Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


Slobeend
Wetenschappelijke naam: Anas clypeata
Aantal broedparen in Nederland: 8000-9000 (1998-2000)
Biotoop: extensief beheerde, drassige laagveenpolders en ondiepe moerassen

Slokdarm
De slokdarm is een ongeveer 25 centimeter lange, gespierde buis die de mond met de maag verbindt. De slokdarm speelt geen rol bij de spijsvertering maar heeft alleen een transportfunctie.
Functie
In de slokdarmwand zitten geen klieren die sappen afscheiden waarmee voedsel kan worden afgebroken. De slokdarm speelt dus geen rol bij de vertering maar heeft alleen als taak om voedsel te transporteren van de mond naar de maag.
Werking
Het begin van de slokdarm wordt afgesloten door de keelholtekringspier. Deze spier verhindert dat ademhalingslucht in de slokdarm stroomt. Tijdens het slikken ontspant de keelholtekringspier: voedsel kan nu vanuit de keel in de slokdarm glijden. Direct na de passage van voedsel sluit de kringspier zich weer.
De slokdarmwand begint zich nu boven de voedselbrok samen te trekken, terwijl de wand onder het voedsel ontspannen blijft. Herhaalde samentrekkingen van de slokdarmwand `knijpen` het voedsel naar beneden, richting de maag. Twee typen spierweefsel in de slokdarmwand werken bij deze zogenaamde peristaltische beweging samen: kringspierweefsel en lengtespierweefsel.
Voedsel moet natuurlijk zo soepel mogelijk door de slokdarm kunnen glijden en mag nergens blijven steken. Hiervoor zorgt enerzijds de bevochting van het voedsel met speeksel door de mond. Anderzijds is de binnenkant van de slokdarm volkomen glad door een slijmvlieslaag (mucosa). Opbouw van de slokdarmwand.
Overgang naar de maag
Onderaan de slokdarm bij de verbinding met de maag zit ook een sterke kringspier: de maagpoortspier.

Sloop van schepen
In de westerse wereld worden nog maar zelden schepen gesloopt. De meeste sloopwerven zijn tegenwoordig gevestigd in India, Pakistan, Bangladesh en China. De reden hiervoor is het grote aanbod van goedkope arbeidskrachten in deze landen en de aanwezigheid van een afzetmarkt voor tweedehands staal en scheepsapparatuur. Het slopen van schepen in ontwikkelingslanden is fel bekritiseerd; de omstandigheden met betrekking tot veiligheid, milieu en arbeidsomstandigheden zijn niet aan regels gebonden en uiterst ongewenst.
In 1998 werden wereldwijd 623 schepen gesloopt. Naast een grote hoeveelheid machines en apparatuur leverde dit 6 miljoen ton staal op. Het staal en de apparaten worden hergebruikt in de landen waar de schepen gesloopt zijn. Het kankerverwekkende isolatiemateriaal asbest wordt (nadat het met blote handen uit het schip getrokken is) ook verkocht voor hergebruik.
Daarnaast bevatten de schepen een heleboel gevaarlijk afval dat niet gerecycled kan worden: PCB`s in transformatoren, afgewerkte olie en verven die zware metalen of algenwerende stoffen ( organotinverbindingen) bevatten. Bij een onderzoek van Greenpeace in oktober 1998 op de Indiase sloperij op het strand van Alang bleek dat de meeste van deze stoffen ter plekke in de open lucht verbrand en-of in zee gedumpt worden. In de bodem werden giftige stoffen zoals asbest, lood, cadmium, arsenicum en dioxine aangetroffen. De werknemers op de sloopwerven verdienen slechts anderhalve euro per dag en hebben geen beschermende kleding tegen al dit gif.

Sloterdijks mensenpark
Het idee om doelgericht het menselijk genoom te veranderen roept soms hevige emoties op. Is iedere vorm van actieve eugenetica, het verbeteren van de menselijke soort met behulp van wetenschappelijke kennis, onder alle omstandigheden uit den boze? Sloterdijk meent van niet.
In 1999 ontstonden er in verschillende landen ongekend felle debatten naar aanleiding van een lezing van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk. Sloterdijk hield deze lezing tijdens een symposium over de toekomst van onze beschaving. Zijn lezing, Regels voor het mensenpark, is ook in druk verschenen.
Leefbare samenleving door biotechnologie
Sloterdijk voorspelt dat het in de toekomst wel eens nodig zou kunnen zijn om een beroep te doen op biotechnologie (nauwkeuriger: antropotechnologie) om onze samenleving leefbaar te houden. Hij zinspeelt op het toepassen van genetische modificatie om het menselijk gedrag te veranderen en om crimineel en ander ongewenst gedrag te elimineren.
Zelf-domesticerende soort
Het beschavingsproces is in biologisch opzicht goed vergelijkbaar met een domesticatieproces, zegt Sloterdijk. Wij mensen zijn een zelf-domesticerende soort. We leven allang niet meer in natuurlijke staat in het wild, maar in een zelfontworpen park, een mensenpark. Als we onszelf al domesticeren, waarom dan niet ook gebruik gemaakt van de moderne methoden van de natuurwetenschap, met name de biotechnologie? Dat doen we immers ook met de andere dieren die we domesticeren.
Sloterdijks lezing Regels voor het mensenpark betreft het humanistische mensbeeld van onze moderne tijd.

Smaragd
Smaragd is de grasgroene variëteit van het mineraalberyl. Beryl kan in een aantal kleuren voorkomen, maar smaragd en de lichtblauwe aquamarijn zijn de belangrijkste edelsteenvariëteiten. Samen met diamant, saffier en robijn hoort smaragd tot de kostbaarste edelstenen. Het wordt op veel verschillende plaatsen in de wereld gevonden. De beroemdste vindplaatsen liggen in Colombia. Andere bevinden zich in Afghanistan, Pakistan, Madagaskar, Zambia, Zimbabwe, India en Brazilië.
Smaragd uit Muzo, Colombia. Uit de klei getrokken
Smaragd wordt meestal in situ gevonden, dat wil zeggen in het moedergesteente waarin het gevormd is. De beroemde Muzo en Chivor mijnen, 60 km ten noorden van Bogota, Colombia, liggen in een oud bekken. Dit is een kom in de aardkorst waarin zich ongeveer 45 miljoen jaar geleden een zee bevond. Het zeewater heeft verschillende lagen klei afgezet, waarbij de druk op de onderste lagen langzaam toenam. Tussen de kleilagen bevonden zich lagen zout. Door bewegingen in de aardkorst kon het zeewater daar doorheen circuleren. In de klei bevonden zich de grondstoffen voor smaragd, zoals beryllium, aluminium en het chroom waaraan de steen de kleur dankt. Door het zeewater werden de stoffen gedeeltelijk uit de klei gehaald. Naarmate het water dieper doordrong, namen zoutgehalte, druk en temperatuur steeds verder toe. Hierdoor konden nog meer stoffen uit de klei in het water worden opgelost. Onder in het bekken, op ongeveer 3 kilometer diepte, ontstond op deze manier een grote concentratie stoffen in het water die onder de aanwezige druk en temperatuur samen smaragd konden vormen.

Smaragdhagedis
Wetenschappelijke naam: Lacerta viridis Behoort tot de Reptielen Hagedissen
Komt voor in Zuidwest-Europa De hagedis is een kruiper
De hagedis eet insecten en andere kleine dieren. Hagedissen zijn koudbloedig. Door te zonnen verhogen ze hun lichaamstemperatuur en daardoor hun beweeglijkheid.
De hagedis is alleen snel op de korte afstand. Hij houdt het rennen niet lang vol. Omdat hij zelf door andere dieren wordt gegeten, blijft hij in de buurt van spleten in rotsen en tussen stenen. Een korte sprint is dan genoeg om een schuilplaats te bereiken.
De poten van hagedissen staan zijwaarts gericht. Het kost de dieren veel energie om hun lichaam tijdens het lopen van de grond te houden.

Smient
De smient broedt in het noorden van Europa en Azië. Overwinteren doen ze zuidelijker, van Denemarken tot in het noorden van Afrika. In Nederland zijn er in de winter zo`n 360.000 smienten te vinden langs de kust, in het rivierengebied en in Friesland. Smienten zijn vegetariërs. In Nederland zijn de graslandpercelen favoriet omdat de oorspronkelijke graasplaatsen (moerassen) vaak door ontginning verdwenen zijn. De vogels grazen ook `s nachts, en slapen dan overdag op grote wateroppervlakken.
Namen: Ned: Smient Eng: Eurasian Wigeon Fra: Canard siffleurDui: Pfeifente Dan: Pibeand (Brunnakke) Nor: Brunnakke Fries: Smjunt Ital: Fischione Lat: Anas penelope

Smient
Wetenschappelijke naam:  Mareca penelope
Aantal broedparen in Nederland: 20-30 (1998-2000)
Biotoop: meren met rijke onderwater- of drijvende vegetatie
Geluid: Smient

snaveldolfijn
Snaveldolfijnen worden wel eens de `lelijke eendjes` onder de dolfijnen genoemd. Ze zien er inderdaad een beetje lomp uit en hun kop heft iets reptiel-achtigs. Ook is hun huid vaak beschadigd, soms door het `koekie-monster`: een kleine haai die zuiver ronde `koekjes` uit grote zeezoogdieren en vissen hapt. 
Snaveldolfijnen duiken soms 15 minuten lang onder water en springen slechts zelden. Daardoor zijn ze moeilijk te vinden in open zee. Ze kunnen snel zwemmen, goed leren en vertonen creatief gedrag.
Hun tanden hebben verticale richels en voelen daardoor ruw aan.
Wetensch. naam: Steno bredanensis
Engelse naam: rough-toothed dolphin
Verspreiding: wereldwijd, in diepe, warme gematigde tot tropische zeeën
Voedsel: inktvis en vis
Lengte: 2,1 - 2,6 m, bij geboorte 1 m
Gewicht: 100 - 150 kg
Status: geen gegevens beschikbaar

Sneeuwbal-aarde
Tegen het eind van het Proterozoïcum (ca. 600 miljoen jaar geleden) vond de grootste ijstijd uit de geschiedenis van de aarde plaats. De oceanen waren zelfs tot op grote diepte bevroren, hoewel er vermoedelijk rond de evenaar nog wel enig open water aanwezig was. De aarde was verder grotendeels bedekt met sneeuw en ijs en zag eruit als een grote sneeuwbal. 
Er wordt verondersteld dat een oorzaak hiervan was, dat het ijs op aarde het zonlicht erg sterk weerkaatste. Ook zouden er in die tijd weinig broeikasgassen in de atmosfeer hebben gezeten. Hierdoor daalde de temperatuur op aarde sterk. De hoeveelheid ijs op aarde nam toem, waardoor de temperatuur steeds verder afnam.  Dit ging door tot vrijwel de hele aarde bedekt was met ijs.
De zonkracht was nog niet sterk genoeg om de ijsvorming tegen te gaan, omdat ze nog jong was en een kleiner stralend oppervlak had dan tegenwoordig. Doordat er weinig broeikasgassen in de atmosfeer zaten, werd de zonnewarmte ook nauwlijks vastgehouden door de atmosfeer.
Op de ijsplaneet was alleen nog leven mogelijk op plaatsen waar de aarde van binnenuit  warmte afgaf. Het leven beperkte zich tot hete bronnen, bijvoorbeeld in de diepzee.  Dit wordt het sneeuwbal-aarde model genoemd.
Gevolgen van de ijstijd
De ijslaag op de oceanen werkte als een deksel op een pot. Er was geen uitwisseling van gassen mogelijk tussen het water en de atmosfeer.
In de diepzee traden hevige chemische veranderingen op, omdat het vulkanisme gewoon door ging.

