Natuurinformatie
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716
Zeesla
Zeesla is een groenwier dat algemeen in de getijdengebieden rond de Noordzee voorkomt. Zeesla begint te groeien in april en kan in enkele maanden forse afmetingen (tot één vierkante meter op het wad) bereiken. Het wier kan door zijn omvang makkelijk losraken van zijn aanhechtingsplaats. Ook kunnen stukken zeesla afscheuren die losdrijvend verder groeien.
Namen: Ned: Zeesla Lat: Ulva spec. Eng: Sea lettuce (Ulva, Green laver)Dui: Meersalat Dan: Søsalat
Zeespiegelstijging
Sinds het begin van de twintigste eeuw is de zeespiegel met ongeveer vijftien centimeter gestegen. Omdat de aarde warmer wordt, zet het zeewater uit en smelt een deel van het ijs. Bovendien komt het noorden en westen van Nederland steeds lager te liggen. De stijging van de temperatuur wordt onder meer veroorzaakt door het broeikaseffect. Het wegzakken van een deel van Nederland komt door het kantelen van de aardschol waar Nederland op ligt. Men verwacht dat in deze eeuw de zeespiegel al met al met ruim een halve meter zal gaan stijgen terwijl bovendien het westen van Nederland een kleine 10 cm zal dalen.
Uit onderzoek in 2004 in midden-Friesland zou blijken dat de bodemdaling van het westen van Nederland eerder in de orde van 40 cm per eeuw ligt. De combinatie van zeespiegelstijging en bodemdaling zou in dat geval op of boven de `hoge schattingen` in bovenstaande grafiek uit komen.
Uit metingen over de afgelopen 150 jaar blijkt een vrij constante stijging van 20 cm per eeuw. Door de verhoging van het kooldioxidegehalte en andere `broeikasgassen` in de atmosfeer kan de gemiddelde temperatuur op aarde verder gaan stijgen. De meeste wetenschappers verwachten dat de zeespiegel deze eeuw met 60 cm gaat stijgen, maar in de meest ongunstige scenario`s wordt rekening gehouden met 85 tot 105 cm per eeuw. Door een hogere temperatuur zal in ieder geval het water in de zeeën en de oceanen extra gaan uitzetten. Ook zullen, afhankelijk van eventuele lokale klimaatveranderingen, ook nieuwe delen van de poolkappen en gletsjers in de hoge berggebieden gaan smelten.
Zeespinnen
Wetenschappelijke naam: Pycnogonida, Pantopoda (klasse binnen de Gifkaakdragers, Chelicerata)
Zeespinnen behoren tot de Geleedpotigen (Arthropoda). Hoewel ze op spinnen lijken, vormen Zeespinnen een eigen klasse. Hun lichaam bestaat uit een kopborststuk en een zeer klein achterlijf. Het kopborststuk draagt vier paar poten en een naar voren gerichte zuigsnuit. De inwendige organen (darmkanaal, geslachtsorganen) bevinden zich voornamelijk in de vaak zeer lange en dunne poten. Zeespinnen leven in zee. Het zijn roofdieren, die leven van o.a. Neteldieren.
Zeestekelbaars
Zeestekelbaarzen worden tot 20 cm lang en leven vooral in wier- en zeegrasrijke kustwateren in Europa. Ze eten vooral garnalen. Tot 1932 kwamen ze algemeen voor in de Waddenzee, maar door het verdwijnen van zeegrasvelden is ook de zeestekelbaars daar praktisch verdwenen. Het mannetje maakt op de zeebodem een nest van plantaardig materiaal. Het vrouwtje legt daarin 150 tot 200 eieren en sterft spoedig daarna. De mannetjes verzorgen het broed tot de eieren uitkomen.
Namen:
Ned: Zeestekelbaars (zeepaddesteker) Lat: Spinachia spinachia Eng: Fifteen-spined stickleback (sea stickleback)Dui: Seestichling Dan: Tangsnarre
Zeester
De gewone zeester is de meest algemene zeester in de Noordzee en Waddenzee. Het is de aasgier van de zeebodem, maar eet ook levende bodemdieren, met een voorkeur voor schelpdieren. Men vindt ze dan ook vaak op mosselbanken en in de poeltjes op strekdammen en zeedijken waar groepjes mosselen zitten. Zeesterren kunnen tot 50 cm in doorsnede worden, maar meestal worden kleinere exemplaren (rond de 10 cm) gevonden.
De zeester kan een mossel openbreken door twee armen op de linkerklep en de andere armen op de rechterklep vast te zetten. De mossel sluit haar kleppen met de sterke sluitspier, maar de zeester wacht af. Als de mossel moe wordt, begint de zeester te trekken, en na enkele uren volhouden wijken de schelphelften uiteen. Hij stulpt zijn maag de schelp in en verteert de mossel ter plekke.
Namen: Ned: Zeester (gewone zeester) Lat: Asterias rubens Eng: Common starfishDui: Gemeiner Seestern Dan: Søstjerner
Zeesterren
Wetenschappelijke naam: Asteroidea (onderklasse binnen de Zeesterachtigen, Asterozoa)
Zeesterren zijn vrijlevende stervormige stekelhuidigen (Echinodermata) met vijf tot veel armen. De armen ontspringen uit de centrale schijf en zijn niet duidelijk van de schijf afgescheiden. Het lichaam is buigzaam door een netwerk van kalkplaten (ossicula), die in het onderhuidse bindweefsel liggen. Op de platen staan stekels. De mond bevindt zich in het midden aan de onderzijde van de schijf. De armen zijn tamelijk dik en bevatten geslachtsorganen en zijtakken van het darmkanaal. De buisvoetjes van het watervaatstelsel zijn vaak voorzien van zuignapjes. Zeesterren zijn roofdieren (predatoren) of alleseters (omnivoren). Ze leven op de zeebodem.
Zeestromingen
De Noordzee wordt gevoed met water uit de Atlantische Oceaan en de rivieren. Uitwisseling van water met de Oostzee is er nauwelijks. Het oceaanwater komt uit twee verschillende richtingen de Noordzee binnen. Vanuit het zuiden stroomt het via Het Kanaal de Noordzee in en vanuit het noorden komt Atlantisch oceaanwater de Noordzee binnen langs de Schotse kust. Het water stroomt de zee weer uit langs de Noorse kust. Deze stromingen worden voornamelijk bepaald door het getij. De stromingen in de Waddenzee zijn op hun beurt weer een gevolg van die in de Noordzee.
Aanvoer water naar de Noordzee
De Noordzee wordt via verschillende bronnen van water voorzien. Via het Kanaal tussen Engeland en Frankrijk komt per jaar 5000 kubieke kilometer water vanuit de Atlantische Oceaan de Noordzee in. Via het noorden bij de Shetland eilanden stroomt maar liefst 50.000 kubieke kilometer oceaanwater de Noordzee in. De Oostzee levert jaarlijks 500 kubieke kilometer brak water en de verschillende rivieren 300 kubieke kilometer zoet water aan de Noordzee. Al het water in de Noordzee wordt zo ééns in de twee jaar ververst. Neerslag en verdamping houden elkaar ongeveer in evenwicht: 500 millimeter per jaar verdampt en ongeveer eenzelfde hoeveelheid komt er weer bij via neerslag.
Stromingen in de Atlantische Oceaan
De stroming in de Noordzee wordt veroorzaakt door instromend water uit de Atlantische Oceaan. Het water dat instroomt is een deel van de Warme Golfstroom. De oorsprong van deze waterstroom ligt bij de evenaar.
Zeevissen
In de Noordzee leven ongeveer 220 vissoorten. Een paar daarvan zijn bekend van onze eettafel: haring, kabeljauw en schol. Er wordt intensief gevist op de Noordzee, waardoor een aantal vissoorten zoals kabeljauw bedreigd wordt in hun bestaan. Andere problemen in de Noordzee ontstaan door vervuiling met giftige stoffen en door overmatige toevoer van meststoffen.
Een leven lang onder water
Alle vissen zwemmen, maar er zijn grote verschillen in het zwemgedrag. Stayers als makreel, haring en sprot kunnen lange tijd behoorlijk snel zwemmen. Kabeljauw, schelvis, tong en schol zijn echte sprinters: zij kunnen slechts korte tijd snel zwemmen. Dit verschil is goed te zien aan de spieren. Bij stayers zijn de spieren goed doorbloed (rood). Sprinters hebben witte spieren die snel uitgeput raken.
Elke vissoort verblijft bij voorkeur op plaatsen waar het voedsel van zijn keuze te vinden is. Haring, makreel en sprot bijvoorbeeld leven in de bovenste waterlaag, meestal in grote scholen. Hun voedsel bestaat uit plankton of kleine vis. Deze bewoners van open zee noemt men pelagische vissen. Ze hebben vaak een speciale kleur om niet op te vallen voor roofvijanden: een groenblauwe rug en een zilverwitte buik. Voor zeevogels is de vis daardoor slecht te zien in het groenblauwe oppervlaktewater. Voor roofvissen valt het dier zo van onderen gezien weg tegen het heldere licht van boven.
In het algemeen wordt gedacht dat vissen in scholen zwemmen omdat ze dan beter beschermd zijn tegen roofvissen.
Zeevogels
Wie vanaf het strand over zee uitkijkt, ziet meestal wel vogels. Vooral zilvermeeuwen zijn bij iedereen bekend. Toch zijn dat eerder kust- dan zeevogels. Echte zeevogels zie je in het algemeen niet vanaf het land (of ze moeten als olieslachtoffer aanspoelen), maar alleen op volle zee. Vooral de grote groepen vogels die achter een viskotter azen op de bijvangst en het visafval vormen een bekend beeld.
Zeevogels hebben altijd tot de verbeelding gesproken. De zeelieden van vroeger hadden op hun lange reizen weinig ander gezelschap dan de zeevogels die hun zeilschepen volgden. Ze beschouwden hun aanwezigheid bij windstil weer als een gunstig voorteken; het zou dan spoedig weer gaan waaien. Ze geloofden ook dat de zielen van overleden zeelui in deze zeevogels bleven voortbestaan.
Met of zonder bijgeloof, zeevogels bekijk je met ontzag. Zij behoren tot de wereld van de zee waarin mensen alleen maar met behulp van kunstgrepen tijdelijk kunnen vertoeven. Zij zijn er thuis; ze brengen er een groot deel van het jaar door, en halen er hun voedsel uit. Ook in andere opzichten verschillen zij van de meer aan de kust gebonden wadvogels. Zeevogels komen geregeld in het nieuws als olieslachtoffers.
Vogelsoorten op de Noordzee
Op de oceanen en zeeën over de hele wereld komen zo`n 300 zeevogelsoorten voor. In het Noordzeegebied kom je noordse stormvogels, jan van genten en alkachtigen tegen, de noordelijke tegenhangers van de pinguïns. Ook drieteenmeeuwen en jagers komen op de Noordzee voor.
Zeevonk
Op zwoele zomeravonden kan de zee gaan lichten op plekken waar het water beweegt: in de golven, als je door het water loopt of zwemt of als je op het natte zand stapt. Het groenachtige licht wordt veroorzaakt door een chemische reactie als gevolg van de beweging in de zeevonk, een bolvormige, ééncellige alg (flagellaat) zonder bladgroen. Bij ruw weer gaat de zeevonk naar rustiger dieper water. Zeevonk kan ook tot bloei komen: het zeewater ziet dan zalmroze door de opgehoopte algen.
Weblinks:
Engelstalige site over zeevonk: http://www.microscopy-uk.org.uk-mag-art98-nocti.html.
Namen: Ned: Zeevonk Lat: Noctiluca scintillans Eng: zie Latijnse naamDui: Meeresleuchttierchen Dan: zie Latijnse naam
Zeewater
Stelt u zich voor: op een mooie zomerse vakantiedag vaart u een stukje de Noordzee op en schept een emmertje water. Een liter Noordzeewater bevat dan (bij een watertemperatuur van 10 graden Celcius en een gemiddelde luchtdruk) 31 tot 35 gram zout, 11,7 kubieke centimeter stikstof (N2), 6,4 kubieke centimeter zuurstof (O2) en 0,31 kubieke centimeter kooldioxide (CO2). Behalve zout en deze gassen bevat zeewater kleine hoeveelheden van allerlei andere anorganische en organische stoffen. Dit zeewater is het leefmilieu van plantaardig- en dierlijk plankton, en van grotere planten en dieren.
Het water in de Noordzee is door zwevend zand, slik, andere stoffen en plankton vooral dicht bij de kust veel troebeler dan het water in de Atlantische oceaan. Dit materiaal is van belang voor het transport en de binding van veel schadelijke stoffen.
