M. Kalk - Lijst met economische begrippen
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën
Datum & Land: 12/05/2017, NL
Woorden: 983
categoriale inkomensverdeling
is de verdeling van het nationaal inkomen over de productiefactoren arbeid (loon), natuur (pacht), kapitaal (interest) en als restpost de ondernemersactiviteit (winst). De arbeidsinkomensquote (AIQ) is een maatstaf voor de categoriale verdeling. Externe link: categoriale inkomensverdeling (uit: begrippenlijst economie, 2002)
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek(uit: begrippenlijst economie, 2002)
CEC
betekent Centraal Economische Comissie. De commisie wordt gevormd door topambtenaren van de drie departementen financiën, economische zaken en sociale zaken en werkgelegenheid, samen met de president van DNB en de directeur van het CPB.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
Centraal Akkoord /Sociaal Akkoord
een afspraak tussen de werknemersbonden en werkgevers en de overheid gemaakt in de Stichting van de Arbeid over de loonontwikkeling en andere arbeidsvoorwaarden. Deze afspraak is een richtlijn voor alle CAO's, die overeenkomstig het centraal akkoord moeten worden aangepast.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
Centraal Economisch Plan
(CEP) uitgave van het Centraal Planbureau (omstreeks maart/april) waarin de Nederlandse economie uitgebreid wordt geanaliseerd en waarin ook een voorspelling wordt gegeven over de ontwikkeling op de korte-termijn. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
centraal geleide economie
is een extreme vorm (grondvorm) van economische orde, waarbij het allocatieprobleem wordt opgelost door een centrale overheid, doormiddel van het planmechanisme. De centraal geleide economie wordt ook wel planeconomie genoemd. De voormalige Sovjet-Unie had van deze vorm de meeste kenmerken met door het poliet-bureau bepaalde meerjarenplannen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
Centraal Planbureau (CPB).
is een instituut dat voorspellingen doet over de ontwikkelingen van Nederlandse economie.Het is daarom een belangrijk adviesorgaan voor de Regering. Twee belangrijke uitgaven van het CPB zijn het CEP en de MEV.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
CEP
centraal economisch plan(uit: begrippenlijst economie, 2002)
certificaat van oorsprong
is een document waaruit blijkt in welk land de goederen (geheel of gedeeltelijk) gemaakt zijn (of van afkomstig zijn). Het is een document dat bestemd is voor de douane-controle. Aan de hand van dit document kan men nagaan of het juiste bedrag aan invoerrechten wordt betaald. Het document is vooral belangrijk bij een vrijhandelsgebied.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
ceteris paribus voorwaarde
alle andere omstandigheden worden constant verondersteld(uit: begrippenlijst economie, 2002)
ceteris paribus
voorwaarden van een collectieve aanbodfunctiezijn: de prijzen van de productiefactoren, stand van de techniek en het aantal aanbieders. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
chipcard
is bankpas die voorzien is van een geheugenchip. De chipcard moet uiteindelijk de betaalcheque gaan vervangen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
chartaal geld
is al het stoffelijke geld (munten en bankbiljetten)(uit: begrippenlijst economie, 2002)
Club van Rome
een groep wetenschappers en industriëlen die al in de vijftiger jaren aandacht vroegen voor de begrensdheid van de natuurlijke hulpbronnen en de bedreiging van het milieu, waardoor er ook grenzen zijn aan de economische groei. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
CNV
is het Christelijk Nationaal Vakverbond.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
collectief goed
goederen die naar hun aard niet te splitsen zijn in individueel leverbare eenheden. De gebruiker kan er dan ook geen prijs per eenheid voor betalen en daarom worden ze uit de algemene middelen van de overheid gefinancierd. Men kan ook niet van consumptie worden uitgesloten. Enkele voorbeelden zijn: defensie, politie (veiligheid), rechtspraak, bestuur, preventieve geneeskunde, straatverlichting, zeeweringen etcDe productie van collectieve goederen vindt daarom plaats via het budgetmechanisme.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
collectieve aanbodfunctie
laat zien welke hoeveelheden van een bepaald goed alle aanbieders van dat goed tezamen van plan zijn bij uiteen lopende prijzen te verkopen. Zie ook de ceteris paribus voorwaarden van een collectieve aanbodfunctie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
collectieve lasten
de som van de belastingen, sociale premies en enkele niet-belastingen (zoals aardgasbaten, milieuheffingen)(uit: begrippenlijst economie, 2002)
collectieve sector