Sneeuwgors
De sneeuwgors is een wintergast in het waddengebied. In de zomer broedt hij in het Noordpoolgebied. Bij slecht weer of voedselgebrek gaan deze vogels richting het zuiden zwerven. In de winter kunnen dan op Nederlandse strandvlakten, kwelders en schorren groepjes sneeuwgorzen gezien worden. Meestal kun je dergelijke groepjes heel dicht benaderen.
Namen: Ned: Sneeuwgors Eng: Snow Bunting Fra: Bruant des neigesDui: Schneeammer Dan: Snespurv Nor: Snøspurv Fries: Sniefink Ital: Zigolo delle nevi Lat: Plectrophenax nivalis
Weblink
Sneeuwgorzen van Garth McElroy: http://www.featheredfotos.com/spppages-songbirds-snow%20bunting.html

sneeuwhaas
De sneeuwhaas - ook wel Alpensneeuwhaas genoemd - leeft in berggebieden van Europa en lijkt veel op de poolhaas van Noord-Amerika. Ook deze soort heeft `s winters een witte vacht en `s zomers een grijsbruine.
Andere namen: Alpensneeuwhaas
Wetensch. naam: Lepus timidus
Engelse naam: snow hare, blue hare
Verspreiding: Europa: Alpen en bergen Scandinavië
Voedsel: gras en andere planten
Lengte: 48 - 61 cm, staart 4,5 - 8 cm
Gewicht: tot 5 kg
Status: algemeen

Sneeuwklokje
Sneeuwklokjes komen van oorsprong in Nederland niet als wilde plant voor. In natuurgebieden zien we verwilderde vormen van cultuurplanten. De teelt van nieuwe sneeuwklokjes duurt een paar jaar. Daarom worden sneeuwklokjes niet in kwekerijen maar in het bos gekweekt. Deze sneeuwklokjesbossen zijn bijvoorbeeld in de Dennen op Texel te zien. Daar zijn tegelijk met de import van sneeuwklokjes uit Midden-Frankrijk ook bijzondere soorten landslakjes, Clausilia`s, meegekomen.
Namen: Ned: Sneeuwklokje Lat: Galanthus nivalis Eng: Snowdrop Fra: Perce-neigeDui: Schneeglöckchen

sneeuwpanter
Deze zeldzame katachtige lijkt wat op het gewone panter (luipaard), maar heeft een lichtere en veel vollere vacht en een langere staart. Hij leeft in bergachtig gebied, vaak tot ver boven de boomgrens. In de winter begeeft hij zich lager.
Overdag jaagt de sneeuwpanter op grote maar ook kleinere dieren. Hij besluipt zijn prooi en werpt zich er dan op met een enorme sprong (tot 15 meter!). `s Nachts houdt hij zich schuil in een hol dat enige bescherming biedt tegen de kou.
Deze kat werd in het verleden zwaar bejaagd vanwege zijn vacht. Hoewel streng beschermd worden ze nog steeds illegaal geschoten.
Andere namen: sneeuwluipaard; irbis
Wetensch. naam: Panthera uncia; Uncia uncia
Engelse naam: snow leopard
Verspreiding: gebergten in Midden-, Zuid- en Oost-Azië
Voedsel: bergschapen, geiten, yakkalveren, kleine zoogdieren en vogels
Lengte: 1,2 - 1,3 m, staart 0,8 - 1 m
Gewicht: 25 - 75 kg
Status: bedreigd

sneeuwuil
sneeuwuil, vrouwtje © Wereld Natuur Fonds
Deze grote uil is vooral bekend van Harry Potter. Hij heeft gele ogen, het mannetje is geheel wit, het (nog grotere) vrouwtje is wit met zwarte vlekjes.
De sneeuwuil leeft in het gehele Hoge Noorden en is goed aangepast aan de kou. De veren reiken tot over de snavel en poten.
Bij voorkeur gaat de sneeuwuil in de schemering op jacht. Hij jaagt ook overdag, wat niet vreemd is want in het poolgebied is het gedurende de zomer 24 uur licht. Zijn belangrijkste prooi is de lemming. Het aantal lemmingen schommelt in een periode van 3 tot 4 jaar sterk, het aantal sneeuwuilen als gevolg daarvan ook.
Wetensch. naam: Nyctea scandiaca
Engelse naam: snowy owl
Verspreiding: Europa, Noord-Azië, Noord-Amerika
Voedsel: kleine gewervelden
Lengte: 55 - 70 cm
Gewicht: 1 - 2,5 kg

Snelste graver
Het aardvarken is de grootste graafkampioen
Met zijn klauwen en enorm sterke poten maakt hij binnen vijf minuten een gang van enkele meters lang, waar hij helemaal doorheen kan lopen. Daarbij verzet hij enkele kubieke meters grond.
De mol graaft in een uur een gang van tien meter
De mierenegel kan zich bij gevaar zo snel ingraven dat het lijkt alsof hij in de grond wegzinkt
De haas kan niet goed graven: hij maakt slechts een ondiepe kuil

Snelste renner
De cheeta is het snelste landdier
In volle sprint haalt de cheeta 100 kilometer per uur. Hij houdt het echter maar 500 meter vol. Bij een langere sprint zou zijn lichaamstemperatuur tot dodelijke hoogte stijgen. Een gemiddelde sprint is niet langer dan 200 tot 300 meter. foto: wnf
Het lichaam van de cheeta is helemaal gebouwd op snelheid, rank en licht. Overbodige spiermassa om bijvoorbeeld een grote, sterke prooi te bedwingen zul je bij de cheeta niet aantreffen. Tijdens het lopen zou hij daar alleen maar last van hebben. Want spieren moet je wel meetorsen en dat gaat ten koste van snelheid. Het lichaam is veerkrachtig, en overal voorzien van soepele scharnierpunten. De wervelkomom kan ver doorbuigen en zich spannen als een veer. Daarbij hoopt zich energie op, die in één keer vrijkomt als de `veer` ontspant. Samen met een kantelbaar bekken en beweeglijke schouderbladen zijn zo grote sprongen mogelijk. Ook heeft een cheeta extra lange poten, om tijdens de sprint - die eigenlijk uit een serie grote sprongen bestaat - per sprong vele meters te kunnen overbruggen.
Elk voordeel heeft zijn nadeel. Bij de cheeta betekent zijn lichte bouw dat hij alleen kleine prooien de baas kan. Ook verbrandt hij tijdens een sprint in korte tijd zoveel energie dat zijn lichaam razendsnel opwarmt. Net als een motor die op volle toeren draait, loopt de cheeta het gevaar oververhit te raken. Een cheeta houdt dan ook niet op met sprinten omdat hij moe wordt, maar omdat zijn lichaamstemperatuur te hoog dreigt te worden.

Snelste vlieger
De stekelstaartgierzwaluw is de snelste vlieger
Hij bereikt topsnelheden van 170 kilometer per uur.

Snelste zwemmer
De zwaardvis is de snelste zwemmer
Deze topsprinter haalt 130 kilometer per uur, sneller dan de cheeta, die met 100 kilometer per uur het snelste landdier is. Zo`n hoge snelheid halen is een bijzondere prestatie, als je bedenkt dat water 600 keer dichter van samenstelling is dan lucht en dus meer weerstand op een lichaam uitoefent. 130 kilometer per uur halen in het water is alleen mogelijk als het lichaam enorm krachtig is en een perfecte stroomlijn heeft, met weinig uitstekende delen.
Het lichaam van de zwaardvis heeft de vorm van een langgerekte druppel of torpedo: dit is de vorm die de minste tegendruk van het water opwekt. Naar achter loopt het lichaam taps toe: water kan daardoor gemakkelijk langs het lichaam wegstromen.
De huid is niet glad, maar ruw: hij lijkt wel wat op schuurpapier. Kleine bobbeltjes op de huid veroorzaken heel kleine waterwervelingen (micro-turbulenties) en voorkomen zo dat er grote waterwervelingen ontstaan die het lichaam zouden kunnen afremmen.
Vooraan zit een lange, spitse snuit (het `zwaard`) die maakt dat de zwaardvis als een pijl het water doorklieft. Achteraan mondt het lichaam uit in een staartvin met een breed afzetoppervlak. Dit is de `motor` die het lichaam vooruit stuwt. Over de hele lengte is het lichaam bedekt met `rode` spieren, een type spier dat zeer snel en krachtig kan samentrekken. De spieren zijn via de zogenaamde staartwortel verbonden met de staart. Als de spieren samentrekken duwt de staart het lichaam zonder verlies van vermogen met explosieve klappen tegen het water vooruit.

snoek
© Pavel Dvorak
Snoeken zijn geduchte roofvissen, die soms wel `de haaien van het zoete water` genoemd worden. Ze zijn echter veel te klein om mensen aan te kunnen vallen. Hoogstens grijpen ze wel eens naar een teen die in het water bungelt.
Snoeken jagen vanuit een hinderlaag verborgen tussen waterplanten. Ze hebben helder water nodig om hun prooi te kunnen zien en vangen. Ze hebben gewoonlijk een groenige schutkleur, maar soms zijn ze ook goudachtige kleur.
Snoeken komen ook in Nederland algemeen voor, in plassen, vaarten en slootjes. De vrouwtjes groeien sneller en worden groter dan de mannetjes.
Andere namen: Europese snoek
Wetensch. naam: Esox lucius
Engelse naam: pike; Northern pike
Verspreiding: zoetwater Europa, Azië en Noord-Amerika
Voedsel: vissen, amfibieën, watervogels, kleine zoogdieren, ongewervelden
Lengte: tot 1,3 m
Gewicht: tot 34 kg
Status: algemeen

Snoek
Wetenschappelijke naam: Esox lucius
Behoort tot de Vissen Beenvissen, Zalmachtigen
Komt voor op noordelijk halfrond
De Snoek is een overvaller
De kracht van een snoek zit in zijn staart. Komt er een prooidier in de buurt, dan schiet de snoek razendsnel vooruit.
Door zijn grootte heeft een volwassen snoek geen last van andere roofvissen. De grootste vijand van een snoek is een grotere snoek.

Snoerwormen
Wetenschappelijke naam: Nemertini, Nemertea, Nemertina

Snoerwormen zijn zeer langgerekte wormen zonder lichaamssegmenten en lichaamsholte. Ze hebben een uitstulpbare slurf, soms met een tandje, voor het vangen van kleine prooien. Hun afmeting variëert van enkele millimeters tot een recordlengte van 30 meter. Snoerwormen leven vooral in zee, sommige soorten leven in zoet water of op het land. Er zijn ongeveer 900 soorten bekend.

Snor
Wetenschappelijke naam: Locustella luscinioides
Aantal broedparen in Nederland: 1700-2100 (1998-2000)
Biotoop: uitgestrekte rietmoerassen met schaarse struiken
Geluid: Snor

Sociaal Darwinisme
De mens is een sociale soort: mensen leven in samenlevingen. Mensvisies zijn daarom altijd sterk verweven met maatschappijvisies. Het sociaal darwinisme is een voorbeeld van een poging om biologische inzichten toe te passen op de samenleving. Een mislukte poging.
Het sociaal darwinisme was een visie op de mens en de maatschappij die in de late negentiende eeuw opkwam, met name in de Verenigde Staten. In feite baseerde deze visie zich niet zozeer op Darwin, maar meer op het gedachtegoed van bepaalde darwinisten zoals de Engelse filosoof Herbert Spencer en de Duitse bioloog Ernst Haeckel.
Het uitgangspunt van het sociaal darwinisme is dat individuen, groepen mensen (families, populaties, sociale klassen) en rassen onderhevig zijn aan selectieprocessen die zo niet identiek, dan toch vergelijkbaar zijn met natuurlijke selectie zoals Darwin dat heeft beschreven voor planten en dieren.
Weinig sociaal
Het verdient de aanbeveling, althans volgens het sociaal darwinisme, om de zwakken in de samenleving aan hun lot over te laten. Zo worden zij op den duur vanzelf uit de maatschappij geëlimineerd. De sterken die overleven, verdienen het ook om te overleven, aldus het sociaal darwinisme.
Sociaal darwinisten dachten dat op deze wijze de menselijke bevolking zichzelf zou verbeteren of veredelen. Darwin zelf wees dergelijke ideeën resoluut van de hand: hulp aan zwakkere soortgenoten was volgens hem juist een van de meest hoogstaande menselijke impulsen. Door daar tegen in te gaan, zou de menselijke soort zich juist schade berokkenen, want altruïsme (het tegendeel van egoïsme) speelt volgens Darwin een belangrijke positieve rol in de menselijke evolutie.

