Natuurinformatie
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716
Waterkeer
Op één van de mooiste punten van Westerland, met uitzicht over het Amstelmeer, ligt villa `Waterkeer`, het tijdelijk onderkomen (`noodwoning`) van ir. Lely ten tijde van de aanleg van de Zuiderzeewerken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de Duitsers hier ingekwartierd. Eind jaren vijftig van de vorige eeuw werden Waterkeer en de overige villa`s en woningen door de Maatschappij tot Uitvoering van de Zuiderzeewerken (M.U.Z.) verkocht. Tot 1994 fungeerde Waterkeer in handen van de familie Engel als pension.
Weblinks:
Meer informatie over het leven van Ir. Lely: http://proto.thinkquest.nl/~llb174-onderwerpen-Cornelis%20Lely.html
Watermunt
Watermunt, met zijn sterke muntgeur, kom je overal in Nederland als oeverplant tegen. De plant is sterk en kan veel zout verdragen. In de duinen groeit hij in natte valleien. De oevers van de Texelse Horsmeertjes ruiken naar watermunt. In zoetwatergebieden komt watermunt onder meer voor langs sloten, in beekjes, in en bij moerassen en in natte bossen. Sommige vlinders gebruiken watermunt als voedselbron. Ook snuitkevertjes en de schildpadkever eten van zijn bladeren.
Namen: Ned: Watermunt Lat: Mentha aquatica Eng: Water mint Fra: Menthe aquatiqueDui: Wasser-Minze
Waternavel
Waternavel groeit overal in Nederland op natte voedselarme standplaatsen, en is zeldzaam in de klei- en lössgebieden. Hij groeit vooral in moerassen, vennen, vijvers, zandafgravingen en aan slootkanten. Ook in drassig, onbemest grasland en natte duinvalleien komt waternavel veel voor. De plant is redelijk goed bestand tegen wisselende waterstanden.
Namen: Ned: Waternavel Lat: Hydrocotyle vulgaris Eng: Pennywort Fra: Ecuelle d`eauDui: Wassernabel
Waterplakken
Rondom Midsland aan Zee ligt een paraboolduingebied, van secundaire vorming, met natte duinvalleien. Zo`n natte duinvallei wordt op Terschelling een `plak` genoemd. Hier zijn te vinden: de Badhuiskuil, het Waterplak en het Stenneplak.
Waterpunge
Waterpunge is vooral te vinden op de waddeneilanden, in Noord Holland en in het deltagebied. In de rest van Nederland is hij heel zeldzaam. Deze plant groeit vooral op vochtige plaatsen die `s winters onder water staan. Waterpunge kan een beetje zout verdragen. De grens tussen zoet- en zoutwatergebieden heeft zijn voorkeur.
Namen: Ned: Waterpunge Lat: Samolus valerandi Eng: BrookweedDui: Salzbunge (Salz-Bunge) Dan: Samel
Waterral
Wetenschappelijke naam: Rallus aquaticus
Aantal broedparen in Nederland: 2500-3200 (1998-2000)
Biotoop: moerassen met dichte rietvegetatie
Geluid: Waterral
waterree
Dit kleine hert (nog wat kleiner dan `ons` ree) uit China en Korea leeft vooral in moerassen, rietvelden en langs rivieren. Ook het mannetje heeft geen gewei. Wel heeft hij verlengde hoektanden in de bovenkaak. Deze worden gebruikt bij de onderlinge gevechten in de paartijd.
Het vrouwtje krijgt tot vier jongen per keer, de meeste herten krijgen doorgaans één jong per worp. Ze heeft ook vier tepels, vrijwel alle herten hebben er twee.
Het waterree is schuw en verdwijnt bij gevaar snel in het riet. Hoewel ze voornamelijk alleen leven, waarschuwen waterreeën hun soortgenoten bij gevaar met een kort jankend geluid.
Andere namen: Chinees waterree; Koreaans waterree
Wetensch. naam: Hydropotes inermis
Verspreiding: China, Korea
Voedsel: vooral gras
Lengte: 75 - 100 cm; schouderhoogte 45 - 55 cm
Gewicht: 11 - 14 kg (mannetje), vrouwtje 8 - 12 kg
Waterschimmels
Andere naam: Oömyceten Wetenschappelijke naam: Oomycota
Deel van een mycelium met gametangia van Saprolegnia spec.
Waterschimmels zijn geen Echte schimmels maar eencelligen (protisten). Zoals hun naam doet vermoeden, komen ze voor in (zoet of zout) water, maar ook op landplanten. Ze leven op dood materiaal (saprotroof) of parasiteren op planten of dieren. Het `thallus` (vegetatieve deel van het organisme) is eencellig of bestaat uit een mycelium van meerkernige, meest ongesepteerde draden (hyfen) die binnendringen in de gastheer. Tijdens de geslachtelijke voortplanting vergroeien de mannelijke organen (antheridia) met de vrouwelijke organen (oögonia) op de schimmeldraden. Dit verschijnsel heet gametangiogamie (gametangium = omhulsel met gameten ofwel geslachtscellen; gamie = huwelijk). Na zo`n versmelting ontstaat een rustspore (oöspore), die na kieming een sporendoosje (sporangium) voortbrengt. Sporangia kunnen echter ook ontstaan na kieming van ongeslachtelijke sporen (conidiën) die op bepaalde plaatsen van de hyfen worden afgesnoerd. In de sporangia worden beweeglijke ofwel zoösporen geproduceerd die voorzien zijn twee ongelijke complexe zweepharen (undulipodia) en zich via water voortbewegen, op weg naar een nieuwe gastheer. Belangrijk is ook dat de celwanden voornamelijk zijn opgebouwd uit cellulose. Dit èn de aanwezigheid van twee ongelijke zweepharen verraadt de verwantschap tussen Waterschimmels en bepaalde groepen wieren. De klasse van de Waterschimmels telt in totaal ruim 800 soorten.
Watersnip
Wetenschappelijke naam: Gallinago gallinago
Aantal broedparen in Nederland: 1200-1500 (1998-2000)
Biotoop: drassige weilanden en ondiepe moerassen
Geluid: Watersnip
Watersnoodrampen
In het verleden waren er in Nederland verschillende rampen met het wassende water. De grootste ramp in de 20e eeuw was de watersnoodramp van 1953 die grote delen van Zeeland en Zuid-Holland, en enkele polders elders liet onderlopen en waarbij veel levens verloren gingen. Deze ramp was de aanleiding tot het opstellen van het Deltaplan en het Waddenplan. Alleen het Deltaplan is -grotendeels- uitgevoerd.
Eerdere watersnoodrampen sloegen veel land weg in de Dollard en de voormalige Zuiderzee. Deze rampen waren mede de aanleiding voor de afsluiting van de Zuiderzee, waardoor het IJsselmeer ontstond.
De watersnoodramp van 1953
De watersnoodramp in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 werd veroorzaakt door een zeer zware en langdurige noordwesterstorm. Het water in de zuidelijke Noordzee werd tot ongekende hoogten opgestuwd. De bescherming van de kust was niet opgewassen tegen deze zware storm. De dijken braken op honderden plaatsen door en grote delen van Zeeland en Zuid-Holland werden overspoeld met zout water. Ook op Texel braken de dijken door en kwamen mensen om het leven.
Zuiderzeerampen
Gedurende de grote watersnoodrampen van 1825 en 1916 werden grote stukken land rond de Zuiderzee overspoeld met brak water. Veel land ging verloren. Om deze ongewenste gevolgen te stoppen, besloot men rond 1920 om de Zuiderzee af te sluiten en vervolgens grote delen in te polderen. Het belangrijkste voordeel van het inpolderen was dat er nieuw land ontstond wat geschikt gemaakt werd voor landbouw en bewoning.
waterspitsmuis
De waterspitsmuis jaagt onder water op insecten, visjes en amfibieën. Hij zwemt met krachtige slagen van zijn achterpoten, waaraan lange, stijve haren zitten die als zwemvliezen werken. Onder aan zijn staart zit ook een `kiel` van stijve haren die het sturen vergemakkelijken. Zijn vacht is waterafstotend: door de luchtbellen ziet hij er onder water zilverachtig uit.