99,9% van zeezout bestaat uit natriumchloride (keukenzout), met spoortjes magnesiumsulfaat, calciumcarbonaat, kaliumbromide, strontiumzouten en fluoriden. Fosfaat-, nitraat- en silicaatzouten ( nutriënten) komen in schoon, niet overbemest zeewater maar weinig voor. Van andere elementen, waaronder ijzer, mangaan, koper, zink, molybdeen, vanadium en kobalt zitten in minieme hoeveelheden in het zeewater.
In zeewater zit ook een heel klein beetje goud. De winning van dit goud kost echter veel meer dan dat het opbrengt, hebben Duitse wetenschappers na de eerste wereldoorlog (1914-1918) vastgesteld. Men had toen bedacht dat de winning van goud uit zeewater een goede oplossing was om de Duitse goudschuld af te betalen.
Zeeweegbree
Zeeweegbree komt voor in kweldervegetaties en op dijken. Hij is in Nederland vrij algemeen in het deltagebied, op de waddeneilanden en langs de waddenkust van het vaste land. Ook komt hij voor op enkele plaatsen in Friesland en langs de IJsselmeerkust. Op natte, slikkige plekken is de zeeweegbree een grote plant met getande, brede bladeren. Op droge plekken waar het zoutgehalte sterk wisselt is de zeeweegbree een kleinere plant met smalle, gaafrandige bladeren. De zeeweegbree kan tegen matige begrazing.
Namen: Ned: Zeeweegbree Lat: Plantago maritima Eng: Sea plantain Fra: Plantain maritimeDui: Strand-Wegerich
Zeewinde
In Nederland is zeewinde nogal zeldzaam en wettelijk beschermd. Hij komt hier en daar voor in het waddengebied en het deltagebied. Hij is vooral te vinden op de buitenste zeeduinen en op basaltdijken. Meestal staat hij daar in de beschutting van zandheuveltjes en vloedmerken, en in hoeken in de dijk. Zeewinde is goed bestand tegen overstroming door zout water, maar is wel gevoelig voor vorst.
Namen: Ned: Zeewinde Lat: Calystegia soldanella Eng: Sea bindweed Fra: Liseron des dunesDui: Strand-Winde Dan: Strand-Snerle
Zeezoogdieren
Zeezoogdieren zijn populair. Weinig dieren krijgen zoveel publiciteit als de zeehond, of er moeten potvissen stranden. En dat komt niet alleen door zijn mooie ogen. Het dier is ook een graadmeter van de toestand van z`n leefmilieu. In de Noordzee leven niet alleen zeehonden: ook de bruinvis en een paar soorten dolfijnen zwemmen er rond. Een enkele keer bezoekt zelfs een grote walvis de Noordzee. In het verleden werden zeezoogdieren zwaar bejaagd.
Terug naar zee
Zeehonden en walvissen zijn zoogdieren. Ze zijn warmbloedig, ademen lucht met behulp van longen en brengen levende jongen ter wereld. De voorouders van alle zeezoogdieren waren op het land levende zoogdieren. In de loop van miljoenen jaren zijn ze steeds meer in het water gaan leven, en ze hebben zich op allerlei manieren aan het leven in het water aangepast. Walvissen en dolfijnen kunnen nu niet meer buiten het water leven. Ze hebben de opwaartse kracht van het water nodig om hun lichaam te ondersteunen, en brengen hun jongen onder water ter wereld. Zeehonden gaan het land op voor de geboorte van hun jongen en om ze te zogen.
Net als vissen hebben zeezoogdieren een gestroomlijnd lichaam om goed te kunnen zwemmen. De kop is rond en de oorschelpen zijn verdwenen. De voorpoten zijn vervormd tot peddels. De achterpoten zijn bij zeehonden ook tot flippers omgevormd. Bij dolfijnen en walvissen zijn achterpoten afwezig. De staartvin van walvissen is geen uitloper van het staartbeen, maar een apart gevormd onderdeel.
Zegelbomen
Wetenschappelijke naam: Sigillariales (orde binnen de Wolfsklauwachtigen, Lycopsida)
Zegelbomen zijn uitgestorven bomen, die leefden gedurende het Carboon (ca. 360-290 miljoen jaar geleden). De stam was bedekt met verticale rijen bladkussens. De bladerkroon was weinig tot niet vertakt.
Zegenvisserij
De zegenvisserij heeft als principe dat men de vis met een omtrekkende beweging insluit. Vroeger was dit een belangrijke vorm van visserij die men vanaf het strand uitoefende. Moderne varianten zijn de ringzegen-visserij (toegepast door de industrievisserij) en de ankerzegen-visserij (vooral toegepast door Deense platvisvissers, die deze methode `snurrevoad` noemen).
De zegenvisserij vanaf het strand gebeurde onder meer op Ameland met paarden. De zegen, een zeer lang net, werd door een ruiter te paard in zee gebracht. Op het strand was het net aan een boerenwagen bevestigd. Beiden reden tegelijk in dezelfde richting. De zegen sleepte over de zeebodem en joeg alle vis voor zich uit. Wanneer na een kilometerslange rit de ruiter het net naar de wal bracht, had men de vis voor het opscheppen.
Elders werd de zegen ook wel uitgevaren met een bootje. Dit had als voordeel dat de zegen nog langer kon zijn.
zeilvis
Net als de zwaardvis heeft de zeilvis een langgerekte bovenkaak die echter niet plat is maar rond. De onderkaak is iets korter maar langer dan bij de zwaardvis. Zijn naam dankt hij aan de enorme rugvin. Deze vin kan de zeilvis naar achter inklappen in een groef in zijn rug.
Waarschijnlijk is de zeilvis de snelste zwemmer ter wereld met een gemeten record van 109 km-uur.
Zeilvissen paaien in open zee. Het vrouwtje loost miljoenen eitjes die aan het opperblak zweven tot ze uitkomen.
Wetensch. naam: Istiophorus platypterus
Engelse naam: sailfish
Verspreiding: tropische en gematigde zeeën, wereldwijd
Voedsel: vis, inktvis
Lengte: tot 3,6 m
Status: algemeen
Zeldzame monniksgier bij Naturalis
De monniksgier die op maandag 15 augustus in de Flevopolder tegen een trein vloog en de botsing niet overleefde is op 16 augustus binnengebracht bij Naturalis. Het museum neemt de vogel op in de collectie. Monniksgieren hebben een vleugelspanwijdte van 2,5 tot 3 meter en zijn daarmee de grootste gieren van de wereld. Alleen condors uit Amerika zijn groter.
Close up van de dode monniksgier die bij Naturalis werd binnengebracht. Foto Ans Molenkamp © Naturalis.
Gegevens
Nederlandse naam: Monniksgier Wetenschappelijke naam: Aegypius monachus Geslacht: vrouwtje Eigennaam: Carmen Leeftijd: 5 jaar of ouder Spanwijdte: 2,5 meter
Soortbeschrijving
Monniksgieren zijn bruinzwarte roofvogels die solitair leven in berggebieden in Spanje en Griekenland. De soort komt ook op Mallorca en in Turkije voor en het verspreidingsgebied strekt zich verder uit tot in Azië. In Frankrijk is de vogel uitgestorven maar men is hier bezig met een herintroductieprogramma. Op die manier wordt geprobeerd het aantal monniksgieren dat in Europa leeft te vergroten.
De monniksgier is zeldzaam maar niet met uitsterven bedreigd. De totale populatie op de wereld omvat ongeveer duizend broedparen.
Monniksgieren zijn aaseters. Ze pakken dus geen levend wild maar hebben zich gespecialiseerd in het leegpulken van kadavers. Op thermiek zweven ze naar grote hoogte om in een keer een groot gebied af te speuren naar dode dieren.
Zoals alle gieren heeft ook de monniksgier een kale kop. Omdat er op de kop en aan het begin van de hals geen veren staan kunnen ze ook niet besmeurd raken met bloed als de gier een kadaver leegeet.
Zelf kweken van planten
Duizenden (hobby)tuinders experimenteren met hun natuur dichtbij huis door zaadjes te winnen of door te stekken, te scheuren of enten. Om dan vervolgens te selecteren en de kunst van het kiemen eigen te maken. En dan op een natuurvriendelijke manier de plant de gelegenheid te geven om te groeien. En dan weer te oogsten.
In hun eigen woorden vertellen deze hobbytuinders over hun ervaringen.
Tips voor teelt en vermeerdering
Zaaien (generatief) en delen (vegetatief)
Nut- of voedingsgewassen
Wat is inheems of uitheems; wat zijn oude rassen?
Lathyrus latifolius
Zeven botgroepen van het skelet
Alle skeletten bestaan uit dezelfde zeven botgroepen. De botten binnen een botgroep werken als een eenheid om een bepaalde functie te vervullen.
Hieronder staan de zeven botgroepen, waaruit elk skelet bestaat, op schematische manier afgebeeld. Klik op de afbeeldingen voor uitleg over de functie en plaats van de botgroepen in het skelet.
Waarom opdelen in zeven botgroepen?
Door gebruik te maken van deze indeling kan een skelet worden teruggebracht naar een basisvorm. Dit maakt het begrijpen en vergelijken van skeletten een stuk makkelijker. In het voorbeeld is van zowel de herdershond als de tortelduif een basisvorm getoond.
Voorbeeld:
Skelet van de herdershond
Basisvorm van de herdershond
Skelet van de tortelduif
Basisvorm van de tortelduif
zevenstippelig lieveheersbeestje
Dit populaire ronde kevertje is het bekendste en meest algemene lieveheersbeestje van de ruim 50 soorten de in Nederland voorkomen. Wereldwijd zijn er zelfs ongeveer 5000 soorten lieveheersbeestjes. Het zevenstippelig lieveheersbeestje heeft oranjerode dekschilden met 7 zwarte vlekken, waarvan de voorste over beide schilden valt.
De larven zijn vanaf mei te vinden. De larve heeft al zes bruikbare poten maar nog geen vleugels en dekschilden: hij is mat blauwgrijs met enkele oranjegele vlekken en een pukkelig achterlijf. Zowel de kever als de larve leven bijna uitsluitend van bladluizen: in de ongeveer 4 weken voordat de larve zich verpopt verslindt hij er al zo`n 600.
Lieveheersbeestje worden ook ingezet als biologische bestrijding in de landbouw. Er worden de laatste jaren ook steeds vaker uitheemse soorten lieveheersbeestjes uitgezet die ook verwilderen. Er is een risico dat deze inheemse soorten verdringen.
Wetensch. naam: Coccinella septempunctata
Engelse naam: ladybird
Verspreiding: Europa
Voedsel: bladluizen
Lengte: 5 - 8 mm
Zilte rus
De zilte rus is een algemene verschijning in de kustgebieden van Nederland. De plant komt voor op de hoger gelegen delen van de kwelders en schorren maar ook op strandvlaktes, begraasd weiland en rietland. Ook kan de zilte rus als `zoutrelict` worden gevonden in polders die lang geleden zijn drooggelegd. Dit is een van de planten in de russenfamilie die veel zout kan verdragen. Op de stengel van de zilte rus zitten vaak oranje-rode knobbels, dit zijn gallen van een bladvlo.
Namen: Ned: Zilte rus (harend) Lat: Juncus gerardii Eng: Mud rush Fra: Jonc de GerardDui: Salz-Binse
Zilvermeeuw
Wetenschappelijke naam: Larus argentatus
Behoort tot de Vogels Steltloperachtigen, Meeuwen Komt voor in Europa, Zuidwest-Azië, Afrika en oostelijk Noord-Amerika De meeuw is een zwever
De zilvermeeuw schuimt de kust af, op zoek naar alles wat eetbaar is. Dat is een onzeker bestaan, want de hoeveelheid voedsel wisselt nogal.
Meeuwen zijn meesters in het manoeuvreren op de wind, die aan de kust vrijwel altijd waait. Dit meeliften maakt hun lange speurtochten een stuk gemakkelijker. Zilvermeeuwen profiteren van de mens: ze volgen veerboten en vissersschepen, en hangen in havens rond. Ze komen in grote aantallen naar vuilnisbelten, waar allerlei voedsel wordt aangevoerd.
Zilvermeeuw
Zilvermeeuwen zijn algemeen voorkomende broedvogels in het hele Noord-Atlantische gebied. Ook in Nederland komen ze algemeen voor, met een voorkeur voor de kust. De broedkolonies liggen vaak in duingebieden en worden tussen maart en augustus bevolkt. Daarna verspreiden de meeuwen zich en zijn ze vaak te vinden op vuilnisbelten, industrieterreinen en de steden. Ze zijn berucht als eierrovers, waarbij ze het ook voorzien hebben op de eieren van zeldzame broedvogels.