Solenopleuride trilobieten
Wetenschappelijke naam: Solenopleurida
Solenopleuride trilobieten zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Ze hadden een halfcirkelvormige of ovale kop, 11-17 lichaamssegmenten en een klein staartdeel. Het lichaam was geknobbeld of korrelig. Net als andere trilobieten, had hun lichaam een duidelijke driedeling, zowel in de lengterichting (kop, lichaam, staart), als in de dwarsrichting (een duidelijk afgescheiden middendeel). Trilobieten leefden in zee.

Soorten bos in Nederland
Het laatste stukje Nederlandse oerbos, het Beekbergerwoud, werd in 1868 gekapt. Al het huidige bos in Nederland is dus aangelegd. Toch bestaat er veel variatie in soorten bos. Marke- of malebossen
Vanaf de late Middeleeuwen ging de hoeveelheid bos in Nederland sterk achteruit. De bevolking groeide gestaag. En daarmee de vraag naar grond voor stedenbouw, landbouw en veeteelt. Ook de vraag naar brandhout nam toe. Vooral de ijzersmelterijen op de Veluwe hadden veel houtskool nodig. Men zag gelukkig op tijd in dat het bos beschermd zou moeten worden om ook in de toekomst nog hout te kunnen leveren. Speciale genootschappen gingen het bos in de omgeving beheren. Deze bossen hete markebossen of malebossen. Aanvankelijk bestond het beheer vooral uit regels voor kap. Pas later werd ook ingezaaid en aangeplant. Een aantal van die bossen, waarin hoge beuken en eiken domineren, bestaat nog steeds, zoals bijvoorbeeld het Hoederlose bos en het Loenense bos. De landgoedbossen
Rond kastelen en paleizen, en in de 17de en 18de eeuw rond buitenplaatsen van de nouveau riche, werden bossen aangelegd volgens de heersende tuinmode. Zo ontstonden de oude landgoedbossen, zoals die van paleis Het Loo en Twickel. Soms waren het markebossen die in handen van particulieren waren overgegaan. Aanvankelijk werden ze aangelegd volgens de ideeën van de Franse tuinaanleg, rechthoekig met lange lanen gericht op het kasteel of landhuis. Later werd meer gewerkt volgens de Engelse tuinstijl. Zo ontstonden sterk gevarieerde bossen met hoge beuken en inlandse eiken, en veel struiken en ondergroei.

Soortvorming
Welke factoren spelen een rol bij het ontstaan van nieuwe soorten? 1. Variatie in erfelijke eigenschappen
Ieder individu heeft unieke erfelijke eigenschappen. Uitzonderingen hierop zijn ééneiige tweelingen en klonen. Erfelijke eigenschappen worden van generatie op generatie doorgegeven. Tijdens de bevruchting ontstaan variaties in erfelijke eigenschappen en treden er soms kleine, toevallige veranderingen (mutaties) in het DNA op. Binnen een populatie van dezelfde soort worden variaties in erfelijke eigenschappen verspreid. 2. Ruimtelijke isolatie
Populaties van eenzelfde soort zijn veelal ruimtelijk van elkaar gescheiden (bijvoorbeeld door een berg of rivier). Daarom worden veranderingen in erfelijke eigenschappen binnen een bepaalde populatie meestal niet doorgegeven aan andere populaties van dezelfde soort. Dit heeft als gevolg dat deze populaties er na verloop van tijd verschillend uit gaan zien, zelfs wanneer er geen sprake is van selectie (zie onder punt 3). 3. Selectie
Binnen een populatie komen individuen voor met verschillende erfelijke eigenschappen. Alleen individuen die goed zijn aangepast aan de heersende omstandigheden, kunnen overleven en zich voortplanten. Zij geven hun eigenschappen door aan het nageslacht. Hierdoor ontstaat na vele generaties een populatie die als geheel zo goed mogelijk is aangepast.De omstandigheden, waaronder verschillende populaties van dezelfde soort leven, zijn vaak heel verschillend. Daardoor kan het gebeuren dat in het ene gebied bijvoorbeeld op kleur wordt geselecteerd en in het andere gebied op afmeting.

Spaanse wolf
Wetenschappelijke naam: Canis lupus ssp. signatus
Engelse naam: Iberian Wolf
Duitse naam: Spanischer Wolf
Franse naam: Loup espagnol

INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Roofdieren (Carnivora)
Familie: Hondachtigen (Canidae)
Geslacht: Hond (Canis)
Soort:
Wolf (Canis lupus)
Spaanse wolf

KENMERKEN
Lengte: 100 cm plus 30 cm staart
Gewicht: 30 - 40 kg
Levensduur: Circa 20 jaar
Geslachtsverschillen: Mannetje is groter dan vrouwtje

IN DE NATUUR
Biotoop: Bergachtige streken
Verspreidingsgebied: Spanje en Portugal
Paartijd: Geen vaste tijd
Voortplanting: Na een draagtijd van circa 63 dagen worden 3 tot 5 jongen geboren
Voedsel: Naast allerlei dierlijk voedsel ook bessen en andere vruchten
Bedreiging: Deze kleine ondersoort is bedreigd

IN DIERENTUINEN
Aantal:
In juni 1998 stonden er 22 Spaanse wolven in 7 dierentuinen geregistreerd; de dieren in Blijdorp zijn de enige Spaanse wolven buiten Spanje en Portugal
Voedsel: Kip, konijn, pens, rundvlees met bot
Stamboeken: Het EEP voor de Spaanse wolfwordt gecoördineerd in Jerez de la Frontera (Spanje)
Lees verder in het essay over Spaanse wolven

Spaanse wolven: essay
In de zomer van 1992 werd in Blijdorp de Wolvenvallei geopend. Twee, in een opvangcentrum geboren dieren vormden het begin van een troep die tot acht wolven mocht uitgroeien. Ruim zes jaar later lopen er echter nog steeds maar twee wolven in de vallei rond. Dat is jammer. De Spaanse of Iberische wolf is een ondersoort die al jaren een gevecht voert tegen uitroeiing en uitsterven. Het is dus logisch dat de dierentuinen die deze wolven houden hun best doen om er meer van te maken: ze willen heel graag dat de dieren zich voortplanten. In Blijdorp is daar nog niet veel van terechtgekomen, ondanks het natuurgetrouw ingerichte verblijf.
De eerste twee wolven in de vallei kwamen uit hetzelfde nest. Ze waren broer en zus van elkaar, dus er mocht geen nestje komen. Het zusje kreeg de pil, maar desondanks werd ze loops en paarden de twee dieren. Gelukkig zonder resultaat. De stamboekhouder zorgde voor een vrouwtjesruil. Het stamboek van de Europese wolven wordt bijgehouden in Zuid-Spanje, in Jerez de la Frontera. In februari 1994 kwam het nieuwe vrouwtje. Zij werd een paar keer loops, zij werd een paar keer gedekt, maar nooit kwam er een nest jongen. Pas toen ze het leven, bleek waarom: ze had een hartafwijking die haar conditie nogal beïnvloedde. Op dat moment, in december 1996, zat er al een nieuw vrouwtje in de quarantaine. Want de verzorgers vonden het gedrag van de oude teef zo rustig en terughoudend dat ze zelf al dachten dat er van een nest niet veel zou komen. Hoewel het niet normaal is dat de eerste vrouw zich door een nieuwe laat terugdringen naar de tweede plaats, rekende men er op dat dat met dit timide teefje wel zou gebeuren.

Spanvisserij
De grote kunst van sleepnetvisserij is het openhouden van het net. In de boomkorvisserij doet men dit met een stalen pijp, in de bordenvisserij zorgen de scheerborden voor een wijde opening. In de spanvisserij werken twee kotters samen: de schepen trekken het net samen voort en houden het open door op een vaste afstand van elkaar te blijven varen. Deze techniek wordt tegenwoordig veel toegepast door kotters die op de Noordzee op rondvis vissen, zoals haring, kabeljauw, wijting, koolvis, schelvis en makreel.

Spechtachtigen
Wetenschappelijke naam: Piciformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Spechtachtigen zijn doorgaans bekend om hun vermogen om met hun scherpe snavel nestholen in bomen te hakken. Het zijn meestal kleurrijke vogels. De grootste diversiteit kennen Spechtachtigen in de tropen (behalve Australië). Tot deze groep behoren o.a. de Glansvogels, Baardvogels, Toekans en Spechten (incl. Draaihals). De Toekans komen alleen voor in tropisch Amerika.

Speleologie: onderzoek in grotten
Grotten hebben een grote aantrekkingskracht op mensen. Speleologen onderzoeken grotten op al hun aspecten, zoals de geologie, biologie en paleontologie.
Met speleologie bedoelen we zowel het wetenschappelijk onderzoek van grotten, als de sportieve activiteiten in grotten. Wetenschappelijke speleologie omvat onder andere de geospeleologie (het ontstaan van grotten, gesteenten en mineralen in grotten), de hydrospeleologie (ondergrondse waterlopen), de speleoklimatologie (het klimaat in grotten en de studie van ijsgrotten), de biospeleologie (dieren in grotten - vaak blind en kleurloos door het leven in duisternis), de archeologie van grotten (prehistorische grotschildering en opgravingen in grotten) en de paleontologie van grotten (uitgestorven diersoorten waarvan we de resten in grotten aantreffen, zoals de grottenbeer).
De Nederlandse speleologen zijn verenigd in de vereniging Speleo Nederland, Postbus 19177, 2500 CA, Den Haag. Speleologie als sport
De speleologie als sport is te vergelijken met de bergsport of het alpinisme. Voor een deel worden dezelfde technieken en materialen gebruikt. Alpinisten gaan meestal echter omhoog naar de top van de berg, terwijl speleologen juist omlaag gaan op zoek naar het diepste punt van de grot. Een goede uitrusting is daarbij een vereiste. Een specialisme is grotduiken. Hierbij wordt met duikapparatuur zoals persluchtflessen gebruikt om onderwater staande gangen in grotten (sifons) te verkennen. Grotten in Nederland
Grotten zijn meestal karstverschijnselen.

