F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


stroowisch
Spreekwoorden: (1914) Op een stroowisch komen aandrijven,
d.w.z. zonder fortuin, als gelukzoeker ergens aankomen; zich met niets, kaal en berooid, ergens vestigen; ook ‘op een stroobos komen aandrijven’. In de 16<sup>de<-sup> en 17<sup>de<-sup> eeuw was de uitdr. zeer gewoon; vgl. o.a. Trou m. Bl. 152; Sart. II, 1, 92; Brederoo, Sp. Brab. vs. 1014; Coster, 177. vs. 824...

strop hebben aan iets
Spreekwoorden: (1914) Een strop hebben aan iets (of iemand)
d.w.z. een tegenvaller hebben aan iets; een schadelijken koop hebben; een strop halen (of krijgen), een tegenvaller, een racheling (Jord. II, 108), mislukking krijgen; ook bij een verkoop als men aan een huis ‘blijft hangen’ spreekt men van een ‘strop’; vgl. Harreb. II, 317: ‘Hij heeft er een strop aan, men zegt dit, ...

strop van een jongen
Spreekwoorden: (1914) Een strop van een jongen,
d.w.z. een rakker(d), een guit, een deugniet, een boef, schertsend en in verzachte beteekenis gebruikt, ook een galgestrop genaamd; eig. iemand die den strop verdiend heeft, een hangbast1). Vgl. Tuerlinckx, 602: strop, guit; stropachtig, stropperij, guitenstreek; het Haspengouwsch: een galg (een guit); zie Antw. Idiot. 1208; Rutten, 71 a en vgl. S...

stropop
Spreekwoorden: (1914) Een stroopop (-man),
d.w.z. eig. een pop van stroo, een vogelverschrikker; fig. in 't bijzonder iemand die alleen zijn naam leent in de eene of andere zaak, maar er niet finantiëel bij betrokken is; iemand die bij publieke verkoopingen niet voor zich zelf, maar voor een ander biedt; ook iemand die bij de geboorte van een natuurlijk kind voor den eigenlijken vader...

Struisvogelpolitiek
Spreekwoorden: (1914) Struisvogelpolitiek (of -tactiek)
een politiek, waarbij men willens en wetens blind is voor bestaande bezwaren en moeilijkheden; doet alsof de gevaren niet bestaan door er de oogen voor te sluiten. Men beweert dat de uitdr. is ontleend aan het geloof dat struisvogels, wanneer ze vervolgd worden, den kop in het zand steken, in de meening dat anderen hen dan niet zien2). Vgl. De Arb...

Struisvogeltactiek
Spreekwoorden: (1914) Struisvogelpolitiek (of -tactiek)
een politiek, waarbij men willens en wetens blind is voor bestaande bezwaren en moeilijkheden; doet alsof de gevaren niet bestaan door er de oogen voor te sluiten. Men beweert dat de uitdr. is ontleend aan het geloof dat struisvogels, wanneer ze vervolgd worden, den kop in het zand steken, in de meening dat anderen hen dan niet zien2). Vgl. De Arb...

stuivertje kan vreemd rollen
Spreekwoorden: (1914) Een dubbeltje (of een stuivertje) kan vreemd rollen
d.w.z. iets, dat men in 't geheel niet verwacht had, kan toch gebeuren; men kan nooit weten welk een wending of loop iemands lot kan nemen. Vgl. Harreb. II, 318: Een stuivertje kan raar rollen; Het Volk, 24 Dec. 1913 p. 1 k. 3: Maar dat dat dubbeltje zonderling gerold is, wie zal het ontkennen; Cremer, Bet. Novellen bl. 103: Dat stuuverke zou al r...

Stuk
Spreekwoorden: (1914) Stuk
komt sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw meermalen voor in toepassing op personen veelal in minachtenden zin, met een er van afhangenden genitief; vgl. Mnl. Wdb. VII, 2363; Kiliaen: Stuck boefs, stuck schelms, scelus, homo scelestus; stuck hoers, meretrix, scortum; Marnix, Byenc. 114 r: Hij moet van een yeghelijck voor heylich ghehouden wor...

stuk hebben
Spreekwoorden: (1914) Een stuk in (zijn kraag) hebben,
d.w.z. dronken zijn; syn. van de last, de melane, de pruif hebben (Köster Henke, 38; 44; 56). Onder een stuk, mnl. stuc, verstaat men eene groote hoeveelheid, bep. een vat wijn, een stukvat (hd. Stückfass), brandewijn of

Stukjes draaien
Spreekwoorden: (1914) Stukjes draaien,
d.w.z. opzettelijk, zonder gegronde redenen de school verzuimen; op straat rondloopen, terwijl men op school moest zijn. Vroeger stutjes draaien zooals Halma, 624 citeert: stutjes draaijen of stutten loopen, of stutten, schobben, speelen loopen in plaats van school of te werk te gaan; Sewel, 768: stutjes draaijen, to play the truant, to seek bird ...

stukwerk
Spreekwoorden: (1914) Al ons weten is stukwerk.
Onder stukwerk verstaat men werk dat niet af is, onvolmaakt werk. ‘Stuk’ heeft hier de bet. van gedeelte. Vgl. Kiliaen: Stuckwerck, opus imperfectum; Plantijn: Stuckwerck, un ouvrage imparfaict ou en parlie, qui ne vient à nul effect, imperfectum opus. Zie Harreb. II, 319 b en Zeeman, 453, die in deze zegswijze eene herinnering ...

stuurlui
Spreekwoorden: (1914) De beste stuurlui staan aan wal.
‘Die aan land van verren een schip in storm op de zee zien, plegen zich in te beelden, dat zy 't beter zouden terecht stieren en redden, dan die 'er in zyn, terwyl zy in zulk een ongeval meer raadeloos en bandeloos zouden staan’ (Tuinman II, 162). Bij overdracht heeft deze spreekw. de bet. aangenomen van ‘zij, die in gelijke omst...

