
aanleren werkw. Uitspraak: [ 'anlerə(n) ] Afbreekpatroon: aan·le·ren Vervoegingen: leerde aan (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft aangeleerd (volt.deelw.)
1) zorgen dat je iets weet of kunt Voorbeeld: 'Autorijden moet je aanleren.'
2) zorgen dat iemand anders iets weet of kan Voorbeeld: 'je hond aanleren dat ...
Gevonden op
https://www.woorden.org/woord/aanleren

1) Oppikken 2) Zich eigen maken 3) Leren 4) Zich iets eigen maken 5) Verwerven 6) Gewennen 7) Opsteken 8) Onderwijzen 9) Eigen maken
Gevonden op
https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Aanleren/1
Geen exacte overeenkomst gevonden.