Sperwer
Sperwers zijn middelgrote roofvogels met brede, stompe vleugels en een lange staart. Ze jagen vaak in het cultuurland, vooral op jonge vogels. Laag boven de grond jakkeren ze met hoge snelheid voorbij. Ze vliegen vaak tussen de oevers van een slootje zodat ze prooien ongezien kunnen benaderen.
Sperwers broeden in wat hogere bomen. Ze zijn pas op de waddeneilanden gaan broeden toen daar echte bossen kwamen. Voor ze in Nederland gingen broeden, kwamen sperwers hier alleen in de herfst en winter voor. Algemeen volksgeloof was toen dat de koekoek, die qua verenkleed veel op een sperwer lijkt, na de broedtijd in een roofvogel veranderde. De koekoek werd immers alleen in de zomer gezien, juist wanneer de sperwers ontbraken!
Namen: Ned: Sperwer Eng: Eurasian SparrowhawkDui: Sperber Lat: Accipiter nisus

Sperwer
Wetenschappelijke naam:  Accipiter nisus
Aantal broedparen in Nederland: 4000-5000 (1998-2000)
Biotoop: open bossen, maar ook in oudere parken en landgoederen

Sperweruil
Wetenschappelijke naam: Surnia ulula
Engelse naam: Hawk owl
Duitse naam: Sperbereule
Franse naam: Chouette-épervier

INDELING
Klasse: Vogels (Aves)
Orde: Uilen (Strigiformes)
Familie: Uilen (Strigidae)
Geslacht: Sperweruilen (Surnia)
Soort: Sperweruil (Surnia ulula)
Sperweruil

KENMERKEN
Lengte: Tot 38 cm
Gewicht: Tot 370 gram
Levensduur: Tot ±25 jaar
Geslachtsverschillen: Vrouwtje is iets groter dan mannetje

IN DE NATUUR
Biotoop: Leeft in uitgestrekte bossen
Verspreidingsgebied: Een brede band in het noorden van Europa, Azië en Noord-Amerika
Paartijd: Einde winter en begin lente
Voortplanting:
Vanaf eind april worden maximaal 7 eieren gelegd met tussenpozen van 2 dagen. Het broeden duurt ± 27 dagen per ei. Vanaf het eerste ei wordt er al gebroed zodat de uitgekomen jongen verschillen in grootte
Voedsel: Muizen, andere kleine zoogdieren tot de grootte van een eekhoorn, kleine vogels tot sneeuwhoenders toe
Bedreiging: Dankzij een groot verspreidingsgebied is de soort niet bedreigd

IN DIERENTUINEN
Aantal: Ongeveer 60 dieren.
Voedsel: Muizen, kleine ratten, eendagskuikens
Stamboeken: Geen stamboek IN BLIJDORP
Op dit moment: Een paartje.
Nageslacht:
Het paartje krijgt af en toe jongen.
Bijzonderheden:
Sperweruilen zijn dagactieve uilen, wat te zien is aan hun ogen: die zijn geel, in plaats van roodbruin of zwart. De sperweruilen krijgen binnenkort een nieuw verblijf samen met de Laplanduilen.

Spiekeroog
Spiekeroog ligt tussen de Oostfriese eilanden Langeoog in het westen en Wangerooge in het oosten en hoort bij Nedersaksen. Het heeft een oppervlakte van zo`n 18 vierkante kilometer en is ongeveer 12 kilometer lang. Spiekeroog heeft een authentiek eilandkarakter behouden. Hier liggen geen betonnen zeeweringen en het groen in het dorp is dominant aanwezig. Er wonen ongeveer 700 mensen en jaarlijks komen rond de 50.000 bezoekers naar het eiland.
Op het eiland rijden geen auto`s (met uitzondering van de brandweer en de ambulance) en fietsers worden ook niet graag gezien. Een fietsverhuur bestaat hier niet (is ook niet nodig, want alles is lopend te bereiken).
Vervoer
Spiekeroog is vanuit Neuharlingersiel binnen een uur te bereiken. De boot vaart met hoog water. Bezoekers kunnen hun auto`s in een garage in Neuharlingersiel parkeren. Spiekeroog is het enige Oostfriese eiland dat niet via de lucht bereikbaar is, al kan de reddingshelikopter er wel komen.
Weblink
Informatie over Spiekeroog: http://www.spiekeroog.de-

Spiering
Spieringen leven in zowel brak als zout water. Ook zijn er populaties die zich ophouden in zoet water (kustprovincies, IJsselmeer). Voor de voortplanting trekken ze de rivieren op. De soort vormt scholen in de bovenste waterlaag van de zee. Daar jagen ze op allerlei levend materiaal. Zelf zijn ze voedsel voor andere vissen bijvoorbeeld baarzen, vogels en mensen.
Spieringen worden maximaal 30 cm lang. De spiering die in de Waddenzee voorkomt wordt groter dan de IJsselmeerspiering. Daarom levert de spiering uit de Waddenzee vijfmaal zoveel geld op als de IJsselmeerspiering. In West-Europa was de spiering een `armeluisvis`. Men zegt: `Spiering is vis, als er anders niets is`. Spieringen ruiken naar komkommer.
Namen: Ned: Spiering (binnenspiering, blauwe spiering, plin, sperling) Lat: Osmerus eperlanus Eng: SmeltDui: Stint Fra: Eperlan Dan: Smelt Nor: Krøkle

Spinkrab
Gewone spinkrabben zijn vrij zeldzaam voor de Nederlandse kust. Ze leven vooral in dieper water, op rotsachtige bodems. Het rugschild wordt tot 8 cm groot. Jonge spinkrabben bedekken, als camouflage, hun rug met afgeknipte stukken zeewier. Oudere dieren doen dat niet meer: hun rug zit vol met zeepokken, wieren of poliepen. Ze hebben daar voldoende beschutting van. De soort leeft vooral van zeesterren.

Spinnen
Wetenschappelijke naam: Araneae, Araneida (orde binnen de Spinachtigen, Arachnida)
Spinnen behoren tot de Geleedpotigen (Arthropoda). Alle spinnen hebben vier paar poten. Hun lichaam bestaat uit een kopborststuk dat via een dunne steel met het achterlijf is verbonden. De meeste spinnen hebben spintepels aan het achterlijf, voor het maken van een web of het inkapselen van hun eieren. Spinnen hebben meerdere monddelen. Het eerste paar is omgevormd tot gifklauwen, het tweede paar doet bij het mannetje dienst als overdrachtsorgaan van sperma. Spinnen zijn roofdieren. Het zijn hoofdzakelijk landdieren, die leven op de bodem of tussen planten.

spinnerdolfijn
Spinnerdolfijnen draaien bij hun acrobatische sprongen vaak om hun lengteas (`spinnen`). Aan dat `spinnen` danken ze hun naam. De volwassen mannetjes hebben een naar voren gebogen rugvin en een scherp afgetekende lange snuit.
Het zijn typische dolfijnen van de open zee. Ze zwemmen vaak boven scholen tonijn. De tonijnvissers maakten daar gebruik van door hun netten om de duidelijk zichtbare scholen langsnuitdolfijnen te zetten. Daardoor zijn er vele honderdduizenden dolfijnen verdronken. Nieuwe vismethoden hebben de bijvangsten enigszins verminderd.
Andere namen: langsnuitdolfijn
Wetensch. naam: Stenella longirostris
Engelse naam: Spinner dolphin
Verspreiding: tropische en subtropische delen van de oceanen
Voedsel: kleine vissen, inktvis en garnalen
Lengte: 1,3 - 2,1 m, bij geboorte 70 - 85 cm
Gewicht: 45 - 75 kg
Status: thans niet bedreigd

Spinosauridae
De Spinosauridae is een groep van opvallende lang-snuitdinosauriërs uit het Cenomanien van Noord-Afrika. Opvallend bij de Spinosauridae was de grote kam op de rug. Deze kam had waarschijnlijk een signaalfunctie, maar werd mogelijk ook gebruikt bij het regelen van de lichaamstemperatuur.  Er zijn aanwijzingen dat deze dieren vis-eters waren.
De eerste Spinosauriër, gevonden in Egypte, werd in 1915 beschreven: Spinosaurus. Twee nieuwere soorten uit Brazilië worden tegenwoordig ook tot de Spinosauridae gerekend: Irritator en Angaturama. Het originele Spinosaurusmateriaal dat in 1915 werd beschreven is in de tweede wereldoorlog door bombardementen vernietigd. Een nieuw onderzoeksproject in de Baharîya-oase bij Fayum in Egypte heeft inmiddels gelukkig weer wat meer informatie opgeleverd.
Samen met de uit Europa bekende Baryonyx vormen de Spinosauridae de groep van de Spinosauroidea.

Spiraalbacteriën
Wetenschappelijke naam: Spirochaetales (enige orde binnen de hoofdafdeling Spirochaetes)
Spiraalbacteriën zien er uit als kleine kronkelende slangetjes. Ze bewegen zich voort door middel van een spiraalvormige beweging, die wordt veroorzaakt door de gelijktijdige rotatie van een groot aantal inwendige, d.w.z. tussen de twee celmembranen gelegen zweepharen (flagellen). Deze bijzondere structuur onderscheidt hen van alle andere bacteriën. Men vermoedt dat de soortgelijke bouw van bepaalde draadvormige structuren (met name undulipodium en kernspoel) bij eencelligen, planten, dieren en schimmels hieruit is voortgekomen. Sommige spiraalbacteriën hebben gasvormig zuurstofnodig, maar voor de meeste is zuurstof giftig. De meeste soorten zijn inwendige parasieten of symbionten van dieren of mens. Sommige helpen hun gastheer bij de vertering van voedsel (bijv. bij termieten). Andere veroorzaken ziekten, bijv. de ziekte van Lyme(Borrelia burgdorferi) of de geslachtsziekte syfilis (Treponema pallidum). Afstammingslijst van de Spiraalbacteriën Spiraalbacteriën Oxiderende bacteriën Oerbacteriën  Ontstaan van het leven

spiraalkokerworm
Dit is de grootste en meest spectaculaire kokerworm die langs onze kust voorkomt. De lange buigzame koker zit niet ingegraven maar is op een harde ondergrond vastgehecht en in zijn volle lengte zichtbaar. De koker is meestal wel bedekt met een laagje slib.
De worm heeft een sierlijke spiraalvormige krans van kieuwen. De kleur daarvan varieert van wit tot oranje en kan ook een combinatie van wit, oranje, bruin en paarse banden hebben.
Wetensch. naam: Spirographis spallanzanii
Engelse naam: spiral tube-worm
Verspreiding: Noordzee tot Middelandse Zee
Voedsel: plankton
Lengte: 30 - 50 cm, tentakelkrans 10 - 15 cm doorsnede

Spiriferide armpotigen
Wetenschappelijke naam: Spiriferida, Spiriferidina (orde of onderorde binnen de articulate Armpotigen)
Spiriferide armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Siluur tot en met het Jura (ca. 440-140 miljoen jaar geleden). Ze hadden een dikke, brede, tweekleppige schelp met bolle kleppen en vaak stekels. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor), ondersteund door een goed ontwikkeld armskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.

Spiriferinide armpotigen
Wetenschappelijke naam: Spiriferinida (orde binnen de articulate Armpotigen)
Spiriferinide armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Siluur tot en met het Jura (ca. 500-140 miljoen jaar geleden). Ze hadden een dikke, brede, tweekleppige schelp met bolle kleppen, al dan niet met stekels. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor), ondersteund door een goed ontwikkeld armskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.

Spisulavisserij
Spisula (de halfgeknotte strandschelp) is ook voor mensen eetbaar en wordt wel gebruikt in visgerechten, zoals paella. Sinds de vangst van kokkels is teruggelopen als gevolg van overbevissing en regulering, zijn de kokkelvissers ook op spisula gaan vissen. Als gevolg daarvan ontstonden er problemen voor de zwarte zee-eenden, die voor de kust overwinteren en daar hoofdzakelijk van de strandschelpen leven. De visserij op spisula is daarom, net als die op kokkels, aan strenge regels gebonden.

Spitse kiezen
Mol (Talpa europaea)
3-4 mm. Zijaanzicht De lengte van deze kiezen ligt tussen 3 en 4 mm. De kiezen worden gekenmerkt door de aanwezigheid van meerdere spitse punten. Vanaf de plattere wangzijde zijn vier punten te zien. Aan de bollere tongzijde ligt nog een lager liggend kleiner puntje. De punten verschillen in hoogte.
Egel (Erinaceus europaeus) 5-6 mm. Zijaanzicht
De lengte van de kiezen van de egel ligt tussen  5 en 6 mm. De kiezen zijn opgebouwd uit twee lobben. Het aantal punten op iedere lob is verschillend en varieert tussen 2 en 3.