is het totaal van de overheidssector (= overheid in ruime zin) en de sociale verzekeringssector. In de collectieve sector speelt het budgetmechanisme een belangrijke rol.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
collectieve uitgaven
de uitgaven die gedaan worden in de publieke sektor, ongeveer tweederde van het nationaal inkomen .(uit: begrippenlijst economie, 2002)
collectieve vraagfunctie
geeft het verband tussen de prijs van een goed en de daarbij gevraagde hoeveelheid door alle consumenten. (Het is de optelling van alle individuele vraagfuncties voor een bepaald goed) (uit: begrippenlijst economie, 2002)
collectieve-lastendruk
het quotiënt van de collectieve lasten en het nationale inkomen (in%). In Nederland is de collectieve lastendruk ongeveer 55%.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
colportage
is het aanbieden van goederen en diensten aan de deur of op straat. Deze verkoopmethode is krachtens de Colportagewet aan strenge regels gebonden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
commanditaire vennootschap
is een rechtsvorm met twee soorten eigenaren, namelijk beherende en stille vennoten. De beherende vennoten zijn net als bij de v.o.f., hoofdelijk aansprakelijk met hun privé vermogen, maar de stille vennoot is slechts aansprakelijk maximaal voor het bedrag als deelname in de vennootschap.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
commerciële economie
houdt zich bezig met de relatie tussen koper en verkoper. Een belangrijk onderdeel van de commerciële economie is de marketing.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
communisme
is een vorm van socialisme waarbij de productiefactoren namens het volk beheerd worden door de staat. Particuliere eigendom is (in principe) niet toegestaan.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
comparatieve kostenverschillen(Wet van Ricardo)
internationale handel is (alleen) voordelig als er sprake is van comparatieve (of relatieve) kostenverschillen. Dat betekent dat als er tussen twee landen een comparatief (of relatief) kostenverschil bestaat, is het voor beide landen voordelig als elk van de twee landen zich specialiseert in de productie van het goed waarin het een relatief kostenvoordeel heeft of het kleinste relatieve kostennadeel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
compensatiehandel
is een afspraak dat het exporterend land de verplichting heeft om een bepaald bedrag in het importerend land te besteden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
complementair goed
goederen die elkaar aanvullen. De kruiselingse prijselasticiteit van de goederen is negatief.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
complementaire productiefactoren
zijn onderling niet vervangbaar. Bij een bepaalde productie-omvang behoort een vaste combinatie van arbeid en kapitaal. De isoquanten vormen een rechthoekig stelsel, zodat de isokostenlijn (ongeacht de prijzen van de productiefactoren) een bepaalde isoquant altijd in het hoekpunt raakt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
complementaire produktiefactoren
productiefactoren die niet kunnen bestaan zonder elkaar, deze vullen elkaar aan. De isoquanten zijn rechthoekig. Zie ook L.12 (uit: begrippenlijst economie, 2002)
concentratiegraad
geeft het marktaandeel van een aantal bedrijven weer.Bijvoorbeeld C3 geeft het marktaandeel van de drie grootste bedrijven gezamelijk als percentage van de totale markt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
concentratietoezicht
wordt uitgeoefend door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA). Voor concentratievorming (= fusie of nauwe samenwerking tussen ondernemingen, zoals bij een Joint Venture) is voorafgaand toestemming nodig van de NMA. De NMA onderzoekt of door de concentratie een economische machtspositie ontstaat, die de mededinging in gevaar zou kunnen brengen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
concern
houdstermaatschappij (moedermaatschappij) samen met de werkmaatschappijen (dochters).De activiteiten van een concern kunnen vaak een bundeling van branchevreemde activiteiten zijn.Voorbeelden van concerns zijn: Shell, Akzo, Unilever, Ahold, Philips etc. Deze grote bedrijven zijn meestal ook multinationals.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
concrete markt
markt die gebonden is aan een bepaalde plaats. Voorbeelden van een concrete markten zijn een veiling, effectenbeurs, rommelmarkt, veemarkt te Den Bosch etc. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
conflicterende doelstellingen
zijn doelstellingen van economische politiek, die niet tegelijkertijd gerealiseerd kunnen worden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
conjunctureel
een probleem is conjunctureel als de oorzaak bij de vraagzijde ligt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
conjuncturele werkloosheid.
