F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883
weetje
Spreekwoorden: (1914) Zijn weetje (wel) weten,
d.w.z. slim, knap zijn; zijn vak goed verstaan; mnl. sine wet weten, zijn weetje weten; alle wete weten, alles weten; zie Kiliaen: Wete, scientia en vgl. R. Visscher, Brabbeling, 121:
weg hebben
Spreekwoorden: (1914) Het weg hebben,
d.w.z. verkouden, ongesteld zijn; meestal vergezeld van een bijwoord als leelijk, erg en dergelijke; door het onbepaalde vnw. het wordt eene ziekte in 't algemeen aangeduid, terwijl weg hebben, mnl. wech hebben, syn. van (te voren) ute hebben, beteekent ontvangen hebben; weggepakt hebben (vgl. te pakken hebben, beethebben); eig. tevoren hebben; vo...
weg noch steg weten
Spreekwoorden: (1914) Heg (of weg) noch steg weten
d.w.z. in het geheel den weg niet weten, ergens geheel onbekend zijn. In het oostfri. hê kend gên weg of steg. Onder een steg verstaat men in het oostfri.: een plank over een sloot (Ten Doornk. Koolm. III, 305 b); in West-Friesland een smal bruggetje, vlonder (De Vries, 98); in Drente is een steg een pad, een weg (Archief I, 350); vgl....
weg van alle vlees
Spreekwoorden: (1914) De weg van alle vleesch.
Van een gestorvene zegt men dat hij ‘den weg van alle vleesch is gegaan’. Laurillard denkt hierbij aan een zinspeling op Jes. XL, 6, 7; Büchmann aan Genesis VI, 12-14 of aan I Kon. 1, 2: Ik ga den weg van al wat leeft. In de litteratuur komt de zegswijze in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor bij Huygens, Korenbl. II, 67:
wek
Spreekwoorden: (1914) Zijn boontjes op iets te week(en) leggen,
d.w.z. ergens op rekenen of staat maken. Vgl. Tuinman I, 98: Hy heeft daar zyn boontjes op te weeken gelegt, dat is, hy heeft daar op en daar tegen staat gemaakt. Men weekt boonen tegen zekeren tijd, om die dan te eeten; De Brune, 150:
welversneden pen
Spreekwoorden: (1914) Eene welversneden pen,
d.w.z. een goede stijl (vgl. hij heeft eene scherpe pen); eig. eene pen, d.i. een ganzepen, waaraan een goede punt is gesneden, die goed vermaakt is; fr. avoir une plume bien taillée; hd. eine gute Feder führen.
Werk van iets maken
Spreekwoorden: (1914) Werk van iets maken,
d.w.z. veel moeite, tijd en zorg aan iets besteden; tegenover een dame: haar 't hof maken; eene zegswijze, die in de 16<sup>de<-sup> eeuw voorkomt bij Kiliaen: Werck maecken van eenighe saecke, laborare de re aliqua: magnifacere, magnipendere rem aliquam; gheen werck maecken van eenigh dinck, parvifacere, parvipendere, negligere rem al...
wet van Perzen en Meden
Spreekwoorden: (1914) Een wet van Perzen en Meden (of Meden en Perzen)
d.i. een vaste regel, waarvan nooit afgeweken wordt. ‘Het spreekwoord is gegrond op de onveranderlijkheid van de eenmaal uitgevaardigde wetten der Meden en Perzen’; zie Esther I, 19; Daniel VI, 9, 13, 16; Harreb. II, 70; Ndl. Wdb. IX, 356; Zeeman, 374; Laurillard, 26; Zondagsblad van Het Volk, 1905 p. 218: Het is een natuurwet, even on...
wet voorschrijven
Spreekwoorden: (1914) Iemand de wet stellen (of voorschrijven)
d.w.z. iemand bevelen, den baas spelen over iemand. Vgl. Plantijn: Hem selven eenen wet stellen, se faire une loy, legem sibi statuere; Winschooten, 290: Iemand de wet stellen, iemand naa sijn hand setten; Interest van Holl. 159; Pers, 211 b; Vondel, Salomon, 794; Coster, 228 vs. 18; 19: iemand een wet stellen; Pers, 210 a; 514 a: iemand wetten st...
Weten hoe de vork aan de steel zit
Spreekwoorden: (1914) Weten hoe de vork in (of aan) den steel zit
d.i. eig. weten hoe de hooivork in den steel zit; overdr.: weten hoe de zaak in elkander zit, hoe de toedracht der zaak is. In de 17<sup>de<-sup> eeuw komt de uitdrukking o.a. voor bij Smetius, 204; Spaan, 45: De moer zond dan door dezelve boden brieven wederom, hoe de vork in de steel stond; bl. 281: Alzoo het Wyf niet naliet bekend t...
Weten hoe de vork in de steel zit
Spreekwoorden: (1914) Weten hoe de vork in (of aan) den steel zit
d.i. eig. weten hoe de hooivork in den steel zit; overdr.: weten hoe de zaak in elkander zit, hoe de toedracht der zaak is. In de 17<sup>de<-sup> eeuw komt de uitdrukking o.a. voor bij Smetius, 204; Spaan, 45: De moer zond dan door dezelve boden brieven wederom, hoe de vork in de steel stond; bl. 281: Alzoo het Wyf niet naliet bekend t...
Weten hoe laat het is
Spreekwoorden: (1914) Weten (of zien) hoe laat het is
d.i. in eigenlijken zin: zijn tijd waarnemen, op zijn tijd passen, zijne zaken behartigen en op het getij letten; vervolgens verstandig zijn, zijn weetje weten, weten of zien hoe het met iemand of iets staat, gesteld is. In de 17<sup>de<-sup> eeuw: wel weten wat de klok (geslagen) heeft; zie Beets, Anna Roemers, 137; Winschooten, 256 e...
Weten te geven en te nemen
Spreekwoorden: (1914) Weten te geven en te nemen,
d.w.z. in den omgang met anderen toegevendheid weten te vereenigen met de zorg voor eigen belang; meegaand zijn; vgl. hd. zu geben und zu nehmen, versteht nicht jedermann (Wander I, 1376; Eckart, 140); eng. to know to give and take. Sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw bekend; vgl. Tijdschrift XVI, 57, waar uit een hekelschrift van het einde...