Spitssnuitdolfijn
De spitssnuitdolfijn komt voor in de noordelijke Atlantische Oceaan. In het uiterste noorden van de Noordzee komt deze schuwe, trage zwemmer regelmatig voor, maar in het zuiden is hij zeldzaam. Mannetjes worden tot 5,5 meter lang, vrouwtjes tot 5,1 meter. Pas geboren jongen zijn ongeveer 2,4 meter lang. De gewone spitssnuitdolfijn eet vooral pijlinktvis, maar ook kleine scholenvormende vis staat op het dieet.
Strandingen van spitssnuitdolfijnen op de Nederlandse kust
datum
plaats en bijzonderheden
september 1896 Tholen, drachtig vrouwtje
22-9-1911 Hoek van Holland
10-12-1927 Kijkduin, jong vrouwtje (M. grayi)
14-9-1932 Hoedekenskerke, Westerschelde
1946 Noord-Beveland,Veerse Gat
16-7-1947 Texel, twee stuks
20-9-1949 Walcheren Zoutelande, mannetje
23-12-1951 Ouddorp (ongedetermineerde soort spitssnuitdolfijn)
10-7-1952 Wijk aan Zee, Castricum, vrouwtje
11-7-1952 Wijk aan Zee, Castricum
13-2-1976 Schiermonnikoog
29-9-1977 Goeree, mannetje
5-8-1992 Borssele, vrouwtje
14-07-1996 Westernieland, mannetje
31-08-2002 Schiermonnikoog, vrouwtje
12-05-2005 Ameland, vrouwtje (M. densirostris)
Bron: Chris Smeenk en archief Naturalis
In Griekenland strandden in mei 1998 dertien spitssnuitdolfijnen. Uit onderzoek van de Universiteit van Athene kwam naar voren dat de dieren waarschijnlijk gestrand zijn nadat ze gedesoriënteerd raakten na geluidsproeven van de NAVO in de Middellandse Zee. De NAVO testte een systeem om onderzeeërs op te sporen.

spitssnuitkrokodil
De spitssnuitkrokodil komt in Midden-Amerika en het Caribisch gebied voor. Hij lijkt op de Nijlkrokodil, wordt bijna even groot en is bijna even gevaarlijk. Hoewel deze krokodil vooral in zoet water leeft, kan hij ook in zee voorkomen.
Wetensch. naam: Crocodylus acutus
Engelse naam: American crocodile
Verspreiding: van West-Mexico tot Equador, Florida, Grote Antillen
Voedsel: grotere zoogdieren, vogels, vis, kikkers, schildpadden
Lengte: tot 6 m
Status: algemeen

Spix` ara
De labels aan de Spix` ara`s Cyanopsitta spixii (Wagler, 1832) in het Nationaal Natuurhistorisch Museum geven een aardig beeld van de belangrijkste bedreiging voor deze papegaai. Alle drie de huiden zijn namelijk afkomstig van dieren die in gevangenschap zijn overleden. Op dit moment leven nog zo`n vijfentwintig exemplaren van deze prachtige ara in gevangenschap. Alhoewel de handel de soort bijna heeft uitgeroeid, werd de Spix` ara toch in eerste instantie bedreigd door de sterke aantasting van het leefgebied. Sinds de 19de eeuw leed de vogel al onder de ontbossing in Brazilië. Hun favoriete caraiba bossen werden juist als eerste ontgonnen door de pioniers die via de Rio San Francisco de binnenlanden van Brazilië introkken.
Spix` ara Nog één wild exemplaar
Voor zover bekend leeft nog maar één Spix` ara in het wild, waarmee de soort feitelijk uitgestorven is. Deze laatste wilde ara leeft in de restanten van een caraiba galerijbos in Bahia, Brazilië. Inmiddels is in het gebied ook een vrouwtje uitgezet, in de hoop dat het paar tot voortplanting komt. De resultaten zijn echter nog weinig hoopgevend. Het mannetje blijkt helaas meer geïnteresseerd te zijn in een vrouwtje van Illigers ara Ara maracana dan in zijn soortgenote. De Spix` ara dankt zijn naam aan de man die de vogel ontdekt heeft. Johann von Spix verzamelde in 1819 een exemplaar aan de oevers van de Rio San Francisco in Bahia. Dit exemplaar werd dertien jaar later door Johann Georg Wagler gebruikt om de soort wetenschappelijk te beschrijven.

spleetschildpad
De spleetschildpad heeft een opmerkelijk schild: buigzaam en plat. Als er gevaar dreigt, verbergt hij zichzelf in een spleet warain hij zich met zijn voorpoten schrap zet. In de droge tijd houdt hij een `zomerslaap` onder een steen.
Wetensch. naam: Malacochersus tornieri
Engelse naam: pancake tortoise
Verspreiding: Oost-Afrika (Kenia en Tanzania)
Voedsel: droog gras, bladeren, vruchten
Lengte: 14 - 17 cm
Status: kwetsbaar

Sponzen
Wetenschappelijke naam: Porifera
Sponzen zijn eenvoudig gebouwde, meercellige, vastzittende bodemdieren, die overwegend leven in zee. Ongeveer 150 van de 10.000 soorten leven in zoet water. Sponzen hebben geen organen. Hun lichaam bestaat uit twee lagen cellen met daartussen een gelatineuze laag. Hierin bevinden zich - naast amoeboïde cellen - kalk- of kiezelnaaldjes (spicula) dan wel plastische sponginevezels, die alle voor stevigheid zorgen. Op grond van deze stevigheidsstructuren (`skelet`) worden de Sponzen wel onderverdeeld in Kalksponzen (bijv. de Neptunusbeker), Glassponzen (bijv. het Venusmandje) en Echte sponzen (bijv. de Badspons en de Tobbespons). Sponzen hebben één of meer centrale holten (spongocoel) met in- en uitstroomopeningen. Kraagcellen (choanocyten) zorgen voor het opwekken van een waterstroom voor de aanvoer van voedsel en zuurstof en de afvoer van afvalstoffen. Deze kraagcellen bezitten een complexe zweephaar (undulipodium) die omgeven is door een kraag van microdraden. Het voedsel bestaat uit organisch afval of plankton. Veel sponzen leven in symbiose met Cyanobacteriën, Roodwieren, Groenwieren of Bruinwieren. Deze symbionten kunnen mede de kleur van sponzen bepalen. De meeste sponzen zijn hermafrodiet: rijpe individuen produceren zowel ei- als zaadcellen. Van sommige soorten is alleen ongeslachtelijke voortplanting bekend.

Sponzen
Sponzen zijn eenvoudig gebouwde meercellige dieren. Ze hebben geen echte organen, spieren en zenuwcellen. De meeste sponzen leven vastgehecht op een substraat onder de laagwaterlijn en zijn onbeweeglijk. Het water komt via de vele poriën in de kanalen van het lichaam, hier worden zuurstof en voedsel aan het water onttrokken.
De vorm van de spons wordt in grote mate bepaald door zijn omgeving. Een spons die groeit op een rots midden in de branding, waar de golven tegenaan beuken, ligt plat over de ondergrond en is compact van bouw. Komt een spons van dezelfde soort voor in een beschutte omgeving, dan kan hij voorzien zijn van vertakkingen en uitsteeksels.
Weblinks
Engelstalige site met heel veel (wetenschappelijke) informatie over sponzen http://www.science.uva.nl/zma-porifera-
Sponzen in de Oosterschelde: http://members.fortunecity.com/pvernaeve-sponzen_bestanden-page_01.htm
Meer info over sponzen: http://users.skynet.be-sky68333-biologie-dierenrijk-k_sponzen.htm

Sporendiertjes
Wetenschappelijke naam: Sporozoa, Telosporidia, Apicomplexa
Oöcyst met sporocysten van een Sporendiertje (Eimeria spec.)

Sporendiertjes zijn dierachtige eencelligen die zich geslachtelijke voortplanten door middel van sporen. De mannelijke geslachtscellen (microgameten) zijn beweeglijk door de aanwezigheid van een complexe zweephaar (undulipodium). Uit de bevruchte vrouwelijke geslachtscel (macrogameet) ontwikkelt zich een dikwandige oöcyst die bestand is tegen uitdroging, warmte en straling. Binnen deze oöcyst worden, al dan niet via een tussenstadium met dikwandige sporen (sporocysten), de besmettelijke sporozoïten gevormd. Sporendiertjes zijn wijdverspreid als parasiet bij dieren, waarbij ze voedingsstoffen direct opnemen door de celwand. Een bekend voorbeeld is de malariaparasiet (Plasmodium), die een deel van zijn levenscyclus doorbrengt in vrouwelijke malariamuggen (Anopheles). Ook de gevreesde ziekte coccidiose bij o.a. pluimvee, huisdieren en mens wordt veroorzaakt door sporendiertjes.

Sporenplanten
Het bruine stof aan de onderzijde van varenbladeren lijkt voor de onervaren kamerplantbezitter nog wel eens op een teken van ziekte. Het zijn echter de sporen, die bij varens, varenachtigen en mossen essentieel zijn voor de verspreiding. Generatiewisseling
Bloemplanten vermeerderen en verspreiden zich door middel van zaden. Deze ontstaan doordat een eicel bevrucht wordt door stuifmeel (pollen). Ook sporenplanten vertonen zo`n bevruchting. Zij vormen alleen geen zaad. En voorafgaand aan de bevruchting kent de sporenplant een apart stadium van de levenscyclus. In die cyclus zijn eigenlijk twee opeenvolgende, verschillende levensvormen gekoppeld door verschillende vormen van voortplanting. Zo`n afwisseling tussen levensvormen heet generatiewisseling. Dit verschijnsel komt niet alleen bij planten voor. Ook bijvoorbeeld kwallen kennen twee levensvormen: de eigenlijke kwal en een soort tussenvorm, de poliep. Kopiëren en combineren
Elke plantencel bevat een kern met chromosomen. Op die chromosomen ligt de erfelijke informatie vast in de genen. In elk voortplantingsproces wordt deze vitale informatie van het ene stadium naar het andere overgebracht. Cellen van bloemplanten hebben, net als mensen, per cel twee exemplaren van elk chromosoom. Bij gewone celdelingen worden de chromosomen eerst gekopieerd, zodat de twee dochtercellen ook weer een dubbele set hebben. Bij celdelingen waaruit de zaad- en eicellen, ofwel gameten, ontstaan, wordt er niet gekopieerd. Zaad- en eicellen hebben dus maar één set chromosomen.

Sportvissen bij Ameland
Sportvissers kunnen op Ameland hun hart ophalen. De wadkant heeft vele geschikte plaatsen waar de hengel kan worden uitgegooid. Spectaculairder wordt het aan de Noordzeekust. Om vissend vanaf het strand een `visje` te verschalken, zal de sportvisser zwaarder materiaal nodig hebben.
Motorisch gehandicapten, die afhankelijk zijn van de auto, doen er goed aan, aan de wadkant te vissen. Een met de auto bereikbaar visplaats ligt bij Buren aan het verlengde van de Reeweg. Ook zijn er mogelijkheden om met een boot op de Waddenzee te vissen. Pieren, die nodig zijn om te vissen, zijn overal vers te koop, maar de echte liefhebber steekt ze zelf bij laagwater op het Wad.
De vangst
De vissen die rond Ameland het meest worden gevangen zijn platvissen zoals schar, schol, en bot. Maar ook zeebaars, paling, kabeljauw en schelvis laten zich wel eens vangen.

Spotvogel
Wetenschappelijke naam: Hippolais icterina
Aantal broedparen in Nederland: 17.000-25.000 (1998-2000)
Biotoop: rijke, dichte struikvegetaties
Geluid: Spotvogel

Spraak
Mensen gebruiken geluid vooral om te praten. Verrassend genoeg zijn de basisingrediënten van de menselijke spraak vrij eenvoudig. Zo heb je voor het begrijpen van klinkers (bijvoorbeeld de a, e, i, o en u) slechts twee frequenties nodig: een grondtoon en een boventoon.