Waterspitsmuizen zoeken ook op land naar wormen, kevers en andere kleine dieren. Hun nest maken ze wel altijd op een droge plek. Het vrouwtje werpt 4 tot 7 jongen. Deze worden 6 weken gezoogd.
Wetensch. naam: Neomys fodiens
Engelse naam: Eurasian water shrew
Verspreiding: Europa, Noord-Azië
Voedsel: (water)insecten, wormen, slakken, vissen
Lengte: 6,5 - 9,5 cm
Gewicht: 8 - 25 gram
Status: algemeen
Waterstromingen
Water staat zelden stil, het stroomt steeds van hoog naar laag. Die stromingen vormen, samen met verdamping en neerslag, een deel van de waterkringloop. Zeestromingen worden veroorzaakt worden door de draaiing van de aarde, de getijdengolven in de oceanen en de wind. Deze stromingen veroorzaken samen met de wind de golven op zee.
watervleermuis
De watervleermuis komt algemeen voor in Nederland. Watervleermuizen jagen vooral bij beken, plassen en kanalen, waar ze vliegende insecten vangen op een hoogte van 1 tot 2 meter boven het wateroppervlak. Soms scheren ze veel lager over en vangen dan wel eens een klein visje.
Watervleermuizen vliegen van zonsondergang tot zonsopkomst. Overdag slapen ze vaak in holle bomen, oude forten, kerkzolders en onder bruggen. De winter brengen ze slapend door in kelders, grotten, groeven en forten.
Wetensch. naam: Myotis daubentoni
Engelse naam: Daubenton`s bat
Verspreiding: Europa, Noord- en Oost Azië tot Japan
Voedsel: muggen, haften, kleine vlinders, kevers
Lengte: 4 - 6 cm, spanwijdte 24 - 28 cm
Gewicht: 5 - 15 gram
Status: algemeen
Watervlinders
Bij vlinders denken we aan bloemen en zon, en zeker niet aan water. Toch zijn er vlindertjes waarvan de rupsen onder water leven. Tuinliefhebbers met een vijver kunnen er zonder het te weten flink last van hebben. Meer dan één soort
Deze eigenaardige leefwijze is niet tot één soort beperkt. In ons waterrijke landje alleen al komen vijf soorten voor. Veel talrijker zijn de waterbewonende rupsen in Noord-Amerika en de tropen. Soorten uit warmere streken zijn met waterplanten in tropische kassen en aquaria terechtgekomen. In Engeland zijn al elf van zulke allochtone soorten gevonden, maar in Nederland zijn ze nog niet gemeld. De rupsen gebruiken uiteenlopende waterplanten als voedsel, zoals hoornblad, fonteinkruid, waterpest, waterlelie, waterweegbree en eendenkroos. De meeste soorten spinnen zich tussen bladeren of stukjes blad in, soms mineren ze ook als ze jong zijn, een enkele soort blijft vrijlevend. Problematische ademhaling
Vlinders en rupsen zijn aangepast aan een leven op het land. De ademhaling verloopt via speciale openingen aan weerszijden van het lichaam (stigmata), en een zich sterk vertakkend stelsel van steeds fijnere buisjes (tracheeën) tot in de organen. Dit systeem werkt onder water natuurlijk niet. Voor dit probleem zijn verschillende oplossingen gevonden. Voor de eerste vervelling ademen de nog piepkleine rupsjes door de huid. Bij het geslacht Paraponyx ontstaan na de eerste vervelling kieuwen: vertakte buisvormige uitstulpingen van het lichaam. Bij de geslachtenCataclysta en Nymphula omhullen de rupsjes zich in een licht spinsel met lucht, en ademen ze gewoon door hun stigmata.
Watervoorziening en verdroging
Vlieland heeft sinds 1953 een waterleidingsysteem met eigen winning in de duinen. De hoeveelheid gewonnen water is in de loop van de jaren enorm toegenomen van ca. 170.000 kubieke meter per jaar in 1993 tot 200.000 kubieke meter in 2003. Dit komt vooral door de groei van het toerisme. De verdroging op het eiland als gevolg van de verdamping van water door de dennenbossen wordt door de waterwinning nog wat versterkt.
Het duinzand laat zo veel water door dat er bijna geen oppervlaktewater op het eiland is. In de duinen heeft zich door de indringing van regenwater dan ook een zoetwaterbel gevormd. Van de jaarlijkse hoeveelheid regenwater verdampt meer dan de helft via de begroeiing. Vooral de dennenbossen dragen hier aan bij, veel meer dan loofbossen. Een loofboom verliest in de herfst zijn blad; het gevolg is een kale boom. Regenwater valt ongehinderd langs de takken en de stam naar de grond. Dennenbomen staan het hele jaar rond in blad, of beter, de naalden. Tussen de naalden blijven veel van de regendruppels hangen. Na de regen verdampt het water op naalden snel. Als gevolg hiervan komt er relatief minder water in de bodem in een dennenbos dan in een loofbos.
Dit levert op het oostelijk deel van het eiland verdroging op die te zien is aan de achteruitgang van waardevolle plantengroei. In plaats daarvan krijgen algemene planten als grassen en dergelijke de overhand. Van de andere helft van de neerslag stroomt het grootste gedeelte via het grondwater af naar zee. Slechts een klein gedeelte wordt als drinkwater gewonnen in het Bokkendal, onder aan het Vuurboetsduin.
Watervoorziening op Ameland
Wees wijs met water. Een slagzin die vooral op de waddeneilanden van grote betekenis is. Naast het water uit de wingebieden in de duinen, wordt er via een leiding van maar liefst twintig kilometer, door de Waddenzee water aangevoerd vanaf de vastewal.
Zoetwaterbel
Tot in de negentiende eeuw waren de Amelanders voor hun drinkwater aangewezen op zelfgegraven waterputten. Het water werd er met emmers en handpompen uitgehaald. Dit zoete water bevindt zich een zoetwaterreservoir. De neerslag die op het eiland valt, verzamelt zich in een belvorm die in het midden van het eiland tot ca. 30 meter diepte reikt. Een ondoordringbare kleilaag voorkomt dat het water in diepere lagen wegzakt. De zoetwaterbel drijft als het ware op het omringende zoute water.
Waterleidingnet
In 1960 werd een waterleidingnet aangelegd waarop iedere bewoner van Ameland kon worden aangesloten. Voor de waterwinning werden in de duinen van Hollum en Buren twee nieuwe velden ingericht met pompputten tot ca. 30 meter diep. Door de filterende werking van het duinzand is het water vrij van verontreiniging. Wel bevat het water ijzer, mangaan en enkele gassen. Beluchting en het enkele malen door een grindbed filteren maakt het geschikt voor het waterleidingnet. Voor de wingebieden is een vergunning van kracht van totaal 450.000 kubieke meter water per jaar.
De wadleiding
Op Ameland is een grote verschil in de vraag naar drinkwater tussen zomer en winterperiode. `s Zomers wordt gemiddeld per dag 2500 kubieke meter water geleverd en in de winter 700.
Waterzuivering op Schiermonnikoog
Vanaf april 1994 is er op Schiermonnikoog een installatie die smerig water uit huizen en bedrijven weer schoon maakt. Het water kan daarna schoon naar de Waddenzee gepompt worden. Schiermonnikoog is het laatste Nederlandse waddeneiland dat een installatie liet bouwen.
Op 15 september 1995 werd de installatie die rioolwater zuivert op Schiermonnikoog door de burgemeester geopend. De installatie, gelegen aan de Heereweg, zuiverde al water vanaf april 1994. Behalve het dorp, zijn ook de hotels, recreatiewoningen, camping en jachthaven buiten het dorp op de installatie aangesloten. Het rioolwater wordt door twee gemalen via een persleiding naar de installatie gepompt. Het gezuiverde water wordt geloosd op de Waddenzee, terwijl het vieze slib naar de wal wordt afgevoerd.
Weblinks over slapen
Op internet is enorm veel informatie over het onderwerp slaap te vinden. Hieronder vind je een aantal sites verzameld. Veel goede informatie is in het Engels. De Nederlandse en Engelse sites staan apart van elkaar vermeld.
