F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


Zo dicht als een pot
Spreekwoorden: (1914) Zoo dicht als een pot (of potdicht)
d.i. geheel dicht, waterdicht, 16<sup>de<-sup> eeuw kannedicht of kommedicht (Vierlingh, 127; 128; 216); ook gezegd van personen, die goed zwijgen; uit wie niets is te krijgen, die niets uitlaten, gesloten zijn. In de 17<sup>de<-sup> eeuw dicht zijn, goed kunnen zwijgen. Vgl. Sart. I, 8, 64: Sy zijn malkander trouw ende dic...

Zo dood als een pier
Spreekwoorden: (1914) Zoo dood als een pier,
d.w.z. voor goed, geheel en al dood; eig. zoo dood als een pier, een aardworm, die slap aan den haak van een hengel hangt. In Vlaanderen zegt men volgens Joos, 14: dood als een pier, een musch, een muis, een kieken; Antw. Idiot. 366: zoo dood as 'ne pier, als 'ne steen; in hd. dialecten vindt men volgens Wander, IV, 1252: so däud as 'n Hucke ...

Zo doof als een kwakkel
Spreekwoorden: (1914) Zoo doof als een kwartel (of een kwakkel)
d.w.z. zeer doof, stokdoof; potdoof, zoo doof als een pot (die ooren heeft en niet hoort; fr. sourd comme un pot2); ook een weinig doof; vgl. Molema, 232 b: kwarteldoof, een weinig doof, zooveel als oostinjesdoof; fri. kwarteldôf, een weinig doof. Eene sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw voorkomende uitdr., die aangetroffen wordt bij ...

Zo doof als een kwartel
Spreekwoorden: (1914) Zoo doof als een kwartel (of een kwakkel)
d.w.z. zeer doof, stokdoof; potdoof, zoo doof als een pot (die ooren heeft en niet hoort; fr. sourd comme un pot2); ook een weinig doof; vgl. Molema, 232 b: kwarteldoof, een weinig doof, zooveel als oostinjesdoof; fri. kwarteldôf, een weinig doof. Eene sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw voorkomende uitdr., die aangetroffen wordt bij ...

Zo gewonnen zo geronnen
Spreekwoorden: (1914) Zoo gewonnen, zoo geronnen,
d.i. wat met weinig moeite of op oneerlijke wijze Wordt verkregen, blijft niet lang.1) In de Middeleeuwen lezen we dit spreekwoord bij Matthyszen, 38: qualic ghewonnen, qualic verloren; eenigszins anders in Wrake, 1068: qualijc ontspaert (overgespaard), qualijc verloren; bij Goedthals, 23 in den vorm lichtelick gewonnen, lichtelic verloren; bij Ca...

Zo gezond als een vis
Spreekwoorden: (1914) Zoo gezond als een visch,
d.w.z. zeer gezond, als een visch in het water; hd. gesund wie ein Fisch im Wasser, dat men leest bij Konrad von Würzburg (- 1287), Trojanerkrieg, vs. 10808:

zo glad als een aal
Spreekwoorden: (1914) Hij is zoo glad als een aal,
d.i. men heeft geen vat op hem, hij weet zich door zijne slimheid uit alle ongelegenheden te redden; vroeger ook in de bet.: daar is niets van hem te halen, hij is geldeloos, ‘zoo naakt als een luis’. Vgl. fr. il est glissant comme une anguille; hd. er ist so glatt wie ein Aal; aalglatt; nd. he is so glatt as en Al; eng. he is as slipp...

Zo hard als een spijker zijn
Spreekwoorden: (1914) Zoo hard als een spijker (of een kei) zijn)
d.w.z. gierig zijn; ook blut zijn, geldeloos zijn, arm zijn, afgebrand zijn (hd. abgebrannt sein), ook afgebrand zijn als een voetzoeker (o.a. Kalv. II, 74; 109). De uitdr. schijnt uit de 19<sup>de<-sup> eeuw te dagteekenen; ze komt voor bij Harreb. II, 288; Ndl. Wdb. VI, 897; fri. sa hird as in spiker. In Zuid-Nederland zegt men hard ...

Zo heer zo knecht
Spreekwoorden: (1914) Zoo heer, zoo knecht,
d.w.z. aan de bedienden kent men den meester; vroeger ook: zoo meester, zoo knecht. Ook in het Latijn bij Petronius, 58: qualis dominus, talis et servus. Zie verder mnl. so die heer is, so is die knecht; sulc heere, sulc ghesin; Brederoo, Moortje, 1367; De Brune, 238: zulcken heere, zulcken slave; Tuinman I, 359; Harrebomée I, 296 a; Otto, ...

Zo helder als de brand
Spreekwoorden: (1914) Zoo helder (schoon, zuiver) als een (de) brand,
d.w.z. zeer, buitengewoon helder; eig. zoo helder, blinkend als de kling van het zwaard, in welke bet. brand (eng. brand; to brandish) vroeger zeer gewoon was. Ook in de 17<sup>de<-sup> eeuw: zoo bruin als een brand (V. Moerk. 225; Tijdschrift XVI, 288). Vgl. ook brandhelder, brandrein (in Kalv. I, 27), brandschoon en verder het Ndl. W...