werkloosheid ten gevolge van tekortschietende bestedingen. Deze is te berekenen als het verschil tussen de (potentiële) werkgelegenheid bij het bestedingsevenwicht en de door de bestedingen bepaalde vraag naar arbeid. Of iets anders gezegd: het verschil tussen de werkgelegenheid bij het bestedingsevenwicht en het inkomensevenwicht.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
conjunctuurbeweging
is de verandering in het groeipercentage van het nationaal inkomen. Andere bewegingstypen zijn de seizoenbeweging en de trend. Statistisch levert het voortschrijdend gemiddelde van de seizoenbeweging de conjunctuurbeweging op.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
conjunctuurgolf
(= golfbeweging op korte termijn) is de golfbeweging van het nationaal inkomen als gevolg van de schommeling in de effectieve vraag. Deze schommeling wordt weer veroorzaakt door de wisselwerking tussen de accelerator en de multiplier. Een conunctuurgolf beslaat meestal een periode van ongeveer zeven à tien jaar(uit: begrippenlijst economie, 2002)
conjunctuurmodel
is een economisch model waarin het accent ligt bij de vraagzijde van het economisch proces. De aanbodfactoren zijn een gegeven en (in principe) onveranderlijk. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
conjunctuurpolitiek
zijn politieke maatregelen gericht op de vraagzijde van het economisch proces. Bijvoorbeeld de anti-cyclische begrotingspolitiek.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
conjunctuur-structuurmodel
is een economisch model waarin zowel de vraagzijde (vraagfactoren) als de aanbodzijde (aanbodfactoren) onderdeel vormen van het model.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consolidatie
is het omzetten van vlottende schuld in vaste schuld. Dit betekent dat de overheid de staatsschuld minder snel gaat aflossen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consortium
is een tijdelijke samenwerking tussen een aantal ondernemingen om een bepaald project te realiseren. Wordt een aparte onderneming opgericht, dan spreekt men van een joint venture.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
constant returns to scale
betekent constante schaalopbrengsten. Hier is sprake van als de productie evenredig toeneemt met de toename van alle productiefactoren. Bijvoorbeeld als alle productiefactoren met een factor d toenemen, dan neemt de productie ook met een factor d toe. De som van de productie elasticiteiten van arbeid en kapitaal is precies één.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
constante kosten
zijn alle kosten die onafhankelijk zijn van de productieomvang. Zie ook totale constante kosten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
constante schaalopbrengsten
is sprake van als de fysieke opbrengst met eenzelfde percentage stijgt als men alle productiefactoren met een eenzelfde percentage laat toenemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consument
iedereen die goederen koopt om daarmee in behoeften te voorzien(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consument
iemand uit de gezinshuishouding die aankopen doet om in behoeften te voorzien. De consument is eindverbruiker van de goederen en diensten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consumenten organisaties
belangenorganisaties voor de consumenten zoals bijvoorbeeld de Consumentenbond, Konsumenten Kontakt, Vereniging Eigenhuis, etc. Enkele belangrijke activiteiten van deze organisaties zijn: het doen van vergelijkend warenonderzoek, voorlichting, advies geven bij conflicten met leveranciers.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consumentenbeleid
is het overheidsbeleid om de consument te beschermen (tegen machtsmisbruik of al te opdringerige ondernemers). Enkele wetten waarmee de overheid de consumenten tracht te beschermen zijn bijvoorbeeld: de Warenwet, de Colportagewet en de Wet Misleidende Reclame.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consumentensoevereiniteit
houdt in dat de consument invloed heeft op het aanbod van goederen. Immers door als consument de bereidheid te tonen voor goederen een prijs te betalen, lokt dat aanbod uit. Doormiddel van de koopkrachtige vraag heeft de consument dus invloed op de aanwending van de productiefactoren.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consumentenvertrouwensindex