Nederlandstalige sites
Biologische klokken
Startpagina over slapen en snurkproblemen
Overzichtsartikel Kennislink over slaap Engelstalige sites
Webthema van de site `How stuff works` over slaap
Uitstekende inleiding op academisch niveau over slaap
Verzamelpagina met links over slaap
Grote, wat onoverzichtelijke verzameling links over slaap Filmpjes van planten die dag- en nachtritme vertonen
Begrippenlijst van termen uit het slaaponderzoek
Overzicht van classificaties van slaapaandoeningen
Weduweroos
De weduweroos kan tot 6 centimeter in doorsnede worden. Het is een beige tot bruine zee-anemoon met lange, dunne tentakels en een zwarte middenstreep (vandaar de naam weduweroos). Weduwerozen zijn vrij zeldzaam in de Noordzee. Ze komen voor van de laagwaterlijn tot op ongeveer 100 meter diepte, waarbij ze zich, net als slibanemonen, vast hechten aan stenen en schelpen die in het zand liggen.
Namen: Ned: Weduweroos Lat: Sagartiogeton undatus Eng: zie Latijnse naamDui: Witwenrose Dan: zie Latijnse naam
Weefsels kweken
In een laboratorium kunnen zogenaamde stamcellen worden opgekweekt tot allerlei soorten weefsels, zoals spierweefsel. Deze stamcellen komen vooral voor bij zeer jonge embryos. Ze hebben nog geen speciale functie.
Gekweekte organen uit stamcellen?
Grote toekomst
Ziekten waarbij cellen slechter gaan werken, zoals hersencellen bij de ziekte van Parkinson of hartcellen bij een hartinfarct, kunnen in de toekomst met weefselkweken uit stamcellen worden behandeld. In de verre toekomst zouden zo zelfs complete organen kunnen worden gekweekt.
Bezwaar tegen het gebruik van embryos
Voor het onderzoek aan weefselkweek wordt gebruik gemaakt van menselijke embryos die zijn overgebleven van reageerbuisbevruchtingen. Daarnaast kunnen ook speciaal embryos gemaakt of zelfs gekloneerd worden om stamcellen te leveren. Vooral tegen dat laatste hebben veel mensen bezwaar. Lees verder over stamcellen en biotechnologie Meer artikelen over dit onderwerp
Navelstrengbloed
Menselijke stamcellen uit embryo
Weetjes over je temperatuur
Het lichaam heeft een eigen thermostaat die alles wat met de temperatuur te maken heeft regelt: de hypothalamus. De hypothalamus is dat deel van je hersenen waarin veel functies van het zenuwstelsel en van het hormonale stelsel worden geregeld. Meestal schommelt de temperatuur van je lichaam rond de 37 graden.
Dat merk je ook als je zwaar lichamelijk werk doet. Als je hardloopt bijvoorbeeld gaat je `binnen`-temperatuur omhoog doordat de spieren warmte afgeven. Op zo`n moment worden je bloedvaten wijder en vaak ga je ook nog zweten. Zo raak je via de huid weer warmte kwijt. Dat kun je aan de buitenkant voelen, want daar voel je dan warmer aan. Als je van binnen te warm bent, verandert daardoor ook de temperatuur aan de buitenkant van je lichaam: je `buiten`- temperatuur.
Wat gebeurt er bij kou? Als je het koud krijgt vernauwen de bloedvaten zich om te voorkomen dat de `binnen`-temperatuur te veel daalt. De doorbloeding van de huid neemt dan af, zodat je via je huid niet te veel warmte verliest. Ook staan we allemaal wel eens te rillen van de kou of hebben we `kippenvel`. Allemaal manieren van het lichaam om de `binnen`- temperatuur op peil te houden! Aan de buitenkant voel je dan koud aan. Als je té koud bent, doordat je bijvoorbeeld in het koude water bent gevallen, loop je het risico dat je onderkoeld raakt. Onderkoeling betekent dat je lichaam sneller warmte verliest dan het kan aanvullen. Het gevolg is dat je een abnormaal lage lichaamstemperatuur hebt.
Je `buiten`-temperatuur hangt dus af van de warmte die je lichaam zelf produceert en van de temperatuur van de omgeving.
Wegen en rijdieren (datering)
Toen de bevolking begon te groeien en steden ontstonden en de rijkdom toenam begon de handel op te bloeien. Ook handel tussen verschillende steden. De handelswegen verliepen eerst en vooral over het water. De scheepvaart is tot heden alleen maar blijven groeien. Waar geen waterlopen aanwezig waren zoals bijvoorbeeld in de woestijngebieden, werden goederen vervoerd over land. Dit gebeurde op de rug van lastdieren. Eerst waren het ezels, daarna kamelen, dieren die zonder veel voedsel in de woestijn kunnen overleven. Handelskaravanen verbonden de grote centra en op de rug van de lastdieren werden de handelswaren wekenlang meegevoerd. De mobiliteit versnelde. De trage trekos en de ezel werden opgevolgd door de snelle kameel en het nog snellere paard. De mobiliteit nam door de eeuwen heen toe en kwam regelmatig in een stroomversnelling terecht. Hoe meer mobiliteit, hoe intensiever het gebruik van de tijd. De kalender van ten hoogste vier seizoenen werd een jaarkalender van 365 dagen en om de vier jaar een schrikkeljaar. Vooral de paarden brachten mobiliteit, een snelle verkenning van de gematigde streken van de aarde en tijdsbesef.
Wegwijzer
Over je lichaam valt veel te vertellen. Op deze site maak je kennis met allerlei functies van je lichaam die je zelf niet kunt zien, omdat ze `aan de binnenkant` zitten. Soms weet je niet eens dat je ze hebt, maar je merkt het wel degelijk als er iets mis is. Kortom, je komt allerlei spannende zaken over je lijf tegen die leuk zijn om te weten.
Weiden op de kwelders
Op gronden die zo hoog zijn opgeslibd dat ze niet meer regelmatig door de zee worden overspoeld beginnen planten te groeien. Er ontstaan natuurlijke weilanden. Er zal op den duur geen bos ontstaan zoals in andere gebieden, want bomen verdragen geen zout water, dat bij stormvloeden zo`n gebied toch nog wel weer tijdelijk overstroomt. Lastige onkruiden als brandnetels en paardenbloemen zullen de grasmat niet overwoekeren, want deze planten kunnen niet tegen zout water. Kortom, een kweldergebied is een zeer vruchtbaar weidegebied. Veel vruchtbaarder dan de schrale zandgronden in Zuid-Groningen of Drenthe.
Weidevogels
De Hollandse en Friese weidegebieden worden bevolkt door een kenmerkende groep vogelsoorten: de weidevogels. Zij broeden tussen het gras en zoeken hun voedsel in het weiland of langs de sloten. Er zijn soorten die alleen gedijen bij zeer extensief beheer, zoals kemphanen en tureluurs, of bij gemiddeld extensief beheer, zoals grutto`s en kieviten, en soorten die nog minder kritisch zijn, zoals scholeksters. Veel boeren nemen maatregelen om de weidevogels op hun land te beschermen.
Om de weidevogels beter te beschermen en versnipperde kennis te verzamelen, wil de provincie Noord-Holland in 2005 een kenniscentrum Weidevogels oprichten, op initiatief van Landschap Noordholland.
Weblinks
Vogelbescherming over weidevogels: http://www.vogelbescherming.nl/content.aspx?cid=572
Voorbeelden van een vrijwilligersgroepen die weidevogels beschermen: http://members.home.nl/weidevogels-http://home.hetnet.nl/~jolandakrijnen-weidevogels.html
Enkele hoofdstukken uit de ecologische atlas weidevogels: http://home.wxs.nl/~beintema-atlas.htm
Acties rond de grutto: http://www.grutto.nl/
Bond van Friese Weidevogelwachten: http://www.bfvw.nl/default.aspx?menu=5
Weinigpoten
Wetenschappelijke naam: Pauropoda (klasse en orde binnen de Duizendpootachtigen of Veelpoten, Myriapoda)
Weinigpoten behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kleine (0,5-1,5 millimeter lange) duizendpootachtigen zonder ogen. Hun gelede lichaam bestaat uit 9 tot 11 segmenten met poten. Weinigpoten leven op of in vochtige bodems en in bladafval. Ze eten schimmels en rottend plantenafval.
