Natuurinformatie
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716
Vacuole
Belangrijke opslagplaats voor bouwstenen van de cel.
De vacuole is een met vloeistof gevuld blaasje waarin de cel zijn voorraad bouwstenen opslaat, onder andere voor eiwitten.
< Terug naar de klikbare cel
Vale gier
Wetenschappelijke naam: Gyps fulvus
Behoort tot de Vogels Roofvogelachtigen, Gieren Komt voor in Zuid-Europa, Noord-Afrika en Zuidwest-Azië De gier is een zwever
De vale gier leeft van dode dieren. Die zijn dun gezaaid en blijven niet lang liggen. Het vinden van aas vereist intensief zoekwerk over een groot gebied. Energiebesparing is daarbij noodzakelijk.
Met zijn enorme vleugels is de vale gier een perfecte zweefvlieger, die gebruik maakt van opstijgende warme lucht. Gieren patrouilleren verspreid en letten scherp op elkaar. Een gier die opeens van richting verandert of neerstrijkt, wordt van grote afstand opgemerkt. In korte tijd zijn alle gieren ter plaatse.
Gieren leven in gebieden met veel opstijgende luchtstromingen (thermiek), dus in warme, droge streken en in de bergen.
Valse zangers
Tijdens een karaoke-party hoor je het meteen: veel mensen zingen vals. Maar hoe komt dat? Van muziekinstrumenten weet je dat ze vals klinken als ze niet goed gestemd zijn:
Maar waarom klinkt het ene orgel vals en het andere niet? Zangers en muziekinstrumenten produceren naast een grondtoon (die de toonhoogte bepaalt; denk aan do-re-mi-fa-so-la-ti) ook nog een reeks boventonen. Juist die boventonen geven een bepaalde kleur aan de grondtoon. Daarom klinkt een A op een orgel anders dan een A op een viool of trompet, terwijl ze toch even hoog klinken. Maar die boventonen moeten wel netjes een veelvoud zijn van de grondtoon. Dus bijvoorbeeld 1 x 440, 2 x 440 en 3 x 440 Hz. Liggen ze net niet goed, bijvoorbeeld 1 x 440, 2.3 x 440 en 3.1 x 440 Hz, dan zingt je vriendin vals.
Van baby tot bejaarde
Van baby tot bejaarde
De tijd die we slapend doorbrengen verandert naarmate we ouder worden. Een baby van een paar weken oud slaapt tweederde deel van de dag. Als het kind één jaar oud is, is dat teruggebracht naar de helft van de dag. Het aantal slaapuren blijft de gedurende ons leven afnemen. In de grafiek is te zien dat het vooral de REM-slaap is die korter wordt.
Ook het tijdstip van slapen verandert. In de loop van ons leven worden we steeds vroeger wakker en gaan we eerder naar bed. In sommige landen is het niet ongebruikelijk dat scholen bijzonder vroeg beginnen. Een eerste les om zeven uur s ochtends is dan geen uitzondering. Uit onderzoek blijkt dat de kinderen daar niet beter van gaan leren; tijdens de eerste paar uur vallen veel leerlingen in slaap en zijn ze nauwelijks in staat om informatie op te nemen.
Misbare slaap
Als je weinig slaapt heb je meer aan je dag, vinden veel mensen. En uit cijfers blijkt dat we gemiddeld steeds minder slapen. Iedereen heeft het steeds drukker en slapen lijkt dan tijdsverspilling. Voor een deel kunnen we die slaap wel missen. Wie van nature acht uur slaapt, kan zonder problemen een tijdlang met zes uur slaap toe. Maar na verloop van tijd halen we dat tekort weer in door extra te slapen, anders raken we oververmoeid. Toch blijkt dat we niet alle verloren slaap inhalen. Ongeveer eenderde deel van de verloren slaap wordt bijgeslapen. De rest is dus niet echt noodzakelijk. Uit onderzoek blijkt wel dat die extra wakkere tijd die we op die manier krijgen niet besteed wordt om bergen werk te verzetten.
Van boskip tot biokip
Het natuurlijke gedrag van leghennen voert terug naar hun wilde voorouder, het rode boshoen, ook wel bekend onder de naam bankivahoen. Alle kippen die wij kennen: legkippen, vleeskippen en sierkippen, stammen daarvan af. Deze boskip werd circa 4000-5000 jaar geleden in Zuid-Oostazië gedomesticeerd. Wilde bankiva`s, maar ook gedomesticeerde kippen, leven als ze de kans krijgen in kleine groepjes bestaande uit een haan, enkele hennen en kuikens.
De dieren in zo`n `familie` kennen elkaar. De haan verdedigt zijn hennen en zijn territorium tegen indringers en waarschuwt voor gevaar. Het bankivahoen legt in het voorjaar en in de late zomer een nest van vijf tot tien eieren. De kuikens blijven enkele weken bij de kloek. In deze periode leren ze allerlei gedragingen van de kloek die ze later goed van pas komen, zoals het zoeken naar voedsel. Iets waar de kippen het grootste deel van de dag aan besteden. Deze natuurlijke samenlevingsvorm is in de bio-industrie volledig verdwenen. De laatste veertig jaar is de prijs van een ei vrijwel gelijk gebleven door de enorm efficiënte wijze waarop de Nederlandse pluimveehouders werken. Het aantal pluimveehouders is algoritmisch toegenomen. Door de scherpe selectie op legeigenschappen is de huidige kip bovendien meer eieren gaan leggen, circa driehonderd per jaar. Deze tekst is met toestemming overgenomen uit Natuur & Techniek Wetenschapsmagazine (aprilnummer 2003)
Van DNA naar eiwit
In een aantal stappen wordt de informatie in het DNA afgelezen en gebruikt bij de opbouw van eiwitten
Eiwitten doen het werk in de cel
Eiwitten regelen de ontwikkeling van een organisme van een bevruchte eicel tot een volwassen individu. Ook zorgen ze voor het verloop van alle dagelijkse processen in het lichaam. Eiwitten zijn stoffen, die bij alle processen in het lichaam zijn betrokken. Er bestaan veel verschillende typen eiwitten. Elk type heeft een eigen functie. Transporteiwitten zorgen bijvoorbeeld voor het vervoer van voedingsstoffen en afvalstoffen in het bloed. Enzymen zorgen voor de omzetting van stoffen, hormonen reguleren processen in het lichaam en beschermende eiwitten spelen een rol bij het bestrijden van ziekteverwekkers.
Van DNA naar eiwit
Al die eiwitten worden in de cellen gemaakt. Eerst wordt in de celkern een kopie gemaakt van een deel van het DNA dat codeert voor een eiwit. Die kopie wordt gemaakt door een speciaal eiwit, RNA-polymerase. De kopie wordt gemaakt van losse organische basen die in de kern voorradig zijn.
Als de kopie van het gen klaar is verlaat deze de celkern. In het cytoplasma van de cel wordt hij opgevangen door weer een ander eiwit, een ribosoom. Ribosomen gebruiken de copie van het gen om een eiwit te maken.
Eiwitten zijn ketens van aminozuren. In het cytoplasma zitten losse aminozuren vast aan korte stukjes DNA, ieder met een unieke code van drie organische basen. Alleen de aminozuren met de juiste basencode passen achtereenvolgens op de kopie.
Van hoog- tot laagveen
Er zijn verschillende typen veen. Verreweg de bekendste indeling is het onderscheid in hoogveen en laagveen.
Veen is een ophoping van plantenresten die al min of meer tot humus zijn omgevormd. Als de afgestorven delen van planten zich ophopen op de bodem van een waterplas spreken we van laagveen. Uiteindelijk kan het veen de waterspiegel bereiken en zal de plas helemaal dichtgroeien. Dit proces noemen we verlanding.
Er is één uitzondering waarbij veen boven de waterspiegel wel kan doorgroeien. Dat gebeurt als het veen zelf voldoende regenwater kan vasthouden. Het veenmos ( Sphagnum) is daar erg goed in. Veenmos kan zo grote veenbulten vormen die ver boven het grondwaterpeil liggen. Dergelijke veenvorming noemen we hoogveen. Vroeger dacht men dat alle venen in het westen laagvenen waren. Dit is echter niet waar. Ook in het westen van het land zijn hoogvenen gevormd. Deze zijn echter later door de stijging van het grondwaterpeil verdronken. Economisch belang
De grootschalige veenvorming in Nederland heeft geleid tot dikke turfpakketten. In het westen van het land werd laagveen en verdronken hoogveen gebaggerd. Hierdoor ontstonden open waters zoals bijvoorbeeld de Loosdrechtse Plassen en de Vinkenveense Plassen. In Drenthe en De Peel in Noord-Brabant werd turf gestoken. Er is wel gesuggereerd dat de grote economische bloei van de Gouden Eeuw ten dele te danken was aan het feit dat Nederland een grote energievoorraad had in de vorm van turf.
Tegenwoordig wordt turf alleen nog op kleine schaal gewonnen, voornamelijk als grondstof voor turfmolm voor in de tuin.
Van individuen tot ecosystemen
Met biodiversiteit wordt meestal de variatie tussen soorten bedoeld. Maar biodiversiteit is meer. De variatie tussen individuen, populaties, leefgemeenschappen en ecosystmen wordt ook biodiversiteit genoemd.
Soorten bestaan feitelijk uit individuen, ieder met hun unieke, genetisch vastgelegde kenmerken. Individuen leven samen in groepen of populaties. De populaties van verschillende soorten vormen samen een leefgemeenschap. Op hun beurt vormen verschillende leefgemeenschappen in hun natuurlijke omgeving samen een ecosysteem. Overal waar we kijken is dus sprake van biodiversiteit.
Individuele variaties
Elke soort ziet er anders uit. Maar ook de individuen waaruit soorten bestaan zijn verschillend. Geen twee zijn precies hetzelfde want ieder individu heeft unieke kenmerken.
Meestal zijn de verschillen klein zoals variaties in het strepenpatroon op de vacht van een zebra. Soms zijn de verschillen groot en opvallend: individuen van het tweestippelig lieveheersbeestje zijn bijvoorbeeld rood of zwart.
Een voorbeeld van grote individuele variaties binnen een soort: rode en zwarte lieveheersbeestjes.
Alle verschillen, groot en klein, worden bepaald door het erfelijke materiaal oftewel de genen. In de genen zijn alle uiterlijke kenmerken vastgelegd. Ieder individu heeft zijn eigen genenpakket en ziet er daarom anders uit, ook al verschilt het soms maar heel weinig.
Het geheel aan genenpakketten - de variatie in erfelijke eigenschappen - vormt dus de basis van biodiversiteit.
Van oeraardappel tot pieper
Alle aardappelrassen stammen af van een Zuid-Amerikaanse oeraardappel, die al sinds mensenheugenis door de Inca`s werd geteeld. Na de ontdekking van Amerika door de Spanjaarden is de aardappel over de wereld verspreid geraakt en na rijst het meest populaire voedsel geworden. Door selectie en kruising zijn in de loop van de tijd honderden nieuwe rassen ontstaan.
De Oeraardappel
De aardappel (Solanum tuberosum) komt oorspronkelijk uit het Andesgebied in Zuid-Amerika. Daar verbouwden de Inca`s, een indianenvolk in Peru en Bolivia, dit knolgewas al sinds de tweede eeuw van onze jaartelling. In de Andes komen 4000 verschillende varianten van de wilde aardappel voor. Ze zijn klein en smaken bitter. Door de indianen worden deze aardappelen echter als voedsel gewaardeerd omdat ze veel zetmeel bevatten en tot op de sneeuwgrens, ongeveer 4000 meter hoog, zijn te verbouwen.
In Incataal heet de aardappel `papa`. Het woord `patat` dat wij gebruiken voor gefrituurde aardappelen is afgeleid van het Spaanse woord `patata`, wat weer een verbastering is van het Haïtiaanse woord `batata`. Haïtianen duiden daarmee niet de gewone aardappel aan, maar de zoete aardappel Ipomoea batatus, die tot een andere familie van de knolgewassen behoort.
De Inca`s aten de aardappel van oudsher gekookt, gebakken, gedroogd en gestampt. Van aardappelmeel bakten ze brood en taart. Al vroeg ontwikkelden de Inca`s zelfs een vriesdroogmethode. Aardappels werden een nacht in de koude lucht gelegd, daarna trapte men het vocht eruit en uiteindelijk begroef men ze in de sneeuw.
Van Zuidland tot Zuidpool
Op zoek naar het mythische Zuidland
Aristoteles speculeerde in 350 B.C. al over een continent dat recht tegenover de koude noordpool moest liggen. Velen zochten en fantaseerden in de volgende eeuwen met hem mee.
Op weg naar het echte Antarctica
Pas in de achttiende eeuw komt het ontdekken van Antarctica op gang. Het begint officieel met James Cook in 1773.
De heroïsche fase
Rond het begin van de twintigste eeuw breekt een fase van dramatische poolreizen aan. Dit is de periode van de grote namen die we nog altijd kennen: Amundsen, Scott en Shackleton.
De spelregels; toch een Nederlander aan de top?
In 1599 schrijft Dirk Gerritsz. in een reisverslag dat hij ver in het zuiden een land ziet `dat eruit ziet als Noorwegen in de winter`. Geeft hij de eerste beschrijving van Antarctica?
vaquita
Vaquita`s laten zich niet zo gemakkelijk zien. WWF-fotograaf Gustavo Ybarra slaagde er in bovenstaande foto te maken tijdens een veldexpeditie in de Golf van Californië, aan de westkust van Mexico.Voor zover bekend zijn er verder geen foto`s van levende Vaquita`s. Lees meer
De vaquita of Californische bruinvis is een van de allerkleinste walvisachtigen. In verhouding heeft hij een grote driehoekige rugvin als een haai.