Namen: Ned: Zilvermeeuw Eng: Herring gull Fra: Goéland argentéDui: Silbermöwe Dan: Sølvmige Nor: Grimike Fries: Sulverkob Ital: Gabbiano reale Lat: Larus argentatus
Zilvermeeuw
Wetenschappelijke naam: Larus argentatus
Aantal broedparen in Nederland: 62.000-67.000 (1998-2000)
Biotoop: kwelders en open duingebied; ook op platte daken en zandbanken in het binnenland
Geluid: Zilvermeeuw
Zilverplevier
De zilverplevier broedt ten noorden van de boomgrens op de toendra`s. Zilverplevieren eten wormen, insecten en allerlei andere ongewervelden. In Nederland kunnen de vogels gezien worden op wadden en slikken tijdens de trek in augustus tot oktober en van maart tot en met mei. De grootste aantallen (zo`n 30.000) komen in mei voor. Een aantal zilverplevieren overzomert en overwintert ook in Nederland.
Namen: Ned: Zilverplevier Eng: Grey plover (black-bellied plover) Fra: Pluvier argentéDui: Kiebitzregenpfeifer Dan: Strandhjejle Nor: Tundralo Fries: Slykwilster Ital: Pivieressa Lat: Pluvialis squatarola
Zilverschoon
Zilverschoon dankt zijn naam aan de zilverwitte onderkant van zijn blaadjes. Dit plantje kom je overal in Nederland tegen. Hij houdt van zonnige en vochtige plaatsen. Hij komt voor op alle grondsoorten behalve op hoogveen en op zeer voedselarme zandgrond. Zilverschoon kan ook groeien op plekken waar af en toe zout water komt . Op de waddeneilanden is zilverschoon op de dijk te vinden en op de grens van duin en kwelder. Op Texel bijvoorbeeld bij de Mokbaai en aan de rand van de Slufter.
Namen: Ned: Zilverschoon Lat: Potentilla anserina Eng: SilverweedDui: Gänse-Fingerkraut Fra: Potentille des oies
Zilvervisjes
Verschillende insecten maken dankbaar gebruik van de beschutting die onze woningen bieden. Hiertoe behoren twee algemeen voorkomende soorten, die door hun torpedoachtige uiterlijk en `glibberigheid` aan minivisjes doen denken en Zilvervisjes worden genoemd.
Zilvervisjes of Franjestaarten
Het Echte zilvervisje, Lepisma saccharina, het Ovenvisje, Thermobia domestica, en het Papiervisje, Ctenolepisma longicaudatum, zijn vertegenwoordigers van de orde Thysanura. De diertjes dragen aan de kop twee lange antennen en aan het achterlijf drie lange staartdraden. Ze danken hun `glibberigheid` aan een bekleding van fijne schubbetjes die gemakkelijk loslaten als ze worden vastgepakt. De Thysanura zijn zeer primitieve insecten die geen gedaanteverwisseling (metamorfose) doormaken. Wel vervellen ze regelmatig. De enige verandering, afgezien van een toename in lengte, is het verschijnen van de schubben na de eerste paar vervellingen. Ze doen er wel 20 of meer maanden over om volwassen te worden en hebben dan een lengte van 10-12 millimeter (exclusief de lange antennen en staartdraden). Vele soorten Thysanura blijven vervellen gedurende hun hele leven, dat wel vier tot vijf jaar kan duren.
Zilvervisje
Het zilvervisje is een algemeen diertje binnenshuis. De naam verwijst zowel naar de lichaamsvorm als naar het zilverkleurige schubbenkleed. Hoewel het algemeen is, wordt het weinig gezien, omdat het voornamelijk in het donker actief is. Overdag zit het weggekropen op donkere en bij voorkeur enigszins vochtige plaatsen.
Zilvervisjes
Wetenschappelijke naam: Thysanura (orde binnen de Oer- of Ongevleugelde insecten, Apterygota of Ametabola)
Zilvervisjes of Franjestaarten behoren tot de geleedpotigen (Arthropoda, de groep waartoe bijvoorbeeld ook de spinnen, insekten en duizendpoten behoren). Zilvervisjes zijn ontstaan gedurende het Krijt(ca. 140 tot 65 miljoen jaar geleden). Ze worden het meest verwant geacht met de Monuren. Ook lijken ze wel op Rotsspringers, die echter een anders gebouwde kaak hebben.
Zilvervisjes leven onder schors, in bladafval en in grotten. In huis kunnen ze schade aanrichten door papier en andere organische producten te eten. Zeer bekend is het Zilvervisje of Suikergast (Lepisma saccharina), dat algemeen in huizen voorkomt, maar alleen op vochtige plekken. Het Ovenvisje (Thermobia domestica) gedijt het best bij een temperatuur van ca. 37 °C en werd daardoor veel bij bakkersovens aangetroffen. Veel schadelijker is het Papiervisje (Ctenolepisma longicaudatum), dat naast zetmeel- ook cellulosehoudende producten eet, zoals papier en kunstzijde. Het wordt vooral aangetroffen op warme droge plaatsen, bijv. in de boekenkast of bij de verwarming.
Het zijn langwerpige insecten zonder vleugels die gekenmerkt worden door drie lange staartdraden. Aan hun borststuk hebben ze zijflappen. Deze zijflappen zouden als voorlopers van vleugels kunnen worden beschouwd.
Zilvervisjes
Andere naam: Franjestaarten Wetenschappelijke naam: Thysanura (orde binnen de Oer- of Ongevleugelde insecten, Apterygota of Ametabola)
Zilvervisjes of Franjestaarten behoren tot de geleedpotigen. Het zijn langwerpige insecten zonder vleugels die gekenmerkt worden door drie lange staartdraden. Ze worden het meest verwant geacht met de Monuren. Ook lijken ze wel op Rotsspringers, die echter een anders gebouwde kaak hebben. Franjestaarten leven onder schors, in bladafval en in grotten. In huis kunnen ze schade aanrichten door papier en andere organische producten te eten. Zeer bekend is het Zilvervisje of Suikergast (Lepisma saccharina), dat algemeen in huizen voorkomt, maar alleen op vochtige plekken. Het Ovenvisje (Thermobia domestica) gedijt het best bij een temperatuur van ca. 37 °C en werd daardoor bij bakkersovens aangetroffen. Veel schadelijker is het Papiervisje (Ctenolepisma longicaudatum), dat naast zetmeel- ook cellulosehoudende producten eet, zoals papier en kunstzijde. Het wordt vooral aangetroffen op warme droge plaatsen, bijv. in de boekenkast of bij de verwarming.
Zo doof als een...
Wat zeg je me nou? Zijn kwartels doof? Nee hoor, zoals de meeste vogels kunnen kwartels prima horen. Waarschijnlijk is die uitdrukking ontstaan omdat een kwartel zo laat wegvliegt als je in de buurt komt. Dat is zijn verdediging: hij neemt op dat moment zijn natuurlijke schuilhouding aan... Freeze!
Zo trots als een pauw
Pauw met ontvouwde staart. Foto: H.Berkhoudt
Om indruk te maken op een wijfje pronkt een mannetjespauw (Pavo christatus) uitbundig met zijn lange, kleurrijke staart. Sommige staartveren zijn lang, andere korter en samen vormen ze een dichte waaier.
Miniatuurpauwtjes
Aan het uiteinde van iedere staartveer zit een oogvlek, die door de kleuren en vorm net een miniatuurpauw lijkt.
Als de pauw zijn staart ontvouwt ziet het wijfje dus eigenlijk een heleboel pauwen tegelijk, waarvan de `echte` pauw de grootste is. Zo krijgt het wijfje een extra signaal (prikkel). Deze prikkel wordt ook wel een supranormale prikkel genoemd. Ook vrouwen met extra lange benen die tijdens tv-reclames in beeld zijn, zijn voorbeelden van supranormale prikkels.
Selectiemiddel
De kleur en vorm van de pauwenstaart zijn een belangrijk selectiemiddel voor het wijfje. Als een mannetje uit een zwak geslacht komt, ziek is of niet goed bestand is tegen stress of milieuveranderingen, is dat vaak te zien aan zijn staart. Deze is dan bijvoorbeeld kleiner of minder fel gekleurd en minder glanzend. Ook de symmetrie van de staart kan iets zeggen over de conditie van het mannetje. De ontwikkeling van een dier verloopt meestal symmetrisch (beide kanten ontwikkelen zich tegelijkertijd). Veranderingen in het genetisch materiaal (door bijvoorbeeld straling of giftige stoffen), of bepaalde ziekten kunnen het ontwikkelingsproces verstoren, met als gevolg een asymmetrische staart. Daarom paart een wijfje bij voorkeur met een mannetje dat een lange, felgekleurde en symmetrische staart heeft.
Zoetwater instroom noordpoolgebied
Deze kaart wat de belangrijkste rivieren zijn waarvan het zoetwater in de Noordelijke IJszee uitstroomt. De dikte van de blauwe lijnen geven het volume aan zoetwater aan. De getallen geven het aantal kubieke kilometers water per jaar aan.
terug naar artikel
Zoetwaterkwalletjes in Nederland
In de zomer verschijnen in Nederlandse zoete wateren soms plotseling kleine kwalletjes. Iedereen weet dat kwallen in zee voorkomen, maar zoetwaterkwalletjes wekken doorgaans onze verbazing. Een exotische immigrant
Het kwalletje waar het hier om gaat is Craspedacusta sowerbii, een soort die hier oorspronkelijk niet thuis hoort. Het is waarschijnlijk een toevallige immigrant uit zuidelijk Azië. De eerste waarneming in Europa dateert van 1880 en werd gedaan in aquaria in Regent`s Park, Londen. Dat kan betekenen dat de soort middels zijn minuscule poliepstadium per ongeluk werd ingevoerd met exotische waterplanten. In 1930 werden de kwalletjes voor het eerst in Nederland aangetroffen. Sindsdien worden ze hier af en toe gesignaleerd. Een toenemend aantal waarnemingen gedurende de laatste jaren zou kunnen wijzen op uitbreiding van de soort, mogelijk in samenhang met de nogal warme zomers in deze periode.
Ook de huidige, meer bewuste beleving van de ons omringende natuur en de toegenomen waterrecreatie spelen misschien een rol in de toename van het aantal waarnemingen. Minuscule poliepjes
De kwalletjes treden pas op als de watertemperatuur boven de 22°C stijgt. Ze worden dan ook uitsluitend gesignaleerd in de periode (juni)-augustus-september- (oktober). De soort kent echter generatiewisseling. Er is ook een poliepstadium dat het gehele jaar aanwezig is. De poliepjes zijn doorgaans solitair en heel klein, niet meer dan één à twee millimeter lang. Ze vallen daarom nauwelijks op.
Zoetwatermosdiertjes
Wetenschappelijke naam: Phylactolaemata (klasse binnen de Mosdiertjes, Bryozoa of Ectoprocta)
Zoetwatermosdiertjes zijn kolonievormende diertjes met een uitwendig skelet (exoskelet) van hoornachtig of gelatineachtig materiaal. De diertjes zijn vaak groter dan bij de in zee levende mosdiertjes (Buismosdiertjes en Doosmosdiertjes). Zoetwatermosdiertjes leven uitsluitend in zoet water. Met hun hoefijzervormige tentakelkrans (lofofoor) filteren ze voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Mosdiertjes, evenals de Hoefijzerwormen (Phoronida) en de Armpotigen (Brachiopoda), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.
Zomer in de duinen
Wat is het toch altijd heerlijk als de zomer er weer aan komt. Om je heen zie je de planten uit de grond rijzen en hun blaadjes ontvouwen. Je wordt omringd door honderden geuren en kleuren.
Ook in het duingebied is het dan heerlijk vertoeven. Veel mensen gaan met mooi weer op het strand liggen, maar u zou eens een kijkje moeten nemen in de duinen. Het landschap lijkt wel herboren. Graspollen steken fier hun pluimen de lucht in. Planten pronken met hun bloemetjes en lonken naar de bijen. Heerlijke geuren liggen voor het opsnuiven. Na een regenbuitje kan het zijn dat je appeltjes ruikt. Deze geur is afkomstig van de egelantier, een wilde roos. Aan het begin van de zomer kun je hem herkennen aan de donkerroze bloemetjes met een randje wit rondom het hart. In juni is de vlier bewapend met grote hoeveelheden roomwitte bloemschermen. Van de bloemschermen van de vlier kun je een lekker fris drankje maken.
Je hebt nodig:
5 bloemschermen
2 liter water
het sap van 1 citroen
200 gram suiker
Leg de met zon beschenen bloemschermen 4 tot 6 dagen in het water met de suiker en het citroensap. Het resultaat: een prima dorstlesser.
