ook (met) zijn eigen drieguldens zijn glazen insmijten of door de ruiten gooien, d.w.z. zijn eigen zaak roekeloos en moedwillig bederven. Harreb, I, 239: Hij gooit (of slaat) zijne eigene glazen in; Haagsche Post 18 Dec. 1920 p. 1 k. 3: Anders gooien ze voor den zooveelsten keer hun eigen ruiten in; Nw. Amsterdammer 1 Juli 1916 p. 1 k. 3: Iedere h...

Zijn eigen glazen insmijten
Spreekwoorden: (1914) Zijn eigen glazen (of ruiten) ingooien of insmijten
ook (met) zijn eigen drieguldens zijn glazen insmijten of door de ruiten gooien, d.w.z. zijn eigen zaak roekeloos en moedwillig bederven. Harreb, I, 239: Hij gooit (of slaat) zijne eigene glazen in; Haagsche Post 18 Dec. 1920 p. 1 k. 3: Anders gooien ze voor den zooveelsten keer hun eigen ruiten in; Nw. Amsterdammer 1 Juli 1916 p. 1 k. 3: Iedere h...

Zijn eigen graf graven
Spreekwoorden: (1914) Zijn eigen graf graven,
zijn eigen ondergang bewerken. De zegswijze komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor bij Burchoorn, Nieuwe Werelt vol Gecken, 33: Leckere luyden graven haer eygen graf met haer tanden. Ze is ook in het Engelsch bekend: to dig one's own grave (Prick, 35).

Zijn eigen hart opeten
Spreekwoorden: (1914) Zijn (eigen) hart opeten,
d.w.z. ‘door kommer, vooral ook door nijd of spijt verteerd worden’; ook in Zuid-Nederland zijn hert opeten, opfrèten naast iemand zijn hert

Zijn eigen ruiten ingooien
Spreekwoorden: (1914) Zijn eigen glazen (of ruiten) ingooien of insmijten
ook (met) zijn eigen drieguldens zijn glazen insmijten of door de ruiten gooien, d.w.z. zijn eigen zaak roekeloos en moedwillig bederven. Harreb, I, 239: Hij gooit (of slaat) zijne eigene glazen in; Haagsche Post 18 Dec. 1920 p. 1 k. 3: Anders gooien ze voor den zooveelsten keer hun eigen ruiten in; Nw. Amsterdammer 1 Juli 1916 p. 1 k. 3: Iedere h...

Zijn eigen ruiten insmijten
Spreekwoorden: (1914) Zijn eigen glazen (of ruiten) ingooien of insmijten
ook (met) zijn eigen drieguldens zijn glazen insmijten of door de ruiten gooien, d.w.z. zijn eigen zaak roekeloos en moedwillig bederven. Harreb, I, 239: Hij gooit (of slaat) zijne eigene glazen in; Haagsche Post 18 Dec. 1920 p. 1 k. 3: Anders gooien ze voor den zooveelsten keer hun eigen ruiten in; Nw. Amsterdammer 1 Juli 1916 p. 1 k. 3: Iedere h...

Zijn gat aan iemand afvegen
Spreekwoorden: (1914) Zijn gat aan iemand (of iets) afvegen
d.w.z. iemand of iets met de diepste minachting geringschatten, er volstrekt niet om geven. Dat gat hier de beteekenis heeft van aarsgat is duidelijk en blijkt bovendien uit het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche zijn fondement aan iets vegen; fr. s'en battre les fesses. Volgens Schuermans, Bijv. 119 b zegt men in Braband en elders ook iets aan ...

Zijn gat aan iets afvegen
Spreekwoorden: (1914) Zijn gat aan iemand (of iets) afvegen
d.w.z. iemand of iets met de diepste minachting geringschatten, er volstrekt niet om geven. Dat gat hier de beteekenis heeft van aarsgat is duidelijk en blijkt bovendien uit het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche zijn fondement aan iets vegen; fr. s'en battre les fesses. Volgens Schuermans, Bijv. 119 b zegt men in Braband en elders ook iets aan ...

Zijn gevoeg doen
Spreekwoorden: (1914) Zijn gevoeg doen,
eig. zijn gerief doen; daarna afgaan, stoelgang hebben, zijne (natuurlijke) behoeften doen. In de middeleeuwen werd gevoeg in dezen zin gebruikt; vgl. Kil.: sijn ghevoegh doen, exonerare aluum. Het is eene afleiding van voegen en beteekent eig. wat iemand voegt of past, wat voor hem geschikt is, wat hij behoeft, wat noodig voor hem is (vgl. fr. fa...