Deze bruinvis heeft een zeer beperkte verspreiding: uitsluitend het noordelijk deel van de Golf van California (Mexico). En zelfs daar voornamelijk beperkt tot de ondiepere kustwateren, met name de monding van de Colorado.
In dit gebied werd vroeger veel gevist, waardoor er jaarlijks enkele tientallen verdronken in visnetten. In 1993 is zijn leefgebied uitgeroepen tot biosfeer-reservaat. Ondanks dat is deze soort nog niet buiten gevaar en behoort hij tot de meest bedreigde diersoorten.
Andere namen: Californische bruinvis
Wetensch. naam: Phocoena sinus
Engelse naam: vaquita
Verspreiding: noordelijk deel van de Golf van California (Zee van Cortez)
Voedsel: kleine vissen, pijlinktvis
Lengte: 1,2 - 1,5 m, bij geboorte 70 - 80 cm
Gewicht: 30 - 55 kg
Variabelen per ecosysteem
Land ecosysteem neerslag temperatuur
Tropisch regenwoud hoog heet
Savanne gemiddeld heet
Woestijn laag heet
Mediterrane bosjes gemiddeld warm
Loofbos gemiddeld koel
Grasland gemiddeld koel
Naaldbos gemiddeld koud
Hooggebergte toendra laag koud
Arctische toendra laag koud
Water ecosysteem diepte temperatuur
Koraalrif ondiep warm
Mangrove ondiep warm
Continentaal plat ondiep koel
Poolijs ondiep koud
IJszee diep koud
Open oceaan diep warm
Diepzeevlakten & troggen erg diep koud
Hete diepzeebronnen erg diep heet
Varkenspootbuideldas
De varkenspootbuideldas Chaeropus ecaudatus (Ogilby, 1838) heeft zijn naam te danken aan de voorpoot met twee grote tenen. Die doet inderdaad aan een varkenspootje denken, alhoewel het kleine diertje met zijn ranke poten misschien beter `hertenpootbuideldas` genoemd had kunnen worden. De soort kwam op verscheidene plaatsen voor in de droge gebieden van Zuid- en Centraal-Australië. Aan de hand van fossielen heeft men echter vastgesteld, dat het dier vroeger een veel grotere verspreiding gehad heeft. Maar in de 19de eeuw gold deze buideldas al als zeldzaam. De Duitse zoöloog Ludwig Krefft wist, ondanks de hulp van Aboriginals, in een half jaar slechts acht exemplaren te bemachtigen.
Varkenspootbuideldas. Fatale veranderingen
Men weet niet waardoor de soort is uitgestorven. Australië is de laatste eeuwen sterk veranderd, doordat Europeanen vee, konijnen en roofdieren op het continent hadden ingevoerd. Voor veel buideldieren bleken deze veranderingen fataal.
De varkenspootbuideldas zal zeker te lijden hebben gehad van de veranderingen in zijn omgeving, maar was al duidelijk op zijn retour voordat de eerste Europeanen voet aan wal zetten. Het nest van varkenspootbuideldassen bestond uit een ondiepe kuil die met gras werd bekleed. Tegen de avond kwam het dier tevoorschijn. De buideldas leefde vooral van plantaardig voedsel maar versmaadde ook geen insecten.
Varkenspootbuideldas. Laatste exemplaar
De laatste varkenspootbuideldas werd in 1907 gevangen op de zuidelijke oever van het Eyremeer.
Vatrop
Ten westen van Oosterland ligt aan de Waddendijk een bijzonder poldertje annex natuurgebied. Via een aantal duikers is er een open verbinding met de Waddenzee, waardoor regelmatig vers zeewater wordt aangevoerd. Bij een combinatie van hoogwater en storm loopt het hele gebied overigens onder. Een goed overzicht krijgt men vanaf de weg of vanaf het fietspad dat over de lage dijk rondom het poldertje loopt. Het gebied is ontstaan als een kleiput in 1790. Middenin het water ligt een eilandje. Tot voor enkele jaren broedden hier grote aantallen kokmeeuwen en visdieven. In het water foerageren verschillende soorten steltlopers: ( tureluur, groenpootruiter, zwarte ruiter) die zich dan goed laten bekijken.
Veehouderij op Texel
Texel is van oudsher een schapeneiland. De Texelaar is een vleesras. Enkele schapenhouderijen, waarvan één ecologische, houden melkschapen en produceren schapenkaas. De melkveehouderij op Texel staat onder druk. Tientallen bedrijven zijn in de afgelopen jaren opgehouden te bestaan. Enkele bedrijven zijn zich toe gaan leggen op de vleesveehouderij. Nieuw is ook de verkoop van het vlees van de runderen die in de natuurgebieden grazen. Verder is er één varkensbedrijf.
Het schapenras de Texelaar houdt zich goed op schrale (duinen, dijken, extensief grasland) én redelijk rijke gronden en is dus overal op het eiland te zien. Het vlees van de Texelaars kan echter nauwelijks concurreren tegen het goedkopere lamsvlees uit Nieuw-Zeeland. Daardoor dreigt de Texelaar van het eiland te verdwijnen. Er is een speciale stichting opgericht voor het behoud van het ras op het eiland.
De melkveehouderij op het eiland is moeilijk omdat de opbrengst van de rauwe melk nauwelijks meer opweegt tegen de kosten van de bedrijfvoering. Dit geldt op Texel des te meer omdat allerlei voorzieningen en transportkosten op het eiland enkele procenten duurder zijn dan op het vasteland.
Omdat er weinig muziek zit in de melkveehouderij en schapenhouderij hebben nogal wat bedrijven op Texel de neiging om om te schakelen naar de akkerbouw, vollegronds-groenteteelt of de bollenteelt. Het areaal aan grasland op het eiland staat daardoor onder grote druk. De politiek heeft wat dit betreft een norm gesteld: het areaal mag niet kleiner worden dan 4000 hectare.
Veehouders
Op de weidegronden kwamen veehouders af die vanaf het begin al tamelijk grote boerderijen bouwden. Ze bouwden hun onderkomens op de hoogste en zandigste delen van de kwelder. Het land was zo vruchtbaar, dat ze de mest van de koeien niet eens over het land verspreidden. Bij stormvloeden werd er immers weer nieuw vruchtbaar slib op de vlakten uitgezet. Zo ontstond rond zo`n boerenplaats in de loop der jaren een verzameling mest en andere afvalproducten van de boerderij die de woonplek geleidelijk boven het omringende maaiveld deed uitgroeien.
Veelpootgarnalen
Wetenschappelijke naam: Belotelsonidea (orde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Veelpootgarnalen zijn uitgestorven kreeftachtigen die sterk op garnalen leken. Het kopschild (carapax) had een uitsteeksel (rostrum) boven de ogen. Het borststuk telde 8 paar slanke looppoten. Het achterlijf bestond uit 6 segmenten met 5 paar zwempoten en een gevorkte staart. Veelpootgarnalen leefden in het Laat-Carboon (ca. 320-290 miljoen jaar geleden).
veelvraat
De veelvraat is na de reuzenotter de grootste marterachtige. Veelvraten leven in noordelijke streken, maar zijn desondanks het hele jaar actief. Hun sterke kaken helpen om nog wat eetbaars van bevroren karkassen te kunnen halen. Op hun speurtochten naar voedsel leggen ze grote afstanden af, soms wel 50 kilometer per dag.
Ze leven in rotsachtige bergbossen, bij voorkeur in de buurt van water. Ze leven gewoonlijk alleen. Veelvraten kunnen goed klimmen, springen en zwemmen.
Andere namen: warg
Wetensch. naam: Gulo gulo
Engelse naam: wolverine
Verspreiding: Noord-Amerika, Scandinavië, Noord-Rusland en Siberië
Voedsel: herten, hazen, muizen, vogels, insecten, vruchten, wortels, aas
Lengte: 70 - 100 cm, staart 20 cm
Gewicht: 8 - 14 kg
Status: kwetsbaar
Veen, bruinkool en steenkool
Veen, bruinkool en steenkool zijn vaste, organische stoffen die in de Nederlandse ondergrond voorkomen. In het verleden produceerden we ze als energiedragers. Deze stoffen zijn via veenvorming en inkoling ontstaan. Inkoling is het transformatie proces van plantenresten tot bruinkool en in een latere fase steenkool door toename van het koolstofgehalte en afname van de vluchtigheid.
In de Nederlandse ondergrond komen veen, bruinkool en steenkool in verschillende mate van inkoling voor. Deze inkolingsgraad bepaalt met name de verbrandingswaarde van de stof. De verbrandingswaarde is de kwaliteitsmaat van een energiedrager. Hoe hoger die waarde, hoe meer energie het materiaal oplevert per gewichtseenheid. We drukken de verbrandingswaarde uit in kcal-kg.
Voorkomen in de Nederlandse ondergrond
Het voorkomen van veen, bruinkool en steenkool in onze ondergrond hangt af van twee groepen geologische processen. Tot de eerste groep behoren de processen die de aard van de vegetatie bepalen, zoals de topografische ligging, de vochtigheid en het klimaat. De tweede groep is verantwoordelijk voor de inkolingsgraad van de organische stof en daarmee voor het eindproduct: veen, bruinkool of steenkool. Deze processen worden aangestuurd door de tektoniek die de begravingsdiepte beïnvloedt en daarmee de druk en temperatuur.
Bruinkool is deels ingekoold veen. Bij Brunssum in Limburg komt bruinkool van Miocene ouderdom ondiep voor. In de Roerdalslenk in Brabant is bruinkool aangeboord op een diepte van meer dan 250 meter.
Veenpluis
Veenpluis kun je in de zand- en veengebieden tegenkomen. Ook in vochtige duinvalleien is veenpluis soms te zien. Veenpluis gedijt het best in een voedselarme, zure omgeving en is bestand tegen wisselende waterstanden. Het gebied waarin hij voorkomt wordt kleiner door ontginning en ontwatering. De plant is een belangrijke voedselbron voor het veenhooibeestje, een vlindersoort. Vroeger werd zijn pluis gebruikt als vulling voor kussens.
Namen: Ned: Veenpluis Lat: Eriophorum angustifolium Eng: Common cotton-grass Fra: Linaigrette a feuilles etroitesDui: Schmallblättriges Wollgras
Veeteelt
Eeuwenlang bleef Noord-Groningen een veeteeltgebied. De Groninger blaarkoppen behoorden tot een alom gewaardeerd runderras. De koeien werden verhandeld op veemarkten in plaatsen als Winsum, Winschoten, Loppersum en natuurlijk op de Ossenmarkt in de stad Groningen. De kleigrond was vruchtbaar en zorgde over het algemeen voor goed grasland, beter dan op de zand- en veengronden.
Over het algemeen waren de boerenbedrijven in Noord-Groningen groot, omdat ze vanwege oude pachtwetten niet gesplitst mochten worden. Ook het recht van aanwas bij nieuwe inpolderingen zorgde ervoor dat er zeer grote boerenbedrijven konden ontstaan. Veepestepidemieën in de 18e eeuw zouden de veehouderij later een gevoelige klap geven.
Weblinks:
Schilderijen van blaarkoppen: http://www.ruudspil.nl/blaarkoppen_large.html
Vegetarische kaas
Voor de bereiding van kaas is chymosine nodig. Dit eiwit komt uit de maag van geslachte kalveren. Genetisch veranderde gistcellen kunnen ook chymosine maken. Wetenschappers hebben het gen voor dit eiwit uit het DNA van een kalf gehaald. Dit werd aan het DNA van een gistcel toegevoegd.
De oplossing
Chymosine uit kalvermagen is schaars en dus duur. Bovendien zijn voor de kaasbereiding kalveren uit de bio-industrie nodig. De genetisch veranderde gist wordt gekweekt in grote kweekvaten en maakt zonder kalveren zoveel chymosine als nodig is.
Niet verkoopbaar?
Nederlandse kaasfabrikanten gebruiken de chymosine uit gist niet. Ze vrezen dat mogelijke negatieve publiciteit rond het gebruik van genetisch veranderde organismen hun exportpositie zal beïnvloeden. Lees verder over chymosine en biotechnologie
Veldleeuwerik
Veldleeuweriken broeden in open gebieden met een lage begroeiing. In Nederland zijn dat de graslanden, heidevelden, kwelders en duinen. Het broedseizoen begint in april en eindigt in juli. In die perioden kunnen wel vier broedsels grootgebracht worden. In de herfst trekt een gedeelte van de Nederlandse broedvogels naar Zuid-Europa. De veldleeuweriken die meer noordelijk broeden komen in de winter naar Nederland. Als het gaat vriezen, vertrekken ook deze richting zuiden.
Het aantal broedparen in Nederland wordt geschat op 75.000 in 2004 terwijl dat er in 1979 nog 750.000 was. Dit komt doordat ouderwetse hooilanden zijn verdwenen en vervangen door Engels raaigras dat vaak gemaaid wordt. Daarbij wordt er op landbouwgronden geen graan meer verbouwd maar mais, dat voor veldleeuweriken niet geschikt is om in te broeden.