Weten waar Abraham de mosterd haalt
Spreekwoorden: (1914) Weten waar Abraham den mosterd haalt.
Bijna allen, die getracht hebben eene verklaring van deze uitdrukking te geven, beweren dat zij eigenlijk moest luiden: ‘weten waar Abraham den mutsaard haalt.’3) Het zou dan eene zinspeling zijn op het verhaal van Abrahams offerande, zooals het staat opgeteekend in Genesis 22, vs. 1-.14 Er bestaat evenwel een groot bezwaar tegen deze ...
Weten welk vlees men in de kuip heeft
Spreekwoorden: (1914) Weten welk vleesch men in de kuip heeft,
d.w.z. weten met welk soort menschen men te doen heeft; den aard en het karakter kennen van degenen met wie men omgaat; wat men aan iemand heeft; vgl. Cats I, 466: Een die verkopen wil, maer één oge behoeft, want hy weet te vore wat vleysch hy in de kuyp heeft, maer die koopen wil, behoeft 'er wel hondert; II, 63: Als een man weet wa...
Weuwenaars pijn
Spreekwoorden: (1914) Weeuwenaars pijn,
d.w.z. eene kortstondige, spoedig voorbijgaande pijn; even spoedig voorbij als die, welke veroorzaakt wordt door een stoot aan den elleboog, zooals de Scandinaviërs zeggen; hd. Wittwerleid währt kurze Zeit, eene
wezel
Spreekwoorden: (1914) Zoo bang als een wezel,
d.w.z. zeer bang. De wezel is zeer schuw; vandaar deze spreekwijze. Zie Ndl. Wdb. II, 970; V. Eijk II, 95; Harreb. II, 457; Joos, 12; Fokke, Boertige reis, 2, 92: Ze waren zoo bang als wezels voor al wat maar eenigzins op een draak geleek; fri. bang as in weesling.
Wie a zegt moet ook b zeggen
Spreekwoorden: (1914) Wie a zegt, moet ook b zeggen,
d.i. men moet voortgaan gelijk men begonnen is; of ook: na de eerste schrede kan men niet meer stilstaan; fr. qui a dit a doit dire b; hd. wer A sagt musz auch B sagen; nd. wäa A säght, mütt ok B seggen; wenn ik A segg, so mutt ik B seggen; eng. you cannot say A without saying B; fri. dy 't A seit, moat ek Bie sizze. Volgens Gü...
Wie boter op zijn hoofd heeft moet uit de zon blijven
Spreekwoorden: (1914) Wie boter op zijn hoofd heeft, moet uit de zon blijven,
d.w.z. die in een glazen huisje woont, moet met geen steenen gooien of geen steen op zijn buurmans dak werpen (Harreb. I, 105 a; Huygens VI, 91; Esopet, Ital. Waarzegger, 5), wie lijdt aan het een of ander gebrek, heeft geen recht het een ander te verwijten, moet er aan denken,
Wie een hond wil slaan vindt licht een stok
Spreekwoorden: (1914) Wie een hond wil slaan, vindt licht een stok,
d.w.z. wanneer men iemand kwaad wil doen, vindt men altijd wel een voorwendsel; vgl. lat. male facere qui vult, numquam non causam invenit (Otto, 206); qui catulum caedit, corium, fert ipso, comedit; zie Goedthals, 58: die den hond smijten wilt, vindt lichte eenen stock; zoo ook bij Sartorius II, 2, 42; Servilius, 245*: men heeft haest eenen stoc ...
Wie het laatst lacht lacht het best
Spreekwoorden: (1914) Wie het laatst lacht, lacht het best.
Zie Tuinman I, 307: ‘Die na lachen, lachen zo wel als die voor lachen. Het voor lachen is dikwyls ontydig en ongegrond, om dat 'er wel een hinkende bode achter aan komt, waar door het lachen schreyen word. Maar die na lachen, verheugen zich over de goede uitkomst der zaak tot hun geluk, en belachen die belachers. Dit lachen is best’. D...
Wie hoog klimt valt laag
Spreekwoorden: (1914) Wie hoog klimt, valt laag,
d.w.z. wie te hoog klimt, zich verheft, zal des te lager vallen; vgl. in mlat. qui petit alta nimis retro lapsus ponitur imis; alta petens temere cito se dolet ima tenere (Denkmäler, 188); quanto altior gradus tanto profundior casus, enz.; quanto altius ascendit homo, tanto altius cadit (Journal, 5-6). Zie ook Mart. I, 167: So hi hoghere sit ...
Wie met pek omgaat wordt er mee besmet
Spreekwoorden: (1914) Wie met pek (pik) omgaat, wordt er mee besmet,
d.w.z. wie met slechte menschen omgaat, neemt iets van hunne eigenschappen over; eene gedachte, die in het mlat. wordt uitgedrukt door: tangentem cacabi maculat fuligo vetusti; si pice tangeris vel tangis, tu maculeris; pix contacta sui manibus palponis adhaeret. In het Mnl. bij Hild. 254, 68: Soo wye dat in den peke roeret, onreynicheit dat hi da...
Wie met pik omgaat wordt er mee besmet
Spreekwoorden: (1914) Wie met pek (pik) omgaat, wordt er mee besmet,
d.w.z. wie met slechte menschen omgaat, neemt iets van hunne eigenschappen over; eene gedachte, die in het mlat. wordt uitgedrukt door: tangentem cacabi maculat fuligo vetusti; si pice tangeris vel tangis, tu maculeris; pix contacta sui manibus palponis adhaeret. In het Mnl. bij Hild. 254, 68: Soo wye dat in den peke roeret, onreynicheit dat hi da...
Wie zijn neus schendt schendt zijn aangezicht
Spreekwoorden: (1914) Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht,
d.i. wie van zijne nabestaanden kwaad spreekt, deelt zelf in de schande. Vgl. Fridank, 118, 3: Sin selbes schande er mêret der sîn geslehte unêret; mnl. sijns selfs locht scuut hi sere, die sinen gheslachte sprecht onnere1). Zie verder Campen bl. 8: wie syn noese afsnijdet, die schendet syn aensicht, variant van die zyn neus snyd...