Die grondtoon ontstaat door het trillen van je stembanden en de boventoon ontstaat door de klankkast werking van je neus- en keelholte. Worden de onderstaande klinkers goed nagebootst?

Dit klinkt weliswaar wat vreemd, maar je kunt ze wel verstaan. Tip: als je Windows XP hebt, gebruik dan eens de spraakcomputer! Deze kun je vinden via configuratiescherm spraak. Je kunt bijvoorbeeld je voice-mail in laten spreken.
Gebarentaal
Geluid is vooral een communicatie middel. Maar omdat dove en slechthorende mensen geen geluid niet meer kunnen waarnemen, moeten ze op een andere manier met elkaar praten. Bijvoorbeeld via een gebarentaal. Zo` n gebarentaal heeft ook een alfabet. Hieronder staat het Nederlandse alfabet:


Spreeuw
Spreeuwen kunnen andere vogels imiteren. Ze horen tot de meest algemeen voorkomende vogels van Texel. Overal zijn ze te vinden. Ze broeden vooral veel in de dorpen, waar ze onder de daken van oude huizen een nestplaats vinden. Spreeuwen zoeken hun voedsel vooral in de weilanden en op akkers. In de trektijd zoeken enorme groepen in weilanden naar bodemdieren. Dan komen nog veel meer spreeuwen naar het eiland.
Op één dag kunnen vele duizenden dieren tegelijk op Texel zijn. Formatievluchten van grote `wolken` spreeuwen zijn dan veel te zien. Behalve in het cultuurland is De Slufter een plaats om naar spreeuwen te kijken. Ze eten daar behalve dierlijk voedsel ook zaden. Wanneer de bessen rijp zijn zoeken ze duindoorn- en vlierstruwelen in het duin op. Ook overrijpe, gistende bessen lusten spreeuwen wel. Dan kan het gebeuren, dat je een stomdronken spreeuw tegenkomt...
Om te slapen zoeken de vogels elkaar op. Duizenden dieren verzamelen zich op gemeenschappelijke slaapplaatsen. Als het bijna donker is kun je ze al kwetterend samen zien (en horen!) komen. Een heel druk bezochte slaapplaats ligt in het riet van de Horsmeertjes. Zelfs vogels vanuit Den Helder komen daar naar toe. Maar in de winter vliegt soms een groot deel van de Texelse spreeuwen over het Marsdiep naar Den Helder om daar te gaan slapen.

Namen: Ned: Spreeuw Eng: Starling Fra: Etourneau sansonnetDui: Star Ital: Storno Lat: Sturnus vulgaris

Spreiding land: hoe het werkt
Spreiding van de continenten (1)
a: Magna dringt door de breuken in de aardkorst. b: De korst wordt warm en zet uit. c: De korst komt omhoog en er ontstaan breuken. Dit gebeurt bijvoorbeeld op het Colorado-plateau in Amerika. Spreiding van de continenten (2)
a: De korst zakt in langs breuken. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de Afrikaanse riftvallei. Spreiding van de continenten (3)
a: Magma stijgt tot aan het aardoppervlak en vormt oceanische korst. b: De bodem van de vallei zakt verder in. Oceaanwater kan de vallei instromen. De zee is een beginnende oceaan. Een voorbeeld hiervan is de Rode zee. Spreiding van de continenten (4)
a: Magma komt omhoog en vormt voortdurend nieuwe oceanische korst. De oceaan wordt steeds groter. Dit gebeurt onder andere in de Atlantische Oceaan.

Spreiding oceaan: hoe het werkt
Spreiding van de oceanen
a: Magma duwt de aardkorst en buitenmantel omhoog, een gebergte van wel 3000 m. hoogte kan ontstaan. Dit is een mid-oceanische rug. b: Platen met oceanische korst glijden door de zwaartekracht van dit gebergte af (met een gemiddelde snelheid van 5 cm per jaar).

springbok
Springbokken zijn middelgrote lichtbruine gazellen met een zwarte band op de flank. Ze springen bij opwinding met stijve poten op en neer, waaraan ze hun naam danken. Hiermee waarschuwen ze elkaar en tonen ze een belager dat ze op hun hoede zijn en dat hun conditie goed is.
Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben geribbelde hoorns. Aan de achterkant van hun rug zit een huidplooi met klieren die een gele, kleverige substantie afscheiden. De plooi kan uitgestulpt worden waarbij een kam van witte lange haren waaiervormig omhoog komt.
Wetensch. naam: Antidorcas marsupialis
Engelse naam: springbuck
Verspreiding: zuidelijk Afrika
Voedsel: gras, kruiden
Lengte: schouderhoogte 70 - 90 cm; staart 20 - 30 cm
Gewicht: 20 - 45 kg

Springers
Springers zetten zich met beide achterpoten tegelijk af tegen de grond. Bij de afzet strekken ze de achterpoten zo krachtig mogelijk uit voor een grote sprong. Tijdens de sprong is het lichaam los van de grond.
 Basisvorm van het springers skelet

De romp is kort, zodat het lichaamsgewicht tijdens het springen zoveel mogelijk boven de achterpoten ligt. Dit vermindert de inspanning om het lichaam te verplaatsen.
 skelet van de reuzenkangoeroe  skelet van de drieteenspringmuis

Springstaarten
Wetenschappelijke naam: Collembola (orde binnen de Oer- of Ongevleugelde insecten, Apterygota of Ametabola)
Springstaarten behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kleine (tot 6 millimeter grote) insecten zonder vleugels. Het achterlijf draagt een springvork (`springstaart`). In rust is deze naar voren geklapt, maar kan plotseling naar achter veren, waardoor het insect zichzelf de lucht in schiet. Springstaarten zijn overwegend bodembewonende landdieren. Enkele soorten leven op het wateroppervlak of aan de zeekust. Ze eten bladafval.

springtamarin
De springtamarin is een klein, zwart aapje met een kraag van lange haren in zijn nek. Hij behoort tot de klauwaapjes: fijnbehaarde aapjes uit de wouden van Zuid-Amerika die wel wat aan eekhoorns doen denken. In vergelijking met de meeste andere klauwaapjes is de springtamarin zelfs nog groot.
De springtamarin eet naast allerlei vruchten en insecten ook plantensappen en gom. Daarvoor knaagt een groepje aan de bast van een flinke boom en komt dan dagelijks even terug om de gom op te likken. Een groep springtamarins bestaat gemiddeld uit zo`n 10 leden.
Wetensch. naam: Callimico goeldii
Engelse naam: Goeldis marmoset; callimico
Verspreiding: noordwesten van Zuid-Amerika
Voedsel: fruit, insecten, hagedissen, boomsappen
Lengte: 22 cm, staart 26 - 32 cm
Gewicht: 600 gram
Status: kwetsbaar

Sprinkhaanachtigen
Wetenschappelijke naam: Orthopteroida, Orthopteroidea, Orthopterodea (superorde binnen de Gevleugelde insecten, Pterygota)
Sprinkhaanachtigen behoren tot de geleedpotigen. Het zijn insecten met vleugels, die dakvormig of plat over het achterlijf worden gevouwen. De voorvleugels zijn meestal verhard. Sprinkhaanachtigen zijn overwegend planteneters. Deze groep omvat de Sprinkhanen (orde Orthoptera) inclusief Krekels (superfamilie Grylloidea), de Wandelende takken (orde Phasmida) en de Oorwormen (orde Dermaptera). Vooral Sprinkhanen kunnen een plaaginsect voor landbouwgewassen zijn.

Sprinkhaanrietzanger
Sprinkhaanrietzangers houden van een omgeving met struiken en riet. Het liefst moeten de struiken niet boven de twee meter uitkomen en dicht op elkaar staan. Water in de buurt is ook noodzakelijk. Sprinkhaanrietzangers komen dan ook vooral voor in natte duinvalleien en moerassen. Het overgrote deel van de Nederlandse sprinkhaanrietzangers komt voor op de waddeneilanden en in de Hollandse duinstreek.

Namen: Ned: Sprinkhaanrietzanger Eng: Grasshopper Warbler Fra: Locustelle tachetéeDui: Feldschwirl Dan: Græshoppesanger Nor: Grashoppesanger Fries: Reidimerke Ital: Forapaglie macchiettato Lat: Locustella naevia

Sprinkhaanzanger
Wetenschappelijke naam: Locustella naevia
Aantal broedparen in Nederland: 4000-6000 (1998-2000)
Biotoop: rijk begroeide duinen, vochtige heide, drogere delen van moerassen
Geluid: Sprinkhaanzanger

Sprinkhanen
Men onderscheidt een aantal families waarvan de veldsprinkhanen, de sabelsprinkhanen en de krekels de bekendste zijn. Soorten van kust en wad zijn: van de veldsprinkhanen het knopsprietje, de kustsprinkhaan en de blauwvleugelsprinkhaan; van de doornsprinkhanen het zanddoorntje; van de sabelsprinkhanen de duinsabelsprinkhaan; van de krekels de veldkrekel.
Weblinks
Informatie en verdere weblinks: http://www.saltabel.org-http://home.hccnet.nl/mp.van.veen-sprinkhanen-sprinkhanen.html
Specialist bij Naturalis: www.naturalis.nl/naturalis.nl/naturalis.nl/i000900.html
Foto`s: http://home.tiscali.nl/renekrekels-nl-galerijen-sprinkhanen-index.html

Sprot
Sprot is een kleine haringachtige. Grote scholen sprotjes van rond de tien centimeter zwemmen in de bovenste waterlagen, op zoek naar plankton. De grootste sprotjes zijn 18 centimeter lang en zes jaar oud. Sprot wordt vooral door de industrievisserij gevangen voor de productie van vismeel. Andere vissen en vogels eten veel sprot. Voor menselijke consumptie wordt sprot soms gerookt, de vis wordt dan `kielersprot` genoemd.
Namen: Ned: Sprot (bliek, schardijn) Lat: Sprattus sprattus Eng: SpratDui: Sprotte Fra: Sprat Dan: Brisling

Spuitwormen
Wetenschappelijke naam: Sipunculida, Sipuncula

Spuitwormen zijn wormen zonder lichaamssegmenten. Het slurfachtige voorste gedeelte van het lichaam kan in het achterlijf getrokken worden. Rond de mondopening zitten tentakeltjes voor het verzamelen van voedsel. Het darmkanaal is U-vormig. Spuitwormen leven in meestal rechte buizen ingegraven in de zeebodem.

Staand want visserij
`Staand want visserij` is de samenvattende term voor alle vismethoden waarbij het net stil staat in het water. Men maakt gebruik van kieuw- en warnetten waarmee men op kabeljauw, zalm en grote platvis ( tarbot, grote tong) vist. Ook de visserij met fuiken valt onder deze vorm van visserij.

Staartmees
Wetenschappelijke naam: Aegithalos caudatus
Aantal broedparen in Nederland: 30.000-40.000 (1998-2000)
Biotoop: bossen en oudere parken met struikgewas
Geluid: Staartmees

Staatsbosbeheer
Staatsbosbeheer is Nederlands grootste groenbeheerder. Het beheert vele soorten natuurgebieden, verspreid over het hele land. Staatsbosbeheer zorgt voor allerlei voorzieningen in de natuurgebieden, zoals paden, gemarkeerde wandel- en fietsroutes en dagkampeerterreintjes, zodat iedereen kan genieten van de terreinen van Staatsbosbeheer. Maar het belangrijkste doel van Staatsbosbeheer is het in stand houden en ontwikkelen van kostbare natuur.
Opvallende natuurgebieden aan de kust die Staatsbosbeheer beheert zijn onder andere de Slufter op Texel, de Schotsman aan de rand van het Veerse meer en het Lauwersmeer in Groningen. In totaal beheerde Staatsbosbeheer in 2004 242.734 hectare bos-, natuur- en recreatieterrein.
Staatsbosbeheer heeft in maart 2000 aangekondigd te gaan bekijken of een deel van zijn gebieden kan worden gebruikt voor militaire oefeningen. `Het gaat hierbij om beperkt militair gebruik onder strenge voorwaarden`, aldus de directeur van Staatsbosbeheer. Hierdoor moet het makkelijker worden voor Defensie om militaire oefenterreinen aan Staatsbosbeheer over te dragen. Omdat schade door wandelaars en fietsers al ingecalculeerd is, vindt Staatsbosbeheer beperkte schade door militair gebruik ook acceptabel.
In 2001 is Staatsbosbeheer begonnen met aanbieden van boswandelingen met behulp van een GPS apparaatje, dat de positie via satellieten bepaalt. Wandelaars kunnen op die manier zich een weg door de greppels en bramenbosjes banen, zonder de paden te hoeven volgen.