Taal noch teken
Spreekwoorden: (1914) Taal noch teeken,
d.w.z. tijding noch eenig teeken van leven; ook in 't algemeen geen teeken van leven meer geven, niets; vooral verbonden met de werkwoorden hooren, vernemen en geven. In de 17<sup>de<-sup> eeuw komt de uitdr. o.a. voor in Hooft's Brieven, 251: De Florentijnsche Historien moeten ergens verzeildt zijn, oft haar boodtschap vergeeten hebbe...

tabak
Spreekwoorden: (1914) Tabak hebben van iemand,
lak hebben aan iemand, genoeg hebben van iemand, kaas hebben aan iemand (n<sup>o<-sup>. 1049), pijn hebben aan iemand (Harreb. II, 182); vgl. Tribune, 1 Maart 1923, p. 4: Wat Walraven betreft, hij kan een heele wijsgeerige kameraad zijn, maar ik heb tabak van hem, d.w.z. ik moet hem niet; Querido, Peet, 12: Maar ik sie 't wel .... Jan ...

Tabak hebben van iemand
Spreekwoorden: (1914) Tabak hebben van iemand,
lak hebben aan iemand, genoeg hebben van iemand, kaas hebben aan iemand (n<sup>o<-sup>. 1049), pijn hebben aan iemand (Harreb. II, 182); vgl. Tribune, 1 Maart 1923, p. 4: Wat Walraven betreft, hij kan een heele wijsgeerige kameraad zijn, maar ik heb tabak van hem, d.w.z. ik moet hem niet; Querido, Peet, 12: Maar ik sie 't wel .... Jan ...

tafellaken doorsnijden
Spreekwoorden: (1914) Het (tafel)laken doorsnijden,
d.w.z. de gemeenschap, den omgang met iemand afbreken; een verbond (politiek) verbreken; zie Handelsblad, 24 Juli 1917 (A), p. 1 k. 1: Hij (Michaelis) heeft het tafellaken tusschen zich en de jonkerpartij nog niet doorgesneden; 5 Dec. 1921 (A), p. 5 k. 2: De socialisten in België hebben gisteren in hun congres het tafellaken doorgesneden tuss...

tale Kanaäns
Spreekwoorden: (1914) De tale Kanaäns,
eig. de Hebreeuwsche taal, doch gebezigd om die eigenaardige schriftuurlijke termen en uitdrukkingen aan te duiden, waarvan zich sommige menschen uit oprechte of voorgewende vroomheid bedienen; Zeeman, 318; Ndl. Wdb. VII, 1210. De woorden herinneren aan Jesaia 19 vs. 18, waar vermeld staat, dat er vijf steden in Egypteland zijn zullen ‘sprek...

Talen naar iets
Spreekwoorden: (1914) Talen naar iets,
gewoonlijk met de ontkenning niet talen naar iets, er niet naar vragen. Het wkw. talen beteekent hier eig. een' gerechtelijken eisch instellen ter verkrijging van iets, zijne aanspraken doen gelden, in het mnl. vooral voorkomend in de uitdr. talen na of naer iet, zijne aanspraken op iets doen gelden; hetzelfde als iet aentalen; vgl. Taalk. Bijdr. ...

tanden laten zien
Spreekwoorden: (1914) De tanden laten zien (of toonen)
d.w.z. toonen, dat men zich weet te verdedigen, te handhaven, dreigen; ook: iemand barsch toespreken. Deze spreekwijze is ontleend aan die dieren, welke wanneer ze boos worden, hunne tanden laten zien. Vgl. reeds in de middeleeuwen die tande bieden (ook 16<sup>de<-sup> eeuw) naast fellen tant toogen; Kiliaen: Blicktanden, tandblicken, ...

tang
Spreekwoorden: (1914) Een tang (van een wijf),
d.w.z. een boosaardig wijf. Volgens eene gissing van Prof. M. de Vries3) zou tang een verkort laag-Maleisch woord zijn, n.l. setang (arab. sjeitan), dat voorkomt in orang sétan, een duivelsch, een boosaardig mensch, eene meening die door Veth in Oost en West, 315-317 ook wordt verdedigd. Mij komt met Moltzer deze afleiding ‘lepidius q...

tantaliseren
Spreekwoorden: (1914) Iemand tantaliseeren,
d.i. iemand kwellen, plagen, door een lust of eene begeerte bij hem op te wekken, die niet kan worden bevredigd; aldus genoemd naar Tantalus, die door de goden veroordeeld was om in de onderwereld eeuwig honger en dorst te lijden, hoewel hij midden in het water stond, dat evenwel terugweek, als hij wilde drinken, en een boom met vruchten beladen t...

Tante Betje
Spreekwoorden: (1914) Tante Meijer (-Betje
eene verbloemende benaming voor het privaat (mlat. camera privata), de bestekamer (zie n<sup>o<-sup>. 216), waarheen de keizer te voet gaat2), de W.C. (eng. watercloset); fri. it hûskje; dial. het huiske, huisie(n) (o.a. Boekenogen, 359; Houben, 97; Gunnink, 227), 16<sup>de<-sup> eeuw harmen's huysken (Teuthonista), ...

Tante Meijer
Spreekwoorden: (1914) Tante Meijer (-Betje
eene verbloemende benaming voor het privaat (mlat. camera privata), de bestekamer (zie n<sup>o<-sup>. 216), waarheen de keizer te voet gaat2), de W.C. (eng. watercloset); fri. it hûskje; dial. het huiske, huisie(n) (o.a. Boekenogen, 359; Houben, 97; Gunnink, 227), 16<sup>de<-sup> eeuw harmen's huysken (Teuthonista), ...

te berde brengen
Spreekwoorden: (1914) Iets te berde brengen,
dial. iets te berde brengen, w.z. met iets voor den dag komen, iets aanvoeren t.w. als voorbeeld, als bewijsgrond, als verontschuldiging; te berde komen, ter sprake komen; in het Land v. Waas ten berde kommen, te voorschijn komen; fri. to boerde komme, terecht komen. In welken...

te berge
Spreekwoorden: (1914) De haren rijzen (of staan) mij te berge
d.w.z. ten gevolge van schrik, ontzetting en afgrijzen krijg ik een gevoel alsof mijne haren zich oprichten; lat. comae horrent; mihi pili inhorruerunt. Ook in middeleeuwen dat mi alle mine haer upwaert stonden van groten vare (Reyn. I, 2304); al mijn hair staet mi te storme van aen te sien (Reyn. II, 6662). Vgl. ook Job. 4, 15: Een Geest: hy dede...