Welke weg neemt ons voedsel
Ons lichaam heeft voedsel nodig. Voedsel verschaft energie en grondstoffen om te groeien en te herstellen. Maar ons lichaam heeft er pas wat aan, nadat de spijsvertering zijn werk heeft gedaan. De spijsvertering breekt het voedsel af tot voedingsstoffen die het lichaam makkelijk kan opnemen. Vervolgens komen de verteerde voedingsstoffen in de bloedbaan. Wat het lichaam niet kan gebruiken wordt uitgescheiden.
Een mens eet tijdens zijn leven gemiddeld wel dertig ton voedsel. Al dat voedsel legt in ons lichaam een lange weg af. Die weg, het spijsverteringskanaal, strekt zich uit van de mond tot je poepgaatje. Het spijsverteringskanaal kun je je voorstellen als een lange buis die het voedsel verwerkt. Het bestaat uit: de mond, de keel, de slokdarm, de maag, de dunne darm en de dikke darm. Je poepgaatje is de uitgang voor alles wat niet door het lichaam kan worden opgenomen.
De spijsvertering begint in onze mond
Ons lichaam heeft niets aan de grote brokken voedsel die we in onze mond stoppen. Daarom moeten we die grote brokken eerst kleiner maken door goed te kauwen. Tijdens het kauwen wordt het voedsel met speeksel vermengd. Daardoor wordt het een gladde en kneedbare brij die makkelijk verder op transport kan. In het speeksel zitten enzymen: dat zijn eiwitten die meehelpen het voedsel af te breken.
De maag
Via de keel en de slokdarm komt het voedsel in de maag aan. De maag is een soort opslagplaats voor voedsel dat hier gekneed en geprakt wordt, doordat de spieren in de maagwand samentrekken.
Wenteltrap
Nederlandse naam
Wenteltrap.
Wetenschappelijke naam
Epitonium clathrus (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Slakken (Gastropoda).
Belangrijkste kenmerken:
Een opvallend stevig, langwerpig slakkenhuis met 10-12 windingen die geleidelijk in grootte toenemen. Op de windingen staan smalle, verticale ribben (maximaal 10) die doorlopen over de naden ertussen. De mondopening is rond.
Grootte
Tot 4 cm hoog en 1,2 cm breed.
Kleur
Glanzend wit, met soms vlekjes tussen de ribben. Als ze op het strand gevonden worden zijn ze soms blauwgrijs verkleurd.
Voorkomen in Nederland
Lege huisjes van de wenteltrap spoelen regelmatig op het strand aan, maar naar het noorden toe zijn ze minder algemeen. Levend worden ze zelden gevonden. Enkele exemplaren zijn de laatste jaren waargenomen in de Oosterschelde.
Voorkomen in de tijd
De wenteltrap komt van oorsprong in Nederland voor.
Leefomgeving
Wenteltrapjes leven op diepten tussen de 3 en 100 meter. In het voorjaar komen ze dicht bij de kust voor om eiersnoeren af te zetten.
Vergelijkbare soorten
De wenteltrap kan verward worden met Turtons wenteltrap. Deze soort spoelt echter zelden aan. Hij is hoger en slanker dan de wenteltrap en heeft bredere ribben. Een andere zeldzame soort is de witte wenteltrap. Deze is kleiner dan de andere twee soorten en heeft 15-20 ribben.
Naamgeving
De wenteltrap lijkt op een wenteltrap en dankt aan die gelijkenis zijn naam. De Engelse naam is rechtstreeks uit het Nederlands overgenomen: ` wentletrap`.
Wenteltrapje
Het wenteltrapje wordt tot 4 cm lang. Dit slakje komt voor langs de hele West-Europese kust. Langs het Nederlandse strand worden de schelpen vrij regelmatig gevonden, levende dieren zijn echter zeldzaam en komen alleen in het deltagebied voor. Het wenteltrapje leeft op zand en slib tussen 5 en 70 meter diep en eet vooral zee-anemonen. In het voorjaar komen deze slakjes dicht onder de kust om eiersnoeren af te zetten. Ze zijn tweeslachtig: elk seizoen wisselt het dier van geslacht.
Namen: Ned: Wenteltrapje Lat: Epitonium clathrus Eng: Common wentletrapDui: Gemeine Wendeltreppe Dan: zie Latijnse naam
Wereld Natuur Fonds
Het Wereld Natuur Fonds is de grootste onafhankelijke natuurbeschermingsorganisatie ter wereld.
Met meer dan 600 projecten in bijna 100 landen werkt het WNF aan: de bescherming van het tropisch bos en ander oerbos het veiligstellen van ernstig bedreigde diersoorten het terugdringen van het broeikaseffect het beschermen van waterrijke gebieden
De Nederlandse afdeling van het Wereld Natuur Fonds heeft ruim 700.000 leden. Zij blijven op de hoogte van de activiteiten via het blad Panda. De jeugdleden van het WNF de Rangers hebben een eigen Rangerclub en een eigen clubblad: TamTam. Hierin kunnen ze alles lezen over de liefste, de leukste en de mooiste wilde dieren. Er komen regelmatig TamTam-specials uit over dieren die in de acties van het WNF centraal staan. Rangers blijven zo op de hoogte van wat hun club allemaal doet om de prachtbeesten te helpen.
Het Wereld Natuur Fonds heeft een uitgebreide website met algemene- en actieinformatie en met informatie voor werkstukken en spreekbeurten.
website: www.wnf.nl
Werkschepen
Werkschepen zijn schepen die zijn gebouwd voor het verrichten van specifieke werkzaamheden. Voorbeelden zijn boeien-, pijpen- en kabelleggers, hef- en kraanschepen, sleepboten, patrouillevaartuigen, vissersschepen en baggerschepen. Ook de schepen die de offshore- platforms op zee voorzien van materialen en bemanning (`suppliers` ) worden tot de werkschepen gerekend. Deze zijn vaak tevens geschikt als sleepboot en voor het verleggen van de ankers van platforms en worden dan `anchor handling tugs` genoemd.
Wervelende vlinders in het museum
In de centrale ruimte van de insectenzaal van het museum van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen te Brussel staan 4 vitrines met prachtige vlinders afkomstig uit de gehele wereld. De kasten hebben zowel voor als achter een glazen wand, zodat de prachtige kleuren van de vlinders zowel van de boven- als onderzijde te bewonderen zijn. De kasten worden verlicht met koud licht, zodat de kleuren van de vlinders niet zullen worden aangetast door het ultraviolette licht van normale belichting. Tevens zijn de kasten luchtdicht afgesloten, zodat het ultrafijne stof dat overal in de lucht aanwezig is de frisse kleuren van de vlinders niet kan bedekken.
Beeld van de insectenzaal met vlinderkasten. Kleurenpracht
Vlindervleugels zijn meestal bedekt met schubben die dakpansgewijs over elkaar liggen. De schubben bepalen de kleur van de vleugels. Zonder schubben zijn de vleugels kleurloos en doorzichtig. De kleur van de schubben ontstaat door pigmentatie of door optische effecten. Rood, geel, oranje, bruin, zwart en wit zijn meestal pigmentkleuren. Deze kleuren ontstaan door de aanwezigheid van pigmenten in de schubben. Iriserende en metaalachtig glanzende kleuren zijn structuurkleuren. Ze worden veroorzaakt door weerkaatsing en interferentie van het licht dat valt op het oppervlak van de schubben.
Detail.
Door het spel van licht en schaduw, lijken de vlinders in hun toonkasten te wervelen in de lucht. Het is een ode aan hun pracht.
Grootste mot ter wereld.
Weser-Eems regio
De vastelandskust van de Weser-Eems regio, die bij Nedersaksen hoort, valt onder te verdelen in: Butjadingen, Jadebusen, Wangerland, Harlingerland, Norderland, Leybucht en Krummhörn.