Zijn gooi gaan
Spreekwoorden: (1914) Zijn gooi gaan,
d.w.z. zijn gang gaan (o.a. Amst. 93). Het znw. gooi beteekent hier gang, vaart, weg (vgl. mnl. sire vaerde gaen en het ndl. zijns weegs gaan); het herinnert aan het intr. wkw. gooien dat spoeden, ijlen, voortsnellen beteekende en bij Kiliaen door festinare vertaald wordt. In Oost-Friesland zegt men ook an de gôi, er van door, op hol (van pa...

Zijn haan is koning
Spreekwoorden: (1914) Zijn haan kraait (of is) koning
d.w.z. hij is de baas; de uitdr. is ontleend aan een hanenwedstrijd, waarin zijn haan als overwinnaar is te voorschijn getreden; vandaar: hij heeft zijne zaak doen triomfeeren, hij is de baas. Ook zeide men in de 17<sup>de<-sup> eeuw: zijn haan kraait boven (zie het Ndl. Wdb. V, 1385 en III, 885), en zijn haan is koning, waarvan Sartor...

Zijn haan kraait koning
Spreekwoorden: (1914) Zijn haan kraait (of is) koning
d.w.z. hij is de baas; de uitdr. is ontleend aan een hanenwedstrijd, waarin zijn haan als overwinnaar is te voorschijn getreden; vandaar: hij heeft zijne zaak doen triomfeeren, hij is de baas. Ook zeide men in de 17<sup>de<-sup> eeuw: zijn haan kraait boven (zie het Ndl. Wdb. V, 1385 en III, 885), en zijn haan is koning, waarvan Sartor...

zijn hand over het hart strijken
Spreekwoorden: (1914) De (of zijn) hand over 't hart strijken
d.i. ‘zich tot zachtere gedachten stemmen, inzonderheid met betrekking tot weigerachtigheid of onwilligheid ten opzichte van eens anders wenschen’; wellicht eig. een gebaar maken waarmede men zich verteedert (het hart week maakt?)’; zie Brieven v. Betje Wolff, bl. 369: Was hier zo een knaap te krijgen voor geld, wij zouden onze h...

Zijn handen in onschuld wassen
Spreekwoorden: (1914) Zijne handen in onschuld wasschen,
d.w.z. geen schuld hebben aan iets, alle verantwoordelijkheid van zich afwerpen. De uitdr. is ontleend aan eene oude Israëlietische gewoonte. ‘Zij had allereerst betrekking op bloedschulden en vindt daarin hare verklaring. Zie b.v. Deut. 21: 6 vlgg., waar uitvoerig beschreven wordt, hoe de oudsten der stad zich zuiveren moesten van de v...

Zijn handen jeuken hem
Spreekwoorden: (1914) Zijn handen jeuken hem,
d.w.z. hij heeft grooten lust om te vechten. Het ww. jeuken heeft hier de beteekenis van sterk verlangen naar iets, haken naar, zooals in de 17<sup>de<-sup> eeuw en thans nog dialectisch; vgl. jokerig, jeukerig naar iets, verlangend naar iets; Opprel, 61: Hij jookt om klaar te komen. Voor de 17<sup>de<-sup> eeuw vgl. Winsch...

Zijn handen van iemand afwassen
Spreekwoorden: (1914) Zijne handen van iemand afwasschen,
d.w.z. verklaren ‘dat men alle aansprakelijkheid voor zijne schuld van zich afwerpt, dat men hem voor zijne daden geheel verantwoordelijk en de gevolgen voor zijne rekening laat’. Zie het Ndl. Wdb. I, 1811; Abr. Bl. I, 55; Zeeman, 262.

Zijn handen van iets afwassen
Spreekwoorden: (1914) Zijne handen van iets afwasschen,
d.w.z. ‘verklaren dat men alle schuld aan eene handeling, die men als slecht of verkeerd en dus als eene zedelijke onreinheid beschouwt, van zich afwerpt, dat men er niet aansprakelijk voor zijn wil, maar de verantwoordelijkheid en de gevolgen ten laste van anderen laat’. De uitdr. komt in de 16<sup>de<-sup> eeuw voor bij C...

Zijn haring braadt daar niet
Spreekwoorden: (1914) Zijn haring braadt daar niet,
d.w.z. hij is daar niet welkom, niet gezien; eig.: ‘men braadt daar voor hem geen haring (d.i. panharing)’. Ook zeide men: zijn bokking wil daar niet braden; zie Winschooten, 77: Mijn Haaring en braad daar niet, dat is, oneigendlijk, ik heb daar geen vriendschap te verwagten; Huygens, Cluysw. 63: (Sy) raeckten schier geen' straet, om m...