Namen: Ned: Veldleeuwerik Eng: Sky lark Fra: Alouette des champsDui: Feldlerche Dan: Sanglærke Nor: Sanglerke Fries: Fjildljurk Ital: Allodola Lat: Alauda arvensis
Veldleeuwerik
Wetenschappelijke naam: Alauda arvensis
Aantal broedparen in Nederland: 50.000-70.000 (1998-2000)
Biotoop: heidegebieden, maar ook in weilanden en akkers
Geluid: Veldleeuwerik
Veldleeuwerik in het nauw
Vogelbescherming Nederland en media hebben onlangs opnieuw een bedreigde vogelsoort onder de aandacht gebracht. Haalde het afgelopen najaar de huismus het nieuws, nu is het de veldleeuwerik, Alauda arvensis, die in de problemen raakt.
Veldleeuweriken
Wat is er aan de hand?
Het aantal veldleeuweriken in Nederland neemt gestaag af. Midden jaren zeventig waren er naar schatting 500.000 tot 700.000 broedparen. Daar is nu nog maar tien procent van over. Terwijl de aandacht vooral uitging naar de achteruitgang van meer opvallende vogels zoals de ijsvogel en de grutto belandde de veldleeuwerik heel ongemerkt op de Rode Lijst van bedreigde vogelsoorten.
Leefgebied bedreigd
Plattelandsvogels zoals de veldleeuwerik hebben het moeilijk. Hun leefgebied is behoorlijk ingekrompen en er zijn haast geen plekken meer die geschikt zijn om te broeden, voedsel te zoeken of om als schuilplaats te dienen. Het specifieke open landschap waar de veldleeuwerik zich prettig in voelt, is de laatste jaren hard aan het verdwijnen. Een veranderend beheer draagt hier zeker zijn steentje aan bij. Duinen en heide verruigen, akkerland wordt intensiever bebouwd, maisvelden rukken op. Weilanden verschralen en open ruimtes veranderen in bedrijventerreinen.
Problemen door moderne landbouw De grootste boosdoener is de intensieve landbouw, akkerbouw én veeteelt. Door het optimaliseren van de voedselproductie voor mens en veestapel is er geen plaats meer voor akkerranden en weilanden met wilde bloemen en kruiden.
Velduil
Velduilen zijn grote roofvogels, met een vleugelspanwijdte van ongeveer een meter. Het voedsel van de velduil bestaat vooral uit veldmuizen, andere woelmuizen en kleine vogels. Deze prooidieren leven vooral in moerassen, vochtige weiden, kwelders en duinen. In Nederland broeden de meeste velduilen in de droge duinen op de waddeneilanden. Daarnaast broeden enkele paartjes in het Lauwersmeergebied, in Friesland en in de polders. In totaal broedden er in Nederland in 2000 nog geen 50 paartjes.
Op Texel broedden in 1999 14 paartjes, op Ameland in dat jaar 15 en op Terschelling 12 in 2000. Ameland telt de meeste broedparen, omdat daar veldmuizen voorkomen.
Namen: Ned: Velduil Eng: Short-eared owl Fra: Hibou des maraisDui: Sumpfohreule Dan: Mosehornugle Nor: Jordugle Fries: Katüle Ital: Gufo di palude Lat: Asio flammeus
Weblink
Vogelbescherming over de velduil http://www.vogelbescherming.nl/content.aspx?cid=266
Velduilen van Garth McElroy: http://www.featheredfotos.com/spppages-raptors-short-eared%20owl.html
Velduil
Wetenschappelijke naam: Asio flammeus
Aantal broedparen in Nederland: 35-45 (1998-2000)
Biotoop: natte duinvalleien en heide, kwelders en droge moerassen
Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002
Venetiaans rood
Venetiaans rood is een zogenaamd aardpigment. Aardpigmenten worden gewonnen uit bodems die de verweringsproducten zijn van bepaalde gesteenten. Venetiaans rood wordt gewonnen uit roodkleurige aarde die veel ijzeroxide bevat.
Kleur
Venetiaans rood heeft een roodbruine kleur.
Herkomst
Het pigment wordt vooral aangetroffen in Italië.
Productie
Venetiaans rood wordt gewonnen uit aarde die rijk is aan ijzeroxide. Hoe hoger het aandeel ijzeroxide hoe beter het pigment dekt. Het pigment is kant-en-klaar in de natuur aanwezig. Men hoeft het alleen te vermalen en te vermengen met een bindmiddel zoals ei, olie of lijm.
Toepassing
Het pigment rode aarde was al vroeg in gebruik. De Romeinse schrijver Plinius (23-79 n. Chr.) beschreef rode aarde onder de naam Rubrica in zijn natuurhistorische encyclopedie Naturalis Historia.
Venetiaans rood wordt tegenwoordig veel gebruikt in muurverf en in schildersverf.
Vennootsoerd
Toen omstreeks 1900 de Markegenootschappen op Ameland werden opgeheven, werden de eeuwenlang gemeenschappelijk gebruikte buitenweiden -de marken- particulier bezit. Het werd verdeeld onder de gemeenschappelijke gebruikers.
Op Oost-Ameland waren de markegronden het eigendom van de veehouders van Buren. Zij vormden de in 1887 opgerichte vereniging `De Boerenstand`. Voor het lidmaatschap gold de volgende stelregel: Zij die een jaar lang een rokende schoorsteen in Buren hebben, zijn gerechtigd hun vee op de grie te laten weiden. Kortweg genoemd: Skó`stienrecht (schoorsteenrecht). Het was moeilijk om de buitengebieden van Oost-Ameland: Nieuwlandsreid, Oosteinde en Oerd, te verdelen in particulier bezit. Het was onbedijkt gebied en stond dus voortdurend bloot aan overstromingen.
De Vennoot
Er waren ongeveer 40 boerenbedrijfjes in Buren. De meesten hadden slechts `n paar melkkoeien en wat schapen. Het veehoeden gebeurde onder toezicht van 4 opzichters en een aantal veehoeders die in dienst waren van De Boerenstand. In 1920 besloot `De Boerenstand` het oostelijke grondgebied in te brengen in een Naamloos Vennootschap: `N.V. Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen op het Oosteinde, Oerd en Nieuwlandsreid te Buren`. In de volksmond `de Vennoot` genoemd. Het gebied bleef nu gezamenlijk eigendom van de Vennootsleden, de boeren uit Buren. Er werden 560 aandelen uitgegeven van 23 euro per aandeel. Twee aandelen gaf het recht één volbeest (2 koeien of paarden) of twee halfbeesten (8 schapen) op die gronden te laten weiden.
Venusschelp
Nederlandse naam
Venusschelp.
Wetenschappelijke naam
Chamelea striatula (Da Costa, 1778).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een stevige schelp en enigszins driehoekig van vorm. De top ligt net uit het midden en is sierlijk omgebogen. De schelp heeft duidelijke concentrische ribben. De onderrand is fijn gekarteld. De mantellijn heeft een vrij spitse bocht.
Grootte
Tot 3,5 cm lang en 2,8 cm hoog.
Kleur
De schelp is grijswit en heeft vanuit de top verticale, roodbruine kleurbanden. Oudere kleppen zijn vaak eenkleurig.
Voorkomen in Nederland
Algemeen langs de Nederlandse kust. Levende dieren of doubletten spoelen vooral na aflandige wind of een storm aan of als het gevroren heeft. In Zeeland is deze soort zeldzamer.
Leefomgeving
Venusschelpen leven ingegraven in het zand, tot enkele honderden meters diep.
Vergelijkbare soorten
De breedgeribde venusschelp komt bij ons alleen plaatselijk voor. Deze heeft minder, maar bredere ribben dan de venusschelp. De wrattige venusschelp spoelt af en toe bij ons aan. Deze heeft op de ribben wratachtige knobbels, vooral op de voor- en achterkant. Ook is de onderrand duidelijker gezaagd dan bij de Venusschelp.
Naamgeving
De schelp is zo genoemd omdat hij mooi getekend is. Venus is de Romeinse god van de schoonheid.
Referenties
Veldgids Schelpen Bruyne, R.H. de, 2004. KNNV Uitgeverij; Jeugdbondsuitgeverij.
Gids van kust en strand: flora en fauna Hayward, P.
Venusschelp
De venusschelp leeft ingegraven in de zeebodem. Op grotere diepte (rond de 40 meter) wordt hij steeds algemener. Hij wordt maximaal 45 mm groot. De venusschelp spoelt algemeen aan op de Hollandse kust en de waddenstranden, maar is minder algemeen in het deltagebied. De schelpen zijn vrijwel driehoekig met een opvallende krul aan de top en een gekarteld randje. De kleur is grijswit met twee verticale donkerrode kleurbanden. Oude schelpen zijn vaak donkerbruin of zwart.
Namen: Ned: Venusschelp Lat: Chamelea gallina Eng: Striped venus shell (hard clam)Dui: Strahlige Venusmuschel Fra: Praire Dan: Almindelige venusmusling
Verbindingen
Oevers langs waterwegen en bermen van paden, straten en andere verbindingswegen vormen belangrijke stukken stadnatuur. De stukken groen langs verbindingswegen worden meestal niet intensief onderhouden, zodat er allerlei kruiden op kunnen schieten die insecten aantrekken. Op de insecten komen weer vogels af, die in de struiken beschutting kunnen zoeken en er hun nest kunnen bouwen. Verbindingen zijn niet alleen belangrijk voor de stadse biodiversiteit, ze knopen de verschillende stukken stadsnatuur ook letterlijk aan elkaar, waardoor dieren veilig van het ene gebied naar het andere kunnen komen.
In de stad onderscheiden we vier belangrijke typen verbindingen:
Kruidenbermen Droge tot vochtige lijnvormige graslandjes met kruiden en ruigten, op natuurlijke wijze beheerd. Ook spoorwegbermen. Waar natuurlijk groenbeheer wordt toegepast maait men de bermen niet op het moment dat de bloemen bloeien, zodat insecten volop de kans krijgen om nectar en stuifmeel te verzamelen.
Bosplantsoen en struweel Lijnvormige stukken grond met ruigten, struiken en bos. Ook de natuurlijk beheerde randen van sportterreinen.
Bomenrijen Lijnen van boombeplanting langs straten, grachten en singels.
Natuurlijke oevers Nat grasland, greppels, zachte oevers.
Verdeling van de grond
Het eiland Terschelling herbergt véél natuur en dat wordt ieder jaar weer door honderdduizenden `badgasten` gewaardeerd. Het grootste deel ervan is in beheer bij het Staatsbosbeheer, als natuurgebied: ongeveer 9500 hectare. Deze natuurgebieden bestaan uit bossen (600 hectare), duinen (3500 hectare), kwelders (2500 hectare) en strand. De polder (zo`n 1300 hectare) is particulier eigendom van eilanders, waaronder een aantal boeren. Een 800 hectare is bebouwd met woningen, zomerhuizen, boerderijen enz.
Vergistende bacteriën
Andere naam: fermenterende bacteriën
Vergistende bacteriën zijn staaf- of bolvormige cellen, die al dan niet voorzien zijn van een zweephaar (flagel). Sommige kunnen sporen vormen. Vergistende bacteriën gebruiken géén zuurstof bij hun stofwisseling. Ze voeren een proces uit waarbij organische stoffen, bijvoorbeeld suikers of aminozuren, worden omgezet in simpeler organische stoffen, zoals melkzuur of ethanol (alcohol), onder afgifte van ammoniak of koolzuur. Omdat dit proces sinds lang bekend is van gist (een schimmel), wordt het vergisting of fermentatie genoemd. In tegenstelling tot andere bacteriën zijn vergistende bacteriën niet in staat om bepaalde ringvormige moleculen (porfyrines) te maken. Tot de vergistende bacteriën behoren onder andere de melkzuurbacteriën (waaronder de veroorzaker van bacteriële longontsteking, Streptococcus pneumoniae), verschillende darmbacteriën en de veroorzakers van botulisme (Clostridium botulinum) en tetanus (Clostridium tetani). Volgens recent onderzoek vormen de vergistende bacteriën niet één groep, maar dienen ze ondergebracht te worden in verschillende hoofdafdelingen (divisies of fyla) van het bacterierijk.
Verhildersum
Wat het eerst opvalt als men Verhildersum nadert, zijn de schitterend oude verweerde knotwilgen langs een sloot in de buurt van de oprijlaan. Vele plantjes hebben zich in de knoestige knotten gevestigd. Onder de bomen van de singels natuurlijk ook weer börgbloumkes. Hier en daar wat aronskelken en ook de vogelmelk is hier te vinden. Wat in het vroege voorjaar al opvalt, zijn de grote plukken kraailook met hun typische uiengeur die hier her en der staan.
Ook dichter bij de borg is hier van alles op plantkundig gebied te zien. Overal staan er verklarende bordjes bij. In de `slotgracht` rond de borg werd door de borgbewoners vroeger vis gekweekt. Ook tegenwoordig zwemmen grote karpers in de grachten rond.
Weblinks:
Meer informatie over Verhildersum: http://www.verhildersum.nl/
Verkeer en vervoer
Vlieland en Schiermonnikoog zijn de enige gemeenten in Nederland die gesloten zijn voor gemotoriseerd verkeer. Alleen met een ontheffing mag je met auto, motor- of bromfiets op het eiland rijden.
Verlengde merg
Verlengde merg
Ook medulla oblongata genoemd. Het overgangsgebied van het ruggenmerg naar de hersenen. Het verlengde merg is niet groter dan het laatste kootje van de pink, maar is van vitaal belang. Het bevat bijvoorbeeld kernen die betrokken zijn bij het regelen van de ademhaling, hartslag, slikken, de omvang van kleine bloedvaten en daarmee indirect de bloeddruk, waken, slapen, hoesten en braken en andere vitale functies. Tevens bevat het verlengde merg de piramidekruising, waar zenuwbanen oversteken zodat de linker hersenhelft de rechterkant van het lichaam bedient. Het is een belangrijke schakelcentrale tussen ruggenmerg en overige hersendelen.