Te boek staan
Spreekwoorden: (1914) Te boek staan.
Dat wil zeggen bekend zijn als, doorgaan voor zoodanig als in een bepaling is aangewezen, bij, in de schatting van anderen. Oorspronkelijk wil de uitdr. zeggen op een register ingeschreven staan onder een bepaalde soort menschen. Ook kan zij, verbonden met een bijwoord (wel, hoog, zeer hoog, goed, laag), beteekenen in iemands schatting veel op zij...

te bont maken
Spreekwoorden: (1914) Het te bont maken,
d.i. ‘dartel, wild, baldadig te werk gaan, te keer gaan, het te erg maken, te ver gaan, zich te veel veroorloven, hetzij in woorden of daden’; dial. syn. het van eieren maken (zie o.a. De Vries, 70); het te vol gieten. In het Mnl. beteekent bont o.a. tegenstrijdig, onbegrijpelijk, eene beteekenis die voortvloeit uit die van dooreenwarr...

Te boven komen
Spreekwoorden: (1914) Te boven komen.
Een uitdrukking aan het zeewezen ontleend, waarin men zegt: een schip, een hoek, een kaap, een klip, enz. te boven zeilen, halen, komen, loopen, d.w.z. te loefwaart (aan die zijde waar wind of stroom vandaan komt) een schip, een hoek, eene kaap, een klip enz. voorbijzeilen; bepaaldelijk gebezigd, wanneer dit met moeite of gevaar verbonden is. Vand...

Te buiten gaan
Spreekwoorden: (1914) Te buiten gaan,
d.w.z. buiten ‘de schreef’ gaan, de grenzen overschrijden, mnl. hem ontgaen; vooral in zich zelven te buiten gaan, onmatig zijn. In de middeleeuwen beteekent te buten gaen of butengaen afstand doen; in de 17<sup>de<-sup> eeuw zich te buiten gaan, van zijn gewone doen, van zijn denk- en handelwijze afwijken (vgl. Vondel, Gij...

Te diep in het glaasje
Spreekwoorden: (1914) Te diep in 't glas (glaasje
d.w.z. te veel, overmatig drinken. Ook zegt men: Hij heeft te diep in de kan gekeken, ‘dat wil zeggen, hy heeft de kan uitgepooit, en den bodem gezien’ (Tuinman I, 120), welke uitdr. in de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomt (zie V. Moerk. 492 en 561) naast hij heeft te diep gewetert (Smetius, 211). Ook in het hd. zegt men: er ha...

Te diep in het glas
Spreekwoorden: (1914) Te diep in 't glas (glaasje
d.w.z. te veel, overmatig drinken. Ook zegt men: Hij heeft te diep in de kan gekeken, ‘dat wil zeggen, hy heeft de kan uitgepooit, en den bodem gezien’ (Tuinman I, 120), welke uitdr. in de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomt (zie V. Moerk. 492 en 561) naast hij heeft te diep gewetert (Smetius, 211). Ook in het hd. zegt men: er ha...

Te dom om voor de duivel te dansen
Spreekwoorden: (1914) Te dom (of te stom) om voor den duivel te dansen
d.w.z. zeer dom zijn; vgl. Harreb. I, 142: Hij is te dom om voor den duivel te dansen; in Kmz. 335; 356 en Nest. 24: Te stom om voor den duivel te dansen; Het Volk, 8 Dec. 1913, p. 1 k. 2: De parvenu, zelf vaak te dom om voor den duivel te dansen, moet in al zijn uitingen het bewijs leveren dat hij een nietsnut is; Molema, 83; fri. to dom om foar ...

Te geef
Spreekwoorden: (1914) Te geef.
Voorkomende in de uitdrukking te geef zijn, niets kosten (vgl. eng. at a gift), iets te geef hebben, er niets voor hoeven te betalen, en iets niet te geef hebben, het niet voor niet hebben, er veel voor moeten betalen, beteekent eigenlijk tot gunst, ten einde zijne gunst te bewijzen,

te goed houden
Spreekwoorden: (1914) Iets te goed (of goê) houden.
Uit de voorafgaande uitdr. vloeit voort, dat dit moet beteekenen: iets op zijn credit hebben, het van een ander nog te vorderen hebben; ook in het algemeen gezegd van verplichtingen. Hier is goed dus evenals in de volgende uitdr. een znw. In de 18<sup>de<-sup> eeuw is deze uitdr. het eerst aangetroffen; Ndl. Wdb. V, 328. Iets te goed h...

Te grabbel gooien
Spreekwoorden: (1914) Te grabbel gooien,
d.w.z. weggooien, wegsmijten om het te laten opgrabbelen, te groffelinge smiten (Leopold, I, 10); figuurlijk op kwistige wijze met iets leven. Zoo zegt men zijn geld te grabbel gooien, zijne eer, zijn goeden naam, zijn fatsoen te grabbel gooien, er mede leven als met waardeloos goed, zichzelf niet ontzien; fri. yens eare to grabbel smite. Vgl. het...

te grazen nemen
Spreekwoorden: (1914) Iemand te grazen nemen (krijgen
d.w.z. iemand te pakken nemen (lett. en fig.), hem beetnemen, bedotten. Onder grazen moet men in eig. zin verstaan iemand in het hooiland onder 't afgemaaide gras bedelven, bestelpen (vgl. iemand in den graszak nemen, bij Molema, 133); in de 17<sup>de<-sup> eeuw komt het ww. grazen naast grazelen in dezen zin voor (Ndl. Wdb. V, 629; 63...

Te hei of te fij
Spreekwoorden: (1914) Te hei of te fij,
d.i. van het eene uiterste in het andere, of àl te mooi of àl te leelijk, zoodat men nu eens hei roept, als uitdrukking van bewondering of vreugde, dan weer fij als uiting zijner verachting; vandaar: 't is (met hem, haar) zoo hei, zoo fij, nu de hoogste lof, straks de sterkste afkeuring. Vgl. Spieghel, 144: Na dat het reenberaad iet ...