Zijn hart opeten
Spreekwoorden: (1914) Zijn (eigen) hart opeten,
d.w.z. ‘door kommer, vooral ook door nijd of spijt verteerd worden’; ook in Zuid-Nederland zijn hert opeten, opfrèten naast iemand zijn hert

Zijn hart ophalen
Spreekwoorden: (1914) Zijn hart ophalen,
d.w.z. zich vervroolijken, volop genieten, zijn lust botvieren. Het wkw. ophalen beteekende vroeger en thans nog wel oppoetsen, opknappen; vgl. Kil.: Ophaelen, refricare, fricando renovare; op-haelen de oude cleederen, interpolare, desquamare2); vandaar bij overdracht toegepast op het gemoed: opfrisschen, verkwikken, verlustigen. Denzelfden overga...

Zijn hoed staat op drie haartjes
Spreekwoorden: (1914) Zijn hoed staat op drie haartjes.
Men zegt dit van iemand, wiens hoed parmantig, scheef, 17<sup>de<-sup> eeuw kuin, op zijn hoofd staat. De zegswijze, die thans ook in het Noorsch wordt aangetroffen, komt in de 16<sup>de<-sup> eeuw voor bij Sartorius I, 9, 3:

zijn hoofd tussen twee ooren zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand zijn hoofd (of zijn neus) tusschen twee ooren zetten.
‘Eene grappige bedreiging welke men ondeugende kinderen toevoegt waarop deze antwoorden, als ze met de grap bekend zijn (in Zuid-Nederland althans): ze staan er al’; Ndl. Wdb. XI, 45. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bekend bij Marnix; zie ook Idinau, 206:

Zijn kat sturen
Spreekwoorden: (1914) Zijn kat (of poes)) sturen (of zenden)
d.w.z. niet verschijnen; niet komen, waar men verwacht wordt; Prov. Comm. 699: Tseynt menich sinen hont, daer hi selve niet comen en wil;

Zijn koren groen eten
Spreekwoorden: (1914) Zijn koren groen eten,
d.w.z. van de hand in den tand leven en voor den kwaden dag niets opleggen; vooral gezegd van lichtmissen en verkwisters, die hunne inkomsten al van te voren verteren; ook zijne erwtjes in 't groen eten (Harrebomée I, 186 a). De spreekwijze kan ontleend zijn aan de fabel van den krekel en de mier; doch ook aan het feit, dat een landbouwer z...

Zijn kost is gekocht
Spreekwoorden: (1914) Zijn kost is gekocht,
d.w.z. hij heeft zich of hij is ergens ingekocht, bijv. in een liefdadigheidsgesticht; hij kan onbezorgd zijn; hij behoeft niet bang te zijn voor zijn levensonderhoud, zijn bestaan; syn. van zijn brood is gebakken

Zijn leven hangt aan een zijden draadje
Spreekwoorden: (1914) Zijn leven hangt aan een zijden draadje,
d.w.z. zijn leven verkeert in groot gevaar; hij kan elk ogenblik het leven verliezen, hij is als het ware nog door een zijden, een dun draadje aan zijn leven verbonden. Reeds de Romeinen kenden de uitdr. tenui filo pendet (Otto, 136; Journal, 131); in het Grieksch zeide men ἐκ τριχὸς κρέμαται of ᾔρτηται, het hangt aan e...

Zijn licht niet onder een koornmaat
Spreekwoorden: (1914) Zijn licht niet onder een koornmaat
d.i. zijn kennis en wetenschap niet verborgen houden, maar aan de wereld mededeelen of zooals men ook zegt ‘zijn licht laten schijnen voor de menschen’. Beide zegswijzen zijn ontleend aan den Bijbel, Matth. V, 15 en 16: Noch men steeckt geen keerse aen, ende set die onder een korenmate: maer op een kandelaer, ende sy schijnt allen, die...

Zijn matten oprollen
Spreekwoorden: (1914) Zijne matten oprollen,
d.i. weggaan, zijne biezen pakken, ‘opduwen’ (18<sup>de<-sup> eeuw), opdoeken, opkramen, indoeken (Opprel, 61), de mars slaan (Sewel, 478). Voor de verklaring dezer uitdr., die o.a. voorkomt in V. Janus, 3, 181 zullen we moeten denken aan vloermatten of wel aan de matten, die rondreizende kunstenaars op den grond leggen om ...