Een typische plant in het duingebied is de nachtsilene. Deze plant is bijzonder vanwege zijn bloemen. Overdag zien de bloemtrossen er uit alsof ze zijn uitgebloeid. Tijdens een avondwandeling blijkt dit echter bij lange na niet zo te zijn. De nachtsilene schittert dan met een wolk van witte sterretjes. Elk bloempje bloeit gemiddeld drie nachten achter elkaar en verspreidt een heerlijke geur.
Zomereik
In de kuststreek vindt men zomereiken in duinbossen op licht kalkhoudende bodem. Ze zijn daar vroeger aangeplant als geriefhout en later om de bossen om te vormen van naald- naar loofbos. De zomereik stelt hoge eisen aan de grond, geeft in het binnenland de voorkeur aan rivierdalen en vlaktes en staat liever niet op steenachtige of droge bodem. Een eik kan meer dan 1000 jaar oud worden!
Namen: Ned: Zomereik Lat: Quercus robur L. Eng: English oak; British oak; Pedunculate oak Fra: Chêne pedonculéDui: Sommer Eiche; Stiel-Eiche
Zomergasten in de stad
`s Zomers trekken bepaalde soorten naar ons land en komen ook in en om de stad terecht.
Watersla Pistia stratioides
Watersla in ons open water bestaat uit ontsnapte vijverplanten. Ze horen in de tropen thuis, en zijn niet winterhard. `s Zomers groeien ze bij warm weer supersnel en vormen dichte matten op het water. Dat is lastig voor de scheepvaart, maar ook voor het onderwaterleven dat licht en zuurstof nodig heeft.
Kolibrievlinder Macroglossum stellatarum
De kolibrievlinder komt uit het Middellandse Zeegebied, maar vooral in hete zomers is hij ook in ons land te vinden. Zoals zijn naam al doet vermoeden, kan deze vlinder stilhangend in de lucht nectar uit bloemen opzuigen.
Bloemenrijke tuinen met goede nectarplanten zoals vlinderstruiken, tabaksbloemen en kamperfoelie zijn onweerstaanbaar voor de kolibrievlinder.
Gierzwaluw Apus apus
Gierzwaluwen zijn typische zomergasten. Als zwarte sikkels scheren ze door de lucht, daarbij een schril gierend geluid uitstotend. Eind april-begin mei komen ze naar ons land om te broeden, en trekken in augustus alweer naar het zuiden.
Gierzwaluwen nestelen bij voorkeur onder dakpannen of in muurholten van huizen en gebouwen.
Ooievaar Ciconia ciconia
Een tijd lang ging het niet goed met de ooievaar. Maar dankzij beschermingsmaatregelen, een beter milieu, en meer voedsel en nestgelegenheden weet deze statige vogel ons tegenwoordig iedere lente vanuit Afrika te vinden.
Tjiftjaf Phylloscopus collybita
De tjiftjaf is een onopvallend vogeltje dat graag in hoge bomen zit.
Zomertaling
Wetenschappelijke naam: Anas querquedula
Aantal broedparen in Nederland: 1600-1900 (1998-2000)
Biotoop: open, ondiep moeras met rijke vegetatie
Zomertortel
Wetenschappelijke naam: Streptopelia turtur
Aantal broedparen in Nederland: 10.000-12.000 (1998-2000)
Biotoop: landbouwgebied met dichte hagen en struikgewas
Geluid: Zomertortel
zonder gootje
het slakkenhuisje heeft een navel naast de mondopening het slakkenhuisje heeft geen navel naast de mondopening
Zonnebloemen
De meeste mensen zullen vanaf kind af aan al gefascineerd zijn geweest door de grote felgekleurde zonnebloem (Helianthus Anuus). Voor kinderen gaat het opkweken van bloemen en planten vaak te langzaam, maar de zonnebloem heeft een flinke groeisnelheid, ziet er aantrekkelijk en groots uit en is bijna overal op te kweken. Voor volwassenen heeft de zonnebloem vaak een nostalgische en romantische associatie met landelijke en romantische tafereeltjes of ouderwetse cottages, in het echt of op schilderijen en plaatjes.
De zonnebloem is een plant die weinig eisen stelt aan de grond, maar wel graag op een zonnige plaats staat. In uw tuin is hij dus heel gemakkelijk op te kweken.
De zonnebloem heeft verschillende functies:
De bloemen worden goed bezocht door allerlei insecten.
In het najaar eten vogels de vetrijke zaden. Vooral Koolmezen en halsbandparkieten smullen van de pitten - de grote groene halsbandparkiet (met rode halsband), die in Nederland steeds vaker voorkomt, haalt hiervoor soms acrobatische toeren uit.
Bloemsierkunstenaars gebruiken de nog volle zaadhoofden voor winterse decoraties.
Een haag van zonnebloemen vormt een goede natuurlijke windsingel.
De gele zonnebloem is de bekendste, maar er zijn in tuincentra en bij zaadfirma`s nog vele andere variëteiten te koop: enkele en gevulde, hoge onvertakte, lage vertakte, en verschillende kleurvariëteiten zoals karmozijn, oranje, lichtgeel en gemengd.
Zonnebloemen zijn eenvoudig te zaaien en op te kweken.
Zonnedauwfamilie
Soorten uit de zonnedauwfamilie hebben bladeren met haren die voorzien zijn van een kleverige vloeistof om insecten te kunnen vasthouden en verteren. Naast muggen en vliegen worden ook grotere insecten, zoals kleine kevers en libellen gevangen. Deze verteerde diertjes leveren een aanvulling op de mineralen die de zonnedauwplant uit de bodem kan halen. Op deze manier overleven deze planten in sterk voedselarme milieus.
De Vleet behandelt twee soorten zonnedauw: de ronde en de kleine zonnedauw.
Zonnester
De zonnester is een grote zeester: hij kan 35 cm in diameter worden, met 8 tot 14 armen. Het is een geduchte rover: weekdieren (met schelp en al), mosdiertjes, zeekomkommers, zee-anemonen, maar ook ook gewone zeesterren staan op zijn dieet. Deze soort kan in ondiep water voorkomen, maar ook tot op 1200 meter diepte. In de zuidelijke Noordzee is hij vrij zeldzaam; normaal gesproken leeft de zonnester in noordelijker wateren.
Namen: Ned: Zonnester Lat: Crossaster papposus Eng: Common sunstarDui: Sonnenstern Dan: Piggede søsol
Zoogdieren en hun poten
Het contrast lijkt enorm: een otterklauwtje of koalahandje tegenover een olifantenpoot of paardenbeen. Maar zo verschillend zijn ze eigenlijk niet. Sterker nog: de poten van álle zoogdieren lijken op elkaar. Al stampt de olifant het hardst.
Rond 400 miljoen jaar geleden moet het zijn gebeurd: de oerversie van de poot werd uitgevonden. Steeds meer zeebewoners kropen uit het water en veroverden geleidelijk het land. Hun vinnen veranderden daarbij langzaam van vorm. Van ledematen om zijwaarts mee te peddelen werden het poten om op te staan en te lopen. De nieuwe pootgebruikers kwamen er in alle vormen, soorten en maten. Als reptielen, vogels en sauriërs én als reptielachtige zoogdieren. Daaruit ontwikkelden zich de echte zoogdieren. Over de precieze toedracht worden verhitte, wetenschappelijke debatten gevoerd. Maar waar de geleerden het wel over eens lijken te zijn, is dat er uiteindelijk maar een paar oerdieren aan de wieg van de duizenden zoogdieren van nu hebben gestaan.
Het is verbijsterend, maar alle uiteenlopende pootvormen zijn dus heel dicht bij elkaar begonnen. Met een beetje goede wil is het nog te zien. Het basisconcept is vrijwel altijd hetzelfde: vier poten grofweg op de hoeken van de romp met meestal vijf vingers per poot. Maar vanuit die basis zijn de poten heel verschillende richtingen op gegaan. Het maakt voor de vorm van de poten immers nogal wat uit of ze voor een leven in het bos of op de steppe dienen. Laat staan als het dier, zoals de zeeleeuw, toch maar weer besluit het water in te gaan.
Zoogdieren van de Waddenzee
In de Waddenzee leven een paar soorten zoogdieren, waarvan de gewone zeehond de bekendste is. Er leeft ook een groep grijze zeehonden. De bruinvis kwam tot halverwege de vorige eeuw nog veel voor in de Waddenzee. Een heel enkele keer worden dolfijnen gezien.
Zoogdieren van noord- en zuidpool
Landzoogdieren
In het noordpoolgebied komen plantenetende landzoogdieren van lemmingen (ter grootte van een hamster en behorend tot de Knaagdieren ofwel Rodentia), sneeuwhazen (behorend tot de Haasachtigen ofwel Lagomorpha) tot rendieren en muskusossen (beide behorend tot de orde der Evenhoevigen ofwel Artiodactyla) voor. Bovendien carnivore zoogdieren (suborde Fissipedia van de Roofdieren ofwel Carnivora) zoals wezel, hermelijn, poolvos, wolf en ijsbeer. In het zuidpoolgebied komen helemaal geen landzoogdieren voor. Poolvos en ijsbeer
Zeezoogdieren
Zeezoogdieren, zoals walvissen (Cetacea) en zeehondachtigen (de suborde der Pinnipedia van de Carnivoren), komen in beide poolstreken voor. Als ze niet aan land kunnen komen, maken veel van de zeehondachtigen handig gebruik van het vele drijvende ijs. Onder het ijs kunnen ze vis vangen, en via gaten in het ijs kunnen ze op het ijs komen om te rusten en hun jongen werpen. Weddell-zeehond (AWI, Bremerhafen)
Bij de Pinnipedia of Vinvoetigen zijn drie hoofdgroepen te onderscheiden: de Walrussen (Odobenidae), de Zeehonden (Phocidae) en de Zeeleeuwen (Otariidae).
Walrussen met hun kenmerkende slagtanden komen alleen in het noordpoolgebied voor. Beide andere groepen hebben vertegenwoordigers zowel op het noordelijk als op het zuidelijk halfrond.
In het zuidpoolgebied is de kleine Pelsrob (op te splitsen in zeven nauw verwante soorten) de enige vertegenwoordiger van de Zeeleeuwen, te herkennen aan hun kleine oorschelpen.
Zoutbacteriën
Wetenschappelijke naam: Halobacteriales (orde binnen de hoofdafdeling Euryarchaeota)
Enkele zoutbacteriën van het geslacht Halobacterium
Zoutbacteriën zijn archaebacteriën die door hun speciale celwand bestand zijn tegen zeer hoge zoutconcentraties. Ze komen dan ook voor in zoutpannen en zoutvlaktes, maar ook in gezouten vis. Zoutbacteriën vormen kleurstoffen (carotenoïden), die zelfs vanuit vliegtuigen en satellieten te zien zijn als roze vlekken in zoutvlakten. Zoutbacterien gebruiken zuurstof voor hun energievoorziening, maar kunnen eventueel zonder zuurstof leven. Ze benutten aminozuren of koolwaterstoffen als koolstofbron. Afstammingslijst van de Zoutbacteriën
Zoutbacteriën Oer-archaebacteriën Oerbacteriën Ontstaan van het leven
Zoute Weide
Het noordelijk deel van het Nieuwlandsreid is het zilte kweldergebied de Zoute Weide. Hier heeft het kweldergebied lage middenduintjes en moeras. De Zoute weide is het gebied dat het meest te lijden heeft gehad van erosie door de Noordzee. De aanleg van de Kooi-oerd-stuifdijk zorgde er voor dat de opening naar de Noordzee -een brede slenkvlakte- werd afgesloten. Bij hoge stormvloeden stroomde het water van de Noordzee op deze vlakte.
Na de afsluiting bleef dit deel van de kwelder achter in slibafzetting. Daarom ziet het patroon van het Nieuwlandsreid er anders uit dan normaal. Kwelders plegen immers naar de zee af te lopen. Maar hier is het omgekeerde het geval: het noordelijk deel, de Zoute Weide, ligt het laagst.
Zoutlagen
Hoe ontstaan zoutlagen?
a: Als zout water verdampt, wordt het steeds zouter. b: Zoutkristallen ontstaan en zakken naar de bodem. c: Dikke lagen zout (evaporieten) ontstaan.
Zoöplankton
Plankton is de verzamelnaam voor alle vrij in het water zwevende organismen. Het zoöplankton is het dierlijke deel hiervan. Planktondiertjes kunnen zich wel verplaatsen, maar zijn niet sterk genoeg om tegen de stroom in vooruit te komen. Tot het dierlijk plankton behoren microscopisch kleine ééncelligen, maar ook veel grotere dieren zoals kwallen. Ook de vrij zwevende larven van vissen en andere grotere zeedieren behoren tot het dierlijk plankton. Driekwart van de planktonbiomassa in de Noordzee bestaat uit roeipootkreeftjes.