Te hooi en te gras
Spreekwoorden: (1914) Te hooi en te gras,
vroeger ook bij hooi en (bij) gras, d.w.z. zelden, zoo nu en dan. De uitdr. dateert uit de middeleeuwen en was eene tijdsbepaling voor rechtsdagen, met de beteekenis: in den voorzomer (den hooitijd) en in het voorjaar (in April, de grasmaand), dus eig. tweemaal 's jaars en vandaar hoogst zelden, niet dikwijls, een paar maal. Vgl. Oorkb. v. Doornin...

te kakken zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand te kakken zetten,
d.w.z. iemand op een voor hem onaangename wijze te recht zetten, hem op zijn plaats zetten, hem beschamen, met den mond vol tanden doen staan. De zegswijze komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw ook voor in den zin van iemand beetnemen; zie Scheurleer, Van Varen en van Vechten I, 365 (a. 1652): Dus men haer (de Engelschen) op 't Hollants stoe...

Te keer gaan
Spreekwoorden: (1914) Te keer gaan,
in de zegsw. iemand of iets te keer gaan, d.i. zich tegen iemand of iets keeren (mnl. hem keeren te enen), zich er tegen verzetten, in welken zin ze voorkomt in de 16<sup>de<-sup> eeuw o.a. bij Despars, 2, 100. Wellicht is ze ontleend aan het schermen of vuistvechten, waarbij men onder keer verstond het keeren, afwenden van een slag1),...

te Keulen horen donderen
Spreekwoorden: (1914) Het te Keulen hooren donderen,
d.w.z. zeer verbaasd zijn, stom zijn van verbazing bij eene onverwachte tijding; in de 17<sup>de<-sup> eeuw ook staan alsof men het hoort donderen (zie Moortje, 1244). Bij Campen lezen we: het gift my wel so nye, als oft

Te klein voor een tafellaken en te groot voor een servet
Spreekwoorden: (1914) Te klein voor een tafellaken en te groot voor een servet.
Vgl. Harreb. I, 88: Hij is te breed voor een servet, en te smal voor een tafellaken. ‘Gezegd van opgeschoten jongens of meisjes “tusschen visch en vleesch”, halfwassen brasempjes: te groot om nog met kinderen, te klein om reeds met volwassenen om te gaan. Soms ook met betrekking tot stand, van een meisje dat zich te voornaam reke...

te kort doen
Spreekwoorden: (1914) Iemand (of iets) te kort doen
d.w.z. op iemands rechten inbreuk maken, ze verkorten; mnd. to kort dôn; hd. einem zu kurz tun, eig. iemand te kort, te weinig geven (bijv. bij eene verdeeling), in welken zin het wkw. doen in de middeleeuwen vrij gewoon is (Mnl. Wdb. II, 247) en thans dial. nog voorkomt (Ndl.

Te kort komen
Spreekwoorden: (1914) Te kort komen,
d.w.z. niet ver genoeg komen, vooral in het vervullen van zijn plicht; niet voldoende hebben van iets; in Zuid-Nederland tegen iemand te kort komen, voor iemand moeten onderdoen (De Bo, 560; Rutten, 121; Teirl. II, 190; Antw. Idiot. 699); in Antw. te kort komen, mislukken met iets; Afrik. te kort kom. De uitdr. is ontleend aan het werpen of schiet...

Te kort schieten
Spreekwoorden: (1914) Te kort schieten,
d.w.z. niet toereikend zijn, tegen een ander niet opgewassen zijn; eene zegswijze ontleend aan het schieten, zoodat zij eig. wil zeggen: niet ver genoeg schieten; vgl. het Zuidndl. te kort bollen (eig. met een bal rollen), voor iemand in iets moeten onderdoen; Schuerm. 68 a; 281 a; Waasch Idiot. 366 a; Teirl. 195; II, 190; De Bo, 560; Joos, 91; 20...

Te kust en te keur
Spreekwoorden: (1914) Te kust en te keur,
d.w.z. naar wil (of wensch) en naar keuze, naar zijn welgevallen; gewoonlijk in verbinding met het werkwoord gaan. De woorden kust en keur drukken zinverwante begrippen uit, die thans als identiek worden opgevat (zie n<sup>o<-sup>. 1250); beide komen reeds in de middeleeuwen voor. Zonder de praepositie te wordt de verbinding aangetroff...

Te land komen
Spreekwoorden: (1914) Te land(e) komen,
ergens terecht komen, ergens belanden; ook op eene plaats, waar men liever niet zou gekomen zijn. In de middeleeuwen beteekende te lande comen, in zijn vaderland komen; eene enkele maal kwam het toen ook in den tegenwoordigen zin voor2), die voortvloeit uit de gewone beteekenis van landen, aanlanden; vgl. Kil. Aencomen te lande, potiri terra, pete...

Te lande komen
Spreekwoorden: (1914) Te land(e) komen,
ergens terecht komen, ergens belanden; ook op eene plaats, waar men liever niet zou gekomen zijn. In de middeleeuwen beteekende te lande comen, in zijn vaderland komen; eene enkele maal kwam het toen ook in den tegenwoordigen zin voor2), die voortvloeit uit de gewone beteekenis van landen, aanlanden; vgl. Kil. Aencomen te lande, potiri terra, pete...

te leur stellen
Spreekwoorden: (1914) Iemand te leur stellen,
d.w.z. iemand in zijne verwachtingen bedriegen; laat-mnl. te(r) lore, luere, leure stellen, setten, leiden, bedriegen, misleiden; te lore vallen, bedrogen uitkomen; Kiliaen: Te lore stellen, frustrare, decipere; 16<sup>de<-sup> eeuw: iemand te leuren setten, stellen naast ter lueren staan; 17<sup>de<-sup> eeuw te(r) leur(e)...

Te loor gaan
Spreekwoorden: (1914) Te loor gaan,
d.i. verloren gaan; ags. tô lore wearthan naast tô lore dôn, in 't verderf storten; oostfri. to lör gân, zu Nichte gehen, kaput gehen, verloren gehen (Ten Doornk, Koolm. II, 530); in Antw. te rest geraken. Zie Hooft, Tacitus Hist. 339, 7: Ook de goede wetten te loor gingen; Ned. Hist. 265, 38: Liep de toeleg te loor; w...

te na gaan
Spreekwoorden: (1914) Iemand te na gaan (komen
d.w.z. iemand beleedigen, krenken; vooral in de uitdr. ‘iemands eer, kroon, goeden naam te na gaan, afbreuk doen, raken, kwetsen, beleedigen’; mnl. enen te na (of te naer) gaen, te zeer in de nabijheid komen van iemand, hem met een vijandelijk doel naderen (Mnl. Wdb. II, 879) en enen naer gaen, iemand kwellen, waarvan het mnl. adj. nag...