Zijn mes snijdt aan twee kanten
Spreekwoorden: (1914) Zijn mes snijdt aan twee kanten (of aan twee zijden)
d.w.z. hij verdient aan beide kanten, op twee manieren geld; door één bedrijf weet hij op twee manieren winst te maken, ook fig.; een uitdrukking ontleend aan een ploegijzer of aan een (pens)mes. Zie Kluchtspel II, 20: Aan beiden de canten soo snijt nu onsen ploech; Doedyns, Merc. I, 57: Hy geeft advysen aan de twee partyen: dan snyt...

Zijn mes snijdt aan twee zijden
Spreekwoorden: (1914) Zijn mes snijdt aan twee kanten (of aan twee zijden)
d.w.z. hij verdient aan beide kanten, op twee manieren geld; door één bedrijf weet hij op twee manieren winst te maken, ook fig.; een uitdrukking ontleend aan een ploegijzer of aan een (pens)mes. Zie Kluchtspel II, 20: Aan beiden de canten soo snijt nu onsen ploech; Doedyns, Merc. I, 57: Hy geeft advysen aan de twee partyen: dan snyt...

Zijn moed koelen aan iemand
Spreekwoorden: (1914) Zijn moed koelen aan iemand,
d.w.z. zijne drift, zijne woede tot bedaren brengen door wraak, zich wreken op iemand. Het znw. moed beteekent hier gemoedsgesteldheid, bepaaldelijk die waarin het gemoed verkeert bij toorn en ziedende, kokende

Zijn mond houden
Spreekwoorden: (1914) Zijn mond houden,
d.w.z. zwijgen; zijn tong voor zijn tanden houden (16<sup>de<-sup> eeuw); ook plat: zijn smoel, bakkes, bek houden2); de pij (hebr. peh, mond) houden (Köster Henke, 56); mnl. sinen mont houden, waarin het wkw. houden de beteekenis zou kunnen hebben van bewaken, op iets passen, tegenhouden, bedwingen; vgl. lat. linguam tenere en de...

Zijn naad naaien
Spreekwoorden: (1914) Zijn naad (of naadje) naaien.
Eene dial. uitdr. voor zijn gang gaan, zonder veel vertoon (of gerucht) zijne zaken drijven; ook: weten vooruit te komen, zijn voordeel doen; zijn grutjes kloppen; syn. van het sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw bekende zijn tuil tuilen, waarnaast ook iemand zijn tuil laten uittuilen, iemand aan zijn lot overlaten (De Vries, 1011)); iemand...

Zijn naadje naaien
Spreekwoorden: (1914) Zijn naad (of naadje) naaien.
Eene dial. uitdr. voor zijn gang gaan, zonder veel vertoon (of gerucht) zijne zaken drijven; ook: weten vooruit te komen, zijn voordeel doen; zijn grutjes kloppen; syn. van het sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw bekende zijn tuil tuilen, waarnaast ook iemand zijn tuil laten uittuilen, iemand aan zijn lot overlaten (De Vries, 1011)); iemand...

Zijn natje en zijn droogje lusten
Spreekwoorden: (1914) Zijn natje en zijn droogje lusten,
d.w.z. goed kunnen eten en drinken, veel van drank en spijs houden. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij A. Bijns: Zy mach haer drooghe wel, en niet min haer natte (Leuv. Bijdr. IV, 324); Sart. II, 3, 84: Hy mach sijn drooghjen wel, ende sijn natjen niet qualijck; Brederoo I, 224, vs. 334: 't Is een goed etend gesel, en hy siet wonder gaeren...

Zijn netjes drogen
Spreekwoorden: (1914) Zijn netten (of netjes) drogen
d.w.z. een tijd zuinig leven om zijn geldzaken te herstellen; vroeger ook toegepast op een dronkaard, die ophoudt sterk te drinken; zijn roes uitslapen. Vgl. Cats I, 544: Wilt gy 'er somtijds een glaesjen op setten, t' is wel mijn vrient! maer drooght uw netten (wees matig); Winschooten, 164: Netten droogen: het welk oneigendlijk gepast werd op lu...

Zijn netten drogen
Spreekwoorden: (1914) Zijn netten (of netjes) drogen
d.w.z. een tijd zuinig leven om zijn geldzaken te herstellen; vroeger ook toegepast op een dronkaard, die ophoudt sterk te drinken; zijn roes uitslapen. Vgl. Cats I, 544: Wilt gy 'er somtijds een glaesjen op setten, t' is wel mijn vrient! maer drooght uw netten (wees matig); Winschooten, 164: Netten droogen: het welk oneigendlijk gepast werd op lu...