Verloren dorpen op Schiermonnikoog
Voor 1720 bestond het huidige dorp op Schiermonnikoog nog niet, maar waren er wel andere dorpen op het eiland. Deze lagen meer naar het westen. Omdat alle waddeneilanden in het westen afbrokkelen, werden de oude buurtschappenvanaf 1600 door de zee bedreigd. Huis na huis verdween in de golven. De inwoners bouwden nieuwe huizen op de plek waar nu het huidige dorp is.
Buurtschappen
Voor 1720 lag er op de plaats van het huidige Westerstrand een dorp: Westerburen. Op een kaart uit de 17e eeuw zijn te zien een kerk, een molen en veertien huizen. In 1570 moesten de woningen in het westen van het dorp afgebroken worden. Dit omdat de zee langzaam duinen wegsloeg en de wind zand van de duinen tegen de huizen waaide. In de loop van de tijd begon men de huizen dan ook maar meer naar het oosten te bouwen. En wel in de buurtschappen Oosterburen en in de Molenbuurt, beide iets ten oosten van het oude dorp. Vanaf 1650 kwamen de zee en de geul de Scholbalg steeds dichterbij. Het zeewater spoelde regelmatig de huizen binnen. Huis na huis werd vanaf 1717 weggeslagen door zware stormen, zoals de kerstvloed van 1717 en de Nieuwjaarsvloed van 1720. Toen begon men met de bouw van huizen en een kerk in de buurtschap Dompen. Dit was op een plek iets ten zuiden van de huidige Westerplas, die wel veilig leek.
Hoogdorp
Maar men bouwde ook al huizen in wat nu het huidige dorp is, zoals het huis `Marten` uit 1721. Men noemde dit deel Hoogdorp omdat het wat hoger lag dan de rest van de kwelder.
Vermesting
Te veel voedingsstoffen zijn slecht voor het milieu
De grootste bedreiging van het milieu is ons land komt door de drie `ver`s`:
VERdroging, VERzuring en VERmesting.
Dat die eerste twee slecht zijn voor de natuur is meteen duidelijk. Verdroging leidt ertoe dat er te weinig water is voor de planten. Natuurgebieden die juist worden gekenmerkt door veel water (vennen, venen), worden uiteraard extra bedreigd als er te weinig water is. Luchtvervuiling die als zure regen op aarde terechtkomt, is ook zeer schadelijk voor planten. Maar hoe zit het met vermesting of eutrofiëring? Als we willen dat de planten in onze tuin of op onze vensterbank het goed doen, geven we ze juist mest. Waarom is het dan niet goed voor planten in de natuur? Van mest gaan planten beter groeien. Maar bij te veel voedingsstoffen zien we dat in de natuur de verscheidenheid aan planten afneemt. Dat komt doordat de meeste soorten juist zijn aangepast aan voedselarme omstandigheden. Teveel van het goede
Planten hebben voedingsstoffen of nutriënten nodig. Hoe meer voedingsstoffen, hoe beter ze groeien. In de natuur is vaak slechts een beperkte hoeveelheid voedingsstoffen beschikbaar. In de loop van de evolutie hebben planten zich daaraan aangepast. Sommige soorten komen voor in gebieden met weinig voedingsstoffen. De zonnedauw, bijvoorbeeld, kan leven in zeer voedselarme gebieden. Om toch voldoende nutriënten binnen te krijgen, vult deze plant zijn menu aan met insecten. Als er nu te veel voedingsstoffen in het milieu terechtkomen, dan wordt het natuurlijk evenwicht verstoord.
Verpoppende insecten
Wetenschappelijke naam: Endopterygota, Holometabola, Neuropterodea (divisie, onderdivisie of superorde binnen de Gevleugelde insecten, Pterygota).
Verpoppende insecten behoren tot de geleedpotigen (Arthropoda, de groep waartoe bijvoorbeeld ook de spinnen, insecten en duizendpoten behoren). De eerste Verpoppende insekten zijn gedurende het Trias(ca. 250 tot 210 miljoen jaar geleden) en stammen af van de Wantsachtigen.
De verpoppende insecten vormen de soortenrijkste diergroep, met bijna één miljoen bekende soorten (Kevers, Vlinders, Vliegen, Muggen, Bijen, Wespen, Mieren) en nog vele onbekende. Ze leven op het land, in zee of zoet water en hebben uiteenlopende levenswijzen. Het zijn insecten met een volledige gedaantewisseling. Dat wil zeggen dat tussen het larve- en volwassen stadium een ruststadium (popstadium) bestaat, waarin het lichaam van de larve vrijwel geheel wordt afgebroken en gereorganiseerd tot een volwassen lichaam.
Het volwassen insect (imago) heeft meestal vleugels, de larve is made- of rupsvormig. De voor- en achtervleugels zijn met een soort klittenband met elkaar verbonden. Verder hebben ze minder aders in d vleugels dan andere insectensoorten.
De monddelen zijn meestal zuigend-stekend, soms bijtend.
Tussen het eerste en het tweede segment van het achterlijf is het lichaam ingesnoerd. Hierdoor hebben de Verpoppende insekten een zogenaamde wespentaille. De legbuis aan het achterlijf is omgevormd tot een angel, waarmee ze zich tegen belagers kunnen verdedigen.
Verschil tussen wild en tam
Door het kweken is er per soort een grote verscheidenheid aan rassen ontstaan. Gedomesticeerde planten en dieren zijn hierdoor steeds meer met de eigenschappen van hun voorouders gaan verschillen.
Schedelgroottes van hondenrassen en wolf
Illustraties
Angorakonijn en wild konijn
Illustraties
Oerappel en Jonagold
Illustraties
Uiergrootte tussen melkkoe van nu en van toen
Illustraties
Van everzwijn tot varken
Illustraties
Verscheidene tarwevormen
Illustraties
Verschillende soorten lava
Bij vulkanische uitbarstingen komen allerlei stoffen vrij. Vaak stroomt zeer heet, gesmolten gesteente in vloeibare vorm naar buiten. Dit is de lava.
In het binnenste van de aarde heersen een enorme druk en hoge temperaturen. Om de warmtebalans op peil te houden, moet de aarde regelmatig stoom afblazen. Er ontstaan in de aardkorst van tijd tot tijd gaten waardoor de warmte kan ontsnappen. Deze gaten zijn de vulkanen, de meest efficiënte thermostaat van de aarde.
Bij vulkanen ontsnapt warmte: zeer heet gesmolten gesteente (magma) dat aanwezig is in de mantel en aardkorst kan ontsnappen. Dat gebeurt gedeeltelijk als gas. Bij een heel explosieve uitbarsting worden met dat gas vloeibare stukken magma en vaste brokken gesteenten de lucht in geslingerd. Deze worden later als zogenaamde vulkanische bommen teruggevonden. Wat overblijft kan als vloeibaar gesteente uit de vulkaan vloeien. Na de vulkaanuitbarsting en bij uitvloeiing wordt dit gesmolten gesteente niet meer magma, maar lava genoemd.
Samenstelling van de lava
Lava is niet constant van samenstelling. Die samenstelling hangt af van het soort gesteente waar het uit is ontstaan. De lava die uit de Etna stroomt, heeft bijvoorbeeld een andere chemische samenstelling dan de lava van Hawaï. We onderscheiden grofweg zure en basische lava. Zure lava is erg rijk aan silicium. Als deze lava stolt ontstaan onder andere rhyolieten. Dit type lava vinden we vooral bij stratovulkanen, meestal te vinden aan continentale plaatgrenzen.
Versiermanieren
Voor voortplanting zijn twee dieren nodig, een mannetje en een wijfje. Welke communicatiemanieren gebruiken zij om elkaar te vinden? En hoe kiezen ze de meest geschikte partner uit?
Verspreiding van de gorilla
Gorilla`s komen uitsluitend voor in de tropische regenwouden van Afrika. Er zijn drie ondersoorten.
De westelijke gorilla leeft in West-Afrika, verspreid over een groot aantal landen. Van de oostelijke gorilla bestaat er een laaglandvorm, die in laaggelegen gebieden leeft, en een bergvorm, die in montane gebieden leeft.
Westelijke gorilla Tropische regenwouden van Kameroen, het uiterste zuidoosten van Nigeria, de Centraal Afrikaanse Republiek, Gabon, de westelijke Congo en Equatoriaal Guinee. De westelijke gorilla is de kleinste van de drie soorten. Oostelijke gorilla - laaglandvorm
Tropische regenwouden van oostelijk Congo. Dit is de grootste van de drie. Oostelijke gorilla - bergvorm Vulkaanbossen van Oeganda, Rwanda en oostelijk Congo. In grootte zit deze soort tussen de andere twee in.
Verspreidingspatronen
Reizen we van Nederland naar Duitsland, dan zien de planten en dieren daar er hetzelfde uit als bij ons. Maar gaan we naar Zuid-Frankrijk of Spanje, dan zien we opeens, naast de bekende soorten als mussen en paardenbloemen, ook veel onbekende soorten. Soorten zijn dus niet willekeurig verspreid. Bekijk het eens vanuit een satelliet
Dat soorten niet willekeurig zijn verspreid, is gemakkelijk te zien, maar daarmee hebben we nog geen patronen ontdekt. Ook vanuit de lucht kunnen we de grenzen van verspreidingsgebieden van planten en dieren niet zien, net zomin als onze landsgrenzen. Was dat wel het geval, dan zou al snel opvallen dat de grenzen van verspreidingsgebieden vaak ongeveer op elkaar vallen. Gelukkig kunnen we zo`n satellietbeeld nabootsen door de verpreidingsgebieden op blanco kaarten in te tekenen. Dan zien we opeens dat er inderdaad patronen zijn. Vele soorten in Nederland komen wijdverspreid voor in de gematigde gebieden van Europa en Azië, andere soorten zijn beperkt tot Europa met misschien een uitlopertje in West-Azië. Weer andere soorten zijn beperkt tot de streken langs de Atlantische Oceaan en Noordzee, enzovoort. Ook op kleinere schaal
Zelfs binnen een klein gebied als Nederland zijn de soorten niet willekeurig verspreid. Dat is ten dele een gevolg van de enorme ingrepen in de natuur: in de stad of een monotoon maïsveld kunnen slechts weinig soorten leven. Een aantal soorten echter komt van nature niet door heel Nederland voor. Het groentjeCallophrys rubi, een klein dagvlindertje, bijvoorbeeld, is vrijwel geheel beperkt tot het midden en oosten van ons land.
Vervuiling door de offshore
De mijnbouw op zee vervuilde op veel manieren de omgeving: door het lozen van productiewater, boorspoeling en -gruis, door lawaaihinder, door uitstoot van afvalstoffen in de lucht, door de nachtelijke verlichting van de platforms, en door de productie van licht radio-actief afval. Strenge regelgeving heeft in de afgelopen decennia geleid tot de introductie van veel milieumaatregelen in de offshore die deze vormen van vervuiling tegengaan.
Weblinks: Meer informatie over vervuiling: http://www.waddenzee.nl
Alles over off-shore techniek: http://offshore.pagina.nl/
Vervuiling van de Noordzee
Bedreigingen van de Noordzee
De Noordzee wordt op een aantal fronten bedreigd: door verontreiniging, eutrofiëring (door een overmaat aan voedingsstoffen) en verstoring. Een aantal bedreigingen neemt af als gevolg van (inter)nationale maatregelen, zoals bijvoorbeeld het gehalte aan zware metalen. Zo is de bodem van de Noordzee vanaf het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw een stuk schoner geworden. Ook behaalde Nederland in de afgelopen jaren een reductie van 50% van de uitstoot aan fosfaten en is er een Europees Gemeenschappelijk Visserijbeleid, die de nadelige effecten van visserij moet reduceren.
Vervuilende stoffen
Volgens de vierde Nota Waterhuishouding mochten er in 2000 geen nadelige effecten van vervuilende stoffen (contimanten), waaronder zware metalen meer gevonden worden in het Noordzeewater. Hoewel er voor zware metalen een dalende trend is, zijn er genoeg andere stoffen waarvan de concentraties nog toenemen. Om de normen, zoals overeenkomen in de OSPAR verdragen in 2020 te halen moeten vooral bronnen binnen de landbouw en industrie aangepakt worden.
Eutrofiering
In de OSPAR verdragen staat dat de uitstoot van stikstof en fosfaat in 2000 nog maar 50% mocht zijn van die in 1985. Inmiddels is deze norm voor fosfaat al behaald, maar voor stikstof nog niet. Internationaal zijn de reducties bij lange na nog niet gehaald. Hierdoor zijn schadelijke effecten, zoals plaagalgen en gifalgen, zuurstofgebrek en sterfte van bodemleven en vis nog steeds een feit.
Vervuiling van de Waddenzee
Als gevolg van de getijdebeweging is de reststroom van het water in de Waddenzee gering. Daardoor bezinken zand, slib en andere stoffen die op open zee wel blijven zweven. De kwaliteit van water en bodem wordt regelmatig onderzocht. Daaruit blijkt dat de vervuiling van de Waddenzee geleidelijk afneemt en daarmee ook de vervuiling van de bodem. De hoeveelheid fosfaten en stikstof is ongeveer gehalveerd. De concentratie van zware metalen, PCB`s en sommige bestrijdingsmiddelen neemt duidelijk af, maar voor bijvoorbeeld PAK`s is de toestand min of meer stabiel.