Wien de schoen past trekke hem aan
Spreekwoorden: (1914) Wien de schoen past, trekke hem aan,
d.w.z. wie zich schuldig gevoelt, passe de zinspeling op zichzelven toe, beschouwe het gezegde als tot hem gericht, die een neus heeft kan rieken,
Wiens brood men eet diens woord men spreekt
Spreekwoorden: (1914) Wiens brood men eet, diens woord men spreekt,
d.i. men houdt het met hem, kiest de partij van dengene2), van wien ons bestaan afhankelijk is; eene gedachte die in de middeleeuwen wordt uitgedrukt door men liët (lidet) of hulet metten brode3); in de 17<sup>de<-sup> eeuw in Zuid-Nederland met den broode spreken; bij Sart. IV, 10: die kallen na den broode. Zie Smetius, 108: Wien...
Wij zullen dat varken wel wassen
Spreekwoorden: (1914) Wij zullen dat varken wel wasschen,
d.w.z. wij zullen die (lastige) zaak wel opknappen, in orde brengen; het wasschen van een vuil varken is zeer lastig; vandaar dat deze bewerking in overdrachtelijken zin genomen wordt voor eene moeilijke zaak verrichten. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Jacob Duym, Spieghel der Reynicheyt: Hier comense vast aen, sy sullent vercken wassch...
Wijd en zijd
Spreekwoorden: (1914) Wijd en zijd,
d.w.z. naar alle kanten, overal; mnl. wide ende side; mnd. wît unde sît, wîde unde sîde; ags. wîde ond sîde, waarin zijd het bijw. is van een bijv. naamw. zijd, ags. sîd, dat de bet. van wijd, ruim heeft gehad, zoodat de uitdr. te vergelijken is met het hd. weit und breit; Kil. wijd ende breed, laxus, latu...
Wijntje en Trijntje
Spreekwoorden: (1914) Wijntje en Trijntje,
d.w.z. drinkgelagen en vrouwen, ‘Venusdierkens’; vooral in de uitdr. ‘Wijntje en Trijntje beminnen’, d.i. Bacchus en Venus dienen; van Wijntje naar Trijntje, eerst dronkenschap en dan wellust. In de 17<sup>de<-sup> eeuw
wijsheid
Spreekwoorden: (1914) Als de wijn is in den man, is de wijsheid in de kan.
De waarheid in deze woorden vervat, wordt in de Prov. Comm. 3 uitgedrukt door: als die dranc comt, so is die reden wt, waarvoor we bij Spieghel, 227 vinden: als de wijn inghaat, zoo ghaat de wijsheid uyt; Cats I, 473: als de wijn ingaet, soo gaet de wijsheit uyt; De Brune, 170:
Wilde haren
Spreekwoorden: (1914) Wilde haren.
Hieronder verstaat men ‘jeugdige dartelheden en overmoedigheden, onbezonnenheden en onbesuisde streken’. Vroeger zeide men ook: (een) wild haar in den neus hebben, een losbol zijn (zie Sart. I, 2, 23) en thans dialectisch 'n wild hoar in nek hebben (Molema, 159 a); fri. in
wilde Ier
Spreekwoorden: (1914) Een wilde Ier,
naam voor een onstuimig, dartel kind. Vgl. in de 17<sup>de<-sup> eeuw V. Moerk. 560: ‘Zou ik lyden, dat onse Japik met een vent acht of tien door myn huis liepen, als wilde ieren’, waar het op mannen wordt toegepast; Vondel, Gysbr. v. Aemstel vs. 1783: Hy voerme waer 't hem lust, of naer den wilden Yr of aen de noortsche ku...
Wilhelmus
Spreekwoorden: (1914) Dat zijn ze, die Wilhelmus blazen,
d.w.z. dat zijn ze, die wij verwachten; dat zijn onze mannen, die moeten wij hebben. Eene zegswijze dateerende uit de 17<sup>de<-sup> eeuw, of vroeger, uit den oorlog met Spanje, toen zij ‘die Wilhelmus bliezen’ onze vrienden, onze helpers waren. Oorspr. luidde ze: ‘dat zijn ze niet, die Wilhelmus blazen’, zooal...
Willens en wetens
Spreekwoorden: (1914) Willens en wetens.
Deze verbinding, waarvoor men in de Middeleeuwen zeide willende ende wetende, komt in de 16<sup>de<-sup> eeuw voor bij Kiliaen: Willens ende wetens, prudens et sciens, volens sciensque, consulto, destinata voluntate; vgl.
wimpel
Spreekwoorden: (1914) Met vlag en wimpel,
in de uitdrukking iets met vlag en wimpel winnen, d.i. glansrijk winnen; eig. met behoud van vlag en wimpel. Zie Van Eijk I, 146; Van Lennep, 246. Ook in vrijer gebruik, waar sprake is van voorstellen in eene vergadering en examens; vgl. Nw. School III, 292: Hij zou d'r óók door (een examen) - en niet op het kantje - maar met vlag en...
wind van voren krijgen
Spreekwoorden: (1914) Den wind van voren krijgen,
vroeger den wind voor in krijgen; in eig. zin bedoelt men er mee, dat de wind plotseling, zonder voorafgaande waarschuwing, tijdens een bui met groote kracht van voren inkomt4). Vandaar overdrachtelijk een schrobbeering krijgen, een geweldig standje krijgen; fri. hy kriget de wyn fen foaren; oostfri.: he krigt de Wind fan förn. Zie Bontekoe, ...
wind waait uit een andere hoek
Spreekwoorden: (1914) De wind waait uit een anderen (of een verkeerden) hoek
eig. gezegd door den schipper, die een anderen of ongunstigen wind krijgt; vandaar bij uitbreiding gebezigd van omstandigheden, die zich wijzigen of voor een bepaald doel ongunstig zijn, het tegenwerken, niet bevorderen3). Vgl. Tuinman I, 949: Het waait uit dien hoek, dat wil
windeieren
Spreekwoorden: (1914) Dat zal hem geen windeieren leggen,
d.w.z. dat zal hem van groot voordeel zijn, daarbij zal hij veel verdienen. Onder windeieren verstaat men eieren zonder schaal, alleen met een vlies. Met wind (ventus) heeft dit woord niets te maken; het eerste deel der samenstelling is oostfri. winde, windsel1). Vgl. Sart. III, 7, 99: Subventanea parit, het sal een wind-ey vallen, de vana ac friv...