Zo oud als de weg van Kralingen
Spreekwoorden: (1914) Zoo oud als de weg van Rome (of Kralingen)
d.w.z. zeer oud. In de 16<sup>de<-sup> en 17<sup>de<-sup> eeuw zeide men zoo oud als de weg, dat we lezen bij Sartorius II, 9, 16: Soo oudt als de wegh, de re nimium prisca et obsoleta. Ook bij Van Effen, Spect. X, 136 wordt de uitdr. in dezen vorm aangetroffen, evenals bij Tuinman I, 316 met de verklaring: ‘Gebouwen ...

Zo oud als de weg van Rome
Spreekwoorden: (1914) Zoo oud als de weg van Rome (of Kralingen)
d.w.z. zeer oud. In de 16<sup>de<-sup> en 17<sup>de<-sup> eeuw zeide men zoo oud als de weg, dat we lezen bij Sartorius II, 9, 16: Soo oudt als de wegh, de re nimium prisca et obsoleta. Ook bij Van Effen, Spect. X, 136 wordt de uitdr. in dezen vorm aangetroffen, evenals bij Tuinman I, 316 met de verklaring: ‘Gebouwen ...

Zo oud als Methusalem
Spreekwoorden: (1914) Zoo oud als Methusalem,
d.w.z. zeer oud, daar volgens het bijbelsche verhaal Methusalem (Methusalach) een ouderdom bereikte van 969 jaren. Vgl. Genesis 5, vs. 57. Voor de 16<sup>de<-sup> eeuw vgl. Servilius, 174*: Hy leeft alsoe lange als Mathusalem. Zie verder Brieven v. B. Wolff, 148: 't Is hoog nodig dat gy zo oud word als Methusalem; Villiers, 94. Voor Zu...

Zo schoon als de brand
Spreekwoorden: (1914) Zoo helder (schoon, zuiver) als een (de) brand,
d.w.z. zeer, buitengewoon helder; eig. zoo helder, blinkend als de kling van het zwaard, in welke bet. brand (eng. brand; to brandish) vroeger zeer gewoon was. Ook in de 17<sup>de<-sup> eeuw: zoo bruin als een brand (V. Moerk. 225; Tijdschrift XVI, 288). Vgl. ook brandhelder, brandrein (in Kalv. I, 27), brandschoon en verder het Ndl. W...

Zo secuur als de bank
Spreekwoorden: (1914) Zoo vast (sekuur, zeker) als de bank,
d.w.z. zoo zeker, zoo te vertrouwen als de Nederlandsche bank. ‘De zekerheid der Amsterdamsche bank was ten spreekwoord geworden, om eene zekerheid, welke boven alle bedenking verheven was, aan te duiden’; Ndl. Wdb. II, 981. Ook als de bank zijn, o.a. M.z.A. 161: 't Was zijn trots dat hij (een kruier) van zich zelven kon zeggen, dat hi...

Zo stil als een muis
Spreekwoorden: (1914) Zoo stil als een muis,
d.w.z. zeer stil, muisstil (17<sup>de<-sup> eeuw1)). Reeds in de 4<sup>de<-sup> eeuw na Chr. in het Latijn bij Vopiscus: Tanta in oriente quies fuit, ut, quemadmodum vulgo loquebantur, nullus mures rebelles audiret. Bij ons in de middeleeuwen bij Velth. V, 36, 44: so swijcht hi stilre dan een muus; evenzoo Ferg. 726; Drie D...

Zo vast als de bank
Spreekwoorden: (1914) Zoo vast (sekuur, zeker) als de bank,
d.w.z. zoo zeker, zoo te vertrouwen als de Nederlandsche bank. ‘De zekerheid der Amsterdamsche bank was ten spreekwoord geworden, om eene zekerheid, welke boven alle bedenking verheven was, aan te duiden’; Ndl. Wdb. II, 981. Ook als de bank zijn, o.a. M.z.A. 161: 't Was zijn trots dat hij (een kruier) van zich zelven kon zeggen, dat hi...

Zo vast als een muts met zeven keelbanden
Spreekwoorden: (1914) Zoo vast als een muts met zeven keelbanden,
d.w.z. heel vast, heel zeker; Tuinman I, 59 spreekt van: Dit was ruim zoo vast als een mutsje met een keelband; bij Modderman, 149: De vreugde is niet zoo vast als een mutsje met een keelband; Folie I, 146: 't Is soo vast als een Muts met negen-en-negentig keelbanden. Van zeven is sprake bij Van Dale: Dat is zoo vast als eene muts met zeven keelba...

Zo vraagt men de boer de kunst af
Spreekwoorden: (1914) Zoo vraagt men den boer (of boeren) de kunst af
d.w.z. ‘zoo komt men van onnoozele lieden het geheim te weten; m.a.w. ik ben zoo onnoozel niet om mij zóó te laten uithooren. Zegswijze om iemand af te schepen, die al te nieuwsgierig vraagt, maar wien men het fijne van de zaak niet wil mededeelen’. Voorkomend in de 17<sup>de<-sup> eeuw bij J. Cats in het Sp. ...

