MBO Diensten - Begrippenlijst Natuur en Techniek

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Natuurkunde > Techniek
Datum & Land: 09/05/2017, NL
Woorden: 668


chemische energie
energie die zit opgesloten in bijvoorbeeld voedsel of brandstoffen als benzine en olie en vrijkomt bij verbrandingsreacties. Deze energie is afhankelijk van de hoeveelheid stof en de energie-inhoud van de stof.

clitoris
deel van de vrouwelijke geslachtsorganen; zeer gevoelig plekje van een vrouw, dat bij aanraking voor seksuele opwinding zorgt.

competitie
concurrentie (strijd) tussen organismen om bijvoorbeeld water, licht of voedsel. De concurrerende organismen kunnen van dezelfde soort zijn of van verschillende soorten.

condenseren
overgang van gas naar vloeibaar (warmte komt vrij)

constante snelheid
een voorwerp beweegt met een constante snelheid als de snelheid (v) > 0 én de resulterende kracht (F0) = 0

consumenten
organismen die andere organismen als voedsel gebruiken

dag- en nachtritme
in 24 uur draait de aarde om zijn as; een dag (licht) en een nacht (donker) beslaan samen 24 uur.

daglengte
tijdsduur tussen zonsopgang en zonsondergang. Dit hangt af van de plaats op aarde (breedtegraad) en/of het seizoen.

darmperistaltiek
afwisselende samentrekking van spieren in o.a. slokdarm en darmen; zorgt voor transport van de voedselbrij door het spijsverteringskanaal

darmsappen
verteringssap, aangemaakt in dunne darm, bevat o.a. enzymen

darmvlokken
uitstulpingen van de darmwand (vooral dunne darm) om het oppervlak te vergroten

Darwin
Britse bioloog en grondlegger van de evolutietheorie (evolutie van soorten gedreven door natuurlijke selectie)

determineertabel
een lijst met vragen en/of kenmerken om de naam van een organisme te achterhalen

destilleren
scheidingstechniek voor een oplossing van twee vloeistoffen. De stoffen worden gescheiden door een verschil in kookpunt: de vloeistof met het laagste kookpunt verdampt, de stof met een hoger kookpunt blijft achter. Bijvoorbeeld: scheiding van aardolie in benzine en kerosine.

dichtheid
dichtheid = massa/volume (kg/dm3); grootheid die aangeeft hoeveel massa van een bepaald materiaal aanwezig is in een bepaald volume

dier
organisme waarvan de cellen niet zijn omgeven door een celwand zoals bij planten. Ook mensen bestaan uit dierlijke cellen en behoren in de biologie tot de dieren. Dieren zijn consumenten.

dierlijke cel
een cel met een celkern. Dierlijke cellen hebben geen celwand en bevatten geen bladgroenkorrels.

dierverspreiding
zaadverspreiding door dieren. De zaden hebben dan haakjes waarmee ze in de vacht van dieren blijven hangen. Bijvoorbeeld: kleefkruid. Dieren als eekhoorns verstoppen zaden (bijvoorbeeld eikels) als voedselvoorraad in de grond. Uit de vergeten eikels kunnen bomen groeien. Sommige zaden hebben mierenbroodjes, die als voedsel voor mieren dienen. Mieren nemen deze mierenbroodjes mét zaden mee. Zie ook vruchtverspreiding.

dikke darm
deel van de darm waar nog enkele voedingsstoffen en veel water in het bloed worden opgenomen; onverteerbare resten gaan naar de endeldarm.

dissimilatie
stofwisselingsproces; afbraak van organische stoffen, waarbij energie vrijkomt (verbranding). Alle organismen vertonen dissimilatie.