Zijn neus overal insteken
Spreekwoorden: (1914) Zijn neus overal insteken,
d.w.z. zich met alle zaken bemoeien, die iemand niet aangaan; eig. zijn neus dicht bij iets houden om het goed op te nemen, af te neuzen; seine Nase (oder seinen Schnabel) in alles stecken; fr. mettre, fourrer son nez dans quelque chose; eng. to poke one's nose into every thing; de. at stikke sin Naese in Alt. Zie Hooft, Ned. Hist. 22: De neus in ...

zijn niet allen koks die lange messen dragen
Spreekwoorden: (1914) Het zijn niet allen koks, die lange messen dragen,
d.w.z. allen zijn niet, zooals zij schijnen; het uiterlijk vertoon bewijst niets. Vgl. bij Campen, 3: ten syn niet all guede koken, die langhe messen draeghen; Idinau, 44: ten zijn niet al kocks, die langhe messen draeghen; soo en zijn 't niet al wijse, die 't schijnen te zijne; Paffenr. 112; Bank. II, 220; Vierl. 43; 258; enz. Synoniem zijn de ze...

Zijn ogen verklaren
Spreekwoorden: (1914) Zijn ogen verklaren,
eene uitdrukking die dialectisch nog voorkomt in den zin van zijn oog verlustigen, vooral bij het aanzien van eene geliefde; eig. zijn blik verhelderen, door naar iets te zien, dat voor het oog een genot is, de ogen doen schitteren. Sedert de middeleeuwen komt de uitdrukking voor; vgl. mnl. sine oghen verclaeren2). Voor plaatsen uit latere eeuwen...

Zijn ogen zijn groter dan zijn maag
Spreekwoorden: (1914) Zijn oogen zijn grooter dan zijn maag (of dan zijn buik)
d.w.z. hij is niet bij machte zooveel te eten als hij dacht; hij neemt meer eten op zijn bord dan hij opkan, hij heeft een groot oog gehad; vgl. fri. in great each hawwe, veel willen hebben. Vgl. Campen, 16: die oghen syn wyder dan den buyck; V.d. Venne, 98: het Oog is grooter als den Buyck; De Brune, 495: de oogh ziet verder als de buyck; Tuinman...

Zijn oren kunnen schudden dat ze klappen
Spreekwoorden: (1914) Zijne ooren mogen (of kunnen) schudden, dat ze klappen.
Deze dial. uitdr. was vroeger algemeen bekend2) in den zin van ‘met opgeheven hoofde onder de menschen mogen komen, zich niets te verwijten hebben, zich geen schuld bewust zijn’. Ze herinnert aan den tijd, dat men voor eenig misdrijf gestraft werd met het verlies van één of beide ooren3). Vgl. Brederoo, Sp. Brab. 1280; Sp...

Zijn oren mogen schudden dat ze klappen
Spreekwoorden: (1914) Zijne ooren mogen (of kunnen) schudden, dat ze klappen.
Deze dial. uitdr. was vroeger algemeen bekend2) in den zin van ‘met opgeheven hoofde onder de menschen mogen komen, zich niets te verwijten hebben, zich geen schuld bewust zijn’. Ze herinnert aan den tijd, dat men voor eenig misdrijf gestraft werd met het verlies van één of beide ooren3). Vgl. Brederoo, Sp. Brab. 1280; Sp...

Zijn oren zullen tuiten
Spreekwoorden: (1914) Zijne ooren zullen tuiten.
Deze uitdrukking wordt gebezigd ten opzichte van iemand over wien in zijne afwezigheid druk wordt gesproken, en dus met het bijdenkbeeld, dat dit op de eene of andere geheimzinnige wijze den betrokkene op het ogenblik zelf ter oore komt. Dat dit volksgeloof reeds zeer oud is, bewijst Plinius, Nat. Hist. XXVIII, 2, 5: quin et absentes tinnitu auri...

Zijn Pappenheimers kennen
Spreekwoorden: (1914) Zijn Pappenheimers kennen,
d.w.z. den aard en het karakter der menschen (aanhangers, volgelingen), met wie men te doen heeft, kennen; de zegswijze is ontleend aan Schiller's Wallensteins Tod (1800), 3, 15: Daran erkenn' ich meine Pappenheimer (ook wel geciteerd als: Ich kenne meine Pappenheimer), woorden, gesproken door Wallenstein, toen de soldaten uit het regiment van gra...

zijn paspoort geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand zijn paspoort geven,
d.w.z. iemand uit zijn dienst ontslaan, wegsturen; vooral van den militairen dienst gezegd; zijn paspoort nemen, ontslag nemen (o.a. B.B. 378); vgl. Plantijn: Pasport nemen, prendre passeport. Ook werd het bij overdracht gebruikt van een meisje, dat haren vrijer bedankte, hem den bons gaf; zie Brederoo 3, 313; 18; Asselijn, J. Kl. 623; Langendijk,...