winnende hand is mild
Spreekwoorden: (1914) De winnende hand is mild,
d.w.z. wien het wel gaat, is gewoonlijk vrijgevig, kan wel wat missen. We lezen de zegswijze bij Roemer Visscher, Sinnepoppen, 1<sup>ste<-sup> schock XXXI: de hant die wint is milt, en verder bij Winschooten, 364; Smetius, 94; Tuinman I, 167; Harrebomée II, 277; Ndl. Wdb. V, 1795; Amst. 58: Kastelein, 'k geef een rondje - de win...
wip
Spreekwoorden: (1914) Op de wip zitten,
d.i. bij stemmingen den doorslag geven, gebezigd van een groep in een vertegenwoordigend college; ontleend aan het spel van drie kinderen, waarvan twee op de zitplaatsen van een wip gezeten zijn en de derde in het midden van de plank staat, een been aan weerskanten van het steunpunt. Deze derde kan door eigen gewichtsverplaatsing de wip naar een b...
Wisjewasje
Spreekwoorden: (1914) Wisjewasje,
d.w.z. eene nietigheid, beuzeling; in het meerv. complimenten, uitvluchten, onbeteekende praatjes, gekheid. Een in de 17<sup>de<-sup> eeuw zeer gewoon woord, dat we o.a. lezen bij Huygens V, 248:
wit voetje hebben bij iemand
Spreekwoorden: (1914) Een wit voetje hebben bij iemand,
d.i. bij iemand in de gunst, in de pas staan, een potje bij hem kunnen breken; eene uitdrukking, die sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw bij ons bekend is en haar ontstaan te danken heeft aan de vroegere gewoonte, dat paarden met vier witte pooten tolvrij waren1). Vgl. Marnix, Byenc. 189 v: Dat en mach niemant doen dan onse L. Moeder de H. ...
Witjes lachen
Spreekwoorden: (1914) Witjes lachen,
d.w.z. stilletjes, vriendelijk, blijde lachen als gevolg van heimelijke blijdschap of tevredenheid; ook wel: zuinig lachen (als een boer die kiespijn heeft). Het bijw. witjes is gevormd van het bijv. naamw. wit in den zin van vroolijk (vlg. gr. λευκός, dat wit en vroolijk beteekent1), waarnaast in de 17<sup>de<-sup> eeuw ook bes...
Witt
Spreekwoorden: (1914) Jongens van Jan de Witt,
d.w.z. ferme, flinke jongens. Met C. Busken Huet, Het Land v. Rembrand II<sup>2<-sup>, 251 te denken aan den raadpensionaris, is niet aan te bevelen, daar de uitdrukking in stukken uit vroeger tijd niet wordt aangetroffen en Jan de Witt bovendien bij het volk volstrekt niet populair, maar eerder zelfs gehaat was. Het is daarom zeer waa...
witte raaf
Spreekwoorden: (1914) Een witte raaf,
eig. een zeer zeldzame vogel; vandaar: iets, dat zelden voorkomt, iets zeer zeldzaams. Volgens Ovidius, Metam. II, was de raaf oorspronkelijk wit, maar werd hij door Phoibos in een zwarten vogel veranderd, omdat hij had uitgebracht, dat Coronis zich aan ontrouw had schuldig gemaakt. Kwam er sedert dien een witte raaf voor, dan was dat een groote z...
wittebroodsweken
Spreekwoorden: (1914) De wittebroodsweken.
Hiermede worden aangeduid de eerste weken van het huwelijk; de tijd, dien de Friezen de wiggewiken, - moanen, de Engelschen de honeymoon, de Franschen la lune de miel (It. luna di miele), de Duitschers de Flitterwochen, Honingmonat oder Stutenwoche (Reuter 109; Schrader 406); die Käsewochen (Wander II, 1163); de Zwitsers de Trütlerwochen...
wolf in schaapskleren
Spreekwoorden: (1914) Een wolf in schaapskleederen (of in een schapevacht)
d.i. een schadelijk mensch, die zich onschadelijk voordoet; een huichelaar; ontleend aan Matth. VII, 15: Maer wacht u van de valsche Propheten, dewelcke in schaeps-kleederen tot u komen, maer van binnen zijnse grijpende wolven. Vgl. Zeeman, 481; 524; Tuinman II, 128; Harreb. II, 238 b; M. de Br. 29: Helaas! de wolven waren in schaapsvachten de lam...
wolkje
Spreekwoorden: (1914) Er is geen vuiltje (of geen wolkje) aan de lucht
eig. de lucht is helder; geen donkere wolk, die slecht weer voorspelt, is er te zien; overdr. er is niets te vreezen, er is geen onraad, niets dat hindert, alles is in orde. Vgl. Harrebomée II, 38; Nkr. II, 18 Oct. p. 4: Mooi weertje vandaag, meneer. Zegt u dat wel, meneer. Er is om zoo te zeggen geen vuiltje aan de lucht; III, 9 Mei p. 6; ...
wond
Spreekwoorden: (1914) Den vinger op de wond (of een wonde plek) leggen
d.i. de wonde plek aanwijzen (dit o.a. in Nkr. III, 18 Juli p. 2); bij overdr. precies zeggen, waar een gebrek schuilt; ook de rotte plek aanwijzen; vgl. het fr. mettre le doigt sur un objet, toucher précisément l'objet qu'on cherche; mettre le doigt sur la difficulté ou sur la source du mal, sur la plaie (Hatzf. I, 773); hd. ...
wonde
Spreekwoorden: (1914) Den vinger op de wond (of een wonde plek) leggen
d.i. de wonde plek aanwijzen (dit o.a. in Nkr. III, 18 Juli p. 2); bij overdr. precies zeggen, waar een gebrek schuilt; ook de rotte plek aanwijzen; vgl. het fr. mettre le doigt sur un objet, toucher précisément l'objet qu'on cherche; mettre le doigt sur la difficulté ou sur la source du mal, sur la plaie (Hatzf. I, 773); hd. ...