Meting van de milieukwaliteit
In het kader van het project Watersysteemverkenningen (de voorbereiding van de Vierde Nota Waterhuishouding) is afgesproken welke stoffen, soorten en verschijnselen informatie verschaffen over de kwaliteit van het waddenmilieu. Rapportages over deze `doelvariabelen` zullen aangeven of het beleid ter verbetering van de kwaliteit op het goede spoor zit.
Het gaat om de volgende chemische stoffen: totaal stikstof, totaal fosfaat, zware metalen ( cadmium, koper, lood, kwik en zink), PCB`s, dioxines, PAK`s en bestrijdingsmiddelen ( tributyltin, atrazine, simazine, DNOC, 2,4D, diuron, lindaan, dichoorvos, parathion-ethyl en mevinfos) en radioactieve stoffen (H-3, SR-90, I-131, CS-137en Po-210).
De planten die een rol spelen in het `meetsysteem` zijn: het totale gehalte aan chlorofyl (maat voor de planktongroei), de plaagalgen Dinophysis en Phaeocystis, struikwieren ( Ceramium, Chondrus, gigartina stellata, Cladophora caespitosa, Catenella, Polysiphonia) en zeegras.
Verwachting voor morgenvroeg: ijzel
Voordat de dooi invalt, heeft de winter vaak nog een onaangename verrassing: ijzel.
IJzel is iedere winter weer de oorzaak van talloze ongevallen met materiële schade en gewonden. Het verschijnsel treedt vooral op als na een vorstperiode de dooi invalt.
Bij een dooi-inval zal zich eerst een warme luchtlaag op grotere hoogte vormen. Dat komt doordat warme lucht stijgt. Een laag warme lucht zal dus `drijven` op de laag boven het aardoppervlak, waar het nog kan vriezen. Als boven de warme luchtlaag sneeuw valt, dan zal deze in de warme luchtlaag smelten tot regen. Wanneer deze regen de koude luchtlaag bereikt, raakt hij onderkoeld. Dat wil zeggen dat de regen geen tijd heeft om te bevriezen, alhoewel de temperatuur wel beneden het vriespunt ligt. Op het moment dat de onderkoelde regen het koude aardoppervlak bereikt, zal het meteen bevriezen tot ijs.
Bij invallende ijzel kan een wegdek zo binnen enige minuten in een gladde ijsbaan veranderen. IJsregen
Een weersverschijnsel dat sterk lijkt op ijzel en ook op dezelfde wijze ontstaat, is ijsregen.
IJsregen bestaat uit doorschijnende, harde bolletjes die meestal afgerond van vorm zijn. De doorsnede ligt tussen de één en vijf millimeter. Als deze bolletjes het aardoppervlak bereiken, zullen ze net als ijzel direct op de ondergrond vastvriezen. Het weerbericht van het KNMI maakt dan ook geen onderscheid tussen ijzel en ijsregen.
IJzel is niet de enige oorzaak van gladheid op de weg. Die kan ook optreden doordat tijdens de nacht natte weggedeelten opvriezen.
Verwering: hoe het werkt
Krachten in de aardkorst, water en leven, breken gesteenten af. (1)
a: Gesteente breekt door druk- en trekkrachten in de aarde Krachten in de aardkorst, water en leven, breken gesteenten af. (2)
a: Regenwater loopt in barsten. Daarin opgeloste stoffen lossen het gesteente op (chemische verwering door oplossing). b: Water dat in barsten bevriest, zet uit en duwt het gesteente uit elkaar (mechanische verwering door vorst). Krachten in de aardkorst, water en leven, breken gesteenten af. (3)
a: Gesteenten vallen uit elkaar b: Planten, (bodem)dieren, schimmels en bacteriën tasten het gesteente aan (chemische verwering door organismen). c: Planten drukken het gesteente met hun wortels uit elkaar (mechanische verwering door organismen).
Vestrogothia`s
Wetenschappelijke naam: Vestrogothia
Vestrogothia is een geslacht van uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Laat-Cambrium (ca. 510-500 miljoen jaar geleden). Het waren kreeftachtige diertjes, die leken op de Mosselkreeftjes van tegenwoordig. Tussen de tweekleppige schaal staken sterk behaarde aanhangsels en naar beneden gerichte stekels uit. Volgens sommige onderzoekers behoren de Vestrogothia`s tot de Fosfaatmosselkreeftjes, die in dezelfde tijd leefden. Vestrogothia`s leefden in zee.
vetstaartdwerglemur
Deze kleine halfapen slaan in tijden dat er voldoende eten is vet op in hun lichaam en staart. Op deze vetreserve kunnen ze de circa 8 maanden durende droge tijd overleven in een soort winterslaap. In de natte tijd zijn het solitaire nachtdieren. In de slaaptijd zitten ze vaak in groepjes van ongeveer vijf dieren bij elkaar.
Andere namen: vetstaartmaki
Wetensch. naam: Cheirogaleus medius
Engelse naam: fat-tailed dwarf lemur
Verspreiding: Madagaskar
Voedsel: fruit, nectar, bloemen, insecten
Lengte: 17 - 26 cm, staart 20 - 30 cm
Gewicht: 175 gram
Status: thans niet bedreigd
Vijfbundelnaaktzadigen
Wetenschappelijke naam: Pentoxylales
Vijfbundelnaaktzadigen zijn uitgestorven naaktzadige struiken of bomen, die leefden gedurende het Jura (ca. 210-140 miljoen jaar geleden). Ze worden gekenmerkt door een vijfdeling in de vaatbundels van de stam. Langs de stam groeiden korte en lange scheuten, meestal met vijf langwerpige bladeren. Op de scheuten lieten afgevallen bladeren schroefsgewijs littekens achter. Op de stam waren de veel grotere littekens van de afgevallen scheuten zichtbaar.
Vijfdradige meun
Vijfdradige meunen zijn typische vissen van de kustwateren, getijdengebieden en riviermondigen in de zuidelijke Noordzee. In de zomer jagen ze daar op garnalen. Ze trekken in de late herfst achter de garnalen aan, naar dieper water op de Noordzee, en paaien daar in de winter. Naast garnalen eet deze kleine (tot 30 cm lange) kabeljauwachtige ook kleine vis ( grondels). Jonge meunen worden veel gegeten door meeuwen en sterns.
Namen: Ned: Vijfdradige meun (lompje, meun) Lat: Ciliata mustela Eng: Five-bearded rocklingDui: Fünfbärtelige Seequappe Dan: 5-tridede havkvabbe
Vikingen op Wieringen
Eind 1995 waren twee jongens met een metaaldetector munten aan het zoeken in de omgeving van het buurtschap Westerklief, ten zuidwesten van Hippolytushoef. Ze vonden een aantal voorwerpen, maar het was niet direct duidelijk dat het hier om iets bijzonders ging. Pas toen ze de voorwerpen lieten zien aan een andere amateurarcheoloog werd duidelijk dat het belangrijk was om in dit geval deskundigen te raadplegen. Jan Besteman van het Instituut van Pre- en Protohistorische Archeologie van de Universiteit van Amsterdam, deskundige op het gebied van de Middeleeuwen, werd ingeschakeld. Vervolgonderzoek ter plaatse bracht de rest van wat een vikingschat bleek te zijn, boven water.
Waarom Vikingen op Wieringen?
In de periode 810 tot 920 na Christus werden de Lage Landen, net als Ierland, Engeland en Noord-Frankrijk, geteisterd door invallen van de Vikingen. De opvolgers van Karel de Grote waren om allerlei redenen niet goed in staat het Frankische rijk hiertegen te beschermen. Soms ging men ertoe over om de Noormannen af te kopen in de ijdele hoop dat ze zich dan zouden inhouden. Soms ook probeerde men vikingaanvoerders als leenman aan te stellen, omdat men redeneerde dat andere Vikingen dan van aanvallen op deze gebieden af zouden zien. Zo werd in de periode 840-850 na Christus de beruchte Deense aanvoerder Rorik aangesteld als leenheer over een aantal gebieden in de Lage Landen, waaronder geheel Noord-Holland.
Wieringen bezat in de Vroege Middeleeuwen een aantal grotere boerderijen, die eigendom waren van de Koning en van diverse kerken en kloosters.
Vindplaats fossielen en mineralen
Op onze wandeling door het museum zien we de mooiste mineralen en fossielen. Die zijn gevonden in hoge gebergten of in diepe mijnen. Maar soms ook lagen ze gewoon langs de weg. Het zelf zoeken van mineralen en fossielen is erg leuk, zeker als we hele mooie vinden. Metersgrote ontsluitingen
De meeste mensen denken bij de term ontsluiting direct aan geboorten en ziekenhuizen. Ze staan dan ook vreemd te kijken als een geoloog het heeft over een ontsluiting van zeven meter. Voor een geoloog is een ontsluiting dan ook de plek waar gesteente aan het aardoppervlak komt en dus bestudeerd kan worden. Gesteenten komen meestal alleen aan het oppervlak in de vorm van grote rotspartijen. Die rotsen zijn namelijk steil en liggen vaak boven de boomgrens, zodat er geen begroeiing mogelijk is. Lager in de dalen, waar wel planten groeien, vinden we daarom meestal minder ontsluitingen. Het gesteente is dan bijvoorbeeld zichtbaar omdat er een boom is omgevallen.
Verder ontstaan er vaak nieuwe vindplaatsen van mineralen tijdens de aanleg van een nieuwe weg, of bij de bouw van nieuwe huizen. Bij het boren van tunnels door de bergen zijn zo hele doorsneden van die bergen bestudeerd. Groeves en mijnen
Soms is het juist de bedoeling om de mineralen en gesteenten aan het aardoppervlak te krijgen. In groeves en mijnen bijvoorbeeld wordt gesteente gedolven omdat er waardevolle ertsen in zitten. Andere gesteenten worden gebruikt om te dienen als bouwmateriaal voor huizen en dergelijke, of voor de productie van asfalt.
Vindplaatsen van aardgas
Het aardgas zit ingesloten in de fijne poriën van het rode Perm-zandsteen, en dus niet in grote holtes of bellen. Het gesteente staat onder een hoge druk van ca 350 bar en een temperatuur van ca 130°C. Het aardgas is ontstaan in het Carboon, maar steeg in de loop van de tijd op naar de Permformatie. Aardgas bestaat voor ongeveer 90% uit methaan (CH4) dat, afhankelijk van waar het gevonden wordt, ook wel moerasgas of mijngas genoemd wordt.
De overige 10% van het aardgas bestaat uit andere vluchtige koolwaterstoffen, stikstof, kooldioxide en sporen van edelgassen. Door deze samenstelling verbrandt aardgas, in tegenstelling tot bijvoorbeeld benzine of stookolie, bijna helemaal tot water en kooldioxide. Aardgas ontstaat uit de gisting van cellulose (de bouwstof van hout) door bacteriën in ondergelopen bossen en moerasachtige gebieden. Dit in tegenstelling tot aardolie, dat voornamelijk ontstaat uit naar de zeebodem gezakte, verteerde, algen. Aan de hand van kleine verschillen in de samenstelling van het aardgas kan het bijbehorende aardgasveld terug gevonden worden.
vingerdier
Het vingerdier of aye-aye is een merkwaardige halfaap met bijzonder lange, dunne middelvingers. Hij gaat vooral `s nachts op zoek naar in hout levende insecten. Als het vingerdier door te kloppen en te luisteren weet waar de prooi zit, knaagt hij de bast open met zijn knaagdier-achtige snijtanden. Daarna peutert hij de prooi er met zijn lange dunne vinger uit. Op dezelfde manier peutert hij het vruchtvlees uit kokosnoten.
Andere namen: aye-aye
Wetensch. naam: Daubentonia madagascariensis
Engelse naam: aye-aye
Verspreiding: Madagskar
Voedsel: insectenlarven, fruit
Lengte: 36 - 44 cm, staart 40 cm
Gewicht: 2,5 - 3 kg
Status: bedreigd
Vingerhoedskruid
Vingerhoedskruid is een cultuurplant. Hij `ontvlucht` soms tuinen. Met tuinafval komt dan zaad van gekweekte varianten in houtwallen en bosranden terecht. Meestal groeit de plant daar dan goed. Wild vingerhoedskruid is alleen in Limburg een algemene verschijning. Hij staat in lichte bossen op zandgrond en heeft een vrij vochtige omgeving nodig. Zijn bloemen hebben de vorm van een vingerhoed. Hij is uiterst giftig. Bestanddelen van de plant worden in lage doseringen gebruikt als geneesmiddel tegen hartkwalen.
Namen: Ned: Vingerhoedskruid Lat: Digitalis purpurea Eng: Foxglove Fra: Digitale pourpre (gant notre-dame)Dui: Roter Fingerhut
Vingerwier
Vingerwier is een bruinwier. Het komt in Nederland voor bij Texel en Den Helder en bij Westkapelle en op Neeltje Jans. Vingerwier bestaat uit een breed `blad`, dat is onderverdeeld in vingervormige deelbladeren. De steel van deze plant is dik en buigzaam. Het vingerwier heeft hechtwortels waarmee het zich vastzet op stenen onder water. Het is een soort die kenmerkend is voor het sublitoraal van rotskusten. Op sommige plaatsen vormt het ware `kelpwouden`, die ook vele andere soorten wieren en zeedieren herbergen. Vingerwier is eetbaar. Als `kelp` kun je het aantreffen in winkels.