is een (zeer subjectief) begrip waarmee men de particuliere consumptie probeert te voorspellen. Uit enquêtegegevens wordt de index berekend. De vragen uit de enquête van de Europese Commisie (voor het eerst in 1972) kan in de volgende vijf categorieën worden verdeeld: (1) de financiële situatie van huishoudens; (2) vooruitzichten voor de financiële situatie van de huishoudens; (3) de huidige algemene economische situatie; (4) vooruitzichten voor de algemene economische situatie; (5) de wenselijkheid om duurzame aankopen te doen. De vragen slaan op een periode van één jaar.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consumentenvoorkeuren
zijn voor de economische wetenschap in principe een datum. Factoren die de voorkeuren kunnen doen veranderen zijn bijvoorbeeld de reclame, de maatschappelijke positie van de consument, de introductie van nieuwe producten en dat men zich laat beinvloeden door de consumptie van anderen. Wanneer vanuit de economische wetenschap iets gezegd kan worden over deze voorbeelden, dan kan dus ook iets gezegd worden over de verandering van de consumentenvoorkeuren. In dat geval zijn de consumentenvoorkeuren niet volledig een datum voor de economische wetenschap.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consumentisme
is het streven van consumenten doormiddel van zich te organiseren (in consumenten organisaties) sterker te staan tegenover de producenten en hierme hun belangen gezamelijk te verdedigen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consumeren
is het aankopen van goederen door de consument.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consumptief krediet
zijn alle leningen van de consumeten die gebruikt worden voor aanschaf van goederen en diensten. Meestal zijn het leningen voor duurzame consumptiegoederen zoals de auto, caravan, video, bankstel etc..(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consumptiefunctie
beschrijft het verband tussen de voorgenomen consumptie en het nationaal inkomen. Het beschrijft het gedrag van de consumenten (en wordt dus ook een gedragsvergelijking genoemd). Is de consumptiefunctie bekend, dan is de spaarfunctie daar gemakkelijk uit af te leiden. Is als consumptiefunctie bijvoorbeeld gegeven: C = cY + Co , dan is de spaarfunctie S = sY - Co . Hierin is de marginale spaarquote s, en is gelijk aan (1 - c). Immers de som van de marginale consumptiequote en marginale spaarquote is altijd 1.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
consumptiegoed
goed dat door een consument/gezin is aangeschaft om behoeften te bevredigen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
contingent
is het maximale bedrag dat de particuliere banken van DNB mogen lenen tegen het officiële disconto gedurende een bepaalde periode.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
contingentering
zie invoercontingent(uit: begrippenlijst economie, 2002)
convertibel
betekent vrij inwisselbaar. Vrij inwisselbare valuta zijn convertibel, d.w.z. dat ze gemakkelijk om te zetten zijn in andere valuta. Wanneer een valuta internationaal gezien overal algemeen goed wordt geaccepteerd, spreekt men van een sleutelvaluta. Een sleutelvaluta kan men dan ook een internationale liquiditeit noemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
convertibiliteit
is het vrij inwisselbaar (convertibel) zijn.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
coördinatiemechanisme
houdt de manier in hoe het allocatieprobleem in een economisch systeem wordt opgelost. Er zijn drie coördinatiemechanismen, namelijk: het prijs- en marktmechanisme, het budgetmechanisme en het planmechanisme.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
CPB
Centraal Planbureau,gesticht in 1947. Het is een onderzoeks- en rekencentrum dat de regering moet kunnen adviseren op het terrein van de economische politiek. Het stelt prognoses op door gebruikmaking van economische modellen. Twee belanrijke publicaties van het CPB zijn de Macro-Economische Verkenningen (MEV) en het Centraal Economisch Plan (CEP). (uit: begrippenlijst economie, 2002)
crisis
is het omslagpunt, waarbij de conjunctuurgolf een neerwaartse beweging maakt. Daarom wordt dit punt ook wel een recessiepunt genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
crowding out