Stadse planten en dieren
Stadsnatuur is volop in beweging. De samenstelling van soorten verandert in de loop van de seizoenen en door de tijd heen. Zo zoeken dieren uit de omliggende natuur in de winter de warmte van de stad op. In de zomer keren vogels van hun trektocht naar Afrika terug om in de stad hun nest te bouwen. Ook duiken er steeds meer `wilde` soorten op die normaal gesproken niet in de stad thuis horen maar er toch een goede leefplek vinden. De mens ziet niet al die dieren en planten even graag komen, want er zitten soorten bij die voor overlast kunnen zorgen.

Nieuwkomers in de stad
Lastige gasten in de stad
Wintergasten in de stad
Zomergasten in de stad
Natuur in een Zuid-Hollandse stad



Stamboom van de dino`s
Naar de dinogroepen:
 Twee groepen  Saurischia  Theropoda
Sauropoda  Ornithischia  Stegosauria  
Ankylosauria
Pachycephalosauria
Ceratopsia
Ornithopoda
Meer weten? Naar de gedetailleerde stamboom van de:
Eerste dino`s Theropoda Sauropoda Ornithischia

standaard schelpvorm
de schelp is glad en de onderrand is gekarteld
de schelp is kleiner dan 1,3 cm








de schelp is niet langwerpig en heeft duidelijke ribben over het hele oppervlak
de schelp is langwerpig of in de lengterichting opgekruld - het oppervlak heeft aan één zijde verticale ribben








de schelp is glad of met zeer fijne streepjes - helder van kleur en meestal klein en dun
de schelp is dof en heeft onregelmatige groeilijnen - hij is grauw van kleur en klein en stevig of groot en dun

Statistieken
Foto M. Lenoir, tekeningen S. Blatix en bewerking RvdH
Om je een idee te geven van het aantal haartjes dat horen mogelijk maakt, maken we even

Zoals je gezien hebt, kunnen we ongeveer 20.000 verschillende frequenties waarnemen. Elke frequentie wordt dus door 7 à 8 binnenste haartjes vertaald. Daarnaast wordt de frequentie door 90 buitenste haartjes versterkt... Een enorme versterking dus!

Status van vogels van het Balgzand
Vogel
status
vogel
status
vogel
status
aalscholver + fuut A b waterhoen A
lepelaar + b blauwe reiger A oeverloper A
nijlgans A rotgans A veldleeuwerik A
krakeend + b bergeend + slobeend A
wilde eend + b pijlstaart A eidereend A
zomertaling A b wintertaling A graspieper A b
kuifeend A zwarte kraai A ekster A
bruine kiekendief A scholekster + b torenvalk A
patrijs A b bontbekplevier A b huiszwaluw A
meerkoet A b zilverplevier + boerenzwaluw A
kluut A b kleine strandloper A bonte strandloper A
goudplevier A rosse grutto + gierzwaluw A
kievit + b wulp + kauw +
krombekstrandlope A tureluur + b putter A
watersnip A holenduif A kneu A
regenwulp A houtduif + huismus A
zwarte ruiter + gele kwikstaart A witte kwikstaart A b
groenpootruiter + tapuit A spreeuw A
steenloper A frater A zwarte stern +
stormmeeuw + b kleine mantelmeeuw A b grote mantelmeeuw +
zilvermeeuw + b kokmeeuw + b dwergstern A
grote stern A lachstern A visdief + b noordse stern A b In totaal worden er in het gebied ongeveer 65 vogelsoorten waargenomen. A = aanwezig + = algemeen b = broedvogel

Steekmug
Foto: Thierry Hubin
Steekmug (Nematocera) landt zó zacht dat je het pas voelt als hij STEEKT
Alleen al het zoemen van een mug werkt verschrikkelijk op je zenuwen. Want je weet dat ze binnenkort ergens op je huid zal landen om je te steken.
Meestal voel je zelfs het prikje niet: je weet pas dat je gestoken bent, als het begint te jeuken. Het eigenlijke prikje voel je alleen als de monddelen van de mug een zenuw raken - en op je rug, buik, armen en benen liggen de zenuwen nu eenmaal ver uiteen. De monddelen van een mug zijn wonderlijk: ze kan ermee boren, sproeien en zuigen. Eerst boort de mug een gaatje in een bloedvat. Ze sproeit speeksel in het bloed zodat het in haar nauwe monddelen niet gaat stollen. Dan zuigt, of liever pompt, ze het bloed in haar maag.
Na 2 tot 3 dagen kan ze eieren leggen. Alleen wijfjesmuggen zuigen bloed. Dat hebben ze nodig voor het produceren van eitjes. Mannetjesmuggen zuigen nectar uit bloemen.
Mannetjesmuggen worden door het zoemgeluid van wijfjes aangetrokken en vliegen naar ze toe om te paren. Met hun grote borstelige antennes horen mannetjesmuggen het verschil tussen de vleugelslagen van mannetjes en die van wijfjes.
Een mug is 5 tot 6 mm lang. Een volwassen mug leeft slechts een paar dagen en heeft veel vijanden, waaronder zwaluwen en gierzwaluwen.

Steelloze zeelepels
Wetenschappelijke naam: Stylophora (orde binnen de Zeelepelachtigen, Homalozoa)
Steelloze zeelepels zijn uitgestorven stekelhuidigen, die leefden gedurende het Cambrium tot en met het Devoon (ca. 540-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een afgeplat, asymmetrisch lichaam met één goed ontwikkelde arm. Een steel ontbak. In tegenstelling tot andere stekelhuidigen vertoonden Zeelepelachtigen nog geen radiaire symmetrie. Sommige onderzoekers denken dat de Zeelepelachtigen verwant zijn aan de Halfchordaten (Vleugelkieuwigen, Eikelwormen en Graptolieten). Steelloze zeelepels leefden in zee. Over hun levenswijze is weinig bekend.

Steeltjeszwammen
Andere naam: Basidiomyceten Wetenschappelijke naam: Basidiomycota
Steeltjeszwammen vormen een grote groep van schimmels en `echte` paddenstoelen. Zij worden gekenmerkt door het geslachtelijke stadium: de microscopisch kleine, steelvormige basidiën met elk vier basidiosporen die meestal actief worden afgeschoten (ballistosporen). De Steeltjeszwammen omvatten de meeste paddenstoelen, waaronder de bekende eetbare champignon en de Vliegenzwam, maar ook onopvallende plantenparasieten zoals Roesten.

steenarend
De steenarend is een forse roofvogel met zeer krachtige klauwen. Het is een van de grootste roofvogels op het Noordelijke halfrond. Dit is de arend die bij veel adellijke families op het wapen prijkt. Deze arend wordt ook vaak adelaar genoemd.
Steenarenden bouwen een uitgebreid nest (`horst`) van takken op een rotsrichel of in een boomtop. De horst wordt elke jaar uitgebreid en kan een grootte krijgen van twee meter in doorsnede. Helaas is deze machtige roofvogel door de jacht en verstoring op veel plekken in Europa en Noord-Amerika verdwenen.
Andere namen: adelaar
Wetensch. naam: Aquila chrysaetos
Engelse naam: golden eagle
Verspreiding: Noord-Amerika, Europa, Noord-Azië
Voedsel: konijnen, marmotten, eekhoorns, hoenders, reptielen
Lengte: 75 - 95 cm, spanwijdte 2 - 2,3 m
Gewicht: 3 - 6 kg
Status: plaatselijk algemeen

Steenkool: het ontstaan
Hoe ontstaat steenkool? (1)
a: Resten van dode planten vormen in moerassen dikke veenlagen. Hoe ontstaat steenkool? (2)
a: Als de waterspiegel stijgt, wordt een laag klei of zand op het veen afgezet. Hoe ontstaat steenkool? (3)
a: In de loop van miljoenen jaren worden de lagen zand en klei steeds dikker. b: Druk en temperatuur stijgen door het gewicht van de bovenliggende lagen. c: Na miljoenen jaren is het veen samengeperst tot bruinkool. Hoe ontstaat steenkool? (4)
a: Druk en temperatuur nemen toe, doordat er steeds meer lagen zand en klei worden afgezet. b: Na miljoenen jaren is de bruinkool samengeperst tot steenkool.

Steenlawines
Steenlawines
a: Rotsblokken breken door verwering. Door de zwaartekracht storten ze van berghellingen.

Steenloper
Steenlopers komen vrijwel overal ter wereld voor. Zij danken hun naam aan het feit dat ze hun voedsel vooral onder stenen zoeken. Steenlopers broeden vanaf eind mei op rotsachtige eilanden voor de kust en op toendra`s in het noorden. Begin juni vertrekt de soort naar het zuiden. In Nederland komt de vogel voor langs de kust, als doortrekker en als wintergast. Deze vogels broeden meestal in Groenland of Canada.
Namen: Ned: Steenloper Eng: Turnstone (European turnstone) Fra: Tournepierre à collierDui: Steinwälzer Dan: Stenvender Nor: Steinvender Fries: Stienpikker Ital: Voltapietre Lat: Arenaria interpres
Weblink
Foto`s van steenlopers (Garth McElroy) http://www.featheredfotos.com/spppages-shorebirds-rutu.html

steenmarter
De steenmarter heeft een witte bef (de boommarter een gele) die zich op zijn borst naar zijn voorpoten splitst. De neus van de steenmarter in vleeskleurig (bij de boommarter zwart).
Hij is voornamelijk `s nachts actief. De dag brengt hij door in zijn nest. Hij is te vinden in bossen en rotsige gebieden, vaak in de buurt van menselijke bewoning.
Boerderijen en andere gebouwen vormen prima plekken voor steenmarters om op kleine zoogdieren te jagen, daarnaast bieden verlaten schuurtjes nestgelegenheid. Sinds de jaren tachtig vestigen steenmarters zich in het Oosten van ons land steeds vaker in steden.
Wetensch. naam: Martes foina
Engelse naam: beech marten
Verspreiding: Europa
Voedsel: ratten, muizen, vogels, kikkers, hagedissen en vruchten
Lengte: 40 - 48 cm, staart 26 cm
Gewicht: 1,5 - 2,5 kg
Status: algemeen

Steenuil
Wetenschappelijke naam: Athene noctua
Aantal broedparen in Nederland: 5500-6500 (1998-2000)
Biotoop: kleinschalig landschap, meestal nabij boerderijen, in hoogstamboomgaarden en bij knotwilgen

steenvis
De steenvis is perfect gecamoufleerd. Roerloos liggend op het koraalrif of een rotsige zeebodem, soms half ingegraven in het zand, lijkt de steenvis op een met algen begroeid rotsblok. Zo kan hij een vis die hem niets vermoedend nadert, onverhoeds grijpen. Met hun grote bek kunnen steenvissen prooien opslokken die half zo groot zijn als zijzelf.
Steenvissen hebben een bijzonder sterk gif dat ze produceren aan de basis van hun rugvinstekels. Omdat de vis zo goed gecamoufleerd is en ook in ondiep op de loer ligt, kan een mens er per ongeluk op trappen. Zo`n steek is uiterst pijnlijk en in enkele gevallen zelfs dodelijk.
Wetensch. naam: Synanceia verrucosa
Engelse naam: stonefish
Verspreiding: Indische en Stille Oceaan
Voedsel: vissen
Lengte: 35 cm
Status: algemeen

Steenvis
Wetenschappelijke naam: Synanceia horrida
Behoort tot de Vissen Baarsachtige beenvissen, Schorpioenvissen
Komt voor in:Indische Oceaan en westelijk deel Grote Oceaan
De Steenvis zwemt niet
De Steenvis ligt het grootste deel van de tijd doodstil. Zijn huid zit vol wratachtige uitsteeksels. Daardoor lijkt hij op een begroeid stuk koraal, dat op de bodem ligt. Zo is hij voor andere dieren vrijwel onzichtbaar.
Een steenvis schiet bliksemsnel af op een prooi, die te dicht in de buurt komt.
Als een steenvis eenmaal een plek gevonden heeft waar veel prooidieren langs zwemmen, hoeft hij zich nauwelijks meer te verplaatsen.