Woord houden
Spreekwoorden: (1914) Woord houden,
d.w.z. zijne belofte houden, nakomen wat men beloofd heeft. ‘Dat men zijn woord moest houden beteekende in het Germaansch, dat men het rechtens niet mocht intrekken, dat handelingen, in strijd met dat gegeven woord, rechtens nietig waren. Die verplichting sloot niet in de verplichting om te doen wat men heeft beloofd. Er bestond dan ook een ...
Woorden hebben met iemand
Spreekwoorden: (1914) (Hooge) woorden hebben met iemand,
d.w.z. twist, ruzie hebben met iemand; het bnw. hoog heeft hier de bet. van luid, krachtig en vandaar heftig. Vgl. Hooft, Ned. Hist. 163: Vast alleens gink het den Graave van Hoorne, die, neemende zynen wegh door een' anderen hoek der huizing, met eenighe krysluiden omringt werd en aangehouden; niet zonder gelyke hooghe woorden eeven als Egmonds, ...
wordt iemand groen en geel voor de ogen
Spreekwoorden: (1914) Het wordt iemand groen en geel voor de oogen (of voor het gezicht)
d.w.z. alles draait hem voor de oogen, t.w. als het gevolg van een aanhoudend turen, staren of overmatige gezichtsinspanning, of wel van eene plotselinge duizeligheid, bedwelming, enz.2); vgl. het hd. es wird einem grün und gelb (oder grün und blau, braun und blau oder ganz schwarz) vor den Augen; eng. it made my feel quite blue; Bredero...
Xantippe
Spreekwoorden: (1914) Eene Xantippe,
eene kwaadaardige, twistzieke vrouw; eig. de vrouw van den griekschen wijsgeer Socrates (± 469-399), die volgens de overlevering ‘het geduld van haren man gedurig op de hardste proeven zou gesteld hebben’ (Woordenschat, 12511)); vgl. gr. une Xant(h)ippe; hd. eine Xant(h)ippe, Zanktippe.
Zachte heelmeesters maken stinkende wonden
Spreekwoorden: (1914) Zachte (heel)meesters maken stinkende wonden,
d.w.z. halve maatregelen verergeren de kwaal en roeien haar niet uit. Zie Tuinman II, 9: Zachte meesters maken stinkende wonden. Een geneesheer, die de wonden en zeeren door scherpe middelen, als 't noodig is, niet zuivert, maakt dat ze vervuilen en inkankeren. Zo word de kat in de kelder gemeestert. Bij Goedthals, 13: Saechte handen maken stinken...
Zachte meesters maken stinkende wonden
Spreekwoorden: (1914) Zachte (heel)meesters maken stinkende wonden,
d.w.z. halve maatregelen verergeren de kwaal en roeien haar niet uit. Zie Tuinman II, 9: Zachte meesters maken stinkende wonden. Een geneesheer, die de wonden en zeeren door scherpe middelen, als 't noodig is, niet zuivert, maakt dat ze vervuilen en inkankeren. Zo word de kat in de kelder gemeestert. Bij Goedthals, 13: Saechte handen maken stinken...
Zachte meesters maken stinkende wonden
Spreekwoorden: (1914) Zachte meesters maken stinkende wonden,
d.w.z. ‘een geneesmeester, die de wonden en zeeren door scherpe middelen, als 't noodig is, niet zuivert, maakt dat ze vervuilen en inkankeren’ (Tuinman II, 9); bij overdracht: halve maatregelen verergeren het kwaad. Bij Campen, 133: Een meedelydende Chirurgyn, maeckt stinckende wonden; Com. Vet. 41: Hy wist heur wijs te maken dat sach...
zak
Spreekwoorden: (1914) Iemand den (of zijn) zak geven
ook iemand den zak geven met de banden er bij (Harreb. II, 489 b; De Vries, 106), d.i. iemand wegzenden, zich van iemand ontslaan; in Zuid-Nederland: iemand den zak opgeven (De Cock<sup>2<-sup>, 136); iemand zijn schoven opgeven (Antw. Idiot. 1083); den zak krijgen, weggezonden worden, zijn ontslag krijgen. Reeds in de middeleeuwen was...
zak zout met iemand gegeten hebben
Spreekwoorden: (1914) Een zak (een mud, een schepel) zout met iemand gegeten hebben,
d.i. langen tijd met iemand omgegaan hebben. Deze, nu eenigszins verouderde, zegswijze komt sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw in onze litteratuur voor,
zand in de ogen strooien
Spreekwoorden: (1914) Iemand zand in de oogen strooien (of werpen),
d.w.z. iemand bedriegen, misleiden; eig. door zand in iemands oogen te strooien maken dat hij niet goed kan zien2); lat. alicui pulverem ob oculos adspergere (Otto, 290); Grimm VIII, 1757: Ein alter fechterkniff ist es, den gegner dadurch zu blenden, dasz man ihm sand in die augen streut, wirft; diese ausdrücke werden dann bildlich gebraucht ...
Ze zien vliegen
Spreekwoorden: (1914) Ze zien vliegen,
d.w.z. hallucinaties hebben, niet wel bij zijn verstand zijn. Vgl. Kunstl. 4: Je moes is d'r niet snik, die siet se vliege; bl. 130: Die binne nie snik.... die sient se fliege!; Zandstr. 44: Half-idioten, imbecielen, toevallijders, sukkels die ze bij tijden ‘zien vliegen’; Landl. 363: As ik an leze denk, zie 'k ze al vliege; Nkr. I, 14...
Zebedeüs
Spreekwoorden: (1914) Een Zebedeüs,
d.i. een sukkel, een sul; Harreb. II, 493 a; Waasch Idiot. 589 b: Sebedeüs, spotnaam, sul; onnoozele Sebedeüs; bl. 755 b: een gezicht hebben gelijk een Zebedeüs, bedrukt, deerlijk, beschaamd; Schuermans, 878 b; Antw. Idiot. 1472. Volgens Woordenschat, 1257 en Zeeman, 484 kan men deze beteekenis verklaren uit het feit, dat men volgen...