is het verschijnsel dat bepaalde uitgaven andere gaat verdringen. bijvoorbeeld kan een verhoging van de overheidsbestedingen de particuliere investeringen verdringen, omdat de overheid door het lenen de kapitaalmarkt verkrapt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
crediteur
is een schuldeiser. Iemand die geld naar de bank heeft gebracht ( en gestort op een rekening-courant of spaarrekening), is van die bank een crediteur en dit wordt op de creditzijde (passiva zijde) vermeldt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
CTSV
is het college van toezicht sociale voorzieningen(uit: begrippenlijst economie, 2002)
deflatie
is een situatie waarbij de effectieve vraag afneemt, waardoor het algemeen prijspeil zou kunnen dalen. Er is sprake van monetaire deflatie als de som van geldschepping en ontpotting kleiner is dan de som van geldvernietiging en oppotting. In de verkeersvergelijking van Fisher betekent het dat de geldstroom (M x V) afneemt. (Men zegt ook wel: smaller wordt)(uit: begrippenlijst economie, 2002)
deeltijdarbeid
(deeltijdbanen) houdt in principe in dat één volledige baan door meerdere personen wordt bezet. Concreet betekent het dat men geen volledige weektaak heeft.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
definitievergelijking
is een identiteit.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
deelbalans
van de betalingsbalans is een onderdeel van de totale publicatie. De totale betalingsbalans is meestal opgebouwd uit de volgende vijf deelbalansen: goederenbalans, dienstenbalans, inkomensrekening, kapitaalbalans en de goud- en deviezenbalans. De eerste drie vormen de lopende rekening van de betalingsbalans.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
decreasing returns to scale
betekent afnemende schaalopbrengsten. Hier is sprake van als de productie minder dan evenredig toeneemt met de toename van alle productiefactoren. Bijvoorbeeld als alle productiefactoren met een factor d toenemen, dan neemt de productie minder dan een factor d toe. De som van de productie elasticiteiten van arbeid en kapitaal is kleiner één.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
decentralisatie
betrekent dat de uiteindelijke beslissingen omtrent de uitvoer van een beleidstaak niet door de centrale overheid worden genomen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
debiteur
is een schuldenaar. Iemand die bij een bank geld heeft geleend is een debiteur van die bank, en deze vermeldt dit aan de debetzijde (activa zijde) van de balans.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
deflatie
is het dalen van de effectieve vraag en kan een daling tot gevolg van het algemeen prijspeil. Zie ook begrippen L4, deflatie(uit: begrippenlijst economie, 2002)
defleren
is het corrigeren van een grootheid voor de prijsverandering (meestal prijsstijging). Hierbij wordt de nominale grootheid gedeeld door het prijsindexcijfer (en met honderd vermenigvuldigd). Na defleren is de nominale grootheid een reële grootheid geworden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
degressieve stijging
van kosten houdt in dat de kosten minder dan evenredig stijgen met de productie-omvang. Dit gedeelte van de kostencurve komt overeen met de toenemende meeropbrengsten van de Wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten(uit: begrippenlijst economie, 2002)
dekkingspercentage
(goederenbalans) is de waarde van de uitvoer uitgedrukt als percentage van de invoer.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
demerit goods
goederen die volgens de overheid door de maatschappij worden overgewaardeerd en daarom moeten worden afgeremd, door middel van accijnsheffing. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
depreciatie
koersdaling van een munt als gevolg van een wijziging in het vrije spel van vraag en aanbod. Het betreft een koersdaling bij een flexibel wisselkoerssysteem, of een daling binnen de bandbreedte van een vast systeem.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
depressie
zie onderbesteding(uit: begrippenlijst economie, 2002)
deregulering
is het beleid om het aantal wetten en regels te versoepelen of te verminderen, zodat er meer ruimte is voor particulier initiatief.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
devaluatie