Wesp versus zweefvlieg
Sommige zweefvliegen lijken sprekend op wespen. Ze zijn echter volkomen ongevaarlijk voor de mens. Bovendien zijn ze gemakkelijk van wespen te onderscheiden door hun manier van vliegen. Er is dan ook geen enkele reden een zweefvlieg vanwege vermeend gevaar dood te slaan. Vlieggedrag
Zweefvliegen danken hun naam aan het vermogen om lange tijd op één plek in de lucht stil te staan. Toch is deze benaming verwarrend, want ze zweven niet echt. In werkelijkheid gaan de vleugels zo snel op en neer, dat er weinig meer van te zien is dan een vage vlek. Daarbij wordt een heel licht gezoem geproduceerd. De rust is dan ook schijn. Proberen we zo`n zwevende zweefvlieg te pakken, dan schiet hij razendsnel weg. Ze zitten graag op grote schermbloemen, zoals berenklauw en engelwortel, maar komen niet zoals wespen af op limonade en andere sterk gezoete stoffen. Wespen daarentegen staan niet stil in de lucht en schieten ook niet plotseling weg: ze lijken meer te deinen. Ze kunnen daarbij hinderlijk om je heen blijven vliegen, op zoek naar voedsel. Verschillen in bouw
Als ze eenmaal stilzitten zijn de verschillen tussen zweefvliegen en wespen goed te zien. Zo hebben zweefvliegen zeer korte, onopvallende antennen, terwijl die van wespen opvallend en lang zijn. Zweefvliegen (althans de soorten die op wespen lijken) houden verder in rust hun vleugels plat en schuin van het lichaam af, waar wespen de vleugels over het achterlijf vouwen. Zweefvliegen hebben bovendien alleen voorvleugels, wespen zowel voor- als achtervleugels.
Wespen
In een mooie nazomer kunnen wespen hinderlijk talrijk aanwezig zijn om het jaar daarop, met even mooi weer, bijna te ontbreken. Het aantal wespen heeft dan ook weinig te maken met het nazomerweer, maar veel meer met het weer van de voorgaande winter en lente. Mannetjes, vrouwtjes en werksters
Van de honderdduizenden wespen uit een wespennest blijven in de winter alleen de bevruchte vrouwtjes in leven. Ze kruipen op een beschut plekje weg en komen in het voorjaar weer tevoorschijn om een goede nestplaats uit te zoeken. Ze bouwen dan zo snel mogelijk een raat, waarin ze eieren leggen. De eerste larven voeden ze zelf, met fijngekauwde insecten (vooral rupsen). De wespen die hieruit groeien zijn de werksters. Deze nemen de taken over van de stichtster, nu koningin genoemd. Die beperkt zich verder tot het leggen van eieren. Alle werksters in een nest zijn zusters van elkaar. Onder normale omstandigheden kunnen ze geen eieren leggen. Sommige larven krijgen een speciaal dieet en groeien uit tot nieuwe koninginnen. De koningin kan behalve bevruchte eieren ook onbevruchte eieren leggen. Hieruit groeien mannetjes. Deze dienen alleen voor de bevruchting van nieuwe koninginnen. Spoedig daarna sterven ze. Limonadewespen
Het hoofdmenu van de larven bestaat uit fijngekauwde insecten. De werksters zijn daar druk mee. Tenslotte echter neemt de eierproductie van de koningin af. Er komen geen nieuwe larven bij en de werksters houden als het ware tijd over. Dat is in de nazomer. Ze doen zich dan tegoed aan zoete stoffen, vooral rottend fruit, en kunnen dan ook hinderlijk rond en in limonadeglazen in de tuin vliegen.
Wespen, mieren, bijen en hommels
Alle vertegenwoordigers van deze grote insectengroep bezitten twee paar vliezige vleugels. De achtervleugel is meestal veel kleiner dan de voorvleugel. De kop is vrij hard en beweeglijk. De kop, het middenlijf (thorax) en het achterlijf (abdomen) zijn duidelijk van elkaar gescheiden. Veel soorten bezitten een zogenaamde wespentaille en hebben altijd bijtende monddelen. Vele likken nectar op; bijen gebruiken daarvoor een lange buisvormige tong. Zij hebben een totale metamorfose. De Vleet behandelt uit deze familie de graafwesp en de honingbij.
Insectenreservaat de Zandkuil
Op de keileembult in het Hoge Berggebied op Texel en langs de randen is in de jongste ijstijd tijdens droge zandstormen dekzand afgezet. Meestal is dat tamelijk fijnkorrelig, en geelwit tot roestbruin van kleur. Vaak is het enigszins verhard. Dit zand komt aan de oppervlakte in de Zandkuil, een 0,74 ha groot insectenreservaat van Natuurmonumenten. Juist in dit dekzand graven de bijzondere wespen en bijen die daar voorkomen hun nestgangen.
In deze kale hellingen komen meer dan twintig soorten bijen en wespen voor, waaronder de pluimvoetbij, de tegenwoordig zeldzame harkwesp, het zijdebijtje, de koekoeksbij en het behangersbijtje. Er zijn enkele zeldzame bijensoorten in de Zandkuil of in de nabijgelegen tuinwallen waargenomen waaronder de zandbij Andrena fulvago en de aan de pluimvoetbij verwante Mellitta haemorrhoidalis.
Jac. P. Thijsse heeft in zijn Verkade-album over Texel en in een aantal artikelen in De Levende Natuur enthousiast over de Zandkuil geschreven.
West Vlieland
Egmond aan Zee, Callantsoog, Petten, Huisduinen: geen van deze dorpen ligt nog op zijn oorspronkelijke plaats. Voorlopers ervan zijn verzwolgen door de Noordzee en de huidige versie van het dorp is in een recent verleden landinwaarts wederopgebouwd nadat de zee weer eens had toegeslagen. Ook West-Vlieland hoort in dit rijtje thuis, maar omdat de economie van het dorp hard achteruit ging en omdat het vruchtbare achterland werd bedolven onder onvruchtbaar stuifzand werd het dorp opgegeven en verlaten.
West-Vlieland is lang het belangrijkste dorp op het eiland geweest. Het lag op een plek die nu in de Noordzee ligt, ten noorden van wat nu de Vliehors is. Het dorp had als middelen van bestaan landbouw en veeteelt, die achter het duingebied plaatsvonden, en vooral de zeevaart. Het betrof hier van oudsher de visserij en later ook koopvaardij en walvisvaart die vanuit een haven aan het Eierlandse Gat bedreven werden. West-Vlieland had een relatief groot achterland en kon op deze wijze belangrijk worden.
Rond 1680 zette de zee haar aanval in. In de daaropvolgende twintig jaar sloeg zoveel duin af, dat het dorp onbeschut midden op het strand terecht kwam. Uit oude geschriften blijkt dat een belangrijke oorzaak van de ondergang van het dorp was dat de bewoners hun vee in de zeewerende duinen lieten grazen. Deze duinen begonnen te verstuiven, stuifzand sloeg neer in het dorp en op het vruchtbare achterland en verzwakte de zeewering. In combinatie met duinafslag door de zee verdween de beschutting en werd het dorp uiteindelijk blootgesteld aan de zee.
West-Afrikaanse lamantijn
Uiterlijk lijkt deze zeekoe sterk op de Caribische zeekoe. Doorgaans zijn West-Afrikaanse lamantijnen iets `slanker` gebouwd.
De staart van de lamantijn is rond en daarmee duidelijk anders van vorm dan die van de Indische zeekoe (doejong) die ook voorkomt van de Oost-kust van Afrika en die een staart heeft als van een dolfijn.
Andere namen: West-Afrikaanse zeekoe; Afrikaanse zeekoe
Wetensch. naam: Trichechus senegalensis
Engelse naam: African manatee; West African manatee
Verspreiding: kustwateren en riviermondingen langs de tropische Atlantische kust van Afrika
Voedsel: waterplanten
Lengte: 2,5 - 4,5 m, bij geboorte 1 m
Gewicht: 200 - 600 kg, bij geboorte 18 - 27 kg
Status: kwetsbaar
Westerklief
Westerklief, het buurtschap waar de vikingschat gevonden is, ligt aan de westzijde van een stuwwal, waar door erosie van de zee in de tijd dat Wieringen nog een eiland was, een klifkust was ontstaan; hieraan dankt het zijn naam. Op één van de hoogste punten vindt men de beroemde staande steen van Westerklief. Een oud, ongetwijfeld opvoedkundig bedoeld spreekwoord op Wieringen luidt: `Denk er om, as `t honkje blaft en de klok slaat en de stien `n slag in `t rongd droait, blieft je mongd zo staan.`
Westerkwelder
Ameland is het breedst bij Hollum, ook al vindt daar sinds mensenheugenis afslag plaats aan de zuid-westkant. Aan de noord-westkant is het strand echter steeds breder geworden. Daarbij heeft zich in de loop der tijden een zandtong gevormd die het achterliggende gebied ging beschermen tegen de branding van de Noordzee. Hierdoor kon ook bij Hollum een kwelder ontstaan. De Westerkwelder is het enige stukje kwelder op West Ameland en is een belangrijke hoogwatervluchtplaats en broedkolonie van de kokmeeuw.