Zo vraagt men de boeren de kunst af
Spreekwoorden: (1914) Zoo vraagt men den boer (of boeren) de kunst af
d.w.z. ‘zoo komt men van onnoozele lieden het geheim te weten; m.a.w. ik ben zoo onnoozel niet om mij zóó te laten uithooren. Zegswijze om iemand af te schepen, die al te nieuwsgierig vraagt, maar wien men het fijne van de zaak niet wil mededeelen’. Voorkomend in de 17<sup>de<-sup> eeuw bij J. Cats in het Sp. ...

Zo waarlijk helpe mij God almachtig!
Spreekwoorden: (1914) Zoo waarlijk helpe mij God almachtig!
eene formule, die gebezigd werd tot krachtige betuiging of plechtige verzekering van de waarheid; thans vooral bij het afleggen van een eed. In het middelnederlandsch also helpe mi God! namelijk, dat ik de waarheid spreke, zooals blijkt uit eene mlat. eedsformule sic (illum) Deus adjuvet.... ut veritatem dicat. Zie hiervoor Ndl. Wdb. V, 221; VI, 5...

Zo zeker als de bank
Spreekwoorden: (1914) Zoo vast (sekuur, zeker) als de bank,
d.w.z. zoo zeker, zoo te vertrouwen als de Nederlandsche bank. ‘De zekerheid der Amsterdamsche bank was ten spreekwoord geworden, om eene zekerheid, welke boven alle bedenking verheven was, aan te duiden’; Ndl. Wdb. II, 981. Ook als de bank zijn, o.a. M.z.A. 161: 't Was zijn trots dat hij (een kruier) van zich zelven kon zeggen, dat hi...

Zo zijn we niet getrouwd
Spreekwoorden: (1914) Zoo zijn we niet getrouwd,
d.w.z. dat is onze afspraak niet; zoo wil ik er niets van weten; vgl. Molema, 122; zoo bin wie nijt getroud, dat kan ik niet laten gelden, ik krijg mijn part niet; Het Volk, 22 Febr. 1915 p. 8 k. 1: Neen, waarde partijgenoot, zoo zijn wij niet getrouwd; Nw. School, VII, 373: Maar zoo zijn we niet getrouwd heeren. Wij laten ons door uw kletspraatje...

Zo zuiver als de brand
Spreekwoorden: (1914) Zoo helder (schoon, zuiver) als een (de) brand,
d.w.z. zeer, buitengewoon helder; eig. zoo helder, blinkend als de kling van het zwaard, in welke bet. brand (eng. brand; to brandish) vroeger zeer gewoon was. Ook in de 17<sup>de<-sup> eeuw: zoo bruin als een brand (V. Moerk. 225; Tijdschrift XVI, 288). Vgl. ook brandhelder, brandrein (in Kalv. I, 27), brandschoon en verder het Ndl. W...

Zoals de ouden zongen piepen de jongen
Spreekwoorden: (1914) Zooals de ouden zongen, piepen de jongen,
d.w.z. wat de ouden deden, volgen de jongen na; de kinderen volgen het voorbeeld van hunne ouders. Zie Servilius, 204*: so de oude songhen so pepen de ionghen; Campen, 86: soe als die olden singhen, soe pypen die iongen. In de 17<sup>de<-sup> eeuw vinden we in de plaats van ‘pijpen’ ook piepen; o.a. bij Cats I, 238; De Brun...

Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten
Spreekwoorden: (1914) Zooals de waard is, vertrouwt hij zijne gasten,
d.w.z. men beoordeelt een ander dikwijls naar zich zelven; in ongunstigen zin gebruikt van iemand die anderen wantrouwt of slechte dingen van anderen vermoedt. Zie mlat. estimat esse capre vicium quod scit caper in se; Huygens, Sneldichten: Soo de waerd is, soo verleent hem God sijn gasten; W. Leevend VIII, 199: Zo als de waard is, betrouwt hy zyn...

Zoals de wind waait waait zijn jasje
Spreekwoorden: (1914) Zooals de wind waait, waait zijn jasje (of zijn rokje)
d.w.z. hij schikt zich naar de omstandigheden, regelt zijn politiek inzicht naar zijn belang, waait met alle winden. Vgl. Harreb. I. 357: Zoo de wind is, waait het jasje; De Arbeid, 6 Juni 1914 p. 1 k. 2: Zooals de wind waait, waait ook mijn jasje, dat is het parool van de leiders der moderne arbeidersbeweging; Het Volk, 4 Maart 1914 p. 2 k. 2: He...

Zoals het reilt en zeilt
Spreekwoorden: (1914) Zooals het reilt en zeilt.
Eig. gezegd van een schip, zooals het ten anker ligt en in volle zee zeilt; dus: zooals het daar is (met al zijn toebehooren); overdrachtelijk wordt dit ook gezegd van andere zaken en personen, in den zin van: zooals ze daar zijn; fri. in skip sa 't it seilt en reilt; it hiele spil, sa 't rydt en fart; Joos, 53: gelijk het reist en zeilt. De oorsp...

zoden aan de dijk
Spreekwoorden: (1914) Dat brengt (of zet) geen zoden (of aarde) aan den dijk
d.w.z. dat helpt, baat niet; dat brengt geen turf aan den wal (Harreb. II, 434 b); eig. dat brengt geen zoden om den dijk te stutten, die op het punt staat van door te breken (Gijsbr. v. Aemstel, 1288). In de middeleeuwen beteekende soden setten tegen de glooiïng van den dijk aanbrengen; zoden brengen om den dijk te stutten, die op 't punt st...