DNA
moleculen die de bouwstenen zijn van chromosomen. In het DNA zijn de erfelijke eigenschappen van een organisme vastgelegd.

dominant
een dominante eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) volledig tot uiting. Het allel is dominant over een recessief allel.

doorn
houtachtig en scherp uitsteeksel van een plant om zich te beschermen tegen vraat door dieren (vorm van adaptatie). Bijvoorbeeld: roos.

draagtijd
ook wel dracht genoemd; periode die een embryo of foetus in de baarmoeder doorbrengt, vanaf de bevruchting tot aan de bevalling/geboorte.

driehoekconstructie
De sterkste vorm waarmee je kunt bouwen waarbij de vorm niet verandert als je er op drukt: het is vormvast. De krachten worden verdeeld over de hele driehoek. Constructies met driehoeken zijn stevig. Bijvoorbeeld in: de Eiffeltoren.

druk
kracht die een voorwerp of lichaam uitoefent op een oppervlakte-eenheid (van een vaste, vloeibare of gasvormige stof). Formule: druk = kracht : oppervlakte. Druk wordt onder andere uitgedrukt in Newton per vierkante meter (N/m2).

duin
voorbeeld van biotoop; smalle strook tussen zee en binnenland, soms kaal bestaande uit zand, soms begroeid

duizendpoten
groep van geleedpotigen waarbij aan elk segment poten zitten

dunne darm
deel van de darm waar verdere vertering plaatsvindt en de meeste voedingsstoffen in het bloed worden opgenomen.

duurzaamheid
definitie van de drie P's (People, Planet, Profit): rekening houden met mensen, welvaart en aarde bij alles wat je doet. Definitie uit “Our Common future”:“Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.”

duurzame energie
energie waarover de mens voor onbeperkte tijd kan beschikken en waarbij (door het gebruik ervan) het milieu (leefomgeving) en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld.

duwkracht
ook wel drukkracht genoemd; kracht die gericht is in de richting waarin het voorwerp wordt geduwd, met de neiging het materiaal waarop de duwkracht werkt, samen te drukken. Bijvoorbeeld: bij een tuibrug (in de pylonen) of lucht op je lichaam.

dynamisch evenwicht
toestand waarbij alle veranderingen in een ecosysteem binnen bepaalde grenzen blijven schommelen

dynamo
apparaat waarin bewegingsgenergie wordt omgezet in elektrische energie

eb en vloed
ook wel getijden genoemd. Fasen waarbij het zeewater afwisselend daalt (eb) en stijgt (vloed). Deze wisseling van de waterstand ontstaat onder invloed van de zwaartekracht van de maan (en de zon).

ecosysteem
min of meer begrensd deel van de natuur als een samenhangend geheel van biotische (levende) en abiotische (niet-levende) factoren

echo
verschijnsel waarbij geluidsgolven vanuit een geluidsbron door een voorwerp of materiaal worden teruggekaatst richting die bron. Ook wel de tijd tussen het uitzenden en ontvangen van het geluid na terugkaatsing genoemd.

eencellige
organisme dat bestaat uit één cel. Bijvoorbeeld een bacterie, gist (schimmel), eencellige alg (plant) of amoebe (dier).

eencellige
organisme bestaande uit één cel

eeneiige tweeling
uit één bevruchte eicel ontstaan twee losse groepjes cellen, die uitgroeien tot aparte embryo's. Eeneiige tweelingen hebben hetzelfde genotype (= DNA).

eenjarigen
planten die hun levenscyclus in één jaar volbrengen, dus van kieming tot zaad in één jaar, waarna de planten afsterven. Bijvoorbeeld: zonnebloem.

eenslachtig
plantensoort met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke bloemen (voortplantingsorganen). Er zijn dan aparte mannelijke en vrouwelijke planten.

eicel
vrouwelijke voortplantingscel van dier, mens of plant

eierleggend
dieren die zich voortplanten door het leggen van eieren waarin het jong zich ontwikkelt en waaruit het wordt geboren.

ei
bevruchte eicellen dat kan uitgroeien tot een larve (bijvoorbeeld kikkervisje of rups) of jong (vogel)

eicel
vrouwelijke voortplantingscel

eierstok
vrouwelijk geslachtsorgaan waarin de ontwikkeling van eicellen plaatsvindt en waar geslachtshormonen worden aangemaakt

eierstokken
vrouwelijke geslachtsorganen waarin de ontwikkeling van eicellen plaatsvindt en waar geslachtshormonen worden aangemaakt.