Te stade komen
Spreekwoorden: (1914) Te stade komen,
d.w.z. te pas komen, helpen; hd. zustatten kommen; eng. to do stead (zeldzaam); to stand in stead; fri. to stea komme. Het znw. stade, ohd. stata, bet. eig. geschikte tijd of plaats, gelegenheid, hulp; vandaar het mnl. te stade staen, in stade staen, in of te staden comen (zie Mnl. Wdb. VII, 1849); Kil.: Te staade komen, venire auxilio, auxilio es...

Te stom om voor de duivel te dansen
Spreekwoorden: (1914) Te dom (of te stom) om voor den duivel te dansen
d.w.z. zeer dom zijn; vgl. Harreb. I, 142: Hij is te dom om voor den duivel te dansen; in Kmz. 335; 356 en Nest. 24: Te stom om voor den duivel te dansen; Het Volk, 8 Dec. 1913, p. 1 k. 2: De parvenu, zelf vaak te dom om voor den duivel te dansen, moet in al zijn uitingen het bewijs leveren dat hij een nietsnut is; Molema, 83; fri. to dom om foar ...

Te veel hooi op zijn vork nemen
Spreekwoorden: (1914) Te veel hooi op zijn vork nemen,
d.w.z. te veel werkzaamheden op zich nemen, te veel willen doen; eig. meer hooi op zijn vork nemen dan men, zonder dat er iets afvalt, op den wagen of in de ruif kan leggen. Vgl. hiermede hij zal dat hooi wel op zijn gaffel krijgen, hij zal daar wel mee klaar komen. De uitdr. staat opgeteekend bij Tuinman I, 145: Hy neemt te veel hooi op de vork; ...

Te voorschijn komen
Spreekwoorden: (1914) Te voorschijn komen,
voor den dag komen, zich openlijk of in 't openbaar vertoonen; zuidndl. en Nbrab.1) ten blakke komen of brengen (zie De Bo, 142; Antw. Idiot. 247; Hoeufft, 72); mnl. te vor(e)schine comen naast te vor(e)schine bringen, ook sijn. Het mnl. znw. vorescijn is afgeleid van 't ww. vorescinen, boven iets anders of anderen uitschijnen, uitblinken, in 't o...

Te vuur en te zwaard verwoesten
Spreekwoorden: (1914) Te vuur en te zwaard verwoesten, vervolgen,
d.i. door middel van vuur en wapenen dooden, door brandstichting (of den brandstapel) en moord vernielen en dooden, met vier en zwaert dempen (Vondel, Jephta, 196). Vgl. de uitdr. moord en brand; lat. ferro ignique; flamma ac ferro; ferro flammaque4); mnl. te viere ende te zweerde brengen, verderven; Kil.: Ontsegghen te vier ende te sweerde, igne ...

te woord staan
Spreekwoorden: (1914) Iemand te woord staan,
d.w.z. naar iemand luisteren, hem gelegenheid geven iets te zeggen; eig. staan om iemands woorden aan te hooren; vgl. bij Hooft: te woordt zijn, te woorde komen, onderhandelen (ook in het mnd.); 17<sup>de<-sup> eeuw ook: ter sprake staan of ter tale staan. Vgl. Hooft, Ged. I, 187:

teerling
Spreekwoorden: (1914) De teerling is geworpen,
d.i. het lot is beslist, het besluit is genomen en men kan niet meer terug. De zegswijze is eene vertaling van het lat. alea jacta est, dat weder eene navolging is van het gr. ἀνερρίφθω κύβος1), en door Caesar gezegd is, toen hij den Rubicon overtrok; zie Sewel, 776: De teerling is geworpen, het moet 'er nu mee door, the lots are ...

teerling is geworpen
Spreekwoorden: (1914) De teerling is geworpen,
d.i. het lot is beslist, het besluit is genomen en men kan niet meer terug. De zegswijze is eene vertaling van het lat. alea jacta est, dat weder eene navolging is van het gr. ἀνερρίφθω κύβος1), en door Caesar gezegd is, toen hij den Rubicon overtrok; zie Sewel, 776: De teerling is geworpen, het moet 'er nu mee door, the lots are ...

Tegen de bierkaai vechten
Spreekwoorden: (1914) Tegen de bierkaai vechten,
d.i. iets onmogelijks doen, nutteloos werk doen, iets willen verrichten, dat toch niet te bereiken is, evenmin als het vroeger veel zou baten in Amsterdam te vechten tegen de strijdlustige bewoners van de Bierkade, gelegen op de westzijde van den Oudezijds-Voorburgwal tusschen de Sint-Janstraat en de Oude Kerk.1) Zie Harreb. I, 56 a; Woordenschat,...

Tegen de borst stuiten
Spreekwoorden: (1914) Tegen de borst zijn (of stuiten)
d.w.z. niet met iemands aard, neigingen en wenschen strooken, mishagen, niet aanstaan. Tuinman I, 309: ‘'t Is hem tegen de borst, dat wil zeggen, 't is hem tegen zyn hert, zin en genegentheid’. Vergr. fr. à contre-coeur. De uitdr. dateert uit de 17<sup>de<-sup> eeuw; zie Pers, 374 a; Com. Vet. 58 en het Ndl. Wdb. III...

Tegen de borst zijn
Spreekwoorden: (1914) Tegen de borst zijn (of stuiten)
d.w.z. niet met iemands aard, neigingen en wenschen strooken, mishagen, niet aanstaan. Tuinman I, 309: ‘'t Is hem tegen de borst, dat wil zeggen, 't is hem tegen zyn hert, zin en genegentheid’. Vergr. fr. à contre-coeur. De uitdr. dateert uit de 17<sup>de<-sup> eeuw; zie Pers, 374 a; Com. Vet. 58 en het Ndl. Wdb. III...

Tegen de dode klippen op
Spreekwoorden: (1914) Tegen de (doode) klippen aan (of op)
geweldig, uit alle macht, in hooge mate; eig. in zulk een hooge mate als de klippen zich verheffen; vgl. torens hoog liegen. Zie Harreb. I, 415: hij liegt tegen de klippen aan, d.i. de klippen weerkaatsen zijne leugens; tegen den ouden dood an of in Zuid-Nederland tegen penningzestien op (De Cock<sup>2<-sup>, 309); Boekenoogen, 452: te...