Zoete broodjes bakken
Spreekwoorden: (1914) Zoete broodjes bakken.
Men bezigt deze uitdr. wanneer iemand zich eerst over het een of ander sterk uitlaat, en naderhand zich gedwee en inschikkelijk toont (Weiland). De eig. bet. is: nadat men iemand iets onaangenaams te slikken heeft gegeven, hem wat lekkers klaar maken, om hem weer goed te stemmen; uit een ander vaatje tappen; vgl. het mnl. vladebackere, eig. koekeb...

zog
Spreekwoorden: (1914) In iemands zog (of kielzog) varen
d.w.z. iemands gemaks- of voordeelshalve volgen; het zog is het spoor, dat het schip in het opborrelend water achterlaat, het kielzog, of zooals Halma, 812 verklaart ‘het water dat een vaarend schip gelijk als na zig trekt’. Komt men daarin, dan vaart men dus vlak achter het voorafgaande schip dat den weg baant, en volgt men dit; men w...

Zolang er leven is is er hoop
Spreekwoorden: (1914) Zoolang er leven is, is er hoop,
d.w.z. zoolang als een zieke nog leeft, is er hoop op beterschap; eene gedachte die de Romeinen uitdrukten door spes est dum anima est (Cicero) naast dum spiro spero, dat onze voorouders in de 16<sup>de<-sup> eeuw weergaven door: Soo langhe alsser asem inden mensche is, isser hope aen, l'homme qui vit, n'est pas mort (Goedthals, 24). Z...

zondaarsbankje
Spreekwoorden: (1914) Op het zondaarsbankje zitten,
d.w.z. zijne zonden en tekortkomingen moeten belijden. Het zondaarsbankje is bij sommige godsdienstige bijeenkomsten, o.a. bij die van het Leger des Heils, de plaats, waarop zij gaan zitten, die door belijdenis hunner zonden ‘gered’ willen worden. Vgl. Het Volk, 4 Febr. 1914 p. 1 k. 4: Hooge toon of geen hooge toon - een lasteraar heef...

zondags oordje
Spreekwoorden: (1914) Hij kijkt alsof hij zijn laatste (of zondags)oordje versnoept had
d.w.z. hij zet een bedremmeld gezicht, hetzelfde als het 18<sup>de<-sup>-eeuwsche ‘kijken alsof men in de sneeuw gepist (of gekakt) heeft’3) Vgl. Harreb. II, 150; Hij kijkt of hij zijn zondags (of laatste) oordje versnoept had; Nkr. VIII, 17 Oct. p. 2; enz. Onder een oordje verstond men een penning, die de waarde had van he...

Zondagskind
Spreekwoorden: (1914) Een Zondagskind,
d.w.z. een gelukskind (lat. fortunae filius); eig. een kind, dat op Zondag geboren is. Men geloofde vroeger, dat dit geesten kon zien en in het boek der toekomst kon lezen. Wellicht is Zondagskind, hd. Sonntagskind,

Zondebok
Spreekwoorden: (1914) Zonde(n)bok.
Het woord zelf is niet aan den Bijbel ontleend3), maar is gevormd naar aanleiding van hetgeen verhaald wordt in Lev. XVI: 8, 10, 22, 23, waar wordt medegedeeld, dat op den grooten verzoendag twee bokken werden gebracht, waarvan de eene als zondoffer werd geslacht; bij den anderen legde de hoogepriester, nadat hij belijdenis gedaan had van de zonde...

Zonder aanzien des persoons
Spreekwoorden: (1914) Zonder aanzien des persoons,
d.i. zonder te letten op den stand, de geboorte, den rijkdom, den ouderdom, enz. van den persoon. Deze uitdrukking is van bijbelschen oorsprong; men vindt haar Rom. 2:11: Want daer en is geen aenneminge des persoons by Godt. Vgl. hiermede Spreuken, 24, 23; 2 Kron. 19:7; Deut. 10:17; Sewel, 20: Zonder aanzien van personen, without respect of person...

Zonder blikken of blozen
Spreekwoorden: (1914) Zonder (te) blikken of (te) blozen,
d.w.z. zonder van kleur te veranderen, onbeschaamd. Het wkw. blikken beteekent hier verbleeken; dus hetzelfde als het 18<sup>de<-sup>eeuwsche verblikken, dat door Sewel vertaald wordt door ‘to lose colour’, die ook verblikt verklaart door ‘verbleekt’. Onze tegenw. uitdr. heb ik niet in vroegere geschriften aange...

zonder de waard rekenen
Spreekwoorden: (1914) Buiten (of zonder) den waard rekenen
d.w.z. zich misrekenen, zooals hij doet, die verteringen maakt in eene herberg en de onkosten hiervan berekent zonder eerst den waard te hooren; ‘bij het opmaken van een plan niet letten op iemand (of iets), die (of dat) later blijkt beslissenden invloed te hebben.’ Vgl. bij Goedthals, 53: Maer t' alven rekenen, sonder den weerd, il co...

Zonder erg
Spreekwoorden: (1914) Zonder erg.
‘Iets zonder erg doen’ wil zeggen, zonder kwade bedoeling, niet opzettelijk, onwillekeurig. Erg is in deze uitdr. een znw. met de beteekenis van: kwaad. Vgl. het mnl. sonder arch, te goeder trouw; syn. sonder archeit; sonder quaet; zie verder Ndl. Wdb. III, 4186. Vandaar ook de sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw bekende uitdr. ...