eigenschappen
stof- of materiaalkenmerken, zoals sterkte, hardheid en geleiding

eikel
uiteinde van de penis; zeer gevoelig plekje van een man dat bij aanraking zorgt voor seksuele opwinding

eilandjes van Langerhans
groepje cellen in de alvleesklier dat de hormonen insuline en glucagon aanmaakt. Deze hormonen houden samen het glucosegehalte in het bloed constant.

eileider
deel van de vrouwelijke geslachtsorganen; trechtervormige afvoergang van de eierstok naar de baarmoeder. In de eileider vindt de bevruchting plaats.

eiwitten
voedingsstoffen die vooral dienen als bouwstoffen. Pas wanneer de koolhydraten en vetten opgebruikt zijn, worden ook eiwitten gebruikt als brandstof.

elektriciteitstarief
het bedrag dat je betaalt per kWh elektriciteit

elektrische energie
energie die door een elektrische schakeling loopt en kan worden omgezet in een andere energievorm, bijvoorbeeld licht, warmte of beweging. De eenheid is meestal kWh, in plaats van Joules.

elektrische geleiding
het vermogen van een materiaal om een elektrische stroom te geleiden. Bij een lage spanning loopt er een hoge stroom.

elektrische kracht
kracht die wordt veroorzaakt doordat verschillende elektrische ladingen elkaar aantrekken of afstoten: positief-negatief trekken elkaar aan en positief- positief en negatief-negatief stoten elkaar af. Bijvoorbeeld: papiersnippers worden aangetrokken door een opgewreven, en daardoor geladen, ballon.

elektromotor
apparaat waarin elektrische energie wordt omgezet in bewegingsenergie

elektron
deel van een atoom; elektronen (negatief geladen) draaien om de kern (positief geladen) van een atoom. Elektronen kunnen zich vrij bewegen en zorgen voor transport van elektrische lading en energie (warmte).

elektronenoverdracht
uitwisseling van negatief geladen deeltjes (= elektronen) tussen atomen en moleculen

embryo
vroegste levensfase in de ontwikkeling van een plant of dier; na bevruchting van een eicel deelt de cel zich meerdere keren en gaan cellen zich specialiseren (= differentiatie)

endeldarm
laatste deel van de dikke darm waar ontlasting (onverteerbare resten) tijdelijk wordt opgeslagen.

energie
capaciteit/vermogen om arbeid te verrichten. Dit geldt voor personen en voorwerpen. Natuurkundige grootheid uitgedrukt in de eenheid Joules (J).

energiebron
in de biologie is de zon een energiebron voor de fotosynthese, in de natuurkunde is een energiebron alles wat energie oplevert (bijvoorbeeld zon, wind en aardolie).

energieomzetting
het overgaan van de ene energievorm in de andere. In allerlei toepassingen wordt gebruik gemaakt van dit principe, om een energievorm op te wekken die op dat moment bruikbaar of nodig is.

energiestroom
stroom van energie door een voedselketen heen, eten en gegeten worden

energieverbuik
de hoeveelheid elektriciteit en gas die in een bepaalde tijdsperiode is verbruikt. In formule: energieverbruik (in kilowattuur, kWh) '= vermogen (in kilowatt, kW) x tijd (in uren, h)

energievorm
Bijvoorbeeld: bewegingsenergie, potentiële energie, warmte, licht, enzovoort

enzymatische spijsvertering
omzetten van voedingsstoffen in kleinere delen door enzymen in verteringssappen.

erfelijkheid
het overgaan van erfelijke eigenschappen op een volgende generatie

erfelijke eigenschappen
kenmerken/eigenschappen die een organisme aan zijn nakomelingen kan doorgeven.

erfelijke aanleg
eigenschappen die overerfbaar zijn, overgedragen van generatie op generatie door overerving van genen.

evenwichtsorgaan
met vloeistof gevulde kanalen vlakbij het slakkenhuis; het verzamelt informatie over bewegingen van het lichaam en houdt het lichaam in evenwicht.