Planktondieren zijn er in vele soorten en maten. De kleinste diertjes bestaan uit één cel. Met het blote oog zijn ze niet te zien, maar onder de microscoop zijn hun prachtige vormen wel te bewonderen. De ééncellige trilhaar- of wimperdiertjes (ciliaten) vormen binnen het dierlijk plankton in de kustwateren de groep met de grootste aantallen. Maar niet al het zoöplankton is zo klein. Roeipootkreeftjes en larven van vissen en bodemdieren kunnen een paar millimeter groot worden. Krill bestaat uit garnaal-achtige diertjes van ongeveer drie centimeter lang. In de oceanen vormen zij het belangrijkste voedsel voor veel walvissen. Kwallen worden nog veel groter: sommige soorten kunnen een diameter van meer dan één meter bereiken.
Net als het plantaardig plankton bezitten ook een aantal planktondiertjes uitsteeksels. Deze vergroten het drijfvermogen van het dier. Vooral ééncellige planktondiertjes hebben vaak deze aanpassing. Een aantal ééncellige soorten gebruiken ook een oliedruppeltje als drijforgaan.
Zuid-Amerikaanse buidelroofdieren
Wetenschappelijke naam: Borhyaenidae (familie binnen de Amerikaanse buideldieren, Ameridelphia)
Zuid-Amerikaanse buidelroofdieren zijn uitgestorven, roofdierachtige buideldieren (Marsupialia) die leefden gedurende het Paleogeen en Neogeen (ca. 65-2,5 miljoen jaar geleden). Ze hadden grote hoektanden en scheurkiezen. Het waren zoolgangers, ze hadden korte poten en waren zwaar gebouwd. Hun grootte varieerde van de afmeting van een vos tot een leeuw.
Zuid-Amerikaanse hoefdieren
Wetenschappelijke naam: Litopterna + Notoungulata + Astrapotheria + Pyrotheria + Dinocerata (ordes binnen de Hoefdierachtigen, Ungulata)
Zuid-Amerikaanse hoefdieren zijn uitgestorven placentale zoogdieren (Eutheria, Placentalia) die leefden gedurende het Eoceen tot en met het Pleistoceen (ca. 55 miljoen jaar tot 10.000 jaar geleden). Ze leken op paarden, maar de meeste soorten hadden drie tenen in plaats van één teen.
Zuid-Chinese tijger
© WWF-Canon - J.McKinnon
De Zuid-Chinese tijger is de zeldzaamste nog bestaande ondersoort van de tijger. Hij hoort thuis in de graslanden, bossen en bergen van zuidelijk China.
Deze tijger is net iets kleiner dan de Indo-Chinese. De grondkleur is vergeleken met de andere tijgers vrij donker rood, de lichte kleur van de buik loopt niet door over de flanken.
In de jaren 1950 werden Zuid-Chinese tijgers beschouwd als schadelijk wild. Vanaf de jaren `80 kreeg de Zuid-Chinese tijger echter wettelijke bescherming, maar stroperij ging door. Naar schatting zijn er nu tussen de 20 en 30 in het wild over. In Chinese dierentuinen zijn er bij elkaar nog ongeveer 50. De toekomst voor deze ondersoort ziet er somber uit.
Andere namen: Chinese tijger
Wetensch. naam: Panthera tigris amoyensis
Engelse naam: South China tiger; Amoy tiger; Xiamen tiger
Verspreiding: zuidelijk (zuidoost) en centraal China
Voedsel: grotere prooien (vooral hoefdieren)
Lengte: 2,55 m (zonder staart)
Gewicht: tot 150 kg
Status: ernstig bedreigd
Zuidelijke butskop
De zuidelijke butskop is een spitssnuitdolfijn met een groot, rond voorhoofd, dat licht van kleur is. De kleur van de rest van het lichaam varieert, van zwartachtig tot vuilgeel. Bij mannetjes steken er 2 tanden uit aan de voorkant van de onderkaak. Hij kan zeer lang en diep duiken op jacht naar inktvissen.
Wetensch. naam: Hyperoodon planifrons
Engelse naam: southern bottlenosed whale
Verspreiding: koude wateren op het zuidelijk halfrond, van Antartica tot aan 30 graden zuiderbreedte
Voedsel: inktvis
Lengte: 6 - 7.5 m
Gewicht: 6000 - 8000 kg
Status: thans niet bedreigd
zuidelijke gladde dolfijn
Evenals de noordelijke gladde dolfijn heeft deze soort geen rugvin. De zuidelijke gladde dolfijn heeft een opvallende tekening: een zwarte rug en witte kop, flanken en borstvinnen.
Deze dolfijnen zwemmen doorgaans in groepen, vaak samen met donkergestreepte en zandloper dolfijnen.
Wetensch. naam: Lissodelphis peronii
Engelse naam: southern rightwhale dolphin
Verspreiding: diepe koude wateren van het zuidelijk halfrond
Voedsel: vis en inktvis
Lengte: 1,8 - 2,9 m, bij geboorte 80 - 100 cm
Gewicht: 60 - 100 kg
Status: geen gegevens beschikbaar
Zuidelijke Noordzee
De zuidelijke Noordzee is ondiep en druk. Het is het gebied van de drukst bevaren scheepvaartroutes ter wereld. Ook delfstoffenwinning vindt er op grote schaal plaats. De visserij op de zuidelijke Noordzee is voornamelijk gericht op de vangst van platvis. De voornaamste ondiepten zijn de Voordelta, de Bruine Bank, de Texelse Stenen, de Klaverbank en de Doggersbank. Verder ligt het Friese Front, een gebied dat enorm belangrijk is voor de zeevogels, in de zuidelijke Noordzee.
Het Nederlandse deel van de Noordzee is 57.056 vierkante kilometer groot. Dat is ongeveer anderhalf keer het landoppervlak van Nederland.
Zuidelijke stekelstaartkangoeroe
De zuidelijke stekelstaartkangoeroe Onychogalea lunata Gould, 1841 had een speciale methode om aan roofdieren te ontsnappen. Als hij werd opgejaagd, vluchtte hij een holle boom in. Voor de meeste roofdieren waren de dieren dan misschien veilig, maar de Aboriginals rookten ze gewoon uit.
Zuidelijke stekelstaartkangeroe Aanvankelijk zeer algemeen
Deze kleine kangoeroe leefde in open savannen en vlakten en was niet zeldzaam toen de eerste Europeanen naar Australië kwamen. In Zuidwest-Australië bemachtigde de verzamelaar G.C. Shortridge tussen 1904 en 1907 23 huiden voor het British Museum. Het laatste exemplaar in dat gebied werd in 1908 verzameld, waaruit blijkt dat de soort in een zeer snel tempo moet zijn uitgeroeid. Zuidelijke stekelstaartkangoeroes kwamen ook in Centraal-Australië voor. Deze populatie wist langer stand te houden dan die in het zuidwesten. In de jaren vijftig van de 20ste eeuw leefde er nog een aantal exemplaren. Sindsdien is de soort niet meer waargenomen. Zelfs de Aboriginals, de beste informatiebron als het gaat om de Australische wildernis, hebben deze kangoeroe al jaren niet meer waargenomen. Museumcollectie
De vier exemplaren in het Nationaal Natuurhistorisch Museum zijn in de 19de eeuw verzameld. Eén dier is afkomstig van John Gould, de zoöloog en illustrator die de soort heeft beschreven. Twee exemplaren zijn gekocht van de Amsterdamse handelaar G.A. Frank en één huid is verkregen via het museum in Sydney.
Zuidelijke zeebeer
Bij deze zeeberen zijn de volwassen mannetjes donkergrijs. Ze hebben geen duidelijk manen. Vrouwtjes en onvolwassen mannetjes zijn donkerbruin op de rug met een lichtere buik.
Evenals andere pelsrobben is deze soort in het verleden zwaar bejaagd door pelsjagers. Zeeberen hebben uitwendige oorschelpen en een dichte vacht.
Andere namen: Zuidelijke pelsrob; Falkland zeebeer; Falkland pelsrob
Wetensch. naam: Arctocephalus australis
Engelse naam: South American fur seal
Verspreiding: rondom Zuid-Amerika, van Vuurland tot aan Sao Paolo in het oosten en Peru in het westen en de Falkland Eilanden
Voedsel: vis (ansjovis), inktvis, kreeftachtigen en zeeslakken
Lengte: 2 m (mannetje), vrouwtje 1,5 m
Gewicht: 160 kg (mannetje), vrouwtje 60 - 90 kg, bij geboorte 3,5 - 7 kg
Status: plaatselijk algemeen
Zuidelijke zeeolifant
De Zuidelijke zeeolifantenstier is de zwaarste van alle zeehonden. Er is een groot verschil tussen mannetjes en vrouwtjes in lengte en gewicht. De zwaargebouwde mannetjes hebben een soort slurf, die ze kunnen opblazen bij het burlen om andere mannetjes te imponeren. In de paartijd zijn ze erg territoriaal. De mannetjes levern dan onderling zware gevechten.
Zuidelijke zeeolifanten zijn goede duikers en duiken gemiddeld naar een diepte van 350 meter. Daarbij blijven ze een half uur onder water. Duiken tot meer dan 1000 meter en langer dan een uur zijn niet ongewoon.
Wetensch. naam: Mirounga leonina
Engelse naam: southern elephant seal
Verspreiding: rondom Antarctica en de Antarctische eilanden en de kust van zuidelijk Zuid-Amerika en de Falkland eilanden
Voedsel: vooral inktvis
Lengte: 4,2 - 6 m (mannetje), tot 2,7 m (vrouwtje)
Gewicht: 2200 - 5000 kg (mannetje), 350 - 800 kg (vrouwtje, bij geboorte 40 - 45 kg
Status: algemeen
zuidelijke zwarte dolfijn
Deze zeer grote dolfijn - die behoort tot te spitssnuitdolfijnen - heeft 4 tanden in de onderkaak. De voorste daarvan zijn zichtbaar als de bek gesloten is. Hun voorhoofd is bol en hun huid donkergrijs tot zwart, vaak met talrijke witte littekens.
Deze soort is verwant met de bekendere noordelijke zwarte dolfijn (meestal kortweg `zwarte dolfijn` genoemd), waar hij ook veel op lijkt. De noordelijke wordt echter nog groter
Wetensch. naam: Berardius arnouxi
Engelse naam: Arnoux beaked whale
Verspreiding: diepe wateren van het zuidelijk halfrond, ten zuiden van 34 graden zuiderbreedte.
Voedsel: inktvis en bodembewonende vissen
Lengte: 7,8 - 9,7 m, bij geboorte 4,5 m
Gewicht: 7000 - 9000 kg
Status: thans niet bedreigd
zuidkaper
De zuidkaper is een baleinwalvis met opvallend veel witte uitgroeisels op zijn kop. De hoornachtige `bulten` zijn veroorzaakt door huidparasieten. De vorm en de plaats van de uitgroeisels is uniek en kan gebruikt worden om individuele walvissen te herkennen.
Er zijn vermoedelijk zo`n 7000 zuidkapers. Op het noordelijke halfrond leeft een nauw verwante walvis: de noordkaper. Van deze soort zijn er hooguit nog 350.
Wetensch. naam: Eubalaena australis
Engelse naam: southern right whale
Verspreiding: koude en gematigde zeeën op het zuidelijk halfrond
Voedsel: plankton en krill
Lengte: tot 18 m, bij geboorte 5 - 6 m
Gewicht: 60.000 - 80.000 kg, bij geboorte 1000 kg
Status: thans niet bedreigd
Zuigvis
Wetenschappelijke naam: Remora remora
Behoort tot de Vissen Baarsachtige beenvissen
Komt voor in:tropische oceanen
De Zuigvis is een lifter
De rugvin van de zuigvis is omgevormd tot een zuignap. Daarmee hecht hij zich vast aan grote zeedieren, zoals zeeschildpadden, haaien en walvisachtigen.
De gastheer biedt veiligheid en transport. Als de zuigvis voedsel vindt, laat hij zich los. De Zuigvis leeft vooral van kleine visjes en kreeftachtigen.
De Zuigvis is dus een meelifter, geen (voedsel)parasiet.
Zure regen
Door zure regen neemt de vitaliteit van de bossen af. Ook op Terschelling is dit het geval, al behoort het eiland tot de gebieden waar de minste hinder van zure regen ondervonden wordt. Afname in vitaliteit openbaart zich door dode randen rond en vlekken op de bladeren. Vooral naaldbomen zijn erg kwetsbaar bij aantasting. Ze moeten tenslotte een aantal jaren met hun bladeren doen, in tegenstelling tot loofbomen, die ieder jaar nieuwe bladeren maken.