Zonder kleerscheuren er afkomen
Spreekwoorden: (1914) Zonder kleerscheuren er afkomen,
d.w.z. zonder nadeel of schade er afkomen; eene in de 18<sup>de<-sup> eeuw vrij gewone zegswijze, zooals blijkt uit Tuinman I, 133: ‘Hy zal daar zyn kleêren aan scheuren, dat wil zeggen: hy zal daar aan schade lyden’; W. Leevend II, 359; C. Wildsch. IV, 237; Br. v. Abr. Bl. I, 181 en 313. De zegswijze zal ontleend zij...

Zonder slag of stoot
Spreekwoorden: (1914) Zonder slag of stoot,
d.w.z. zonder een slag met het zwaard of een stoot van de lans; zonder eenigen tegenstand. Vgl. Maerlant, Oversee, vs. 221: Bi Carle, die node sach dat si (de kerk) stoot ontfinc of slach; Melis Stoke VIII,

Zonder te blikken of te blozen
Spreekwoorden: (1914) Zonder (te) blikken of (te) blozen,
d.w.z. zonder van kleur te veranderen, onbeschaamd. Het wkw. blikken beteekent hier verbleeken; dus hetzelfde als het 18<sup>de<-sup>eeuwsche verblikken, dat door Sewel vertaald wordt door ‘to lose colour’, die ook verblikt verklaart door ‘verbleekt’. Onze tegenw. uitdr. heb ik niet in vroegere geschriften aange...

Zoo hard als een kei zijn
Spreekwoorden: (1914) Zoo hard als een spijker (of een kei) zijn)
d.w.z. gierig zijn; ook blut zijn, geldeloos zijn, arm zijn, afgebrand zijn (hd. abgebrannt sein), ook afgebrand zijn als een voetzoeker (o.a. Kalv. II, 74; 109). De uitdr. schijnt uit de 19<sup>de<-sup> eeuw te dagteekenen; ze komt voor bij Harreb. II, 288; Ndl. Wdb. VI, 897; fri. sa hird as in spiker. In Zuid-Nederland zegt men hard ...

Zoutzak
Spreekwoorden: (1914) Zoutzak,
een sukkel, iemand zonder energie, aartsdomkop; eig. iemand die als een zak zout in elkander zakt, niet flink is. De benaming dagteekent uit de 16<sup>de<-sup> eeuw; vgl. Kil.: Soutsack, homo tetricus, et tristis; Winschooten, 272: Een soutsak beteekend, een sak, daar sout in gedaan werd; dit werd ook op een log mens toegepast, als men...

Zoveel hoofden zoveel zinnen
Spreekwoorden: (1914) Zooveel hoofden, zooveel zinnen,
d.w.z. zooveel menschen als bij elkander zijn, zooveel verschillende meeningen heerschen er. In het Latijn: quot homines tot sententiae (Otto, 166; Journal, 140; Archiv XIII, 385); dezelfde gedachte vinden we ook reeds bij Homerus. In onze taal is zij eveneens al zeer oud. Vgl. Sp.

Zuinig kijken
Spreekwoorden: (1914) Zuinig zien (of kijken)
d.w.z. op zijn neus zien, sneu of sip kijken; eene uitdrukking van gekrenktheid of teleurgesteldheid op het gelaat hebben. Vgl. Sewel, 998: Zuinig zien, bang zien, to look demure, grave, peevish; een zuinig gezicht, a sullen or peevish look; C. Wildsch. III, 313: Keetje zweeg en zag zuinig; Molema, 583: zunig kieken, er bedrukt, niet opgeruimd uit...

Zuinig zien
Spreekwoorden: (1914) Zuinig zien (of kijken)
d.w.z. op zijn neus zien, sneu of sip kijken; eene uitdrukking van gekrenktheid of teleurgesteldheid op het gelaat hebben. Vgl. Sewel, 998: Zuinig zien, bang zien, to look demure, grave, peevish; een zuinig gezicht, a sullen or peevish look; C. Wildsch. III, 313: Keetje zweeg en zag zuinig; Molema, 583: zunig kieken, er bedrukt, niet opgeruimd uit...

Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kastelen
Spreekwoorden: (1914) Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kasteelen
Deze lof op de zuinigheid, die groote bezittingen doet verwerven, vindt men ook in het Latijn: magnum vectigal est parsimonia, zuinigheid

zuipen als een Tempelier
Spreekwoorden: (1914) Drinken (of zuipen) als een Tempelier
d.w.z. overmatig drinken. Men beweert, dat deze spreekwijze haar ontstaan te danken heeft aan het overdadig en ongebonden leven dier riddermonniken. Zie Huygens, VII, 170:

zure appel doorbijten
Spreekwoorden: (1914) Een zuren appel doorbijten.
Daar een zure appel wrang is en de tong doet samenkrimpen, ziet men er tegen op hem door te bijten. Bij overdracht wordt dit gezegd van een onaangename zaak, die men zich moet laten welgevallen, die men moet aanpakken en volvoeren. In de 17<sup>de<-sup> eeuw komt de zegswijze voor bij Huygens, ogentroost, vs. 322; Pers 538 a; Paffenro...

zuur hebben
Spreekwoorden: (1914) Het zuur hebben,
d.w.z. het land hebben, in een onaangename stemming verkeeren; mnl. het suurt mi, ik ben ontstemd. Het znw. zuur beteekent hier het opbreken van het maagzuur (zie n<sup>o<-sup>. 1716). Vgl. Harreb. II, 513: Hij heeft het zuur. Men zegt dit van een iegelijk, die reden heeft, zich over een' gedanen stap te berouwen; Molema, 491; fri. hy ...