Het gebied strekt zich uit van de Reeweg in het westen tot de Pietje Miedenweg in het oosten en is geheel buitendijks. Het is de derde kwelder van Ameland. De twee anderen -de Hon en het Nieuwlandsreid- liggen aan de oostkant van het eiland.
De Westerkwelder is een belangrijk foerageergebied voor alle wadvogels en broedgebied voor o.a. visdiefje en noordse stern. Bovendien benutten de vogels het gebied als vluchtplaats voor hoogwater.
Westerland - Nicolaaskerk
Het schip van de Westerlander- of Nicolaaskerk dateert van het begin van de 19e eeuw; de toren is mogelijk 15e of 16e eeuws. Het is waarschijnlijk dat ook hier al in de Middeleeuwen een kerkje stond, aangezien er op het kerkhof ook 12e eeuwse bontzandstenen sarcofagen zijn aangetroffen. Hierover zijn echter verder geen historische bronnen beschikbaar.
De torenklok draagt het opschrift: `Jhesus Maria et Elysabet is mijnen naam mijnen dienst sy goede bequam den levenden en den doden verweck ic ten dienst goedes den haghel en quat onweder verdrive ic Johannes Godefridi me fecit In Domino MCCCCCLX`.
Wie bij de kerk nog verder omhoog gaat (Noorderkerkweg) komt op vrijwel het hoogste punt van Wieringen uit: 12,80 meter boven NAP (het echte hoogste punt ligt zo`n 150 meter ten westen van de Noorderkerkweg).
Westerlanderkoog
Dit gebied, ten westen van De Haukes, is een typisch voorbeeld van een koog, een laaggelegen gebied aan de zuidkant van het eiland Wieringen. Deze kogen werden op het oude eiland `s zomers gebruikt om vee te weiden. De invloed van de zee (getuige ook de foto van de Westerlanderkoog uit het begin van de 20e eeuw) bleef echter een factor van belang. Het gebied is goed te overzien vanaf de Oosterdamsterweg, maar echt spectaculair is de wandeling over de Westerlanderdijk die bereikbaar is vanaf het parkeerterrein bij de jachthaven van De Haukes.
Met aan uw linkerhand het Amstelmeer en aan uw rechterhand de Westerlanderkoog en daarachter de hoogte van Westerland bent u verzekerd van een fantastische wandeling door een zeer rijk stuk natuur. In het voorjaar zijn de ouderwetse hooilandjes getooid met veel bloemen en kunnen ook de kleuren van het gras een prachtig plaatje opleveren. Een deel van de wegen vanuit Westerland naar de koog is omzoomd met meidoornhagen.
Verschillende weidevogels vinden in de koog plekje om te broeden. In de winter is het gebied een van de favoriete plaatsen voor de zo typerende rotganzen.
Westerplas
De Westerplas was vroeger een kwelder met zout water. In 1963 werd de kwelder met dijken en stuifduinen afgesloten. Toen werd het een ondiepe plas met zoet water. Hierdoor begon er riet te groeien. En dit trok vogels aan die nog nauwelijks op het eiland waren, zoals meerkoeten, kuifeenden, dodaarzen en roerdompen.
Waterwinning
Het drinkwater van Schiermonnikoog komt geheel uit de eigen bodem. Er is geen leiding naar de vastewal. Tot de jaren negentig van de vorige eeuw werd al het drinkwater gewonnen in de Hertenbosvallei, die daardoor dreigde uit te drogen. In het kader van het Integraal Waterbeheer is toen een deel van de winning verplaatst naar de Westerplas. Door middel van een pomp in de oude groene dijk wordt water uit de polder naar de Westerplas gepompt. Op deze manier wordt voorkomen dat veel regenwater ongebruikt wordt afgevoerd naar de Waddenzee, wat vroeger wel gebeurde.
Het Aanwas
Aan de andere kant van de dijk groeit een kleine, nieuwe kwelder tussen de jachthaven en het Rif. Dit gedeelte wordt het Aanwas genoemd. Op een kleine oppervlakte is hier van alles te zien. Kleine prielen en slenken, riet en zeer jonge duinen. Het riet groeit hier omdat er zoet water uit de Westerplas onder de duinen door omhoog kwelt. Het wordt omgeven door zout water, maar het zoete water drukt het zoute water plaatselijk weg.
Wetenschappelijke revolutie
Aan het eind van de Middeleeuwen ontstond in Europa de behoefte aan een nieuw wereldbeeld en een nieuwe natuurvisie. Belangrijke uitvindingen en ontdekkingen zorgden voor een enorme uitbreiding van de leefwereld van de mensen in die tijd.
De vraag om een nieuwe wetenschap aan het eind van de Middeleeuwen wordt vaak aangeduid als de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw. Eigenlijk was van een revolutie zoals we die uit het nieuws kennen geen sprake. Het was een breed cultureel vernieuwingsproces dat niet stormachtig, maar traag en geleidelijk verliep. De wetenschappelijke revolutie begon in de zestiende eeuw, kende een bloeperiode in de zeventiende eeuw en duurde voort, wat de biologie betreft, tot ver in de negentiende eeuw. Dit intellectuele vernieuwingsproces lag aan de basis van de moderne natuurwetenschap en de huidige natuurwetenschappelijke visies op de natuur en de mens.
Renaissance
De aanzet tot de wetenschappelijke revolutie werd gegeven tijdens de Renaissance. In die periode begon de mentaliteit van de mensen te veranderen. Men kreeg meer vertrouwen in het eigen oordeelsvermogen. Commercieel ondernemerschap steeg sterk in aanzien. De nieuwe mentaliteit kwam niet alleen tot uiting in de handel of in de kunsten, maar ook in de filosofie, en met name in de natuurwetenschap.
Het was de tijd van belangrijke uitvindingen en ontdekkingen, zoals de uitvinding van de telescoop en de microscoop, en de ontdekking van het nieuwe continent Amerika. Ze vormden een enorme uitbreiding van de leefwereld en de waarnemingsmogelijkheden.
Wetgeving over biodiversiteit
In veel gebieden van de wereld teelt de boer zijn eigen zaaizaad. Het voordeel is dat je weet wat er groeit; je kent het gewas wat gaat groeien van generatie op generatie. Alleen bij overschotten kan er zaaizaad op de plaatselijke markt worden verhandeld en bij tekorten moet je van de buren bijkopen. En natuurlijk heeft iedereen er belang bij om ziektevrij en sterk zaaizaad te hebben, want het is de eigen toekomst. Zo zijn de streek- of landrassen ontwikkeld en in stand gehouden.
In onze streken zijn meer dan een eeuw geleden diverse bedrijven begonnen om zich te specialiseren in de teelt van zaaizaden en pootgoed, terwijl anderen voor de consumptiemarkt gingen produceren. En onder die zaaizaad- en pootgoedbedrijven ontstonden selectiebedrijven, die van alles gingen proberen te veranderen aan gewassen, zodat de kwetsbaarheid afnam en de groei verder verbeterde.
In wet- en regelgeving is hierop ingespeeld. Er kwam een keuringsdienst die eisen stelde aan de kwaliteit alvorens het etiket zaaizaad er op mocht; voor het ontwikkelen van een nieuw ras kwam een kwekersrecht, die de kweker van het ras een reeks van jaren voor het verkochte zaaizaad of pootgoed een jaarlijkse vergoeding gaf. Het systeem is te vergelijken met wat in de muziek bestaat t.a.v. componisten en tekstschrijvers.