Namen: Ned: Vingerwier Lat: Laminaria digitata Eng: Tangle, oarweedDui: Fingertang
vink
vink, ondersoort Azoren © Martin Kramer
De vink is in Nederland een bekende zangvogel. Hij leeft in bossen en inopen landschappen en is ook in tuinen veel te zien en te horen. Het mannetje is met zijn oranjebruine borst en wangen en grijze kap goed te herkennen. Het bruingroene vrouwtje is minder kenmerkend.
De vink heeft een stevige, kegelvormige snavel: een aanpassing om stevige zaden te kunnen kraken. Daarmee is het een duidelijke vertegenwoordiger van de vinken-familie (Fringilidae) die wereldwijd circa 135 soorten omvat.
Wetensch. naam: Fringilla coelebs
Engelse naam: chaffinch
Verspreiding: Europa, Noord-Afrika, West-Azië
Voedsel: zaden
Lengte: 15 cm
Vink
Wetenschappelijke naam: Fringilla coelebs
Aantal broedparen in Nederland: 600.000-700.000 (1998-2000)
Biotoop: vooral in middelhoog geboomte zoals bossen, parken en halfopen cultuurlandschap
Geluid: Vink
Vinpotigen
Verspreid over de hele wereld leven vele soorten vinpotigen, waaronder zo`n 34 soorten zeehondachtigen. Twee daarvan komen in de Noordzee algemeen voor: de gewone zeehond en de grijze zeehond. Zo af en toe komt men op de Noordzee `verdwaalde` soorten uit noordelijker streken tegen, zoals ringelrobben, zadelrobben en klapmutsen. Ook de walrus hoort bij deze groep zeezoogdieren. `Robben` is de beste Nederlandse naam voor de zoogdierfamilie die bestaat uit zeehonden, zeeleeuwen en zeeolifanten.
Namen: Ned: Vinpotigen (Robben) Eng: Pinnipeds Fra: PhoquesDui: Flossenfüsser (Robben) Lat: Pinnipedia Dan: Piniped
Vinvis-embryo (Balaenoptera sp.)
Er zijn vijf soorten vinvissen, de grootste walvissen die ooit hebben bestaan. Volwassen dieren zijn tussen de 9 en 33 meter lang en kunnen 160.000 kg wegen.
Het hier getoonde embryo is in 1903 geschonken, maar niemand weet waar het vandaan komt.
Het is van het puntje van de snuit tot de staartvin 15 cm lang. De kop is 5 cm en de borstvin 2,5 cm lang. Het dier heeft nog geen pigment. De duidelijk zichtbare navelstreng herinnert eraan dat cetaceeën zoogdieren zijn en geen vissen. De beenderen in de schedel zitten nog niet aan elkaar vast, omdat het dier nog moet groeien. Het schedeldak van dit exemplaar is licht ingezakt. In de voorste ledematen zijn alle beenderen van de `hand` door de transparante huid heen zichtbaar. Hetzelfde geldt voor de ribben.
Het embryo, waarvan we niet weten hoe oud het is, zou tegen het einde van de 11 maanden durende groei in de uterus tussen de 5 en 7 meter lang zijn geworden. Het dier zou 7 maanden lang borstvoeding hebben gekregen en geslachtsrijp geworden zijn tussen het vijfde en tiende levensjaar. Bibliografie
Lenglet G., 1995, Baleines et autres mammifères marins., Livret guide n° 7. Institut royal des Sciences naturelles de Belgique. pp. 115
Lenglet G., 1995, Walvissen en andere zeezoogdieren. Museumgids nr. 7. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. pp. 115., (vertaling: Jan Claerbout, Hugo Vandendries).
Virginiaanse opossum
De opossum wordt ook wel buidelrat genoemd. De Virginiaanse opossum is de enige van de ongeveer 70 soorten Amerikaanse buideldieren (voornamelijk opossums) die in Noord-Amerika leeft. Het is tevens het grootste Amerikaanse buideldier.
De Virginiaanse opossum leeft vooral in de buurt van mensen. Het is een alleseter die onder andere in afvalbakken zijn voedsel vindt. Als hij in gevaar is, houdt de opossum zich vaak dood. Dit heeft hem in Amerika zelfs spreekwoordelijk gemaakt (`to play possum` = zich dood houden).
Het vrouwtje heeft 13 tepels. Ze krijgt doorgaans meer jongen, maar alleen degene die een tepel bemachtigen overleven. Die jongen blijven ongeveer 50 dagen aan de tepel vastzitten en verlaten de buidel als ze zo`n 70 dagen oud zijn. Als ze groter zijn, rijden ze meestal op moeders rug mee.
Andere namen: opossum; Virginiaanse buidelrat
Wetensch. naam: Didelphis virginiana
Engelse naam: Virginia opossum; possum
Verspreiding: van westelijke en oostelijke Verenigde Staten tot Midden-Amerika
Voedsel: insectenlarven, vruchten, bloemen, eieren, aas
Lengte: 33 - 50 cm
Gewicht: 2 - 5,5 kg
Status: thans niet bedreigd
Vis als meetinstrument
Veel vissen zijn zeer gevoelig voor vreemde stoffen in het water. Onderzoekers maken daar gebruik van. Ze hebben een gen van een vuurvliegje in een zebravisje gezet. Als de vis in contact komt met vrouwelijke hormonen of andere stoffen die daarop lijken, dan komen die in de lever terecht. Dankzij het ingebouwde gen licht de lever op. Dit wordt bioluminescentie genoemd.. Hoe meer hormonen er in het water zitten, hoe meer licht de lever geeft.
Zebravissen
Handig meetinstrument
Vissen zijn goede instrumenten om te meten wat stoffen precies in een levend organisme doen. Ze leveren meer informatie dan een meetinstrument dat alleen de hoeveelheid van die stoffen in het water bepaalt. Slecht idee
Dieren als meetinstrument gebruiken is voor sommigen niet acceptabel. Door ze ook nog genetisch te veranderen worden ze tot een gebruiksvoorwerp teruggebracht. Lees verder over zebravissen en biotechnologie
Visafslagen
De visafslagen zijn de belangrijkste afzetkanalen van de vangst van de vissersvloot. In Nederland zijn er nog elf afslagen, die, met uitzondering van Urk, langs de kustlijn liggen. De drie grootste afslagen qua omzet zijn: Urk, Den Helder en IJmuiden. In de loop van 2006 is het de bedoeling dat vier afslagen fuseren: IJmuiden samen met Colijnsplaat, Scheveningen en Stellendam. Mosselen worden alleen in Yerseke verhandeld. Een visser kiest voor de verhandeling aan een bepaalde afslag op grond van de aanvoerroute, de binding van de visser met de aanvoerplaats en door markt- en prijsoverwegingen.
De vissers lossen hun vis in de haven. Niet alle vis wordt ook verhandeld in de haven van aanvoer. Steeds vaker gaat de vis per vrachtwagen naar een andere afslag omdat men daar een betere prijs hoopt te halen. Veel Urker vissers lossen bijvoorbeeld in Lauwersoog en sturen deze vis `per as` naar de afslag in Urk.
De vis wordt op de visafslag eerst op maat gesorteerd. Vervolgens wordt deze direct geveild. Onder de kopers bevinden zich onder andere bedrijven van de visverwerkende sector en de groothandel. De prijs wordt bij afslag bepaald. Hierdoor zijn sterke prijsschommelingen mogelijk, vooral als er grote hoeveelheden vis van dezelfde soort tegelijkertijd aangeboden wordt.
In 2001 was de totale omzet van de visafslagen in Nederland ongeveer 428 miljoen euro. Dat was een stijging van 3% ten opzichte van 2000. In 2003 werd een kwart meer verse vis aangevoerd dan in 2002, namelijk 170 miljoen kilo.
Visdief
De visdief is een talrijke broedvogel van kusten en broedt ook wel langs meren en rivieren. Vaak broeden ze in kolonies. Deze kolonies zijn regelmatig op- of bij bebouwing (zoals daken, industrieterreinen en parkeerplaatsen) te vinden. De visdief bidt voor zijn eten. Wanneer het kleine visjes of zandspiering ontdekt heeft, duikt de visdief omlaag om de vis te grijpen. De vogel broedt en jaagt in Nederland van eind maart tot begin november. In de winter zitten de visdiefjes in Afrika.
Namen: Ned: Visdiefje Eng: Common tern Fra: Sterne pierregarinDui: Flußseeschwalbe Dan: Fjordterne Nor: Makrellterne Fries: Wytstirns Ital: Sterna comune Lat: Sterna hirundo
Weblink
De visdieven van Garth McElroy: http://www.featheredfotos.com/spppages-gulls-common%20tern.html
Visdief
Wetenschappelijke naam: Sterna hirundo
Aantal broedparen in Nederland: 18.000-19.500 (1998-2000)
Biotoop: zand- en schelpbanken met schaarse, soms halfhoge begroeiing, maar ook in moerassige streken of op bouwterreinen
Geluid: Visdief
Vishagedissen
Wetenschappelijke naam: Ichthyosauria (orde binnen de Euryapsida)
Vishagedissen zijn uitgestorven reptielen die leefden gedurende het Trias tot en met het Krijt (ca. 250-65 miljoen jaar geleden). Ze leefden uitsluitend in zee en leken sterk op dolfijnen, met een verticale in plaats van horizontale staart. Net als Dolfijnen waren Vishagedissen levendbarend en kregen hun jongen in zee. De schedel van Vishagedissen had één slaapvenster (fenestra temporalis). Het waren waarschijnlijk afstammelingen van reptielen met twee slaapvensters, die er in de loop van de evolutie één verloren hadden.
Visies op de Natuur
De in april 2004 gesloten tentoonstelling Visies op de Natuur toonde de invloed van verschillende culturen op onze omgang met de natuur. Er werden vier culturen gepresenteerd. Elk kijkt op een andere manier tegen de hen omringende natuur aan.
De vier culturen waren onderverdeeld in een soort assenstelsel. De ene as stond voor beheersing of acceptatie van de natuur, de andere as stelde de natuur of bovennatuurlijke krachten centraal.
Egypte De oude Egyptenaren stelden zich onderdanig op ten opzichte van de natuur. De natuur is de wereld van de goden, en de Egyptenaren zijn altijd bang dat de goden boos worden.
Tao Taoïsme is een filosofie uit China. Tao betekent `weg van de natuur`. Deze weg (het cyclische patroon van de natuur) moet de mens volgen om in harmonie met de natuur te komen. Harmonie met de natuur is het taoïstische streven. Taoïsme is dus ook een cultuur waar de mens zich volgzaam aan de natuur opstelt.
Islam De hier getoonde Islamitische visie geeft opvattingen weer die in de Middeleeuwen zijn ontstaan. Het is niet de visie van de moslims van vandaag de dag. De natuur is in de eerste plaats Gods schepping. Hij heeft de natuur voor de mens gemaakt. De moslims zien het als een opdracht om zo goed mogelijk gebruik te maken van alles wat de schepping te bieden heeft. Omdat God volmaakt is, moet het wel zo zijn dat de natuur een ordening kent. Deze wordt zichtbaar gemaakt in de Islamitische tuin.
Verlichting Dit tijdperk wordt zo genoemd omdat de mensen zelf beginnen na te denken en te onderzoeken, en zo allerlei zaken over de natuur en haar wetten ontdekten die voordien onbekend waren.
viskat
De viskat heeft een olijfgrijze vacht met donkere vlekken. Deze katten leven in dichte begroeiing van rivieren, meren, kustgebieden en moerassen. Ze jagen veel op waterdieren en vangen die door er naar te duiken en met de bek te grijpen of ze vanaf de kant met hun poot eruit te slaan.
Wetensch. naam: Felis viverrinus
Engelse naam: fishing cat
Verspreiding: Zuidoost-Azië
Voedsel: kleine zoogdieren, vogels, vissen, kikkers, insecten
Lengte: 75 - 85 cm, staart 25 - 30 cm
Gewicht: 8 - 14 kg
Status: kwetsbaar
Viskwekerij
Er wordt steeds meer vis gekweekt. In 2000 was meer dan een kwart van het totale visaanbod in de wereld afkomstig uit viskwekerijen. Het gaat daarbij vooral om karperachtigen uit Aziatische kweekvijvers, maar ook in Europa neemt de kweek toe. In Schotland en Noorwegen kweekt men op grote schaal zalm en zeeforel. Op kleinere schaal worden ook paling, tong, tarbot en heilbot gekweekt. Recent is men gaan experimenteren met de kweek van kabeljauw, omdat de wilde kabeljauw zeer schaars geworden is.
De visproductie in de wereld stijgt vooral als gevolg van de stijging van het aanbod aan kweekvis. In 1994 was de productie van vis 109,6 miljoen ton; in 1995 was de productie 112,3 miljoen ton. Daarvan kwam in 1994 18,5 miljoen ton en in 1995 ruim 21 miljoen ton uit kweekvijvers in zout- en zoetwater. In 1999 was dat 33 miljoen ton. In het voorjaar van 2003 was de wilde visvangst twee keer zo groot als de kweekvisproductie; 96 miljoen ton tegenover 45 miljoen ton. De verwachting is dat er binnen 30 jaar meer kweekvis op de markt zal staan dan wilde vis. De productie van kweekvis groeit met ruim 9 % per jaar, al sinds 1970.
Aziatische kweekvijvers
De opmars van de kweekvis is vooral te danken aan de kweekvijvers in China, India, Japan, Zuid-Korea en de Filippijnen; het gaat daarbij om karpersoorten. Van alle gekweekte vis is 80% afkomstig uit Azië. De vraag naar vis voor de voedselvoorziening stijgt volgens de FAO de komende jaren fors, vooral als gevolg van de groei van de wereldbevolking.