Steenvliegen
Wetenschappelijke naam: Plecoptera (orde binnen de Gevleugelde insecten, Pterygota).
Steenvliegen behoren tot de geleedpotigen (Arthropoda, de groep waartoe bijvoorbeeld ook de spinnen, insekten en duizendpoten behoren). De Steenvliegen zijn gedurende het Trias(ca. 250 tot 210 miljoen jaar geleden) ontstaan uit de Oerkakkerlakken. De larven van Steenvliegen leven in het water.
Het zijn insecten met vliezige vleugels, die over het achterlijf gevouwen kunnen worden. De achtervleugels zijn groter dan de voorvleugels. Het achterlijf draagt vaak twee staartdraden. Ze hebben bijtende monddelen.

Steenzout
In Noord- en Oost-Nederland komt steenzout in de ondergrond voor. Zout als geologische grondstof wordt gewonnen uit steenzout. Zout ontstaat door verdamping van zeewater. Afhankelijk van hun oplosbaarheid slaan bij dit proces achtereenvolgens verschillende zouten neer. We gebruiken zout niet alleen bij de voedselbereiding. Op industriële schaal vindt het toepassing als grondstof voor de productie van chloor, sulfaat en de metalen natrium, magnesium en calcium. Deze stoffen staan op hun beurt weer aan de basis van de productie van vele goederen en halffabrikaten. Tenslotte wordt zout gebruikt om s winters gladheid op de wegen tegen te gaan.
Steenzoutvorming en zoutpijlers
Steenzout vormt zich vooral in afvoerloze depressies in droge klimaten, zoals tegenwoordig bijvoorbeeld in het Midden-Oosten. Aangevoerd oppervlaktewater verdampt in deze depressies waarbij de opgeloste stoffen op de bodem als indampingsgesteenten of evaporieten achterblijven. De stoffen slaan in omgekeerde volgorde van hun oplosbaarheid neer: eerst de relatief slecht- en tenslotte de meest oplosbare stoffen als bijna al het water is verdampt. De samenstelling van het water is bepalend voor de evaporieten. Zeewater bevat circa 3,5% opgeloste zouten, maar ook zoet water is niet vrij van opgeloste stoffen. Het merendeel van de indampingsgesteenten in Nederland is ontstaan uit zeewater. Wanneer dit verdampt, slaan achtereenvolgens kalk, gips, haliet, kaliummagnesiumzouten neer. Dit wordt een indampingscyclus genoemd.

Stegosauria
Met de grote rij benige platen op hun rug en de spitse punten aan hun staart zijn de stegosaurussen heel opvallende dino`s. Uit Zuid-Amerika zijn ze nauwelijks bekend, wel uit Noord-Amerika. De naam betekent zoveel als dak(pan)hagedis, vanwege de opvallende platen op hun rug.
De verschillende soorten stegosaurussen werden drie tot negen meter lang, en wogen tussen de 300 en de 6000 kilo. Vergeleken met de sauropoden waren het dus kleintjes. En erg vlot of behendig waren ze niet. Met hun stevige korte pootjes zullen ze niet veel meer dan zes of zeven kilometer per uur gehaald hebben. Dat is vervelend, want de meeste vleesetende dinosauriërs konden stukken harder rennen. Wegrennen voor gevaar was er voor hen dus niet bij.
Wie niet wegrent, moet zich verdedigen. Waarschijnlijk hielden stegosaurussen de lastige vleeseters op afstand met hun lange zwiepstaart. Met vier of meer scherpe stekels aan het uiteinde was die staart iets om goed voor uit te kijken.
Net als alle andere ornithischiërs waren ook de stegosaurussen planteneters. Met de tandeloze voorkant van hun snuit knipten ze bladeren van planten af, of stripten ze hele takken kaal. De kleine schedel heeft erg weinig ruimte voor kaakspieren, en bovendien zijn de tanden achterin de bek ook niet erg geschikt om planten mee te kauwen. Ze zullen hun eten dus zonder al te veel kauwen doorgeslikt hebben. Of de stegosaurussen bij de verdere vertering van hun eten ook maagstenen gebruikten is niet bekend, maar als aanvulling op hun beroerde kauwtalenten zou het zeker een goede aanvulling geweest zijn.

Stegosauridae
Stegosauriërs waren middelgrote viervoetige planteneters. Het meest opvallend waren de puntige platen en stekels op hun nek, rug en staart. Deze uitsteeksels waren in twee rijen in de lengte geplaatst: een belangrijk verschil met de Ankylosauriërs, die over hun hele lichaam bepantserd waren. Wel is bij sommige soorten Stegosauriërs nog een lichte bepantsering bij poot en keel gevonden.
De platen dienden waarschijnlijk vooral om mee op te vallen of de aandacht te trekken. Voor verdediging waren ze minder geschikt, want daarvoor waren ze bij lange na niet dik genoeg.
Stegosauriërs hadden een platte, iets langwerpige, in verhouding erg kleine kop. Het waren kieskeurige eters: ze knabbelden hun voer met een kleine spitse bek bijelkaar. Achterin hun bek beschikten ze over kiezen om het fijn te snoeien.
Stegosauriërs hadden bijzonder kleine hersenen. Hun achterpoten waren in verhouding vrij lang; hun ruggegraat liep daardoor in een grote boog. De grootste Stegosauriërs haalden lengten van net geen tien meter.
De eerste Stegosauriërs verschenen in de Jura. Tijdens de Laat-Jura was de groep erg succesvol. Later, gedurende het Krijt, kwamen ze minder voor. Resten van Stegosauriërs zijn op veel plaatsen gevonden: Noord-Amerika, Europa, Azië en Afrika. Uit Zuid-Amerika zijn geen Stegosauriërs bekend. In Dino Argentino zijn ze dan ook niet te zien.

Stekelbrem
De stekelbrem komt vrij algemeen voor in heel Nederland, met name op kalk- en voedselarme zandgrond. Stekelbrem is te vinden in matig vochtige heidevelden, schrale graslanden en onbemeste wegbermen. Grazers laten deze stekelige plant met rust. Het is een kenmerkende soort van de plantengemeenschap van droge heide en groeit vaak samen met kruipbrem en struikheide. Op de noordhellingen van de duinen wordt stekelbrem vaak aangetroffen met kraaiheide.
Namen: Ned: Stekelbrem Lat: Genista anglica Eng: Needle furze (petty whin) Fra: Genet d`AngleterreDui: Englischer Ginster

Stekelhaaien
Wetenschappelijke naam: Acanthodii (klasse of onderklasse binnen de Vissen, Pisces)
Stekelhaaien zijn uitgestorven zoetwatervissen, die leefden vanaf het begin van het Siluur tot en met het Perm(ca. 440 tot 250 miljoen jaar geleden). Ze vormen de oudst bekende groep gewervelde dieren met kaken (Gnathostomata). Hoewel hun naam anders doet vermoeden, waren Stekelhaaien geen echte haaien. Werden ze vroeger nauw verwant geacht met de Kraakbeenvissen (Chondrichthyes) of de Kaakpantservissen (Placodermi), tegenwoordig beschouwt men ze over het algemeen als zustergroep van de Beenvissen (Osteichthyes), d.w.z. voortgekomen uit dezelfde vooroudergroep.
Kenmerkend waren de rijen gepaarde buikvinnen aan weerszijde van het lichaam. Vlak voor iedere vin stond een grote stekel. Hun skelet was gemaakt van kraakbeen. Ze werden hooguit 20 centimeter groot en hadden een flexibel, gestroomlijnd lichaam met schubachtige platen. Evenals de Beenvissen èn alle viervoeters (Tetrapoda) hebben ze evenwichtssteentjes (otolieten) in hun binnenoor.

Stekelhuidigen
De diergroep stekelhuidigen omvat de zeesterren, zee-egels en zeekomkommers. Het zijn bodemdieren met een onderhuids skelet en een ruwe huid of lange stekels. Ze hebben een ingewikkeld stelsel van watervaatjes, dat uitmondt in talloze voetjes. Door de druk in dit stelsel te veranderen bewegen deze dieren zich voort.
Soorten:

zeeklit
slangster
zonnester

gewone zeester
brokkelster

Stekelige pantservissen
Wetenschappelijke naam: Acanthothoraci (orde binnen de Kaakpantservissen, Placodermi)
Stekelige pantservissen zijn uitgestorven pantservissen, die leefden gedurende het Vroeg-Devoon (ca. 410-385 miljoen jaar geleden). Ze hadden beenplaten met vele, kleine stekeltjes.

Stekelrog
De stekelrog dankt zijn naam aan de talrijke stekels op zijn rug en staart. Ze leven op zand- slik- en grindbodems van de zee en jagen vooral `s nachts. Ze kunnen twintig jaar oud worden. De vrouwtjes worden tot 1,25 meter lang; de mannetjes worden zelden langer dan 70 cm. Volwassen stekelroggen hebben 36 tot 44 rijen tanden en eten wormen, kleine kreeftachtigen, kleine zeeslakken en kleine bodemvissen. Ze planten zich pas op latere leeftijd voort en worden daarom bedreigd door de bodemvisserij.
Vrouwelijke stekelroggen worden geslachtsrijp tussen de 9 en 12 jaar, mannelijke tussen de 7 en 12 jaar. Dit betekent dat er een grote kans is dat een stekelrog wordt gevangen (tijdens de visserij op platvis, met de boomkor) voordat hij of zij zich heeft kunnen voortplanten. De eieren worden in het voorjaar gelegd. Na 4 tot 5 maanden barst de smalle kant tussen de uitsteeksels open, waarna het amper 12 cm lange stekelrogje uit het ei kruipt. De uitsteeksels zorgen voor de bevestiging van het eikapsel en de zuurstofvoorziening van het embryo.
Namen: Ned: Stekelrog (doornrog, driestaart, rode rog) Eng: Thornback ray (roker)Dui: Nagelrochen Fra: Raie bouclée Dan: Sømrokke Lat: Raja clavata

stekelrog
Deze rog komt ook voor de kust van Nederland voor. Stekelroggen hebben een voorkeur voor zandige bodems waar ze zich goed kunnen camoufleren, half ingegraven in het zand. Ze jagen op bodemdieren zoals krabben, platvissen  en wormen.
De stekelrog heeft een rij forse stekels op de rug en staart. Het vrouwtje is doorgaans stekeliger dan het mannetje. Ze legt per keer ongeveer 20 eieren.
Wetensch. naam: Raja clavata
Engelse naam: thornback ray
Verspreiding: Kustwateren oostelijke Atlantische Oceaan, van Noorwegen tot Zuid-Afrika
Voedsel: kreeftachtigen, wormen, vis
Lengte: tot 90 cm
Gewicht: 2 - 4 kg
Status: algemeen