Zeemanschap gebruiken
Spreekwoorden: (1914) Zeemanschap gebruiken.
Volgens Winschooten, 245 is ‘seemanschap kennis van de seevaart en het regt, dat daar toe behoord, en hier van: seemanschap gebruiken, reedelijk en rekkelijk sijn’. Hetzelfde vindt men in Com. Vet. Naem-lyst i.v. Zie verder R. Visscher, Sinnepoppen, 160: Een dingh 't welck met verstant gedaen wordt, dat seydt men Goedt schimmanscap1) t...
zeep
Spreekwoorden: (1914) Om zeep gaan (of raken)
d.i. doodgaan, om chajes (hebr. chajoes, leven1)) gaan (Köster Henke, 18); mortje gaan (Jord. 48); ook: in zwijm vallen, den wind kwijt raken (in N. Taalgids XII, 149), in katzwijm vallen2). De uitdrukking wil eig. zeggen: uitgaan om zeep te halen, eene boodschap te doen, daarna: dit voorwenden om weg te kunnen gaan, en vervolgens weggaan, ve...
Zeggen waar het op staat
Spreekwoorden: (1914) Zeggen waar het op staat,
iets onbewimpeld, ronduit zeggen, zonder er doekjes om te winden; eig. zeggen, waar het op neerkomt, op aankomt, op berust, dus de hoofdzaak, de kern van eene zaak zeggen. De uitdr. komt in de Middeleeuwen voor in Ons Heren Passie, vs. 10:
zeil in top halen
Spreekwoorden: (1914) Het zeil in top halen (of voeren)
d.w.z. het zeil zoo hoog mogelijk ophalen; bij overdracht op grooten voet leven; een hoogen staat voeren, bram boven bram voeren. Vgl. Winschooten, 248: Het seil in top haalen of setten, dat bij swaaren storm gevaarlijk is1) en daarom werd het oneigendlijk genoomen voor sijn staat soo hoog setten, als immers doendelijk is; bl. 164: Veiligst is het...
zeil strijken voor iemand
Spreekwoorden: (1914) Het zeil strijken voor iemand,
d.w.z. voor iemand onderdoen; eig. het zeil laten zakken; lat. vela contrahere. Op groote schepen liet men ten teeken van eerbied het zeil een weinig zakken; vandaar dat de uitdr. de bet. kreeg van: iemand als meerdere erkennen, voor hem onderdoen, zwichten; Winschooten, 249. Zie Kil.: Strijcken het seyl, deducere vela, legere vela; Gew. Weuw. II,...
zeilen bijzetten
Spreekwoorden: (1914) Alle zeilen bijzetten,
d.w.z. alle krachten inspannen, alle middelen aanwenden om het doel te bereiken; hetzelfde als: alle lappen uithangen; de bramzeilen bijzetten; fok en lul of lul en fok bijzetten2); alle topseilen bijzetten3). Sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw, blijkens Pers, 331 a en Winschooten, 24 gebruikelijk. Voor de 18<sup>de<-sup> eeuw ...
Zemelknooper
Spreekwoorden: (1914) Zemelknooper,
d.i. een haarkloover, muggezifter; zaniker, zeurder; eig. schertsend voor iemand, die zich met het knoopen van zemels inplaats van met draden bezighoudt; vgl. het syn. zuidndl. pezewever, beuzelaar, kniesoor, gierigaard1). In de 16<sup>de<-sup> eeuw komt het voor bij Sartorius I, 5, 36: Ex harena funiculum nectis. Zemelknoopen, frustra...
zessen
Spreekwoorden: (1914) Van zessen klaar zijn,
d.w.z. in alle opzichten klaar zijn, flink zijn; eig. gezegd van een paard, dat twee goede ogen en vier flinke pooten heeft. Vgl. Berkhey, Nat. Hist. IV<sup>1<-sup>, 108: Wanneer onze Hollanders van een volmaakt Paard spreeken, is het gewone woord, dat het van zessen klaar zy; dat is, dat er geene gebreken aan de zes voornaamste deele...
zestig
Spreekwoorden: (1914) Ben je zestig?
d.w.z. ben je niet goed wijs? ben je van God verlaten? (n<sup>o<-sup>. 197); loop je met vrageboekjes?2); eig. ben je zestig jaar, daar op dien leeftijd gewoonlijk de zinnen beginnen te verzwakken3). Vgl. d' Enchuyser Ybocken, 143:
zeven
Spreekwoorden: (1914) Zeven is een galg vol.
Men bezigde deze uitdrukking om te kennen te geven, dat de personen, waarover men spreekt niet veel zedelijke waarde bezitten; thans wanneer een getal personen tot zeven aangroeit. De uitdrukking is ontleend aan het getal misdadigers dat aan de groote, op drie stijlen rustende galg hangen kon, de eereplaats in 't midden, iets hooger dan de zij-pla...
Zeven is een galg vol
Spreekwoorden: (1914) Zeven is een galg vol.
Men bezigde deze uitdrukking om te kennen te geven, dat de personen, waarover men spreekt niet veel zedelijke waarde bezitten; thans wanneer een getal personen tot zeven aangroeit. De uitdrukking is ontleend aan het getal misdadigers dat aan de groote, op drie stijlen rustende galg hangen kon, de eereplaats in 't midden, iets hooger dan de zij-pla...
Zich aan een strohalm vasthouden
Spreekwoorden: (1914) Zich aan een stroohalm vasthouden,
d.w.z. in het nietigste redding zoeken als men in gevaar is; eig. gezegd van een drenkeling, die redding zoekt in een stroohalm (-wisch). Vgl. Hooft, Brieven, 257: Ende (zij) kan aan Corisca geen volslaagen ongelijk geeven, die een gasthuis van haar hart maakte, om zich aan 't vlotgras te houden, als haar de wal ontging1); Van Effen, Spect. VII, 1...