Tegen de draad
Spreekwoorden: (1914) Tegen den draad,
d.w.z. dwars, dwars in den zak (V. Dale); dial. tegen 't heil in, tegen de vleug (vgl. Ndl. Wdb. V, 452). Onder den draad verstaat men den draad van een weefsel, zoodat de uitdr. eigenlijk wil zeggen tegen den loop van het weefsel in, dus niet meegaande met den loop der draden. Bij overdracht wordt dit gezegd van iemand, die zich verzet, koppig, e...

Tegen de klippen op
Spreekwoorden: (1914) Tegen de (doode) klippen aan (of op)
geweldig, uit alle macht, in hooge mate; eig. in zulk een hooge mate als de klippen zich verheffen; vgl. torens hoog liegen. Zie Harreb. I, 415: hij liegt tegen de klippen aan, d.i. de klippen weerkaatsen zijne leugens; tegen den ouden dood an of in Zuid-Nederland tegen penningzestien op (De Cock<sup>2<-sup>, 309); Boekenoogen, 452: te...

Tegen de lamp lopen
Spreekwoorden: (1914) Tegen de lamp (aan)loopen (of vliegen)
d.w.z. er tegen aanloopen1), er tegen loopen, vliegen of waaien, zooals men in Zuid-Nederland zegt; een scherpe berisping ontvangen. Vgl. Schoolm. 252: Keesjenlief viel in 't watertjen diep, waar hij natuurlijk tegen de lamp aanliep en dadelijk als drenkeling ontsliep; Nest, 5:

Tegen de lamp vliegen
Spreekwoorden: (1914) Tegen de lamp (aan)loopen (of vliegen)
d.w.z. er tegen aanloopen1), er tegen loopen, vliegen of waaien, zooals men in Zuid-Nederland zegt; een scherpe berisping ontvangen. Vgl. Schoolm. 252: Keesjenlief viel in 't watertjen diep, waar hij natuurlijk tegen de lamp aanliep en dadelijk als drenkeling ontsliep; Nest, 5:

Tegen de stroom inroeien
Spreekwoorden: (1914) Tegen den stroom oproeien, inroeien (of opwerken)
d.w.z. ondanks verzet of wederstand streven naar het bereiken van zijn doel; iets trachten te bereiken tegen de algemeene meening, de publieke opinie in. Navolging van lat. adverso flumine niti; contra aquam remigare; vgl. mnl. pinen jegen stroom; Sirach, 4, 31; Cats I, 465; Tuinman I, 143; Harrebomée II, 316 b; III, 342 a; Waasch Idiot. 63...

Tegen de stroom oproeien
Spreekwoorden: (1914) Tegen den stroom oproeien, inroeien (of opwerken)
d.w.z. ondanks verzet of wederstand streven naar het bereiken van zijn doel; iets trachten te bereiken tegen de algemeene meening, de publieke opinie in. Navolging van lat. adverso flumine niti; contra aquam remigare; vgl. mnl. pinen jegen stroom; Sirach, 4, 31; Cats I, 465; Tuinman I, 143; Harrebomée II, 316 b; III, 342 a; Waasch Idiot. 63...

Tegen de stroom opwerken
Spreekwoorden: (1914) Tegen den stroom oproeien, inroeien (of opwerken)
d.w.z. ondanks verzet of wederstand streven naar het bereiken van zijn doel; iets trachten te bereiken tegen de algemeene meening, de publieke opinie in. Navolging van lat. adverso flumine niti; contra aquam remigare; vgl. mnl. pinen jegen stroom; Sirach, 4, 31; Cats I, 465; Tuinman I, 143; Harrebomée II, 316 b; III, 342 a; Waasch Idiot. 63...

Tegen de verdrukking in groeien
Spreekwoorden: (1914) Tegen de verdrukking in (of op)groeien
d.i. niettegenstaande geestelijk of lichamelijk leed toch gezetter worden, ‘prospereeren; fr. engraisser de mal avoir. Deze woorden, waaraan somtijds wordt toegevoegd ‘als de palmboom’, herinneren aan het geloof, dat de palmboom, als men er gewichten aanhangt of oplegt, hierdoor niet gedrukt wordt, maar des te sierlijker opschiet...

Tegen de wieg stoten
Spreekwoorden: (1914) Tegen de wieg stooten,
d.w.z. drinken (alcohol), aan de flesch likken. Vgl. Sjof. 28: Het was bekend dat-ie lekker an de wieg stootte; S. en S.: Zoo'n meesterknecht is ook de kwaaiste niet, als je 'm zoo nou en dan 's mee an de wieg laat stoote; De Telegraaf, 18 Juni 1914 p. 5 k. 2: Ja soms ‘stooten’ zij zoo dikwijls ‘aan de wieg’, dat zij &lsquo...

Tegen een oven gapen
Spreekwoorden: (1914) Tegen een oven gapen,
dialectisch nog gebruikelijk in den zin van iets onmogelijks willen verrichten, iets willen doen, dat men toch niet kan, evenmin als men wijder kan gapen dan een oven of een oven overgapen kan; bepaaldelijk in ontkennenden vorm niet tegen een oven gapen in den zin van: niet tegen iemand opschreeuwen, die een grooten mond heeft. In de middeleeuwen ...

Tegen heug en meug
Spreekwoorden: (1914) Tegen heug en meug,
d.w.z. tegen zijn zin; fri. tsjin heuch en meuch. Heug, mnl. hoge, heuge, beteekent opgewekte stemming, vroolijkheid, lust, en meug eveneens lust; vgl. Kil. Meughe, moghe, appetitus; teghen heughe en de meughe drinken, invito stomacho bibere; het mnl. en ndl. mogen = lusten (van spijzen). Eigenlijk vertegenwoordigt heug (vgl. got. hugs, verstand) ...

Tegen wil en dank
Spreekwoorden: (1914) Tegen wil en dank,
d.w.z. tegen zijn zin, hetzelfde als het 17<sup>de<-sup> eeuwsche tegen wil en zin2). Het znw. dank heeft hier de oude, nog in Zuid-Nederland bekende, bet. bewaard van zin, wil3), die het ook nog heeft in ondanks. Vgl. het mnl. jegen, ane sinen danc; t'ondanc ende t'onwille, tegen iemands zin; Mnl. Wdb. II, 60; V, 300; 17<sup>de&...