is een officiële koers verlaging, waarbij de monetaire autoriteiten de spilkoers hebben verlaagd. Bij langdurige betalingsbalanstekorten zal een land genoodzaakt zijn de valuta te devalueren (als andere maatregelen niet meer helpen). Bij devaluatie wordt voor het land de invoer duurder, en voor het buitenland wordt de export van het land goedkoper. Hierdoor zal door de toegenomen export en de afgenomen import (meestal) het betalingsbalanstekort afnemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
deviezen
zijn alle goed inwisselbare vreemde valuta. Men spreekt ook wel van goede convertibele valuta. Valuta, die onderling goed om te wisselen zijn, en dus internationaal gezien goed als betaalmiddel wordt geaccepteerd. Wanneer een valuta zeer goed convertibel is, spreekt men van een internationale liquiditeit. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
deviezenvoorschriften
zijn voorschriften om te voorkomen dat er te veel. deviezen uit een land wegvloeien.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
dienst
(diensten) diensten zijn niet tastbare zaken.Het kenmerkend verschil tussen een concreet goed en een dienst is dat een dienst niet op voorraad geproduceerd kan worden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
dienstenbalans
deelbalans van de betalingsbalans waarop de ontvangsten en uitgaven van de diensten worden vermeld. Voorbeelden van diensten zijn het transportverkeer, toerisme en het doen van allerlei werkzaamheden (projecten) zoals het bouwen/ aanleggen van bruggen, dijken, havens, vliegvelden etc. in het buitenland.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
diepte-investeringen
zijn investeringen in productievere machines. Meestal gaat het om arbeidsbesparende machines, maar het kan ook een besparing op kapitaal zijn. In het algemeen kan men stellen dat diepte-investeringen leiden tot een hogere arbeidsproductiviteit. Het nadeel van diepte-investeringen is dat mensen kunnen worden vervangen (door kapitaal) en dat er dus structurele werkloosheid kan ontstaan.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
differentiatie
is het verticaal afstoten door een geleding van een activiteit (productiestap) in een bedrijfskolom. Er komt daardoor een geleding bij, (en een markt).(uit: begrippenlijst economie, 2002)
directe ruil
is het tegen elkaar uitwisselen van goederen den diensten zonder gebruik van geld. Dit noemt men ook wel ruil in natura.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
disconto
(is thans door de invoering van de euro een verouderd begrip!) is de rente die DNB in rekening brengt bij de particuliere banken, wanneer deze lenen bij DNB. Tegenwoordig spreekt men vrijwel uitsluitend over voorschotrente. Banken kunnen zogenaamde vaste voorschotten opnemen voor een periode van minimaal één maand en maximaal drie maanden. Ingeval van zeer tijdelijke liquiditeitsbehoefte kan een bank ook een marginaal voorschot opnemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
discontopolitiek
(ofwel rentepolitiek) beleid waarbij de centrale bank de korte termijn rente van particuliere banken beïnvloedt door haar disconto te verhogen of te verlagen. Vroeger werd dit instrument gebruikt om de kredietverlening te beinvloeden, maar tegenwoordig wordt het disconto hoofdzakelijk gebruikt om de wisselkoers op het juiste peil te houden. DNB volgde in het kader van de invoering van de Euro de laatste jaren vrijwel altijd de officiële rente van de Duitse centrale bank. Sinds 1 januari 1999 berust de wisselkoerspolitiek bij de ECB. Men spreekt thans niet meer over discontopolitiek, maar over het rentebesluit van de ECB. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
discretionair inkomen
is dat deel van het inkomen dat nog vrij te besteden is (voor nieuwe aanwendingsrichtingen).(uit: begrippenlijst economie, 2002)
dividend.
is een deel van de winst dat aan de aandeelhouders van een vennootschap (NV of BV) wordt uitgekeerd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
DNB
is De Nederlansche Bank(uit: begrippenlijst economie, 2002)
dode punt
is het break-even-point. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
doelmatigheidsbeginsel
betreft de uitvoering van de belastingheffing. De belastingen moeten zodanig zijn, dat de opbrengsten zo gunstig mogelijk zijn. Men kan dit beginsel ook weer verder verdelen in twee andere beginselen, het welvaartsbeginsel en de beginselen van de minste pijn.(uit: begrippenlijst economie, 2002)