Visluizen
Wetenschappelijke naam: Branchiura (klasse of onderklasse binnen de Kreeftachtigen, Crustacea)
Visluizen behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kleine, afgeplatte kreeftachtigen met zeer kleine voelsprieten en een groot schild rond kop en borststuk. Ze hebben een parasitaire levenswijze. Met monddelen die zijn omgevormd tot zuignappen, hechten zij zich vast aan hun gastheer, meestal een vis. Visluizen komen voor in zee en zoet water.
Vissen van de Waddenzee
De Waddenzee is voor een groot aantal vissen een zeer belangrijk gebied, dit is namelijk de plek waar hun larven opgroeien tot jonge visjes. De haring, de sprot, de zandspiering en de schol paaien een flink eind uit de kust, maar hun kinderkamers liggen vrijwel allemaal direct voor de kust en in de Waddenzee. Vissoorten als zeenaald, zeedonderpad, brakwatergrondel, slakdolf en puitaal verblijven hun hele leven in de Waddenzee.
Naast deze vissoorten komen er in de Waddenzee ook commercieel interessante soorten voor. In de diepere geulen vangt men platvis zoals schol, schar en bot, hoewel de hoeveelheden in het niet vallen bij de hoeveelheden platvis die op de Noordzee worden gevangen. Ook vist men met fuiken op paling en hier en daar met staand want op harders, zeeforel en zalm.
Vissen van de Zuidpool
België onderneemt al heel lang wetenschappelijke expedities naar het zuidpoolgebied. Daarom is het niet vreemd dat er een behoorlijke collectie in de Antarctische wateren verzamelde vissen in het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen is tentoongesteld.
Macrurus lecontei Dollo, 1900 (-2800m).
Deze Antarctische ichthyologische verzameling omvat vijf orden, negen families, 35 geslachten en 54 soorten. Baarsachtigen zijn het best vertegenwoordigd met de families: Zoarcidae (5 geslachten, 5 soorten), Nototheniidae (10 geslachten, 26 soorten), Bathydraconidae (7 geslachten, 7 soorten) and Channichthyidae (5 geslachten, 8 soorten).
Gerlachea australis Dollo, 1900 (-450 m).
Zoarcidae komen zowel in de Arctische als Antarctische streken voor. De andere drie families behoren tot de sub-orde Notothenioidei, waartoe de meeste soorten van de Antarctische kusten behoren. Alhoewel de vorm of kleur van deze vissen niet zo spectaculair is, is hun fysiologie wel heel bijzonder. Uitvinders van antivries
Meerdere soorten kunnen, dankzij de glycoproteïne in hun bloed, overleven bij een temperatuur die dicht tegen het vriespunt van zeewater ligt (-1.9° C.). Een interessant gegeven is, dat glomeruli (buisjes in de nieren die een belangrijke rol spelen bij de zuivering) bij deze soorten ontbreken. Bij Channichthyidae ontbreken rode bloedlichaampjes, waardoor hun bloed kleurloos is. Omdat het koud water 1.6 keer zo veel zuurstof bevat als water van 20 °C, kan de gasuitwisseling direct via de huid plaatsvinden (huidademhaling).
Vissende kat
Wetenschappelijke naam: Prionailurus viverrinus
Engelse naam: Fishing Cat
Duitse naam: Fischkatze
Franse naam: Chat pêcheur
INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Roofdieren (Carnivora)
Familie: Katachtigen (Felidae)
Geslacht: Dwergtijgerkatten (Prionailurus)
Soort: Vissende kat (Prionailurus viverrinus)
Vissende kat
KENMERKEN
Lengte: Tot 85 cm plus 30 cm staart
Gewicht: Tot 12 kilogram
Levensduur: Tot ± 18 jaar
Geslachtsverschillen: Mannetje is groter dan het vrouwtje
IN DE NATUUR
Biotoop:
Leeft in bossen, struikgewas, riet langs rivieren en beken, en mangrovebossen aan de kust
Verspreidingsgebied:
Leeft in bossen, struikgewas, riet langs rivieren en beken, en mangrovebossen aan de kust van India en Sri Lanka tot Malakka en Sumatra
Paartijd: Geen vaste paartijd
Voortplanting: Na een draagtijd van ± 63 dagen worden een tot vier jongen geboren (meestal twee of drie)
Voedsel: Weekdieren, krabben, kleine zoogdieren, vogels, kikkers, vissen en insecten
Bedreiging: Dankzij een groot verspreidingsgebied is de soort nog (?) niet ernstig bedreigd
IN DIERENTUINEN
Aantal: In mei 1998 telde het internationale stamboek 161 dieren
Voedsel: Vlees en vis
Stamboeken:
Het internationale stamboek voor de vissende kat wordt in Riverbanks Zoo in Columbia (VS) gecoördineerd IN BLIJDORP
Op dit moment: [juli 1998]
Vrouwtjes Vanessa (15 mei 1983 in Blijdorp geboren) en Esmee (24 november 1984 in Blijdorp geboren) en mannetje Siam (25 januari 1991 in Engeland geboren en sinds 22 augustus 1991 in Blijdorp)
Nageslacht:
In Blijdorp werden tot en met 1996 regelmatig jongen geboren; Vanessa en Esmee zijn nu waarschijnlijk te oud om nog jongen te krijgen.
Vissende kat: een robuuste jager
Van de 36 leden tellende kattenfamilie zijn bijna alle vertegenwoordigers wel een keertje in Blijdorp langs gekomen. Omdat het in een moderne dierentuin niet meer gaat om complete collecties, maar om een zo ruim mogelijke en optimale huisvesting, is het kattenbestand van de Diergaarde in de loop der jaren danig ingekrompen.
Bij het ontwikkelen van het Masterplan is het dan ook altijd spannend voor welke soorten er een plaatsje ingeruimd wordt. Want hoewel iedereen begrijpt en wil dat de dieren meer ruimte en betere verblijven krijgen, is het afscheid nemen van een soort altijd weer moeilijk. Voor de vissende kat is gelukkig nog toekomst in Blijdorp. Hij heeft namelijk een plaatsje in de Maleise Bosrand gekregen; een goede reden om deze kat wat nader te beschouwen.
Verspreiding en uiterlijk
De vissende kat leeft in een niet-aaneengesloten gebied in Azië. Hij is waargenomen in Zuidwest-India, op Sri Lanka, in streken van de zuidelijke Himalaya, Bangladesh, Vietnam, Thailand, Birma, China en op Sumatra en Java. Ondanks de grote geografische spreiding is het voorkomen in werkelijkheid nogal beperkt omdat hij sterk is aangewezen op een waterrijk gebied.
Deze robuuste kat is geheel aan het leven rond het water aangepast. Zo zitten er tussen de zware voorklauwen vliezen die hem tot een goede zwemmer maken. Hij jaagt dan ook graag op vis. Verder pakt hij zo`n beetje alles wat hij voor zijn poten krijgt. Naar verluidt zelfs honden en kalveren. De vissende kat is met zijn 12 kilo geen kleintje; een zware ronde kop met daarin een fors gebit en korte poten met zware klauwen zorgen voor de rest.
Vissenoren
Vissen hebben geen oren, geen gehoorgang èn geen trommelvlies. Toch kunnen ze wel horen, zij het vrij slecht. Hoe ze dat doen?
Zoals je in de disco geluidsgolven in je buik kunt voelen, zo vangen vissen geluid op met hun zwemblaas. Hun blaas is dus tevens trommelvlies. Die trillingen worden vervolgens door de botjes van Weber doorgegeven aan een primitief slakkenhuis. Het gehoor van een vis lijkt dus nog aardig op dat van ons. Sterker nog, toen vissen langzaam evolueerden tot landdieren zijn hun kieuwen verandert in oren. We vangen dus eigenlijk geluid op met onze kieuwen!
Visserij
Eeuwenlang was naast de gemengde veeteeltbedrijfjes de visvangst een onmisbare aanvulling op het levensonderhoud van de eilander bevolking. De beroepsmatige visserij concentreerde zich voornamelijk op Hollum. De schepen lagen op de ree, het Skùtegat genoemd, voor anker. Bij opkomend tij voeren ze het zeegat uit. Vis was een belangrijk volksvoedsel op het eiland. Op tweemastige vissersscheepjes -snikken- viste men op kabeljauw, tong, schol en schelvis. De vangst werd op de markt in Harlingen of Zwarte Haan verkocht. Te kleine vis was voor eigen gebruik.
Visserij algemeen
De Nederlandse en EU vissers brachten in 1999 in Nederland totaal 540 duizend ton vis aan land. Nederland staat daarmee halverwege de lijst van de 55 belangrijkste visserijnaties ter wereld. Bovenaan staat China met in 1995 ruim 24 miljoen ton. In de EU zijn Denemarken en Spanje de belangrijkste visserijlanden, Nederland bezet hier de zesde plaats. Driekwart van de aangevoerde vis in Nederland bestond in 1999 uit ingevroren vis. De visserij in Nederland is ingedeeld in verschillende sectoren. Zo zijn er bijvoorbeeld de garnalen-, de platvis-, de schelpdier- en de rondvisvisserij.
Vistechnieken
De te vangen diersoorten kunnen op zeer verschillende wijzen leven. Er is dan ook een grote diversiteit in vangstmethoden, visserijtechnieken genoemd. De ene techniek richt zich vooral op het vangen van vissen die op de bodem leven, zoals schol, tong en tarbot, de andere techniek is ontwikkeld om juist vissen te kunnen vangen die hoger in het water zwemmen. Onder deze zogenaamde pelagische vissen vallen soorten als haring, sprot en horsmakreel.
De voor Nederland economisch belangrijkste tak is de visserij op schol en tong. Daarbij is in Nederland de boomkorvisserij de belangrijkste techniek. Tweederde van de totale aanvoerwaarde wordt gevormd door de schol- en tongvangst, voornamelijk gevangen met behulp van de boomkor.
Andere vistechnieken zijn bijvoorbeeld: spanvisserij, hektrawl-visserij en kokkelzuigers.
Werkgelegenheid in de visserijsector
In 1995 bedroeg de totale werkgelegenheid in de vis- en visserijsector ongeveer 9.
Visserij naar soort
De visserijsector kan worden onderverdeeld in visserij naar rondvis, platvis, schelpdieren en naar garnalen waarop met verschillende soorten vistuig wordt gevist. Ook de industrievisserij ten behoeve van de vismeel en -olie-industrie valt onder deze noemer.
Visserij op Schiermonnikoog
Van 1600 tot 1800 waren er veel vissers op Schiermonnikoog. Ze vingen vooral schol. Schiermonnikoog was beroemd om de schol. De schol werd verkocht in Duitsland en Frankrijk. Men ving ook wel oesters. Van 1945 tot 1964 waren veel eilanders kapitein of bemanningslid op de schepen voor de walvisvaart naar de Zuidpool.
Walvisvaart 1946-1964
Van 1946 tot ongeveer 1965 waren veel eilanders kapitein of bemanningslid op schepen voor de walvisvaart. De walvisvangst vond plaats in de zeeën rond de Zuidpool. De bekendste walvisvaarder van Schiermonnikoog is Klaas Visser, kapitein van het eerste schip dat naar de Zuidpool vertrok, de `Willem Barentsz`. Hij bracht twee walviskaken mee terug die nu nog steeds als een ereboog in het centrum van het dorp staan. Sinds begin 1996 staan er voor Hotel Duinzicht ook twee walviskaken. Dit in verband met de tentoonstelling over walvisvaart in het hotel. Deze kaken zijn door de eilander kapitein H. Jansma meegebracht naar Nederland. Hij was de opvolger van Klaas Visser.
Visserijbeleid Noordzee
De visserij op de Noordzee is vooral gebonden aan internationale afspraken. In Europees verband maakt men afspraken over de verschillende instrumenten in het visserijbeleid, zoals quotering, de zeedagen-regeling en sanering van de vissersvloot. Op nationaal niveau legt de Structuurnota Zee- en Kustvisserij voor een belangrijk deel het Nederlandse beleid voor de kust- en getijdenwateren vast. De Visserijwet is de wettelijke basis voor het beleid. Waarschijnlijk komen er in de toekomst gesloten natuurgebieden in de Noordzee.
Europese afspraken
De belangrijkste EU-regels voor de zeevisserij gaan over het gezamenlijke beheer van de visbestanden. De regels worden voor een groot deel bepaald door het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GBV). Dit beleid kwam in 1983 tot stand en werd in 2002 werd ingrijpend hervormd, omdat de visbestanden er slecht voorstonden. Het GBV bepaalt onder andere hoeveel vis er gevist mag worden en uit hoeveel schepen de vloot van een land mag bestaan. Het doel is om visbestanden in stand te houden, visgebieden te beschermen, en biologische rijkdommen en bevissing te behouden op een economisch en sociaal verantwoorde manier. Elk land is zelf verantwoordelijk voor de handhaving van de afgesproken regels.
Vangstbeperkingen
Elk jaar bepalen de visserijministers van de EU hoeveel er van een bepaalde vissoort gevangen mag worden. Dit wordt de Total Allowable Catch ( TAC) genoemd. Hiervan worden de visquota afgeleid: hoeveel vis en van welke soort er per land gevangen mag worden.
Visserijmodellen
De omvang van de visstand wordt bepaald door een samenspel van diverse factoren. Daarom kunnen alleen met ingewikkelde modellen goede voorspellingen van de visstand worden gedaan. Sommige factoren zijn rechtstreeks van invloed op de visstand, bijvoorbeeld voedsel, natuurlijke vijanden en ziektes. Andere factoren, zoals klimaat en zeestroming, veroorzaken veranderingen in het leefmilieu van de vis en beïnvloeden zo de visstand indirect. Verder is de visserij van grote invloed op de visstand.