Het spreekt voor zich dat nieuwe rassen dan ook moeten worden geregistreerd. Tegenwoordig is dat, met de nieuw ontwikkelde gentechnologie, nog belangrijker, want de geldelijke investeringen worden steeds groter.
wezel
De wezel lijkt veel op een hermelijn, maar is gemiddeld iets kleiner en is daarmee het kleinste roofdier. Anders dan de hermelijn heeft de wezel geen zwarte punt aan zijn staart. In ons land heeft een wezel ook geen winterkleed, maar in noordelijkere streken krijgen ze wel een geheel witte vacht in de winter.
De wezel heeft een groot verspreidingsgebied en komt in zeer verschillende biotopen voor: bergen, bos, moeras, duin, weide en akkers. Het vrouwtje is kleiner dan het mannetje en kan muizen in hun gangen volgen. Ook bij het vangen van mollen is de geringe omvang van een wezel een groot voordeel.
Wezels wonen dikwijls in oude holen van muizen, ratten en konijnen. Ze zijn vooral `s nachts actief en zwemmen niet graag.
Wetensch. naam: Mustela nivalis
Engelse naam: weasel
Verspreiding: heel Europa (behalve Ierland), Noord-Amerika en Azië
Voedsel: muizen, mollen, vogels, eieren, kikkers en insecten
Lengte: 15 -24 cm (mannetje), vrouwtje: 13 - 21 cm, staart 6 cm
Gewicht: 35 - 150 gram
Status: algemeen
Whiplash
Het woord whiplash betekent letterlijk `zweepslag`. Met whiplash wordt een plotselinge slingerbeweging van het hoofd en de nek ten opzichte van de rest van het lichaam bedoeld, als gevolg van een ongeval.
Wat is een Whiplash
Whiplashletsel kan optreden als hoofd en nek ten opzichte van het lichaam een plotselinge versnelling ondergaan. Dat gebeurt niet alleen bij een aanrijding met de auto maar kan ook voorkomen bij bijvoorbeeld een valpartij of bij het sporten. Tijdens het ongeval wordt het hoofd met een krachtige zwiepbeweging (zweepslag) eerst naar achteren en dan weer naar voren geslingerd (`flexie-extensie-beweging`). Deze zwiepbeweging gaat met veel snelheid en kracht gepaard waardoor er grote krachten inwerken op de hele nekregio. Hierdoor kunnen er onder meer door uitrekking, compressie en verschuiving beschadigingen ontstaan aan weke delen, spieren, banden en gewrichten in de nekstreek. Soms kunnen door het ongeval ook gebieden in de hersenstam, ruggenmerg en hersenzenuwen beschadigd raken met mild hersenletsel als gevolg .
Divers klachtenpatroon
De diagnose `whiplash` wordt gesteld op basis van de toedracht van het ongeluk en de klachten. Het klachtenpatroon is divers en er is vooraf niet te voorspellen hoe het zich ontwikkelt. Bij ongeveer zeventig procent van de whiplashslachtoffers verdwijnen de klachten binnen drie tot zes maanden, bij zo`n dertig procent worden ze chronisch: het chronisch whiplash syndroom. Dit leidt tot beperkingen in het dagelijkse functioneren.
Wielewaal
Wetenschappelijke naam: Oriolus oriolus
Aantal broedparen in Nederland: 4000-5000 (1998-2000)
Biotoop: dichte vochtige loofhoutbestanden, maar ook wel langs bosranden en in hoogstamboomgaarden
Geluid: Wielewaal
Wierdedorpen nu
Er is nog veel bewaard gebleven van de vroegere toestand. Nergens nog helemaal gaaf, maar toch zal men op tochten door het Groningerland nog veel zien wat herinnert aan de vroegere toestand. Nog vrij gave wierdedorpen zijn Spijk, Biessum, Niehove en Middelstum. Hoewel gedeeltelijk afgegraven zijn ook heel mooi: Marsum, Toornwerd, Rasquert, Leermens, Feerwerd, Ezinge en Garnwerd.
Aan de wierdedorpen is veel veranderd in de loop der eeuwen, maar gelukkig is er nog veel herkenbaars te zien. Een mooie concentratie van stokoude wierdedorpjes vindt men in de omgeving van Appingedam. Ook de streek rondom Winsum kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan hele kleine dorpjes, vaak nog met kerkje en vrijwel altijd nog met het kerkhof.
Winsum zelf is een tweeling-dorp samen met Obergum. Ook Rasquert en Baflo vormen zo`n twee-eenheid. In sommige dorpen is een deel van de wierde afgegraven. De abrupte niveau-verschillen geven dan haast iets on-Nederlands aan zo`n dorp.
Wierden
Zo`n 200 jaar voor Christus werd de zee onrustiger. Er deden zich vaker hoge stormvloeden voor, waardoor de woonplekken van de eerste boeren te vaak bedreigd werden. Sommigen trokken weg, maar de meesten hoogden hun woonplek op. Nu dus ook opzettelijk. De eerste wierden ontstonden. Een wierde is Gronings voor het woord `terp`. Op den duur groeiden de kleine boerderijwierden op sommige plekken aaneen tot grotere bulten in het vlakke land. De eerste dorpswierden waren ontstaan. Sommige liggen er nu nog.
Nadat de eerste dijken gebouwd waren was het niet meer nodig op een terp te wonen. Zo`n 60% van de terpen in Noord-Nederland werd tussen 1850 en 1950 afgegraven om de vruchtbare terpaarde te verkopen. Ook het ploegen ten behoeve van de akkerbouw verwoest de terpen. Bij iedere ploegbeurt wordt een paar centimeter van de terp afgeschraapt.
Wierdijk
De oude zeedijk die gebouwd werd rond 1600 om de laaggelegen zuidelijke delen van het eiland tegen de zee te beschermen loopt van het schilderachtige kleine buurtschap de Elft in het oosten naar het buurtschap De Hoelm in het westen. Alleen het westelijke stuk van de dijk is toegankelijk.
De acht kilometer lange kronkeldijk staat bekend als de Wierdijk, omdat het aarden dijklichaam aan de zeekant versterkt is met een zogeheten wierriem, een dikke laag zeegras.
Dit zeegras, dat dus helemaal geen wier, maar een zaadplant is, werd op het wad aan de noordkust van Wieringen geoogst. Het `wier` werd onder water met aan elkaar gekoppelde zeisbladen afgemaaid en opgevangen met een net waarna het aan boord werd gebracht, en in de haven afgeleverd.
Het materiaal werd daarna in sloten gewassen en ontzilt, en vervolgens gedroogd.
Tot aan het begin van de 20e eeuw werd het gebruikt voor vullingen van matrassen. Al vanaf de 14e eeuw werd zeegras echter ook gebruikt voor dijkbouw. Dat de lage, steile dijken uit de 14e-17e eeuw niet altijd afdoende bescherming boden is te zien aan het `wiel` (kolkgat) aan de noordkant van de dijk, vlak achter de bomen bij het laatste huis op Den Hoelm. Zeegras werd ook veelvuldig gebruikt om havenhoofden en aanlegplaatsen te maken.
Vanaf het midden van de 18e eeuw werd het houten paalwerk aan de zeezijde van de wierdijk aangetast door paalworm. Vanaf die tijd werden steenglooiingen aangebracht (die weer zijn weggehaald toen de dijk zijn functie als zeewering kwijtraakte).
Wieren
Hoewel wieren vaak op planten lijken, worden ze toch niet tot de planten gerekend omdat ze inwendig eenvoudiger van opbouw zijn. Wieren hebben geen echte organen zoals bladeren, stengels, wortels en bloemen. Daarom wordt voor wieren de term `thallus` in plaats van `plant` gebruikt. Wieren vormen vegetaties in ondiepe kustwateren, meestal op rotskusten en dijken. Het thallus is taai en buigzaam waardoor de branding weinig grip op wieren heeft.
Wieren worden verdeeld in drie hoofdgroepen: groenwieren, bruinwieren en roodwieren. De blauwwieren vallen niet onder de wieren en worden tot de bacteriën gerekend. De indeling op kleur houdt verband met de kleur van de stof voor fotosynthese die in de hoogste concentratie aanwezig is.
Weblink
Ierse site (met uitgebreide database) over zeewier: http://seaweed.ucg.ie-
Wijde mantel
Nederlandse naam
Wijde mantel.