Gezonde dennen doen 3 - 4 jaar met hun naalden; op Terschelling zijn door de zure regen veel dennen te vinden met naalden die niet ouder dan 2 jaar zijn!
Weblinks:
Meer over zure regen: http://www.milieuloket.nl/9292000-modulesf-vfyfeh7x4000
Zuurstofgebrek bij geboorte
Kinderen kunnen zowel voor, tijdens als na de geboorte problemen krijgen met de bloedvoorziening naar de hersenen.
Energievoorziening van de hersenen
Voor de energievoorziening hebben de hersenen, net als elk ander orgaan, twee essentiële grondstoffen nodig: glucose en zuurstof. Deze worden via het bloed aangeleverd. Glucose wordt via de spijsvertering uit voedsel gehaald en levert energie. Zuurstof is nodig bij chemische reacties in de cel waarbij energie uit glucose wordt vrijgemaakt.
Grootverbruikers van energie
De hersenen hebben acht tot tien keer zoveel glucose en zuurstof nodig als de andere organen omdat ze dag en nacht actief zijn en dus ook continue energie verbruiken. Ze verbruiken ongeveer twintig procent van alle ingenomen zuurstof.
Continue aanlevering
De benodigde energie wordt via een constante bloedtoevoer naar de hersenen aangeleverd, los van het feit of iemand actief is of niet. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de lever kunnen de hersenen namelijk geen brandstof opslaan. Wanneer het glucosegehalte in het lichaam daalt gaan andere organen hun energieverbruik minderen zodat de energietoevoer naar de hersenen op peil blijft. Met deze energie kunnen hersencellen zelf in leven blijven en elektrische signalen aan elkaar doorgeven.
Schade
Wanneer de zuurstofstroom naar de hersenen onderbroken wordt ontstaat er al heel snel schade. Als de toevoer te lang stokt, gaan de cellen dood en is de schade in de hersenen definitief. Bij een onderbreking van vijf tot tien seconden verliest iemand het bewustzijn.
Zuurstofrevolutie
De atmosfeer bevatte aan het begin van het Proterozoïcum nog geen zuurstof, alleen oergassen, zoals zwavelwaterstof (H2S), koolstofdioxide (CO2) en stikstof.
Dit veranderde toen de cyanobacteriën (ook wel blauwwieren genoemd) ontstonden.
Sommige Oer-Archaebacteriën hadden door endosymbiose andere bacteriën in hun lichaam opgenomen, waardoor ze zelf hun voedsel konden aanmaken. De opgenomen bacteriën werkten als bladgroenkorrels. Ze namen koolstofdioxide en water op en vormden hieruit met behulp van zonlicht glucose, een belangrijke voedingsstof. Hierbij gaven ze zuurstof af als afvalstof.
De eerste zuurstof kwam niet terecht in de atmosfeer, maar werd meteen weer verbruikt in oxidatie-reacties (roesten). Grote hoeveelheden opgeloste ijzerdeeltjes (Few+) in de oceaan vormden met de vrijgekomen zuurstof ijzeroxiden (FexOy). Deze lossen niet op in water en slaan neer.
Toen al het opgeloste ijzer was neergeslagen raakte het water verzadigd met zuurstof en kwam er voor het eerst sinds het ontstaan van de aarde zuurstof in de atmosfeer. Dit wordt de zuurstofrevolutie genoemd.
Gevolgen voor het leven
De zuurstofrevolutie had grote gevolgen voor het leven op aarde. Sommige organismen wisten zich aan te passen aan deze omgeving met zuurstof. Deze bacteriën gingen zuurstof gebruiken om voedingsstoffen af te breken. Om dit te kunnen doen, namen ze andere bacteriën binnen hun celmembraan op door endosymbiose. Deze bacteriën vormden de eerste mitochondriën. Deze mitochondriën werkten als fabriekjes in de cel en leverden energie aan de cel door voedsel te verbranden.
Zwaardschedes en tafelmesheften
Mesheften (of scheermessen zoals vissers ze noemen) is de verzamelnaam voor verschillende soorten schelpdieren, waarvan het kleine en groot tafelmesheft, de grote zwaardschede, de Amerikaanse zwaardschede en de messchede de belangrijkste zijn. Ze leven tot zo`n 50 cm diep verticaal ingegraven in de bodem en eten plankton, dat ze uit het water filteren. Er wordt geëxperimenteerd met visserij op deze soorten.
Namen:
Ned: Grote zwaardschede Lat: Ensis arcuatus Eng: Sword razorDui: Schwertförmige Scheidenmuschel Dan: Ensis arcuatus
Namen:
Ned: Kleine tafelmesheft (scheermes) Lat: Ensis minor Eng: Narrow jackknife clam (razor shell)Dui: Kleine Schwertmuschel (Meerscheide) Fra: Couteau Dan: zie Latijnse naam
Namen:
Ned: Tafelmesheft Lat: Ensis siliqua Eng: Pod razor shellDui: Schotenmuschel Dan: Zie Latijnse naam
Namen:
Ned: Amerikaanse zwaardschede Lat: Ensis americanus (Ensis directus) Eng: American Jack knife clam (American razor-shell)Dui: Amerikanische Schwertmuschel Dan: Amerikansk knivmusling
Zwaardvis
Wetenschappelijke naam: Xiphias gladius
Behoort tot de Vissen Baarsachtige beenvissen, Zwaardvissen
Komt voor in:tropische en gematigde oceanen en zeeën
De Zwaardvis is een supersprinter
De Zwaardvis behoort tot de snelste vissen ter wereld. Hij leeft solitair en jaagt op andere vissen.
Een vis met zo`n levenswijze en spiermassa heeft veel voedsel nodig. De bouw van een zwaardvis is helemaal afgestemd op de jacht. Door zijn snelheid en grootte is de zwaardvis veilig voor de meeste andere roofvissen.
Het `zwaard` stelt de vis waarschijnlijk in staat in korte tijd op snelheid te komen. De scherpe punt vermindert de werveling en daarmee de weerstand van het water.
Zwanenbloem
Zwanenbloem is een wettelijk beschermde moerasplant. Hij heeft roze bloemschermen op 1,5 meter hoge stengels. Hij houdt van ondiep, zoet of enigszins brak water. Hij groeit langs sloten, vaarten en afwateringskanalen. Zwanenbloem is niet erg gevoelig voor matige watervervuiling. Wanneer andere waterplanten daardoor verdwijnen, doet deze oeverplant het juist goed. Soms is het de enige soort die overblijft. Bij sterke verontreiniging of vermesting verdwijnt zwanenbloem wel.
Op Texel staan zwanenbloemen onder meer langs het Waal en Burgerdijkje en in de sloten van de Hemmer.
Namen: Ned: Zwanenbloem Lat: Butomus umbellatus Eng: Flowering rush Fra: Jonc fleuri (butome en ombelle)Dui: Schwanenblume
zwanenhalsfuut
Deze Noord-Amerikaanse fuut heeft een lange, slanke hals. Zijn verenkleed is `s zomers niet veel anders dan in de winter en minder sierlijk dan dat van onze fuut: overwegend zwart en wit.
De balts is echter erg spectaculair. Vooral het deel waarbij beide partners zich samen `watertrappelend` over het water bewegen. De ouders brengen de jongen gezamenlijk groot. De eerste vier weken dragen ze hen vaak op de rug.
Aan het eind van de 19e eeuw werd de zwanenhalsfuut zwaar bejaagd om zijn zijdeachtige buikveren. De soort is deels weer hersteld maar heeft plaatselijk wel weer te lijden onder vervuiling, verstoring en biotoopverlies.
Wetensch. naam: Aechmophorus occidentalis
Engelse naam: Western grebe
Verspreiding: centraal en zuidelijk Noord-Amerika
Voedsel: vis
Lengte: 55 - 75 cm
Gewicht: 1 - 2 kg
Status: plaatselijk algemeen
zwanenmossel
Deze zoetwatermossel is het grootste schelpdier van ons land. Zijn schelp is vrij dun, bruinachtig en aan de binnenkant bedekt met parelmoer.
Met zijn voet (die eruit ziet als een tong) trekt hij zichzelf de bodem in. Zoals de meeste schelpdieren filtert de zwanenmossel zijn voedsel uit het water door het door zijn kieuwen te pompen. Soms trilt hij om slib van de bodem op te warrelen. Met behulp van zijn tong kruipt de mossel door de bodem en laat zo soms een duidelijk spoor na. De met papillen bezette instroomopening en kleinere uitstroomopening (met gradde rand) blijven steeds vrij.
De zwanenmossel heeft net als ander zoetwatermossels een bijzondere manier van voortplanten. De eitjes worden door via het water opgenomen zaadcellen bevrucht en ontwikkelen zich binnen de broedkiewen van de moeder tot zo`n 300.000 larven. Deze worden in het water geloosd en hechten zich aan een vis. Daarop leven ze enige tijd parasitair waarna ze zich tot een klein mosseltje ontwikkelen en loslaten.
Wetensch. naam: Anodonta cygnea
Engelse naam: swan mussel
Verspreiding: Europa
Voedsel: (plantaardig) plankton
Lengte: 7 - 20 cm
Zwanewaterduinen
De Zwanewaterduinen is een gebied van 76 hectare groot. Het duingebied is een naar binnen geschoven zeereep met daar achter lage duinen. Aan de zuidkant wordt het gebied van de Zwanewaterduinen begrensd door de Ballumer stuifdijk. Deze dijk hoort bij een stelsel van moldijken die tussen 1804 en 1812 zijn aangelegd. Vanaf toen waren Hollum en Ballum beschermd tegen het bij stormvloeden binnendringende water van de Noordzee.
De ruige begroeiing in het gebied is vergelijkbaar met die van de Ballumerduinen. Er groeit o.a. kruipwilgstruweel, duindoorn en wilgen. Het gebied herbergt ongeveer 23 broedvogels, waaronder de wulp en de tapuit. Ook de roodborsttapuit, torenvalk en ransuil worden hier waargenomen.
Zware metalen
Zware metalen hebben in hun zuivere vorm een hoog soortelijk gewicht, vandaar de term `zwaar`. Van nature komen hele lage concentraties van verbindingen van zware metalen voor in het milieu. Een deel hiervan is als `sporenelementen` voor planten en dieren van essentieel belang. In rivieren en in zeewater komen verschillende soorten zware metalen voor: de belangrijkste zijn zink, chroom, koper, nikkel, arseen, lood, cadmium, tin, titanium en kwik. Verbindingen van zware metalen zijn giftig, maar de huidige concentraties in het kust- en zeewater zijn gemiddeld genomen zo laag dat ze geen bedreiging voor het ecosysteem meer vormen. Dat is anders geweest, maar dankzij internationale afspraken en veranderingen in productieprocessen van fabrieken worden lozingen van zware metalen nu redelijk binnen de perken gehouden.
Bronnen van zware metalen
De veel geringere afvoer van metalen leidde ertoe dat de concentraties in de periode 1980-2000 zowel in het Noordzeewater als in de organismen sterk zijn afgenomen. Bovenstaande grafiek laat zien dat de aanpak van de lozingen van cadmium, zink en kwik al vanaf 1975 succes had. Toen zette een sterk dalende trend in die ertoe leidde dat de concentraties van deze stoffen tussen 1985 (kustwater) en 1996 (Westerschelde) de streefwaarden bereikten.
De aanpak van de lozingen van chroom, koper, lood en nikkel verliep wat minder voorspoedig. Na een aanvankelijke daling tussen 1975 en 1981 stabiliseerden de concentraties van deze stoffen op een te hoog niveau.
Zware mineralen
Het zand in de Nederlandse ondergrond bestaat voor het grootste deel uit het mineraal kwarts en wat veldspaat. Slechts enkele procenten van het zand bevat andere mineralen. Om deze mineralen te kunnen bestuderen, scheiden we de lichte van de zware. Die laatste groep is met een hoger soortelijk gewicht dan 2,8 zwaarder dan kwarts en veldspaat. Na scheiding worden de zware mineralen geïdentificeerd op basis van hun kenmerken. Met name in fluviatiele sedimenten blijken deze in zeer specifieke associaties voor te komen die ons veel leren over de herkomst van het sediment.
De zware mineralen verdelen we meestal in twee hoofdgroepen. De eerste groep bevat de stabiele mineralen, ook wel de B-associatie genoemd. Hiertoe behoren bijvoorbeeld toermalijn, stauroliet, zirkoon en de metamorfe mineralen, waaronder distheen, andalusiet en sillimaniet. Deze mineralen verweren niet snel. Sediment dat veel van deze stabiele mineralen bevat, heeft dan ook vaak een lange verweringsgeschiedenis ondergaan. In de tweede groep (A-associatie) domineren de instabiele mineralen: granaat, epidoot, alteriet, saussuriet, hoornblende, alsmede mineralen van vulkanische oorsprong, zoals augiet. In de diagrammen van figuur 190, staan de instabiele mineralen van links naar rechts uitgezet en de stabiele mineralen van rechts naar links. De curve voor de restgroep, met onder andere zirkoon, vormt de grens tussen beide groepen.