Zich achterbaks houden
Spreekwoorden: (1914) Iets achterbaks houden
d.w.z. ‘iets verborgen houden, terughouden, niet laten zien; hetzij om het arglistig aan de aandacht van een ander te onttrekken, hetzij om het voor later gebruik te besparen; zich schuilhouden, zich niet vertoonen uit vrees of schaamte.’1) Vgl. ook Sewel, 43: Agterbaks (in 't geheim), in secret, secretly; agterbaks snoepen, to eat dai...
Zich airs geven
Spreekwoorden: (1914) Zich airs geven,
ook wel zich een air geven; 18<sup>de<-sup> eeuw in C. Wildsch. III, 306: Gij geeft u dunkt mij vrij wat airs. Evenzoo bij Van Effen. Een vertaling van de fr. uitdr. se donner des airs ou de grands airs, d.w.z. zich gemaakt aanstellen, zich laten dunken. Eveneens is bekend zich het air geven van iemand, het voorkomen van iemand aanneme...
Zich beslapen op iets
Spreekwoorden: (1914) Zich beslapen op iets,
d.w.z. een nacht laten voorbijgaan, voordat men een besluit neemt; mnl. en thans nog in Zuid-Nederland slapen op iets; vgl. het lat. in nocte consilium. Bij Goedthals, 39: Ick salder op slapen, la nuict donne conseil. Doch bij Campen, 12: Wy willen ons te nacht daer op beslapen; bl. 110: Wy willender ons op beslapen. Zie verder Suringar, Erasmus X...
Zich buiten schot houden
Spreekwoorden: (1914) Zich buiten schot houden,
waarvoor in de Middeleeuwen: hem uten scote houden (Froissart I, 324) gezegd wordt; 16<sup>de<-sup> eeuw: zich buiten schoots of scheuts houden, naast buiten schoots blijven; vgl. Sartorius I, 4, 44: Extra telorum jactum, buyten schoots, pro eo quod est in toto, extraque periculum; 45: intra telorum jactum, binnen schoots, hoc est, int...
Zich de kaas niet van het brood laten eten
Spreekwoorden: (1914) Zich de kaas niet van het brood laten eten,
d.w.z. zich goed kunnen verdedigen, geen stumperd zijn, haar op de tanden nemen, zich het gras niet van onder de voeten laten maaien; zijn pottagie niet laten nemen, zooals vroeger ook gezegd werd1). Eig. luidt de uitdr. hi en sal hem sinen kase ende broot niet laten nemen, zooals bij Servilius, 191* staat en ook bij Winschooten, 242; Sart. III, 8...
Zich dik maken
Spreekwoorden: (1914) Zich dik maken,
d.w.z. zich boos maken, zwellen van gramschap, vooral in de zegswijze maak je niet dik (dun is de mode), dat ook in Zuid-Nederland bekend
Zich een bochel lachen
Spreekwoorden: (1914) Zich een bochel (of een bult) lachen
d.w.z. uitbundig lachen, zich ziek lachen, vgl. in den zelfden zin hd. sich krank lachen wollen über etw., zeer hard lachen, zich slap lachen; eigenlijk zoo lachen dat men een bochel krijgt, doordat men zich geheel voorover buigt en de rug dus krom gaat staan. Zie Harrebomée III, LXXI en vgl. de synonieme uitdrukkingen: zich bleinen la...
Zich een bult lachen
Spreekwoorden: (1914) Zich een bochel (of een bult) lachen
d.w.z. uitbundig lachen, zich ziek lachen, vgl. in den zelfden zin hd. sich krank lachen wollen über etw., zeer hard lachen, zich slap lachen; eigenlijk zoo lachen dat men een bochel krijgt, doordat men zich geheel voorover buigt en de rug dus krom gaat staan. Zie Harrebomée III, LXXI en vgl. de synonieme uitdrukkingen: zich bleinen la...
Zich het hoofd breken
Spreekwoorden: (1914) Zich het hoofd breken,
d.w.z. zich inspannen, zijne hersenen (= hoofd) afmatten; vgl. Kil.: Hoofdbrekinghe, cerebri turbatio. In de 16<sup>de<-sup> eeuw is de uitdr. al vrij gewoon, zooals blijkt uit Sartorius I, 8, 39: Daer is te deghen 't hooft over gebroken: dicitur de re summo studio lucubrata, et in qua exquisita cura singula pensitata sunt. Zie voor be...
Zich iets op de hals halen
Spreekwoorden: (1914) Zich iets op den hals halen,
d.w.z. zich zelven een last bezorgen, dien men moet torsen, een ongeval veroorzaken, zich iets berokkenen; in de 17<sup>de<-sup> eeuw ook zich iets over den hals halen. Men moet hals hier opvatten in den zin van nek (zie Hooft's Brieven, 76). Weet men te maken, dat een ander dien last moet dragen, dat werk moet verrichten, dan schuift ...
Zich in de ruimte houden
Spreekwoorden: (1914) Zich op (of in) de ruimte houden
d.i. zich op de vlakte houden, zich zijn vrijheid voorbehouden, zich buiten schot houden, zich niet bloot geven, zich niet genoegzaam uitlaten; zich niet verbinden door een belofte (Molema, 351). Vgl. De Vrijheid, 12 April 1922, 1 bl. k. 4: Minister van IJsselsteijn hield zich volkomen in de ruimte: de Regeering wacht het resultaat van de conferen...
Zich jakes houden
Spreekwoorden: (1914) Zich jakes (of sjakes) houden
d.i. zich stil, zich van den domme, onwetend houden; van krommen haas gebaren (Land v. Waas); ook: zich koest houden. Tuinman I, 185 vermoedt dat dit gezegde ‘gesproten is van ymand die Jaques hiet, en zich dus gedroeg’, wat niet onwaarschijnlijk is, daar, volgens Van Moerk. 609 in Mr. Willem van Bruyningens Vlaamsche klucht van Sinjoo...
Zich katoen houden
Spreekwoorden: (1914) Zich katoen houden,
d.w.z. zich stil, bedaard, rustig houden; katoen beantwoordt aan het Hebreeuwsche qatôn (qôtaun), dat klein beteekent (Dozy, Oosterlingen 52). In het Groningsch: hol joe moar ketoen en 't is dood ketoen, het is er stil, doodsch; er is geene drukte (Molema, 197 a); fri. hâld dy mar ketoen of deaketoen; Harreb. I, 389: Het is er do...
