afspreken werkw. Uitspraak: [ ˈɑfsprekə(n) ] Afbreekpatroon: af·spre·ken Vervoegingen: sprak af (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft afgesproken (volt.deelw.) een afspraak maken Voorbeelden: 'afspreken om op een terrasje iets te gaan drinken' , 'met je ouders afspreken dat je vanavond om elf uur thuis bent' Synoniem: overeenkomen Sy... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/afspreken