In de Rijnsedimenten (Formaties van Waalre en Sterksel) domineren instabiele mineralen sinds het Laat-Plioceen(3,6 tot 2,6 miljoen jaar geleden).
Zwart koraal
Evenals edelkoralen zijn bepaalde soorten zwart koraal zeer in trek voor het maken van sieraden. De commerciële soorten worden ernstig bedreigd door overexploitatie. Wat is zwart koraal?
Zwart koraal wordt doorgaans niet tot de edelkoralen gerekend, hoewel het skelet als grondstof voor sieraden evenzeer in trek is. Edelkoralen zijn 8-stralige bloemdieren (Octocorallia), terwijl zwarte koralen 6-stralig zijn (Hexacorallia). Binnen deze groep vormen ze een de aparte orde, naast bijvoorbeeld de steenkoralen en de zeeanemonen. Hoewel de groeivorm lijkt op die van de edelkoralen, hebben de poliepen altijd zes ongeveerde tentakeltjes in plaats van acht geveerde. In tegenstelling tot de meeste andere koralen bestaat het skelet van zwarte koralen niet uit kalk, maar uit hoorn (keratine), dezelfde stof waaruit onze nagels en haren bestaan. Slechts een tiental soorten vormt een skelet dat dik genoeg is om handelswaarde te hebben. Ze worden vooral gevonden in de tropen van de Indische en westelijke Stille Oceaan, en in de Caribische Zee. Amuletten en sieraden
De wetenschappelijke naam Antipatharia voor de orde der zwarte koralen is afgeleid van het Griekse anti (tegen), en pathic (gevoel van tegengestelde aard). Deze naam verwijst naar het klassieke gebruik van zwart koraal als amulet of talisman tegen kwade krachten, ziekte of ongeluk. Overigens gebruikte men voor dit doel ook andere materialen, waaronder bloedkoraal. In de laatste decennia is zwart koraal in toeristische gebieden in toenemende mate populair geworden.
Zwartbrauwmuistimalia
In de 19de eeuw ging men anders om met het geven van wetenschappelijke namen dan tegenwoordig. De publicatie van een nieuwe soortnaam is nu aan een groot aantal voorschriften gebonden. Vroeger werden, bij gebrek aan algemeen geldende regels, nieuwe namen echter zonder probleem op labels van museum exemplaren geschreven, zonder de naam ook daadwerkelijk te publiceren. Zo stonden aan het begin van de 19de eeuw op de labels in de collectie van het toenmalige Rijksmuseum van Natuurlijke Historie tal van nieuwe, ongepubliceerde namen die door de directeur C.J. Temminck bedacht waren. Eerste publicatie
Toen Charles Lucien Bonaparte, de verbannen neef van keizer Napoleon, in Leiden werkte, schreef hij een boek getiteld `Conspectus Generum Avium` over de vogels in Europese musea. Omdat hij daarbij veel van de door Temminck bedachte namen voor het eerst publiceerde, worden deze nu aan Bonaparte toegeschreven. Dat gebeurde onder andere met een onopvallende bruine timalia Trichastoma perspicillatum (Bonaparte, 1850), waar Temminck de naam Cacopitta perspicillata voor bedacht had.
Zwartbrauwmuistimalia Vindplaats gecorrigeerd
Bonaparte ging ervan uit dat dit exemplaar van Java afkomstig was. Het vogeltje was echter verzameld door C.A.L.M. Schwaner, die voor het museum verzamelde in het zuiden van Borneo. De Zwitser Johann Büttikofer, die aan het eind van de 19de eeuw conservator van de vogelafdeling was, ontdekte deze vergissing en corrigeerde de vindplaats. Op dat moment waren nog steeds geen andere exemplaren van de zwartbrauwmuistimalia bekend.
zwarte beer
De naam van deze beer is verwarrend, want hij is ook vaak bruin. In sommige streken komen zelfs bijna witte `zwarte beren` voor. Zijn oren zijn groter en meer rechtop staand dan die van de bruine beer. Ook ontbreekt bij de zwarte beer de schouderbult die bij de bruine beer vaak opvalt.
Ondanks dat ze alleen in Noord-Amerika voorkomen zijn zwarte beren het talrijkst van alle beren. Ze kunnen zich goed aan verschillende omstandigheden aanpassen en voelen zich zowel in droge, warme gebieden in Mexico als in de vochtige, koude bossen en toendra`s van Alaska en Canada thuis. In de koude gebieden houdt hij een lange winterslaap, soms wel 8 maanden.
De zwarte beer is vooral een planteneter. Hij klimt goed en veel in bomen. In wildparken bedelt en steelt hij ook voedsel bij toeristen of plundert hij vuilnisbakken.
Andere namen: Amerikaanse zwarte beer
Wetensch. naam: Ursus americanus
Engelse naam: black bear; American black bear
Verspreiding: Noord-Amerika
Voedsel: planten, vlees, vis
Lengte: 1,3 - 1,9 m, staart 7 - 15 cm
Gewicht: 55 - 300 kg
Status: thans niet bedreigd
zwarte brulaap
De zwarte brulaap is een van de meest voorkomende brulapen. In totaal worden er 9 soorten brulapen onderscheiden.
Brulapen leven bijna volledig in de bomen en komen alleen op de grond als het echt noodzakelijk is. Hun lange grijpstaart heeft een onbehaard deel onder het uiteinde voor een betere grip.
Brulapen leven in groepen; meestal harems met één volwassen man en 4 tot 20 vrouwtjes en hun jongen. De groepjes laten vooral in de ochtend en tegen de avond luidkeels aan andere groepen weten waar ze zitten. Het gebrul is tot 5 kilometer ver te horen. Ze kunnen zo veel geluid maken door een speciaal vergroot tongbeen in de hals dat als klankkast fungeert.
Wetensch. naam: Alouatta caraya
Engelse naam: black howler monkey
Verspreiding: Oostelijk Bolivia, zuidelijk Brazilië, Paraguay en Noordelijk Argentinië
Voedsel: vooral bladeren en de vruchten van wilde vijgen
Lengte: 50 - 65 cm, staart 60 cm
Gewicht: 4 - 7 kg
Status: algemeen
Zwarte den
Het aangeplante bos `De Dennen` op Texel dankt zijn naam aan de zwarte den. Dit is een boom die weinig eisen stelt aan de bodem en een voorkeur heeft voor kalkrijke grond. Hij kan op vrijwel humusloos stuifzand groeien. Deze den verdraagt de zeewind beter dan de grove den, maar heeft toch nog de bescherming van een windsingel van loofhout nodig om achter op te groeien. De zwarte den kent veel ondersoorten, waaronder de Corsicaanse en de Oostenrijkse den die veel op elkaar lijken. In de Nederlandse duinbossen zijn vooral Corsicaanse dennen aangeplant.
Deze soort kan ongeveer 600 jaar oud worden. Het hout van de zwarte den bevat veel hars en is daarom goed bestand tegen vocht. De hars is een grondstof voor de productie van terpentijn.
Namen: Ned: Zwarte den (Corsicaanse den) Lat: Pinus nigra maritima Eng: Black Pine Fra: Pin de CorseDui: Kalabrische Schwarzkiefer
Namen: Ned: Zwarte den (Oostenrijkse den) Lat: Pinus nigra nigra Eng: Black PineDui: Schwarzföhre Fra: Pin noir d`Autriche
Zwarte els
Zwarte els komt overal in Nederland bij zoet oppervlaktewater voor. Deze boom staat langs beken, sloten en riviertjes en vormt bosjes op laag gelegen, natte plaatsen. Hij kan goed tegen afwisselende droogte en vochtigheid. De windsingels die op Texel de dennen tegen zeewind beschermen, bestaan dan ook deels uit elzen. Elzenhout is wat oranje van kleur. Vroeger werd het hout veel gebruikt voor klompen. Tegenwoordig wordt van elzenhout onder meer speelgoed gemaakt.
Namen: Ned: Zwarte els Lat: Alnus glutinosa Eng: Alder Fra: Aulne noirDui: Schwarzerle
zwarte heidelibel
Het volwassen mannetje van deze libel is helemaal zwart. Het vrouwtje is geelbruin en heeft op de zijkant van haar borststuk een zwarte band met daarin drie gele vlekjes. Vrouwtjes en jonge mannetjes zijn vooral goed herkenbaar aan de zwarte driehoek op de rug van hun geelbruine borsstuk.
Deze soort komt bijna alleen bij vennen en hoogveen voor. In Nederland is hij daar tamelijk algemeen. In sommige jaren kan deze libel zich explosief vermenigvuldigen.
Wetensch. naam: Sympetrum danae
Engelse naam: black darter
Lengte: spanwijdte 45 - 55 mm
zwarte kaaiman
© 1998 Adam Britton
De zwarte kaaiman is de grootste van de alligators en kaaimannen en de grootste krokodil van Zuid-Amerika. Deze soort is door bejaging om zijn huid erg zeldzaam geworden. Waarschijnlijk waren er een eeuw geleden nog honderd keer zoveel als nu. De zwarte kaaiman jaagt vooral `s nachts, ook op het land.
Wetensch. naam: Melanosuchus niger
Engelse naam: black caiman
Verspreiding: stroomgebied Amazone en Orinoco
Voedsel: vis, watervogels, zoogdieren
Lengte: 4 - 6 m
Status: thans niet bedreigd
zwarte kraai
De zwarte kraai is de bekendste van de kraai-achtigen (familie Corvidae). Hij wordt dan ook meestal kortweg aangeduid als `kraai`. Andere kraaiachtigen die ons land voorkomen zijn roek, kauwtje, gaai, ekster en raaf. De bonte kraai (met een lichtgrijs lijf) is een ondersoort van de zwarte kraai. Op de raaf na is de zwarte kraai de grootste.
Zwarte kraaien leven doorgaans in paren, die hun nest ergens hoog in een boom bouwen. Ze broeden dus niet in kolonies zoals roeken of met meerdere stellen bij elkaar zoals kauwtjes.
Andere namen: gewone kraai
Wetensch. naam: Corvus corone
Engelse naam: crow; carrion crow
Verspreiding: Europa, Azië
Voedsel: graan, vruchten, kleine beestjes, eieren, aas
Lengte: 50 cm
Status: algemeen
Zwarte Kraai
Wetenschappelijke naam: Corvus corone
Aantal broedparen in Nederland: 70.000-100.000 (1998-2000)
Biotoop: open landschap met bomen
Geluid: .Zwarte Kraai Bron: Luisteren in het Duin Copyright: Wil Heemskerk
zwarte lemur
zwarte lemur, vrouwtje © Wereld Natuur Fonds
De mannetjes van deze halfapen zijn effen zwart, de vrouwtjes hebben een rode, bruine of grijze kleur. De ogen zijn bruin, maar er is een ondersoort (de blauwoog maki) waarbij de mannen helder blauw, grijs of groen gekleurde ogen hebben.
De zwarte lemur leeft in groepjes van 5 tot 15 dieren in vochtige wouden in het westen van Noord-Madagaskar. Daar zoeken ze zowel overdag als een deel van de nacht naar voedsel. Dat ze `s nachts op pad gaan is wellicht een gevolg van de bejaging door mensen.
Andere namen: moormaki; zwarte maki
Wetensch. naam: Lemur macaco
Engelse naam: black lemur
Verspreiding: Noord-Madagaskar
Voedsel: vruchten, bloemen, bladeren, bast, paddestoelen, nectar
Lengte: 30 - 45 cm, staart 40 - 60 cm
Gewicht: 2 - 3 kg
Status: kwetsbaar
Zwarte mees
Zwarte mezen zijn vogels die bij voorkeur in naaldbossen leven. Hun lange en dunne snalveltje is zeer geschikt voor het oppikken van insecten uit dennenkegels of boomschors. Ze maken hun nest laag bij de grond in een vermolmde boomstronk.
Zwarte mezen zijn vrij zeldzaam. Ze zijn ook niet gemakkelijk te ontdekken, omdat ze altijd verborgen tussen het dichte naaldhout naar insecten zoeken. Een enkele maal is er een invasie van zwarte mezen uit Scandinavië. Dan zijn ze wat gemakkelijker te vinden. Men vervangt de laatste jaren veel naaldhout door loofbos. Voor veel zangvogels is dat wel gunstig, maar zwarte mezen ondervinden er nadeel van. Zij zijn uitsluitend aangewezen op naaldbomen.