Zijn piek schuren
Spreekwoorden: (1914) Zijne (of de) piek schuren
d.i. vluchten, deserteeren; syn. zijn kwast schuren (Spaan, 61; 162; Ndl. Wdb. VIII, 7231); vgl. Gew. Weeuw. III, 27: Zy schuerden haer piek, en veranderden van quartier; Paffenrode, 100; Spaan, 165; Halma, 503: Zijne piek schuuren, se tirer le nerf, gagner au pied; Sewel, 637: Zyn piek schuuren en doorgaan, to take to one's heels, to run away; Tu...

zijn planeet lezen
Spreekwoorden: (1914) Iemand zijne planeet lezen,
d.w.z. iemand zijn toekomstig lot voorspellen; eig. iemand zijn geluk of ongeluk uit zijne geboortester voorzeggen2), zijn horoscoop trekken (fr. tirer l'horoscope3). Onder een planeet verstaat men eene dwaalster, maar de astrologen verstonden er ook geboortester onder, wier stand invloed kon oefenen op iemands lot. De Grieksche geschiedschrijver ...

Zijn poes sturen
Spreekwoorden: (1914) Zijn kat (of poes)) sturen (of zenden)
d.w.z. niet verschijnen; niet komen, waar men verwacht wordt; Prov. Comm. 699: Tseynt menich sinen hont, daer hi selve niet comen en wil;

Zijn proefstuk leveren
Spreekwoorden: (1914) Zijn proefstuk leveren,
d.i. een bewijs van bekwaamheid afleggen, waardoor men in zekeren stand wordt opgenomen of tot een rang wordt bevorderd; eene herinnering aan den tijd der gilden, toen men niet van leerling tot gezel, maar vooral niet van gezel tot meester in een handwerksgilde kon worden bevorderd, dan nadat men zekere bewijzen van bekwaamheid had afgelegd1). Vgl...

Zijn rokje omkeren
Spreekwoorden: (1914) Zijn rokje omkeeren,
d.w.z. ombollen, ‘van gevoelen, gezindheid of partij veranderen, zoodat men datgene voorstaat waar men vroeger tegen was, of andersom, omdraaien. Ontleend aan het dragen van kleederen met verschillende kleuren of leuzen, waardoor partijen zich plachten te onderscheiden’. Vgl. n<sup>o<-sup>. 981; fr. tourner casaque ou jaque...

Zijn slag slaan
Spreekwoorden: (1914) Zijn slag slaan (of waarnemen)
d.w.z. eene gunstige gelegenheid waarnemen; mnl. sinen slach wachten of merken; eig. gezegd van iemand die strijdt en het gunstige oogenblik waarneemt om zijnen tegenstander te treffen (vgl. het mnl. sinen slach sien, zijne kans schoon zien), of gezegd van een kaatser, zooals men zou opmaken uit Vondel, Gebroeders (anno 1650), bl. 25: Den hemel ka...

Zijn slag waarnemen
Spreekwoorden: (1914) Zijn slag slaan (of waarnemen)
d.w.z. eene gunstige gelegenheid waarnemen; mnl. sinen slach wachten of merken; eig. gezegd van iemand die strijdt en het gunstige oogenblik waarneemt om zijnen tegenstander te treffen (vgl. het mnl. sinen slach sien, zijne kans schoon zien), of gezegd van een kaatser, zooals men zou opmaken uit Vondel, Gebroeders (anno 1650), bl. 25: Den hemel ka...

Zijn slinger hebben
Spreekwoorden: (1914) Zijn slinger hebben,
syn. van zijn draai hebben, schik, pleizier hebben (zie n<sup>o<-sup>. 485). Zijn slinger over iets hebben, er pret over hebben. Vgl. Handelsblad, 20 Nov. 1914, p. 2 k. 6: Ik heb maar m'n slinger als ik die mannetjes (Engelsche geïnterneerden) zie tippelen; 26 Januari 1915 (ochtendbl.), p. 5 k. 1: ‘Ik ga jou in de lucht late...

zijn spat er in zetten
Spreekwoorden: (1914) De (of zijn) spat zetten (of er in zetten)
d.w.z. het op een loopen zetten, er de latten, de kuiten in zetten, snel wegloopen; er een spatje op leggen; er een spatje of de spat inzetten, er den stap, er gang in zetten; in het Afrik.: die spat set (Onze Volkstaal III, 143); laat spaander (of spat); in het Zaaansch: den spat opnemen, snel gaan loopen, aan den haal gaan (Boekenoogen, 970), wa...