Zuur zijn
Spreekwoorden: (1914) Zuur zijn,
d.w.z. in een onaangenamen toestand verkeeren, er bij zijn, ‘verkouden’ zijn, gesnapt zijn; eene vooral onder militairen en in 't Bargoensch gewone uitdrukking. Het znw. zuur, zuurheid, onaangename toestand, is hier als bijv. naamw. gebruikt. Vgl. Van Ginneken I, 498; II, 460: Je bent zuur, je krijgt straf; iemand zuur slaan, voordrage...

zuurdesem
Spreekwoorden: (1914) De oude zuurdeesem,
d.i. de oude zonde, het oude kwaad; het beeld is ontleend aan I Cor. V, 7-8: Suyvert dan den ouden suerdeesem uyt, opdat ghy een nieuw deech zijn meucht, gelijck ghy ongesuert zijt. Vgl. Kippev. I, 349: De zuurdeesem van het liberale onderwijs doet aan de kinderen ontzettend veel kwaad; fr. le vieux levain; hd. der alle Sauerteig.

zwaar geschut
Spreekwoorden: (1914) Grof (of zwaar) geschut.
In eigenlijken zin verstaat men onder grof geschut een vuurmond, waarvan de schacht eene groote middellijn heeft, dus een vuurmond van

Zwaar op de hand zijn
Spreekwoorden: (1914) Zwaar op de hand zijn,
d.w.z. lastig zijn door veel of onbelangrijk gepraat; in 't algemeen vervelend, vermoeiend zijn; als adjectief ook: zwaarwichtig. De uitdrukking is ontleend aan het paardrijden, waarbij men van een paard, dat den kop naar beneden laat hangen zegt, dat het zwaar op de hand is daar dit de hand van den ruiter vermoeit; vgl. Chomel II, 751: Om te make...

zwaard van Damocles
Spreekwoorden: (1914) Het zwaard van Damocles,
d.i. een gevaar, dat iemand die voorspoedig of gelukkig is, bedreigt. De uitdr. is ontleend aan de geschiedenis van Damocles, een hoveling van Dionysius den Oudere, den tiran van Syracuse (405-367), die door hem voor den gelukkigsten sterveling was verklaard. Dionysius liet hem nu aanzitten aan zijne tafel en genieten van de kostbaarste spijzen en...

Zwabber
Spreekwoorden: (1914) Zwabber,
een zwerver, bedelaar, landlooper, doordraaier; eene afleiding van het wkw. zwabberen, zwalken, zwerven; ook dweilen1), dat eveneens in den zin van rondslenteren voorkomt (zie Cam. Obsc.<sup>19<-sup> bl. 74: Van Ginneken I, 518; Kmz. 125; Nkr. VIII, 21 Febr. p. 2; Ndl. Wdb. III, 3734). Vgl. Köster Henke, 76: zwabber, dronkenlap; J...

Zwak hebben
Spreekwoorden: (1914) (Een) zwak hebben,
d.i. een zedelijk gebrek hebben; eig. eene zwakke plaats, een teergevoelige plek hebben; mnl. ene cranke; fri. in swak habbe, gebrek aan zwakheid van karakter. Een zwak op of voor iets hebben, op iets zeer gesteld zijn om het te bezitten, te bewaren; een voorliefde, eene neiging hebben voor; eig. zwak, gevoelig tegenover iets zijn en vandaar: iets...

zwak vat
Spreekwoorden: (1914) Een zwak vat,
d.w.z. een mensch, inzonderheid eene vrouw. Volgens den Bijbel zijn menschen gelijk aan vaatwerken, aan stukken huisraad in den tempel Gods: het zijn gouden, zilveren en aarden vaten, zooals in 2 Tim. 2:20 staat. De vrouw wordt in 1 Petr. 3, 7 in vergelijking met haren man ‘het zwakste vat’ genoemd (Zeeman, 474). In het Mnl. komt &lsqu...

Zwammen
Spreekwoorden: (1914) Zwammen,
d.w.z. zeuren, kletsen, boomen; in de soldatentaal zwam nu gauw, houd toch gauw op met dien onzin te vertellen (V. Ginneken II, 464). De zwam is een vooze, sponsachtige plant; vandaar kan een ww. zwammen beteekenen zinledig praten, onzin vertellen, kletsen. Zie Kool. (n<sup>o<-sup>. 1239). Vgl. Het Volk, 20 Oct. 1913 p. 6 k. 4: Hij hee...