Zich koes houden
Spreekwoorden: (1914) Zich koes(t) (of koestem)) houden
d.w.z. zich stil houden, zwijgen; in Antw. zijn eigen gewrongen, genepen, smal houden (Antw. Idiot. 491; 1129). Dit bijw. koes(t) is hetzelfde woord als het tusschenwerpsel koes(t)!, dat ontleend is aan het fr. couche! couche toi! en ook stil! beteekent. In het dial. duitsch zegt men eveneens sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw3) kutsch! en...
Zich koest houden
Spreekwoorden: (1914) Zich koes(t) (of koestem)) houden
d.w.z. zich stil houden, zwijgen; in Antw. zijn eigen gewrongen, genepen, smal houden (Antw. Idiot. 491; 1129). Dit bijw. koes(t) is hetzelfde woord als het tusschenwerpsel koes(t)!, dat ontleend is aan het fr. couche! couche toi! en ook stil! beteekent. In het dial. duitsch zegt men eveneens sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw3) kutsch! en...
Zich laten gezeggen
Spreekwoorden: (1914) Zich laten gezeggen,
d.w.z. zich laten overreden, doen wat een ander zegt, gehoorzamen. Het wkw. gezeggen beteekent eigenlijk datgene zeggen, waardoor een ander aan onzen wil gevolg geeft; overreden, lat. persuadere. Vgl. Kiliaen: Sich laeten gheseggen, acquiescere monitis alicuius, obedire iussis alicuius; zie Mnl. Wdb. II, 1622; Ndl. Wdb. IV, 2176; Teirl. 501 en vgl...
Zich leuk houden
Spreekwoorden: (1914) Zich leuk houden,
d.w.z. zich onverschillig houden; doen alsof men zich iets niet aantrekt; ook: zich luikes houden (n<sup>o<-sup>. 1009). Leuk beteekent in deze uitdr. eig. lauw (vgl. eng. luke; lukewarm en Brederoo, Groote Bron d.M. 63: mijn leuckerlaauwe siel). In Noord-Holland heeft het nog de bet. van warm, luw (zie Bouman, 63; De Vries, 82), terwi...
Zich met de borst op iets toeleggen
Spreekwoorden: (1914) Zich met de borst op iets toeleggen,
d.w.z. zich ijverig met iets bezig houden, zich met al zijne krachten inspannen om het te leeren; vgl. Hooft, Ned. Hist. 53: Met de borst vallen op; verder Tuinman I, 173: ‘Hy valt er met de borst op, dit zegt zich geheel daar toe begeven, met inspanning van alle krachten’; Sewel, 135: Met de borst op de studie aanvallen, to addict one...
Zich niet laten lompen
Spreekwoorden: (1914) Zich niet laten lompen,
d.w.z. zich niet laten bedriegen, bedotten. Bij Kiliaen lezen we: lompen, impingere, infligere, illidere, stooten, duwen, schudden; ook Mellema vertaalt lompen (syn. van lomphalsen) door buffoner, batre. Onze zegswijze
Zich niet onbetuigd laten
Spreekwoorden: (1914) Zich niet onbetuigd laten,
eene navolging van het gri. οá½Îº ἀμαÏτυÏητὸν ἑαυτὸν ποιεῖν, d.i. in letterlijken zin ‘niet nalaten getuigenis van zich te geven, zich openbaren in zijne handelingen’, in welken zin deze woorden voorkomen in Hand. XIV, 17; ‘bij overdracht en uitbreiding inzonderheid in toepassing op eten en drinken, ...
Zich niet uitkleeden voor men naar bed gaat
Spreekwoorden: (1914) Zich niet uitkleeden voor men naar bed gaat,
d.w.z. zijn geld, zijn geheele vermogen niet weggeven of verdeelen vóór zijn dood. De meening, dat men zulks niet moet doen, wordt aangetroffen in Sirach, XXXIII, 20-25; vgl. verder Cats I, 498: Niemant en ontkleet sich gaern, eer hy slapen gaet; bl. 500:
Zich op de lippen bijten
Spreekwoorden: (1914) Zich op de lippen bijten,
d.w.z. zich inhouden, vooral van gramschap en woede, maar ook, evenals in Zuid-Nederland, zijn lachlust bedwingen. Ook zegt men hiervoor op zijne tanden bijten (van gramschap; zie Trou m. Bl. 117; Leeuwendalers, 1600); 16<sup>de<-sup> eeuw bij Despars: op sinen breidel bijten; zie Huygens, Kost. Mal, 135 (lippenbeet); Halma, 321; Van E...
Zich op de ruimte houden
Spreekwoorden: (1914) Zich op (of in) de ruimte houden
d.i. zich op de vlakte houden, zich zijn vrijheid voorbehouden, zich buiten schot houden, zich niet bloot geven, zich niet genoegzaam uitlaten; zich niet verbinden door een belofte (Molema, 351). Vgl. De Vrijheid, 12 April 1922, 1 bl. k. 4: Minister van IJsselsteijn hield zich volkomen in de ruimte: de Regeering wacht het resultaat van de conferen...
Zich op glad ijs wagen
Spreekwoorden: (1914) Zich op glad ijs wagen,
d.w.z. zich wagen op een gevaarlijk terrein, waar men niet vast staat; waar men niet zeker is van zich zelven: een onderwerp bespreken, waarvan men niet op de hoogte is; of wel: ongepaste, dubbelzinnige dingen
Zich schrap zetten
Spreekwoorden: (1914) Zich schrap zetten,
d.w.z. zich vast, stevig op den grond zetten; zijn uiterste best doen; schrap staan, onwankelbaar staan, stevig staan; eig. te schrap staan, zooals Hooft meermalen schrijft in den zin van op het uiterste staan, op het punt staan iets te doen, gereed zijn tot iets of in dien van vaststaan; zie Ned. Hist. 424: Als de scharprechter t' schrap stond; b...