Zijn stempel op iets drukken
Spreekwoorden: (1914) Zijn stempel op iets drukken,
d.w.z. zijn zegel hechten aan iets, het goedkeuren. Stempel heeft in deze uitdr. de beteekenis van zegel, signet, dat men op iets zet, ten teeken van goedkeuring of bekrachtiging; Harreb. II, 305 a.

zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen
Spreekwoorden: (1914) Het zijn sterke beenen, die de weelde kunnen dragen,
d.w.z. in voorspoed gaat men zich allicht te buiten; Ndl. Wdb. II, 1305. Zie voor de 16<sup>de<-sup> eeuw Campen, 10: Het moeten stercke beenen syn, die guede daghe verdraegen connen, waarmede te vergelijken is Goedthals, 43: De goede dagen canmen alder qualicst verdragen. In de 17<sup>de<-sup> eeuw is de zegswijze zeer gew...

zijn vet geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand zijn vet geven,
d.w.z. iemand duchtig de waarheid zeggen, de les lezen; eig. aan 't gebraad, dat zich zelf niet bedruipen kan (n<sup>o<-sup>. 170) zooveel vet toevoegen, als noodig is; het naar den eisch behandelen; op personen toegepast: geven wat hem toekomt, zijn portie geven, flink onderhanden nemen1); Harreb. II, 376 a; Twee W.B. 165: k Heb 'r d'...

zijn vingers branden
Spreekwoorden: (1914) De (of zijne) vingers (of zich) branden,
‘zich (onwetend) aan iets vergrijpen en daarvoor boeten, zich door onvoorzichtigheid in moeilijkheden wikkelen, zich bedrogen vinden in een koop, tegen de wet handelen’1); hetzelfde als het lat. sibi asciam in crus impingere; zich in de vingers snijden (Diamst. 138; Het Volk, 8 Juni 1914, p. 8 k. 2); zijne handen of zich de handen bran...

Zijn voeten onder een anderman's tafel steken
Spreekwoorden: (1914) Zijn beenen (of voeten) onder een anderman's tafel (moeten) steken
d.w.z. van iemand afhankelijk zijn, door hem onderhouden worden; bij een ander in dienst gaan als knecht of meid (N. Taalgids XIV, 254). Vgl. Serv. 264*: Hie et altijt op eenen tonne, niemant en kan de voet onder de tafel ghecryghen, d.w.z. hij eet altijd alleen; niemand wordt aan zijn disch gevoed (vgl. Huygens, Tr. Corn. 1386); M. de Br. 250: Al...

Zijn weetje weten
Spreekwoorden: (1914) Zijn weetje (wel) weten,
d.w.z. slim, knap zijn; zijn vak goed verstaan; mnl. sine wet weten, zijn weetje weten; alle wete weten, alles weten; zie Kiliaen: Wete, scientia en vgl. R. Visscher, Brabbeling, 121:

Zijn weetjewel weten
Spreekwoorden: (1914) Zijn weetje (wel) weten,
d.w.z. slim, knap zijn; zijn vak goed verstaan; mnl. sine wet weten, zijn weetje weten; alle wete weten, alles weten; zie Kiliaen: Wete, scientia en vgl. R. Visscher, Brabbeling, 121:

Zijn woord is geen evangelie
Spreekwoorden: (1914) Zijn woord is geen evangelie,
d.w.z. wat hij zegt, is niet altijd waar. Onder evangelie moet hier niet worden verstaan de blijde boodschap, maar ‘de onloochenbare en volkomene, van den Eenig waarachtige zelven afkomstige waarheid’, in welken zin over het Evangelie gesproken wordt in Coloss. 1, 5 waar de apostel dit ‘het woort der waerheyt’ noemt; zie Ze...

Zijn woorden op een goudschaal leggen
Spreekwoorden: (1914) Zijne woorden op een goudschaal(tje) wegen (of leggen)
d.w.z. ze voorzichtig wikken en wegen, ze te voren wèl overdenken; eig. de zwaarte, het gewicht er van als 't ware op een goudschaaltje, een zeer gevoelige balans, wegen. In dezen vorm in de 18<sup>de<-sup> eeuw bekend1) naast zijne woorden in een schaaltje wegen, dat we lezen bij Van Effen, Spect. III, 50; hd. seine Worte auf d...