Zwanezang
Spreekwoorden: (1914) Zwanezang.
Hieronder verstaat men het laatste lied eens dichters (Huygens, Zeestraet, 944), de laatste compositie van een toonkunstenaar, iemands laatste redevoering1). Deze benaming berust op het volksgeloof, dat de zwaan zingende zijn naderenden dood aankondigt. Maerlant vertelt dit o.a. in zijn Nat. Bl. III, 270:

zwart maken
Spreekwoorden: (1914) Iemand zwart maken,
d.w.z. kwaad spreken van iemand; hem in een ongunstig licht plaatsen. Zwart is de kleur van den nacht en van alles wat slecht is (lat. niger) zooals wit die van de reinheid en alles wat goed is (lat. candidus1)); de duivel wordt zwart voorgesteld, een engel wit. In de 17<sup>de<-sup> en 18<sup>de<-sup> eeuw is de uitdr. ree...

Zwart op wit hebben
Spreekwoorden: (1914) Zwart op wit hebben,
d.w.z. een schriftelijk bewijs van iets hebben, bijv. van eene schuld of eene overeenkomst; men denke aan de zwarte letters op wit papier; vgl. Hooft, Ged. I, 152, waar van een briefschrijver gezegd wordt, dat hij ‘de cleene swarten door 't witte veldt in 't gelit gestelt’ heeft, en zie Brieven, 537: Dat zwart, waarby U Ed. Gestr. zich...

Zwart van de honger zien
Spreekwoorden: (1914) Zwart van den honger zijn (of zien)
d.w.z. uitgeteerd en mager er uitzien; een groezelige, vale, bleeke gelaatskleur hebben (vgl. Franc. 9540). Het adj. zwart komt in de middeleeuwen ook met bleek en vaal verbonden voor o.a. bij Maerlant, die van Andromache (Troyen, vs. 5749) zegt:

Zwart van de honger zijn
Spreekwoorden: (1914) Zwart van den honger zijn (of zien)
d.w.z. uitgeteerd en mager er uitzien; een groezelige, vale, bleeke gelaatskleur hebben (vgl. Franc. 9540). Het adj. zwart komt in de middeleeuwen ook met bleek en vaal verbonden voor o.a. bij Maerlant, die van Andromache (Troyen, vs. 5749) zegt:

zwart zaad
Spreekwoorden: (1914) Op zwart zaad zitten (of geraken)
d.i. zijn vermogen kwijt zijn of raken; bekrompen moeten leven, te weinig hebben om te leven en te veel om te sterven; uit zijne betrekking ontslagen zijn; eig. van vogels, met name kanaries gezegd, ‘die al het witte zaad in hun bakje hebben opgegeten, zoodat alleen het zwarte overblijft, dat zij minder lekker vinden’; Ndl. Wdb. IV, 16...

zwarte schaap
Spreekwoorden: (1914) Het zwarte schaap.
Hieronder verstaat men een onwaardig lid eener familie, iemand die uitgestooten moet worden, de verschoppeling; de naam kan ontleend zijn aan Genesis, 32, waar wordt medegedeeld, dat Jacob de zwarte schapen uit de kudde verwijderde2). Zie verder Harreb. II, 238: Er

zwiet
Spreekwoorden: (1914) Zwiet slaan,
eene dial. uitdr. voor groot vertoon maken, branie slaan, bluf slaan, bluffen, pronken, pralen. Vgl. Boekenogen, 1042: swiet slaan, bluffen, pralen, groot vertoon maken; Gallée, 44: swîtslaon, bluffen, groot vertoon maken; Draaijer, 50: zwît slaon, geur maken, pronken, zich nogal voordoen; Opprel, 90: zwiet, praats, beweging4);...

Zwiet slaan
Spreekwoorden: (1914) Zwiet slaan,
eene dial. uitdr. voor groot vertoon maken, branie slaan, bluf slaan, bluffen, pronken, pralen. Vgl. Boekenogen, 1042: swiet slaan, bluffen, pralen, groot vertoon maken; Gallée, 44: swîtslaon, bluffen, groot vertoon maken; Draaijer, 50: zwît slaon, geur maken, pronken, zich nogal voordoen; Opprel, 90: zwiet, praats, beweging4);...

Zwitsers
Spreekwoorden: (1914) Geen geld, geen Zwitsers,
d.w.z. zonder geld krijgt men geen hulp of geen koopwaar; syn. van niet langer pijp niet langer dans (Halma, 504); eng. no longer pipe no longer dance. ‘Het dragen der wapenen is bij den Zwitser een beroep, en van daar, dat hij bij elken Europeeschen monarch in dienst treedt, zoo deze hem zijne soldij geeft. Wordt de soldij niet voldaan, dan...

a
Spreekwoorden: (1914) Van a tot z,
d.i. van het begin tot het einde, daar a de eerste en z de laatste letter van het alphabet is. Vgl. Harreb, I, 1; Joos 54; hd. von A bis Z; nd. he wêt't van a bet z; fr. depuis a jusqu' à z; eng. from A to Z. In het Westvlaamsch van ends t' ends, van hende te hende (De Bo, 305 a). Synoniem is de uitdr. van alpha tot omega; zie ald.

a
Spreekwoorden: (1914) Wie a zegt, moet ook b zeggen,
d.i. men moet voortgaan gelijk men begonnen is; of ook: na de eerste schrede kan men niet meer stilstaan; fr. qui a dit a doit dire b; hd. wer A sagt musz auch B sagen; nd. wäa A säght, mütt ok B seggen; wenn ik A segg, so mutt ik B seggen; eng. you cannot say A without saying B; fri. dy 't A seit, moat ek Bie sizze. Volgens Gü...

b
Spreekwoorden: (1914) Wie a zegt, moet ook b zeggen,
d.i. men moet voortgaan gelijk men begonnen is; of ook: na de eerste schrede kan men niet meer stilstaan; fr. qui a dit a doit dire b; hd. wer A sagt musz auch B sagen; nd. wäa A säght, mütt ok B seggen; wenn ik A segg, so mutt ik B seggen; eng. you cannot say A without saying B; fri. dy 't A seit, moat ek Bie sizze. Volgens Gü...