Namen: Ned: Zwarte mees Eng: Coal titDui: Tannenmeise Lat: Parus ater Fr: Mésange noire
Zwarte Mees
Wetenschappelijke naam: Parus ater
Aantal broedparen in Nederland: 30.000-40.000 (1998-2000)
Biotoop: naaldbos
Geluid: Zwarte Mees
zwarte neushoorn
De zwarte neushoorn onderscheidt zich vooral van de andere Afrikaanse neushoorn (de witte) door zijn puntige bovenlip waarmee hij takjes kan plukken. Hij wordt daarom ook puntlipneushoorn genoemd.
De zwarte neushoorn is het `sportmodel` onder de vijf neushoorns en haalt een snelheid van 50 km-uur. Ooit was dit de meest voorkomende neushoorn en leefde hij in het grootste deel van Afrika. Tegenwoordig is hij door afname van zijn leefgebied en door de jacht om zijn hoorn zeldzaam geworden.
Andere namen: puntlipneushoorn
Wetensch. naam: Diceros bicornis
Engelse naam: black rhinoceros (rhino); hook-lipped rhinoceros
Verspreiding: vooral nog in Oostelijk en Zuidelijk Afrika
Voedsel: takken, bladeren
Lengte: 2,9 - 3,1 m
Gewicht: 900 - 1300 kg
Status: ernstig bedreigd
zwarte rat
Zwarte ratten kunnen goed klimmen en zijn al vanaf de oudheid met schepen vanuit Azië over de hele wereld verspreid. Ze zijn vooral bekend vanwege de pest die zich zo snel via deze ratten kon verspreiden (de vlooien die op ratten leven brengen de gevreesde ziekte over op mensen).
Tegenwoordig is de zwarte rat op veel plekken verdreven door de bruine rat. De zwarte heeft een meer plantaardig dieet dan de bruine, is kleiner, minder agressief en voelt zich niet thuis in vochtige riolen zoals de bruine rat.
Andere namen: dakrat; scheepsrat
Wetensch. naam: Rattus rattus
Engelse naam: black rat; ship rat; house rat; roof rat
Verspreiding: wereldwijd
Voedsel: overwegend plantaardig, ook insecten en aas
Lengte: 16 - 23 cm, staart 25 cm
Gewicht: 200 gram
Status: algemeen
Zwarte ratten opmars
16 juni 2006 - De zwarte rat is in het nieuws omdat hij is begonnen aan een opmars vanuit het zuiden naar het noorden van ons land, en nu ook in gebouwen bij de havens van Rotterdam en Amsterdam is gesignaleerd. Maar eigenlijk is het dier bezig met het terugveroveren van zijn verspreidingsgebied. Bovendien behoren de havengebieden van Rotterdam en Amsterdam net tot die plaatsen waar hij nooit helemaal is verdwenen.
Zwarte rat uit de wetenschappelijke collectie van Naturalis.
De zwarte rat (Rattus rattus) is waarschijnlijk afkomstig uit Zuid-Azië. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de bruine rat (Rattus norvegicus) is niet precies bekend, maar men denkt dat de soort uit de gematigde streken van Siberië en China komt. Door het transport met schepen zijn deze cultuurvolgers in Europa beland. De eerste zekere vondst van een zwarte rat in West-Europa dateert uit de tweede eeuw na Christus, in een dorp in de omgeving van Mannheim. Tot ver in de achttiende eeuw was de zwarte rat talrijk in steden en dorpen. De bruine rat is pas in de achttiende eeuw voor het eerst in Europa gesignaleerd. De rattenvanger van Hamelen verjoeg in 1284 dus zwarte ratten en geen bruine, zoals je soms op afbeeldingen ziet.
Verschil met bruine rat
De zwarte rat houdt niet van vocht en zal dus nooit vrijwillig gaan zwemmen. Het warmteminnende dier leeft in ons land vrijwel uitsluitend binnen gebouwen. De soort heeft een duidelijke voorkeur voor plantaardig voedsel en is met name te vinden op veehouderijen in Noord-Brabant en bij graanoverslagbedrijven in havengebieden.
Zwarte Roodstaart
Wetenschappelijke naam: Phoenicurus ochruros
Aantal broedparen in Nederland: 27.000-37.000 (1998-2000)
Biotoop: in steden, op fabrieksterreinen en in dorpen
Geluid: Zwarte Roodstaart
Zwarte ruiter
De zwarte ruiter broedt hoog in het noorden van Europa en Azië. In mei-juni worden daar de eieren gelegd. Na het broedseizoen verzamelen de vogels zich om in grote troepen naar het zuiden te trekken. De vogels gebruiken de Waddenzee om hun reserves weer aan te vullen. Sommige vogels blijven overwinteren aan de West-Europese kust, maar de meeste vliegen naar het Middellandse Zeegebied en naar tropisch Afrika. Vanaf april keren de vogels weer terug naar hun broedgebieden.
Namen: Ned: Zwarte Ruiter Eng: Spotted Redshank Fra: Chevalier arlequinDui: Dunkler Wasserläufer Dan: Sortklire Nor: Sotsnipa Fries: Sewyt Ital: Totano moro Lat: Tringa erythropus
Zwarte slingeraap
Wetenschappelijke naam: Ateles paniscus ssp. chamek
Engelse naam: Black Spider Monkey
Duitse naam: Schwarzer Klammeraffe
Franse naam: Singe-araignée noir
INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Apen (Primates)
Familie: Grijpstaartapen (Cebidae)
Geslacht: Slingeraap (Ateles)
soort: Zwarte slingeraap (Ateles paniscus)
Zwarte slingeraap
KENMERKEN
Lengte: Tot 1,50 m (kop tot staartpunt)
Gewicht: 6 tot 8 kg
Levensduur: Enkele Blijdorp-dieren zijn al ouder dan 25 jaar
Geslachtsverschillen: Mannetje is zichtbaar groter en zwaarder dan vrouwtje. Opvallend is dat de clitoris van het vrouwtje groter is dan de penis van het mannetje
IN DE NATUUR
Biotoop: De boomtoppen van het tropisch bos
Verspreidingsgebied: Amazonegebied (Zuid-Amerika)
Paartijd: Geen vaste paartijd
Voortplanting: Draagtijd is 140 dagen. Aantal jongen per keer is 1
Voedsel: Vooral vruchten en noten; overigens insecten, eieren en vogeltjes
Bedreiging: Staat niet op een lijst van bedreigde dieren
Leefwijze: In groepen variërend van enkele tot circa 25 dieren
IN DIERENTUINEN
Aantal: 32 dieren in 15 Europese dierentuinen (per 31-12-`94)
Voedsel: Fruit, groente, wilgetakken (bast en bladeren), apenmix met mineralen en vitaminen, eiwitrijke pellets en af en toe een ei
Stamboeken: Europees stamboek voor alle slingerapen (niet alleen de zwarte). Het wordt bijgehouden in Doué la Fontaine (Frankrijk)
zwarte specht
Dit is de grootste specht van Eurazië, met het formaat van een kraai. Net als de kraai is deze vogel egaal zwart met bij het mannetje een rode `pet` en het vrouwtje een rode `postzegel` achter op de kop.
Zijn lachende roep lijkt op die van de groene specht, zijn roffel klinkt harder dan die van andere spechten.
Zwarte spechten hakken elk jaar een nieuw nesthol uit, bij voorkeur in een oude beuk. Hun voedsel zoeken ze ook in naaldbomen. Op zoek naar insectenlarven hakken ze soms grote sleuven en laten spaanders achter zo groot als wasknijpers.
Deze specht broedt pas sinds 1913 in Nederland. Het aantal broedparen wordt geschat op 1100 tot 1600: vrijwel allemaal buiten de kustprovincies.
Wetensch. naam: Dryocopus martius
Engelse naam: black woodpecker
Verspreiding: Europa en Azië
Voedsel: insecten (vooral mieren en keverlarven), dennenzaden
Lengte: 45 - 47 cm, spanwijdte 64 - 68 cm
Gewicht: 280 - 380 gram
Status: algemeen
Zwarte Specht
Wetenschappelijke naam: Dryocopus martius
Aantal broedparen in Nederland: 1100-1600 (1998-2000)
Biotoop: uitgestrekte oudere bosgebieden
Geluid: Zwarte Specht
Zwarte Stern
Wetenschappelijke naam: Chlidonias niger
Aantal broedparen in Nederland: 1000-1250 (1998-2000)
Biotoop: moerassen, sloten en plassen met drijvende vegetatie
Zwarte zee-eend
De zwarte zee-eend broedt in Noord-Europa. Het zijn zwaar gebouwde eenden met een dicht zwart of bruin verenpak met een fluwelen glans erover. Ze eten schelpdieren, die ze opduiken van de zeebodem. De schelpen worden in hun geheel doorgeslikt, waarna de gespierde maag ze vermaalt. Vooral in de winter zijn grote groepen zwarte zee-eenden langs de kust te zien. Schelpdiervissers die op zoek zijn naar spisula (strandschelpen) kunnen aan deze groepen eenden zien waar de spisulabanken liggen.
Verspreiding van zwarte zee-eenden in het Noordzee-gebied
Namen: Ned: Zwarte zee-eend (zwarte zeeëend) Eng: Common Scoter Fra: Macreuse noireDui: Trauerente Dan: Sortand Nor: Svartand Fries: Swarte Séein Ital: Orchetto marino Lat: Melanitta nigra
zwarte zwaardwalvis
De zwarte zwaardwalvis is een tandwalvis die wel wat op een orka lijkt. Ze zijn echter geen directe familie, hebben een veel kleinere sikkelvormig rugvin en een vrijwel egaal zwarte of leigrijze kleur. Ze leven in grote groepen van soms meer dan 800 dieren. Geregeld zwemmen ze samen met tuimelaars.
Net als de tuimelaars kunnen zwarte zwaardwalvissen goed springen en vergezellen ze wel eens schepen door mee te surfen op de boeggolven. Om onduidelijke redenen stranden groepen zwarte zwaardwalvissen soms op zandkusten. Ooit zijn er tegelijkertijd duizend gestrand. Een deel van de gestrande dieren kon gered worden door ze nat te houden en met vloed terug te duwen in zee.
Wetensch. naam: Pseudorca crassidens
Engelse naam: false killer whale
Verspreiding: wereldwijd in warme gematigde en tropische wateren
Voedsel: inktvis en vis, soms zeezoogdieren
Lengte: 4 - 6 m, bij geboorte 1,6 - 1,9 m
Gewicht: 1000 - 2200 kg, bij geboorte 80 kg
Status: plaatselijk algemeen
zwarthandgibbon
De kleur van deze apen is variabel: lichtgeel, roodbruin, bruinzwart. Het mannetje heeft witte wenkbrauwen en wangen, het vrouwtje alleen witte wenkbrauwen.
Gibbons zijn echte bosbewoners die razendsnel door de bomen slingeren met hun extreem lange armen. Hun vier vingers gebruiken ze daarbij als een haak, de duimen zijn maar klein en staan ver naar achteren. Aan hun voeten hebben ze wel een lange grote teen, die naar de andere tenen toebewogen kan worden (opponeerbaar) zoals de duim bij ons. Zo kunnen ze er beter mee grijpen en kunnen ze rechtoplopend over takken rennen.
Gibbons leven in gezinsverband: vader, moeder en doorgaans twee jonge dieren. Een paar gibbons krijgt zo om de 2 tot 3 jaar een jong dat vaak tot zijn achtste levensjaar bij het gezin blijft. Gibbons maken veel geluid om hun territorium af te bakenen. Het gehuil is tot 4 kilometer ver te horen.
Andere namen: oenka
Wetensch. naam: Hylobates agilis
Engelse naam: agile gibbon
Verspreiding: Zuidoost-Azië: Maleisië, Sumatra, Zuidwest-Borneo
Voedsel: vruchten, bladeren, bloemen en insecten
Lengte: 40 - 60 cm, geen staart
Gewicht: 6 kg
Status: thans niet bedreigd
Zwartkop
Zwartkoppen zijn zeer talrijke broedvogels in Nederland. Ze broeden voornamelijk in loofbomen in het bos, maar ook wel in grote tuinen en parken. Zelfs in het duin broeden zwartkoppen als de bomen in de duinbosjes maar hoog genoeg zijn. Zwartkoppen zoeken hun voedsel vooral in de hogere loofbomen. Het zijn insecteneters. In de winter trekken ze weg naar het zuiden.
Namen: Ned: Zwartkop Eng: BlackcapDui: Mönchsgrasmücke Lat: Sylvia atricapilla Fr: Fauvette à tête noire