Visserijplaatsen
Er zijn enkele vissersdorpen in Groningen. De bekendste is natuurlijk Zoutkamp, dat als vestingplaats is ontstaan. Nog steeds heerst in Zoutkamp de sfeer van een echt vissersdorp, hoewel Lauwersoog de havenfunctie heeft overgenomen. Een prachtig vissersplaatsje is ook Termunterzijl, met de oude sluis. Ook Noordpolderzijl is een ideale plek om én van het wad én van de visserijsfeer te proeven.
Finsterwolde was in vervlogen tijden een vissersplaats. Eén bootje vaart nu nog onder de `Finsterwolder vlag`. Het heeft als thuishaven niet Finsterwolde, maar Nieuwe Staten Zijl, ook een prachtige plek om van het Groninger zeelandschap te genieten.
Visserijtechnieken
Om de vissen die op de bodem leven te vangen zijn heel andere technieken nodig dan om die dicht aan het wateroppervlak leven te vangen.
visserij met sleepnetten
staand-want visserij
visserij met zegens (omringend vistuig)
boomkor visserijborden-visserijspanvisserijvisserij met zwevende (pelagische) sleepnettenelektro-visserij
kieuw- en warnetvisserijfuikenvisserijdrijfnetvisserij vleetvisserij
ringzegen visserijankerzegen visserij (snurrevaad)
De term trawlvisserij wordt in Nederland vooral gebruikt voor de visserij met zwevende sleepnetten.
Visserijwet
De nu geldende Visserijwet dateert uit 1963. Deze wet houdt geen rekening met de relatie tussen de visserij en de natuur op volle zee. Sinds 1996 werkt het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan een herziening van de wet, waarin de natuurbelangen op zee nadrukkelijker kunnen worden meegewogen bij de regels die de visserij krijgt opgelegd.
Het Productschap Vis stelt in een reactie op de voorlopige teksten van de wetswijziging dat de belangen van de visserij voorop moeten blijven staan in het beleid. Het afsluiten van gebieden en vangstbeperkingen voor soorten die er (visserij)biologisch goed voorstaan zijn voor het Productschap voorbeelden van `hoe het niet moet`. Ook een te strikte opvatting van het voorzorgprincipe (geen activiteit, tenzij is aangetoond dat dit geen schade aan de natuur veroorzaakt) is voor het Productschap uit den boze.
Weblink:
De tekst van de visserijwet 1963 is te vinden op: http://www.visserslatijn.nl/wetgeving-index.html?page=wg_nl_viswet1963_I
Viswinkels en -consumptie
De Nederlander eet gemiddeld per jaar ongeveer 12 kilo vis en 2 kilo schaal- en schelpdieren. Hij is daarmee een zeer matige viseter. Omdat vis veel vitamines en `gezonde vetten` bevat zou het volgens voedingsdeskundigen verstandig zijn om twee maal zo veel vis te eten, en minder vlees. De laatste jaren stijgt de visconsumptie licht, vooral omdat men meer (gekweekte) zalm en mosselen in de supermarkt koopt.
Visziekten
Van veel giftige stoffen is aangetoond dat ze het afweersysteem van vissen verzwakken, waardoor de vissen vatbaar voor allerlei ziekten worden. Op grond van historische gegevens zijn er sterke aanwijzingen dat bepaalde ziekten, zoals levertumoren, rond 1930 niet of veel minder vaak voorkwamen dan nu. Uit onderzoek is gebleken dat stoffen zoals PAK`s deze tumoren kunnen opwekken. De aanwezigheid van vissen met deze levertumoren in de Noordzee, zelfs ver van de kust, is dan ook een reden tot bezorgdheid.
Vlechtende rivier: het ontstaan
Vlechtende rivier
Als de wateraanvoer en de hoeveelheid meegevoerd grind of zand in een stromende rivier sterk wisselt, ontstaat een vlechtende of verwilderde rivier. a: De rivier zet grind of zand af, waar het water vervolgens omheen stroomt. Hierdoor stroomt de rivier niet steeds op dezelfde plaats. Zij kan zich dus niet diep in de ondergrond insnijden en vormt een vlechtend patroon.
Vleermuizen
Er bestaan verschillende families binnen de vleermuizen. Alle soorten die van belang zijn voor de Delta, wadden en kust behoren tot één familie: de gladneusvleermuizen. In de Benelux komen van deze familie 17 soorten voor. Op de waddeneilanden leven de (gewone) dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de bosvleermuis en de laatvlieger. Langs de kust komen onder meer de meervleermuis, de baardvleermuis, de grootoorvleermuis, de watervleermuis en de franjestaart voor.
Weblinks:
Vleermuissite voor kinderen: http://www.vleermuissitevoorkids.telebyte.nl/
Alles over vleermuizen in Nederland: http://www.vleermuis.net-
Vleermuis foto`s met geluiden: http://www.vleermuissitevoorkids.telebyte.nl/meerweten-beeld%20en%20geluid.htm
Vleesetende planten
Vleesetende planten roepen meestal gruwelijke beelden op, zoals in de film `The little shop of horrors`, waarin een gigantisch uitgegroeid plantje steeds meer (mensen-)bloed consumeert. De werkelijkheid is voor mensen eerder boeiend dan angstaanjagend. Alleen relatief kleine beestjes zijn het slachtoffer van deze bijzondere planten. Een aangepast dieet
Vleesetende planten hebben één belangrijke eigenschap gemeen. Ze groeien op plaatsen waar de zure bodem stikstofarm is, zoals op heide en op veengrond. Door het verteren van kleine beestjes, meestal insecten of kleine kreeftachtigen, zorgen deze planten voor wat extra stikstof in hun dieet. Enkele van deze planten worden voor de sier als huiskamerplant gekweekt, zoals de zonnedauw. Dan blijkt dat als de bodem genoeg voedingsstoffen bevat, ze ook als vegetariërs kunnen overleven. Gevaarlijk mooi
Uit tropische streken en kassen in botanische tuinen zijn vooral de grote bekerplanten (Nepenthes)bekend. In Nederland zijn er drie groepen vleesetende planten. De bekendste daarvan is zonnedauw (Drosera), waarvan alle vier de soorten bij wet zijn beschermd. De blaadjes van dit plantje zijn getooid met lange roodachtige haartjes, een soort tentakeltjes. De uiteinden van deze haartjes hebben klieren die kleine vochtdruppeltjes produceren. De schittering van deze `dauwdruppeltjes` trekt waarschijnlijk de aandacht van kleine insecten. Belandt zo`n insect op het blad en raakt het daarbij de kleverige tentakeltjes, dan zit het gevangen.
Vleeskleurige orchis
De vleeskleurige orchis is in Nederland zeldzaam en wettelijk beschermd. Men kan deze plant eigenlijk alleen nog vinden op de waddeneilanden, in het deltagebied, in Noordwest Overijssel en op enkele andere, voedselarme gebieden, zoals de waarden langs de Friese IJsselmeerkust. De plant houdt van zonnelicht en vocht. Ze staat veelal op vochtig grasland, in moerassen of in (jonge, natte) duinvalleien. Deze orchidee bloeit in mei en juni.
Namen: Ned: Vleeskleurige orchis Lat: Dactylorhiza incarnata Eng: Marsh orchid Fra: Orchis incarnatDui: Fleischrotes Knabenkraut (Steifblättriches Knabenkraut) Dan: Kødfarvet gøgeurt
Vleesvlieg
Foto: Thierry Hubin
Vleesvlieg (Calliphoridae)
Een vleesvlieg kan de geur van vlees of vis kilometers ver waarnemen. Ze komt er haar eieren op leggen. Ze legt die ook in dierenkeutels of in open wonden van dieren. Vreemd genoeg kan dit zowel goed als slecht voor het dier zijn. Als vleesvliegenmaden een wond besmetten die dichtbij vitale organen, zoals hart of nieren, ligt, kunnen ze de dood veroorzaken. Bij andere lichaamsdelen kunnen ze de wond daarentegen sneller genezen.
Volwassen vleesvliegen kunnen een maand oud worden. Ze zuigen met hun zuigslurf aan sappig vlees, suikers en natte uitwerpselen.Veel mensen vinden vleesvliegen vies, omdat ze van wonden en keutels naar voedsel vliegen. Vliegen brengen inderdaad ziektes over, maar niesbuien en ongewassen handen zijn viezer.
Er zijn veel soorten vleesvliegen, maar binnenshuis zien we er normaal slechts twee: de blauwe vleesvlieg (Calliphora) en de iets kleinere groene vleesvlieg (Lucilia).
Vleet
De vleet is de grootste soort rog die in de Noordzee voorkomt. Hij kan drie meter lang, 1,6 meter breed, 100 kg zwaar en twintig jaar oud worden. Vleten zijn bodemvissen die leven van kreeftachtigen, vissen, wormen en inktvis. De vleet kwam vroeger algemeen voor in de Noordzee. De visserij op deze rog was lonend omdat het vlees bekend stond als lekkernij. Vleten worden echter pas zeer laat geslachtsrijp (vanaf het twaalfde levensjaar) en zijn daarom door overbevissing sterk achteruit gegaan.
De vleet als consumptievis
Voor de commerciële visserij was de vleet de belangrijkste soort rog. Het vlees van de zijvinnen (de `vleugels`) en de staart werd vers en gerookt verkocht en stond bekend als een lekkernij. De vleet werd veel gevangen in de noordelijke Noordzee en de wateren rond Ierland, vooral in de herfst en de winter. Rond 1900 kwam de vleet nog algemeen voor in de Noordzee, maar sindsdien is zijn aantal drastisch teruggelopen, naar men aanneemt als gevolg van overbevissing. In de Ierse Zee is de vleet vrijwel verdwenen. Men neemt aan dat de achteruitgang van deze soort wordt veroorzaakt door de zeer hoge leeftijd (pas na twaalf jaar), waarop deze rog geslachtsrijp wordt. Dit betekent dat een vleet een hele hoge kans heeft om gevangen te worden voordat hij of zij zich heeft kunnen voortplanten.
Vangstmeldingen
In oktober 2004 werd een vleet van anderhalf bij twee meter ten noorden van Vlieland gevangen. Het dier woog 48 kilo en was een mannetje van minstens 15 jaar oud.
Vleetvisserij
De uitdrukking `vis vangen bij de vleet` slaat niet op de roggensoort vleet, maar op de vorm van drijfnetvisserij waarmee eeuwenlang de haring op de Noordzee werd gevangen. Ook andere, vrij in de waterkolom levende vissen, zoals sprot en ansjovis, werden met behulp van vleten gevangen. De vleten waren lange, aanééngeschakelde fijnmazige drijfnetten die rechtop in het water werden opgehangen aan drijvers. De haring bleef er met de kieuwen in haken en kwam, bij het inhalen van de vleet, zo vers mogelijk aan boord. Ondermaatse vis kon door de mazen in het net ontsnappen.
Vleugelkieuwigen
Wetenschappelijke naam: Pterobranchia (klasse binnen de Halfchordaten, Hemichordata)
Vleugelkieuwigen zijn kleine (enkele millimeters grote), urnvormige diertjes die in kolonies van geringde kokers leven. Naast de mondopening zitten twee armen met holle tentakels. Vleugelkieuwigen leven op de zeebodem. Ze zijn het meest verwant met de Graptolieten (Graptolithina), die eveneens tot de Halfchordaten behoren.
Vliegen op Ameland
Wie graag eens wil beleven hoe het is om hoog boven Ameland door de lucht te zweven kan terecht bij het rondvlucht-zweefvliegbedrijf op het vliegveld. Het luchtvaartterrein Ameland is gelegen in het westelijke gedeelte van het eiland. Het is bereikbaar over de openbare weg en met openbaar vervoer-busverbindingen.
Vliegend hert
Het vliegend hert is ongetwijfeld een van de spectaculairste insecten van Nederland. Het mannetje kan wel 8 centimeter groot worden, waarbij met name de gewei-vormige kaken zeer opvallen (fig 1). Het vrouwtje is veelal een stuk kleiner en mist de opvallende grote kaken (fig. 2). De mannetjes gebruiken deze kaken om vrouwtjes en rivaliserende mannetjes te imponeren, ze kunnen niet gebruikt worden om mee te eten.
Beschermd Het vliegend hert is beschermd middels de Habitatrichtlijn. Dat wil zeggen dat de soort wettelijke bescherming geniet in zowel Nederland als de overige lidstaten van de Europese Unie. Omdat het slecht gaat met het vliegend hert in Nederland is er informatie nodig over de huidige verspreiding om deze soort op een zinvolle manier te kunnen beschermen.
Waarnemingen Een ontmoeting met dit dier, zeker met een mannetje, blijft velen meestal helder voor de geest staan. We willen alle mensen die ooit zo`n ervaring hebben gehad, evenals alle mensen die in de toekomst zo`n ervaring mogen ondergaan, vragen om deze belevenissen en ervaringen op te schrijven en door te geven. Op die manier kunnen wij proberen om met behulp van al die waarnemingen zinvolle suggesties te doen met betrekking tot het behoud van deze soort in ons land.
Voorkomen Het vliegend hert is, voor de ontwikkeling van haar larven, afhankelijk van door schimmels aangetast rottend eikenhout. Vroeger was dit aanwezig in de vorm van langzaam wegkwijnende zeer oude eiken. Deze zijn er al lang niet meer in Nederland.