Eén lijn trekken
Spreekwoorden: (1914) Eéne (of dezelfde) lijn trekken
d.w.z. het samen ééns zijn; vgl. Hooft, Ned. Hist. 221, die lyntrekkery bezigt in den zin van partijschap1). De uitdr. kan ontleend zijn aan het bedrijf van den schipper en wil dan eig. zeggen: samen hetzelfde schip voorttrekken, hetzelfde doel beoogen; zie Winschooten, 140; De Brune, Emblemata, 40 en Sewel, 469: In 't lyntje loopen,...

i
Spreekwoorden: (1914) De punten (of puntjes) op de i (of i's) zetten
d.w.z. zeer nauwkeurig te werk gaan; waken tegen misverstand en dubbelzinnigheid (Harreb. I, 348; Ndl. Wdb. VI, 1357); ook in het fr. mettre les points sur les i; eng. he crosses all his t's and dots all his i's, hij is zeer nauwkeurig.

s Lands wijs 's lands eer
Spreekwoorden: (1914) 's Lands wijs, 's lands eer,
d.w.z. ieder land heeft zijne bijzondere zeden en gewoonten, die men geoorloofd en welvoeglijk acht; vgl. mlat. mutantur mores, quando mutantur honores. Eene spreekwijze, die voorkomt in de Prov. Comm. 452: lands zeede, lands eere, quod terrae mos est hoc terrae semper honos est; Goedthals, 82: lands sede, lands eere, costume vanden lande en is ge...

t Is altijd koekoek één zang
Spreekwoorden: (1914) t Is altijd koekoek één zang,
d.w.z. het is altijd hetzelfde; het zijn altijd dezelfde praatjes. Bekend is dat de koekoek nooit iets anders roept dan zijn eigen naam; vandaar reeds bij Servilius, 269*: ghi singet al eenen sanck, ghi slacht den coeckoek; bij Campen, 107: hy slacht den Kuyckuyck, hi singt al eenen sanck. Zie Suringar, Erasmus, CCVIII; Vondel, Leeuwendalers, 428:...

t Is hier een Jodenkerk
Spreekwoorden: (1914) 't Is hier een Jodenkerk.
Dit zegt men wanneer ergens allen door elkaar schreeuwen, te gelijk spreken; ook in Twente: 't geet er toe as in 'n jöddenkerk; oostfri.: 't geit der her as in 'n Jödenkark; fri. it liket hjir wol en joadske tjerke. In de joodsche kerken worden vele gebeden door de gemeente min of meer luid en op eigenaardigen toon half zingend gezegd; d...

t Is kwaad stelen waar de waard een dief is
Spreekwoorden: (1914) 't Is kwaad stelen waar de waard een dief is,
d.w.z. het is moeilijk iemand te bedriegen, die zelf een bedrieger of sluw is; het is moeilijk vossen met vossen te vangen (zie Prov. Comm. 656: t' is quaet vossen met vossen vaen); mlat. callidus est latro qui tollit furta latroni; fr. il est bien larron qui vol un larron. De zegswijze komt in de 16<sup>de<-sup> eeuw voor in de Prov. ...

t Moet buigen of barsten
Spreekwoorden: (1914) 't Moet buigen of barsten (of breken)
d.i. het moet geschieden, hoe dan ook; een in de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomende zegswijze, die wordt aangetroffen bij P.C. Hooft1); De Brune, Bank. II, 164: Harde koppen zetten 't over al in roere; 't moet al buyghen, of bersten, daer zy komen; O. Kant. 41: Spreek uit je mont. Het moet nu barsten, of buigen. Zie verder Tuinman I, 149...

t Moet buigen of breken
Spreekwoorden: (1914) 't Moet buigen of barsten (of breken)
d.i. het moet geschieden, hoe dan ook; een in de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomende zegswijze, die wordt aangetroffen bij P.C. Hooft1); De Brune, Bank. II, 164: Harde koppen zetten 't over al in roere; 't moet al buyghen, of bersten, daer zy komen; O. Kant. 41: Spreek uit je mont. Het moet nu barsten, of buigen. Zie verder Tuinman I, 149...

z
Spreekwoorden: (1914) Van a tot z,
d.i. van het begin tot het einde, daar a de eerste en z de laatste letter van het alphabet is. Vgl. Harreb, I, 1; Joos 54; hd. von A bis Z; nd. he wêt't van a bet z; fr. depuis a jusqu' à z; eng. from A to Z. In het Westvlaamsch van ends t' ends, van hende te hende (De Bo, 305 a). Synoniem is de uitdr. van alpha tot omega; zie ald.