evolutie
proces van geleidelijke verandering in alle vormen van leven van generatie op generatie, gedreven door natuurlijke selectie. Uit eenvoudig gebouwde soorten zijn steeds ingewikkelder soorten ontstaan. Ook: ontstaan van nieuwe soorten.

fase
verschijningsvorm van een stof: vast, vloeibaar, gas.

fases
toestand waarin een stof zich kan bevinden: gas, vloeibaar of vast

feedback
ook wel terugkoppeling genoemd; proces waarbij de uitkomst (uitvoer) van een bewerking wordt teruggemeld om deze te kunnen vergelijken met de ingestelde waarde of het doel van het systeem.

fenotype
ook wel uiterlijke eigenschappen; alle waarneembare kenmerken van een individu. Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en milieufactoren (omgeving)

filtreren
scheidingstechniek om vaste en vloeibare stoffen van elkaar te scheiden, bijvoorbeeld door een filter of zeef te gebruiken. De vaste deeltjes blijven achter (residu), de vloeistof zakt er doorheen. Bijvoorbeeld: filterkoffie.

fossiel
rest of afdruk van een organisme dat bewaard is gebleven in gesteente

foetus
ongeboren individu na de embryonale fase; het embryo is verder gegroeid en alle organen zijn ontwikkeld.

fotosynthese
proces waarbij water en koolstofdioxide met behulp van zonlicht worden omgezet in suikers (glucose). Dit gebeurt in planten (bladgroenkorrels).

frequentie
aantal trillingen per seconde (in Hertz, Hz). Hoe hoger de frequentie, hoe hoger de toon.

galblaas
slaat gal (afkomstig van de lever) tijdelijk op.

galblaas
opslagplaats voor gal, dat is aangemaakt in de lever

garnalen
voorbeeld van kreeftachtige met tien poten

gas
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bevinden zich op grote afstand van elkaar en bewegen snel en kriskras door elkaar. De bindingen tussen de moleculen zijn zeer zwak.

gas
fossiele brandstof (gas), ook wel aardgas genoemd; in een ver verleden uit plantenresten gevormd. Gas in het algemeen is een fase van een stof.

gasmengsel
mengsel van een of meer gassen. Bijvoorbeeld: lucht (stikstof, zuurstof, koolstofdioxide en overige gassen).

gassen
stoffen in de gasvormige fase; een plant neemt het gas koolstofdioxide op en heeft het gas zuurstof nodig voor fotosynthese.

gasvormig
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bevinden zich op grote afstand van elkaar en bewegen snel en kriskras door elkaar. De bindingen tussen de moleculen zijn zeer zwak.

gebergte
voorbeeld van biotoop; gebied met grote verschillen in hoogte. (temperatuur- en bodemverschillen)

gehoorbeentjes
drie kleine botjes in het middenoor, die geluidstrillingen doorgeven aan het slakkenhuis

gele vlek
deel van het netvlies waar het scherpste beeld gevormd wordt (veel kegeltjes)

geleedpotigen
groep van ongewervelde dieren die tweezijdig symmetrisch zijn en een uitwendig skelet hebben in de vorm van een pantser. Ze hebben een geleed lichaam (segmenten) en gelede poten. Bijvoorbeeld: duizendpoten, kreeftachtigen, spinachtigen en insecten.

geluid
een trilling (= een golf) met een bepaalde frequentie (= 1/golflengte) en volume (= amplitude)

geluidsbron
voorwerp dat trillingen veroorzaakt. Bijvoorbeeld: luidspreker, stem, natuurgeluiden, muziekinstrumenten.

geluidshinder
wanneer mensen geluid als hinderlijk ervaren

geluidsisolatie
maatregelen om een ruimte af te schermen voor geluid van buitenaf of andersom.

geluidssnelheid
snelheid waarmee geluid (een geluidstrilling) zich verplaatst. Geluid kan zich alleen door een medium (tussenstof) verplaatsen, dus niet in vacuüm.