Zijn zegel aan iets hangen
Spreekwoorden: (1914) Zijn zegel aan iets hechten (of hangen)
d.w.z. iets goedkeuren; ontleend aan de gewoonte der wereldlijke en geestelijke heeren, om besluiten welke zij moesten bekrachtigen, met hun zegel te voorzien, d.w.z. hun zegel in was gedrukt, door koorden, banden of reepen perkament aan de brieven of charters te bevestigen, te hangen; ze te bezegelen. Toen men in de tweede helft der 16<sup>...

Zijn zegel aan iets hechten
Spreekwoorden: (1914) Zijn zegel aan iets hechten (of hangen)
d.w.z. iets goedkeuren; ontleend aan de gewoonte der wereldlijke en geestelijke heeren, om besluiten welke zij moesten bekrachtigen, met hun zegel te voorzien, d.w.z. hun zegel in was gedrukt, door koorden, banden of reepen perkament aan de brieven of charters te bevestigen, te hangen; ze te bezegelen. Toen men in de tweede helft der 16<sup>...

Zijn ziel in lijdzaamheid bezitten
Spreekwoorden: (1914) Zijne ziel in lijdzaamheid bezitten,
d.i. gelaten iets dulden; niet toornig worden; ontleend aan Luc. XXI, vs. 19: Besittet uwe zielen in uwe lijdtsaemheyt. Vgl. mnl.: In uwer verduldicheit of gedoochsamheden soo selt ghi uwe sielen besitten (Ruusbr.); Groot-Nederland, 1914, bl. 393: Laten we onze zielen in lijdzaamheid tezamen bezitten en onze hoop en idealen met liefde en veerkrach...

zilveren dak
Spreekwoorden: (1914) Het zilveren dak.
Hieronder verstaat men hypotheek, die op een huis rust; vgl. M.z.A. 166: Op zekeren morgen vertelde hij mij, dat hij in de steeg een eigendommetje had gekocht. ‘Afijn, ziet uwé! een heer heeft me geholpen met het zilveren dak; de rest had ik zelvers’. Ook een gouden, een papieren dak of gouden pannen op zijn huis hebben. In Zuid...

Zingen als een lijster
Spreekwoorden: (1914) Zingen als een lijster,
d.w.z. zeer mooi en vroolijk zingen. In de middeleeuwsche gedichten wordt meermalen van den zang van de lijster melding gemaakt, zooals in Flor. 2551: Daer mach men die lijstren horen clemmen ende nedergaen met harre stemmen. In de 16<sup>de<-sup> eeuw was die zang reeds spreekwoordelijk; vgl. Sart. III, 3, 21: Sy singen als lijsters, ...

Zint eer gij begint
Spreekwoorden: (1914) (Be)zint eer gij begint.
Dit gezegde komt in onze taal voor bij Plantijn: Beraedt u, ende versint eer ghy yet beghint, conseille toy, et delibere premier que de rien commencer, priusquam incipias, consulto opus est; Goedthals, 39: Haestighen raet en was noyt goet, versint eer ghy begint; Campen, 3: Versint eer ghy begint; Sart. I, 8, 60; II, 1, 73: Eerst wel versint, dan ...

Zo bang als een wezel
Spreekwoorden: (1914) Zoo bang als een wezel,
d.w.z. zeer bang. De wezel is zeer schuw; vandaar deze spreekwijze. Zie Ndl. Wdb. II, 970; V. Eijk II, 95; Harreb. II, 457; Joos, 12; Fokke, Boertige reis, 2, 92: Ze waren zoo bang als wezels voor al wat maar eenigzins op een draak geleek; fri. bang as in weesling.

Zo blind als een mol
Spreekwoorden: (1914) Zoo blind als een mol,
of, sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw, mol(le)blind (zie nog Antw. Idiot. 1904; bij Brederoo IV, 34: mollich blind). De volksmeening, als zou de mol blind zijn, komt bij ons voor bij Maerlant, Nat. Bl. II, 3655:

Zo de abt zo de monniken
Spreekwoorden: (1914) Zoo de abt, zoo de monniken,
d.i. zoo heer, zoo knecht; zoo de heer is, zoo is de dienaar. Bij Campen, 87: Sulcken Abt, sulcke Monnicken. Vgl. verder Sewel, 22: Zo den abt is, zo zyn de monnikken, like the abbot is, so are the monks; Halma, 15: Zoo de Abt is, zoo zijn de Monniken. Spreekw. De een is als de ander, tel Abbé, tels Moines; Harreb. I, 9 b. In het hd. zegt m...