Tegen windmolens schermen
Spreekwoorden: (1914) Tegen windmolens vechten (of schermen)
d.w.z. een denkbeeldig gevaar bestrijden; ook zoeken te veranderen wat toch niet te veranderen is. De uitdr. is ontleend aan den in 1605 uitgegeven roman van Cervantes: El ingenioso hidalgo Don Quijote de la Mancha (bij ons vertaald in 1657), waarin de held werkelijk tegen windmolens, die hij in de verte voor reuzen hield, inreed en ter aarde gewo...

Tegen windmolens vechten
Spreekwoorden: (1914) Tegen windmolens vechten (of schermen)
d.w.z. een denkbeeldig gevaar bestrijden; ook zoeken te veranderen wat toch niet te veranderen is. De uitdr. is ontleend aan den in 1605 uitgegeven roman van Cervantes: El ingenioso hidalgo Don Quijote de la Mancha (bij ons vertaald in 1657), waarin de held werkelijk tegen windmolens, die hij in de verte voor reuzen hield, inreed en ter aarde gewo...

Tekst en uitleg geven
Spreekwoorden: (1914) Tekst en uitleg geven,
d.w.z. iemand alles tot in bijzonderheden vertellen; eig. iemand den tekst en de toelichting daarvan geven; mnl. die glose ende die expositie. Bij Campen, 30 lezen we: Hy secht hem daer den Text mit der glose, iets onomwonden zeggen; bij Sart. I, 1, 73: de text met de glose, in den zin van: een al te duidelijke, al te uitvoerige uitleg; Harreb. II...

Tempelier
Spreekwoorden: (1914) Drinken (of zuipen) als een Tempelier
d.w.z. overmatig drinken. Men beweert, dat deze spreekwijze haar ontstaan te danken heeft aan het overdadig en ongebonden leven dier riddermonniken. Zie Huygens, VII, 170:

Ten beste geven
Spreekwoorden: (1914) Ten beste geven.
Eig. geven tot iemands best, voordeel; iemand iets schenken1); mnl. enen iet te goede doen. Kiliaen: Ten besten gheven, dare in sumptum, largiri in symbolam vulgo in antipodium dare; dus: in het gelag geven; Plantijn: Ten besten geven, donner quelque gratis pour bon, ou à l'avantage, aliquid in commune dare, honorarium dare; hd. jem. etwas ...

Ten hemel schreien
Spreekwoorden: (1914) Ten hemel schreien,
veelal in de uitdr. dat schreit (ook schreeuwt, roept) ten hemel, d.i.: dat eischt wraak van God, dat roept luide om wraak, gezegd van misdaden of zeer onrechtvaardige handelingen. De uitdr. is ontleend aan den Bijbel, waar meermalen, vooral in het Oude Testament, vermeld wordt, dat ‘iemands misdaad of liever het door hem aangerichte kwaad o...

Ter elfder ure
Spreekwoorden: (1914) Ter elfder ure,
d.w.z. op het laatste ogenblik, eindelijk. De uitdrukking is ontleend aan den Bijbel, en wel aan de gelijkenis van den arbeider in den wijngaard, waarin verhaald wordt, dat de eigenaar van den wijnberg sommige arbeiders, die hij ledig vond, ter elfder ure (d.i. 's avonds te vijf uren, daar de Joodsche werkdag om zes uur eindigde) nog huurde tegen...

Ter zielen gaan
Spreekwoorden: (1914) Ter zielen gaan,
d.w.z. sterven; eig. gaan naar de plaats, waar de zielen der afgestorvenen zich bevinden, ad patres gaan (n<sup>o<-sup>. 1785) of zooals men in Twente zegt ophemmelen; ter zielen zijn, overleden zijn; vgl. mnl. te zielen werden, overleden zijn. Zie Huygens, Korenbl. II, 320:

terecht zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand te recht zetten (of wijzen)
d.w.z. iemand op zijn nummer, op zijn plaats zetten (fr. mettre qqn à sa place); hem eene schrobbeering geven. Iemand op de rechte, juiste plaats zetten of hem wijzen waar hij behoort te staan, ook hem tot rede brengen, tot de orde roepen. Misschien hebben we hier evenwel met een ouden rechtsterm te zijn. Immers het mnl. enen te recht sette...

tering
Spreekwoorden: (1914) De tering naar de nering zetten,
d.w.z. zijne uitgaven regelen naar de inkomsten, ‘naar zijne beurs te markt gaan’ (C. Wildsch. I, 226), ‘zaaien naar den zak’ (Waasch Idiot. 753). In de middeleeuwen na der neren die tere setten; vgl. ook Mnl. fragm. 239, 163: Nae dattu goet hebts oft neeringhe, daernae soo sette altoos dijn teringhe; zie verder Lsp. III, 3...

tering naar de nering zetten
Spreekwoorden: (1914) De tering naar de nering zetten,
d.w.z. zijne uitgaven regelen naar de inkomsten, ‘naar zijne beurs te markt gaan’ (C. Wildsch. I, 226), ‘zaaien naar den zak’ (Waasch Idiot. 753). In de middeleeuwen na der neren die tere setten; vgl. ook Mnl. fragm. 239, 163: Nae dattu goet hebts oft neeringhe, daernae soo sette altoos dijn teringhe; zie verder Lsp. III, 3...

Test
Spreekwoorden: (1914) Test
is in den volksmond een der benamingen voor hoofd, kop; het woord is ontleend aan ofr. test, aarden pot of aan het lat. testum, vulg. lat. testa, dat hetzelfde beteekent; fr. tête. Voor den overgang van beteekenis vgl. kop, hersen pan, hd. Hirnschale; het mnl. moude (melkmout, bak), dat ook voorkomt in den zin van schedel, hersenpan; mnl. mo...

teugel vieren
Spreekwoorden: (1914) Den teugel vieren,
d.w.z. den vrijen loop, den vrijen teugel laten; niet betoomen of beteugelen; eene uitdr. ontleend aan het paardrijden; viert men (d.i. laat men schieten; zie n<sup>o<-sup>. 332) den teugel, dan houdt men het paard niet in; hetzelfde als mnl. die tome rumen; 17<sup>de<-sup> eeuw: den toom los in den nek smijten (Hooft, Ged....

Thomas
Spreekwoorden: (1914) Een ongeloovige Thomas,
d.w.z. iemand die niet spoedig iets gelooft, niet gauw te overtuigen is. Herinnering aan den Bijbel, Joh. XX, 25; vgl. Campen, 43: ick slachte die onghelovige Thomas, ick moet tasten ende voelen. Zie verder Harrebomée II, 329 b; C. Wildsch. VI, 8; Ndl. Wdb. X, 1620; Antw. Idiot. 1236; Claes, 235; fr. être incrédule comme Saint-...

thuisbrengen
Spreekwoorden: (1914) Iemand (of iets) niet kunnen thuisbrengen
d.w.z. niet kunnen zeggen waar iemand thuishoort, wie of wat hij (het) is, er geen weg mee weten. In de 18<sup>de<-sup> eeuw opgeteekend bij Tuinman I, 296; II, 201: Waarom wordt gezegt, 't Is een wilde dag? Ik weet dat niet t'huis te brengen; Halma, 320: Ik weet hem niet thuis te brengen, ik kan mij niet erinneren wie hij is. Waar zal...

tien geboden
Spreekwoorden: (1914) De tien geboden.
Hiermede worden schertsender wijze wel eens bedoeld de tien vingers (zie Diamst. 301). Vgl. het eng. the ten commandments, dat we o.a. lezen in Shakespeare's Henry VI, 2<sup>de<-sup> part, Acte I, scene 3, waar de hertogin van Gloster deze woorden zegt:

Tijd is geld
Spreekwoorden: (1914) Tijd is geld.
Eene vertaling van het eng. time is money (18<sup>de<-sup> eeuw), waarmede bedoeld wordt, dat wie met den tijd, dien hij heeft, zijn voordeel weet te doen, geld kan verdienen. Reeds Theophrastus (± 300 v. Ch.) zeide πολυτελὲς ἀνάλωμα εἶναι τὸν Χρόνον, dat tijd eene kostbare uitgave is; zie B&u...

timmerhout
Spreekwoorden: (1914) Alle hout is geen timmerhout,
d.w.z. niet ieder is voor een bepaald doel geschikt; men kan voor iets niet iedereen gebruiken; alle grond is geen akkergrond (Harreb. I, 15). Bij Winschooten, 88, lezen we: ‘Alle Hout en is geen Timmerhout, dit werd gepast op iemand, die tot eenige saak, daar men hem gaarn toe soude gebruiken, niet bequaam is’; zoo ook Tuinman I, 299;...

tinnegieter
Spreekwoorden: (1914) Een politieke tinnegieter (of kannegieter)
is iemand, die een groot woord heeft in politieke aangelegenheden, zonder er verstand van te hebben. De benaming is ontleend aan een in 1723 door den Deen Ludvig v. Holberg uitgegeven blijspel den politiske Kandestöber, waarin zoo iemand belachelijk wordt voorgesteld. In onze taal verscheen er in 1766 eene vertaling van uit het Hoogduitsch on...

Tjokvol
Spreekwoorden: (1914) Tjokvol,
d.w.z. geheel vol, tot barstens toe vol, mudvol, eig. gestampt vol (zoo in Zuid-Nederland), stampvol, ontleend aan het eng. chockful?; vgl. ook fri. tsjok, dik; Zuidndl. tjokken, kloppen, schokken; gron. tjoekeln, onophoudelijk, met korte slagen putten. Voor bewijsplaatsen zie Nest, 24; Nachtb. 140: 't Is er altijd tjokvol en de zinken toonbank dr...

toehalen
Spreekwoorden: (1914) Den riem toehalen (of dichthalen).
eig. den riem, dien men onder het middel draagt, toehalen; minder eten; zich bezuinigen (n<sup>o<-sup>. 368)3). Vgl. De Amsterdammer 18 Aug. 1923 p. 1, k. 3: Volgens een krantenbericht zouden de rijksambtenaren den riem weer moeten toehalen: een der bezuinigingsmiddelen van Minister Colijn zou wezen: de vermindering van hunne jaarwedde...

toets doorstaan
Spreekwoorden: (1914) Den toets doorstaan,
d.w.z. bestand zijn tegen de proef, het onderzoek; eig. gezegd van goud, welks gehalte door middel van een toetssteen (fr. pierre de touche (ook fig.); hd. probirstein) onderzocht wordt. Zie Kiliaen: Toetsen, auri vel argenti bonitatem explorare indice lapide; toetssteen, j. goudsteen, coticula, index; bij Pers, 525 a: op den toets stellen; Klucht...

Tof
Spreekwoorden: (1914) Tof
komt zeer dikwijls voor in den volksmond; het beteekent goed, leuk, aardig (hebr. tôb, goed2)), en wordt als adjectief en als adverbium gebezigd. Vgl. Köster Henke, 68: Tof, goed, degelijk; ook kalm en eerlijk: een toffe gooser, een flinke kerel; hou je maar tof; tof poen (goed geld); een tof niese, een mooie meid; louw tof, niet goed; ...

tol aan de natuur betalen
Spreekwoorden: (1914) Den tol aan de natuur betalen,
d.w.z. sterven, een natuurlijken dood sterven; in het mnl. der naturen scout (of recht) betalen of (ver)ghelden; der werelt scout ghelden; der doot haer scout gheven; sine scout betalen of ghelden; ook sijns levens tol geven of tol van den live geven, doch dit laatste in den zin van iets met zijn leven bekoopen, het leven verliezen (Mnl. Wdb. IV, ...

tongriem
Spreekwoorden: (1914) Hij is wel (of goed) van den tongriem gesneden
d.w.z. hij kan goed praten, babbelen, hetzelfde als: hij is van de spanader (-aard) (hd. Spannader) gesneden. Syn. van hij kan goed zijn mondplaat roeren (in Jord. 134); hij heeft een goede klep (Claes, 113); hij is niet onbesneden van lippen (zie Exod. VI, 11); hij heeft zijn bakkes ingesmeerd (in Antw. Idiot. 1556); hij kan zijn blad laten gaan ...