Wetenschappelijke naam
Aequipecten opercularis (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een vrij stevige tweekleppige, bestaande uit een platte rechterklep en een iets bollere linkerklep. Aan weerszijden van de top zitten vleugelvormige uitsteeksels (oortjes). Van de top naar de rand lopen duidelijke ribben. De schelp heeft geen slottanden.
Grootte
Tot 10 cm lang en hoog.
Kleur
De schelp kan veel verschillende kleuren hebben: van witgeel tot paars. De platte klep meestal lichter dan de bolle.
Voorkomen in Nederland
Losse kleppen spoelen af en toe aan. In Zeeland worden ook regelmatig verse, jonge exemplaren gevonden. Daarnaast komt de soort op enkele Zeeuwse stranden algemeen voor als fossiel.
Voorkomen in de tijd
Er spoelen de laatste jaren in Zeeland steeds vaker jonge (kleine) exemplaren aan, meestal vastgehecht aan zeesla of oesters.
Leefomgeving
Volwassen exemplaren leven plat op de bodem, jonge dieren leven vastgehecht aan allerlei ondergronden. Ze komen in diep en ondiep water voor.
Vergelijkbare soorten
Er bestaan verschillende soorten mantelschelpen waarvan de grote mantel en de bonte mantel heel af en toe aanspoelen. De bonte mantel is duidelijk te herkennen doordat een van de oortjes heel klein is. De grote mantel is groter dan de andere: tot 18 cm. De oortjes zijn bijna even lang en de rechterklep is bij deze soort veel boller.
Wijde mantel
Wijde mantels worden tot 9 cm groot. Dit schelpdier leeft op zand-, modder- en grindbodems tot ongeveer 180 meter diepte. Jonge dieren leven vastgehecht met byssusdraden, maar oudere dieren zijn goede zwemmers, waarbij ze water wegstuwen door de kleppen samen te klappen. Verse schelpen van jonge dieren worden op de Friese stranden regelmatig gevonden; levende dieren vindt men meestal op drijvende voorwerpen. In Zeeland vindt men vooral fossiel materiaal.
Namen: Ned: Wijde mantel Lat: Aequipecten opercularis Eng: Queen scallopDui: Kleine Kammmuschel (Gespreizte Kammmuschel) Dan: zie Latijnse naam
Wijting
Wijting is een roofvis die algemeen voorkomt in de Noordzee. Hij kan tot 70 cm lang en 3 kg zwaar worden. Jonge wijting leeft van inktvissen, kreeftachtigen en wormen. De oudere dieren eten puitaal, sprot, zandspiering, haring, kabeljauw, schelvis en wijting. Omdat wijting ook in de hogere waterlagen jaagt, wordt de stand van de wijting bedreigd door de industrievisserij, die bij de vangst van kever veel jonge wijting mee vangt. De wijting is in Nederland ondergewaardeerd als consumptievis, het is het traditionele `visje voor de kat`. In Engeland wordt wijting verwerkt in de `fish and chips`.
Verspreiding van wijting
De wijtingstand in de Noordzee
Namen: Ned: Wijting (molenaar, mooie meid) Lat: Merlangius merlangus Eng: Whiting (silver hake)Dui: Wittling (Merlan) Fra: Merlan Dan: Hvilling
Weblinks
Foto`s van de wijting: http://www.arkive.org-species-ARK-fish-Merlangius_merlangus-
Wijting in de (engelstalige) fishbase: http://www.fishbase.org-Summary-SpeciesSummary.cfm?ID=29&genusname=Merlangius&speciesname=merlangus
wild zwijn
Het wilde zwijn of everzwijn heeft een zeer groot verspreidingsgebied. Het komt in de regenwouden van Indonesië voor, maar ook in ons land. Everzwijnen leven voornamelijk in open bos, zijn gek op modderbaden en zijn dan ook vaak in de buurt van modderpoelen te vinden. Hun voedsel vinden ze vooral door met hun neus in de grond te wroeten. Zwijnen zijn zeer snel en kunnen goed zwemmen. Ze leven in groepen van soms wel 50 dieren.
Andere namen: everzwijn; ever
Wetensch. naam: Sus scrofa
Engelse naam: wild boar; Eurasian wild pig
Verspreiding: Europa, Azië
Voedsel: alleseter
Lengte: 0,9 - 1,8 m, staart 30 cm
Gewicht: tot 200 kg
Status: algemeen
Wilde eend
Wilde eenden zijn grondelende alleseters. Met de staart omhoog zoeken ze de waterbodem af naar diertjes en waterplanten. Ze komen overal voor waar zoet of brak water te vinden is. Wilde eenden zijn bijzonder talrijk in Noord-west Europa. Er zijn jaren dat er in Nederland naar schatting 400.000 wilde eenden broeden. Het is de enige watervogel waar nog op gejaagd mag worden.
Overal in de lage landen, van Zeeland tot in Sleeswijk Holstein, zijn eendenkooien ingericht voor de vangst van vooral wilde eenden. In deze kooien wonen groepen tamme eenden die door de kooiker worden gebruikt om wilde eenden mee te lokken, de vangpijp in.
Weblink
De wilde eenden van Garth McElroy: http://www.featheredfotos.com/spppages-ducks-mallard.html
Wilde eend
Wetenschappelijke naam: Anas platyrhynchos
Behoort tot de Vogels Eendachtigen, Eenden, Zwemeenden
Komt voor in:Europa, Azië en Noord-Amerika
De Wilde eend is een trappelaar
De Wilde eend zit veel op het water. Daar eet hij planten en kleine diertjes. Die haalt hij van de bodem door te grondelen: kop onder water, staart omhoog. Of hij slobbert kroos uit het water op.
Op het water is de eend voor roofdieren moeilijk te vangen. Maar om te broeden moet het wijfje het land op. Daar is ze kwetsbaar, al is ze uitstekend gecamoufleerd.
Eendenkuikens moeten vaak aan land om te rusten. In sloten en vijvers met steile oevers verdrinken veel jonge eendjes: die kunnen de kant niet opkomen en raken uitgeput.
Wilde Eend
Wetenschappelijke naam: Anas platyrhynchos
Aantal broedparen in Nederland: 350.000-500.000 (1998-2000)
Biotoop: moerassen, meren, sloten in akkers en weilanden en in steden
Geluid: Wilde Eend
Wilde hyacint
De wilde hyacint wordt ook wel boshyacint genoemd, omdat hij vooral in het bos voorkomt. Hij is waarschijnlijk als sierplant naar Nederland gekomen en later verwilderd. Vooral op Texel, in de Hollandse duinen, op Walcheren, in Friesland en langs de Vecht is de hyacint ingeburgerd. In De Dennen op Texel bloeit hij in het voorjaar massaal en kleurt dan de bosbodem op sommige plaatsen helemaal blauw. Wilde hyacint is een stinseplant.
Namen: Ned: Wilde hyacint, boshyacint Lat: Scilla non-scripta Eng: Bluebell Fra: Jacinthe des boisDui: Hasenglöckchen
Wilde kamperfoelie
De bloemen van wilde kamperfoelie verspreiden, vooral `s avonds, een sterke, zoete geur. Deze houtige slingerplant kun je overal in Nederland tegenkomen. In de duinen groeit wilde kamperfoelie aan de rand van de duinvalleien. Hij voelt zich vooral thuis op lichte grond. Kamperfoelie is een voedselbron voor de rupsen van motten en vlinders, zoals de glasvleugelpijlstaart en de kleine ijsvogelvlinder. De rode bessen zijn giftig. De geurstof wordt gebruikt in de cosmetica-industrie
Namen: Ned: Wilde kamperfoelie Lat: Lonicera periclymenum Eng: Honeysuckle Fra: Chevrefeuille des boisDui: Wald-Geissblatt
Wilgenfamilie
De kruipwilg is een kleine struik en overal in de duinen te zien. De grauwe wilg en de waterwilg zijn onderling nauw verwante soorten, die veel op elkaar lijken. Wilgen zijn bekend om hun `katjes` (bloemen) die in maart verschijnen. Grauwe wilg groeit op moerassige plaatsen. Deze boom is overal te zien in natte duinvalleien, in laagveengebieden en in beekdalen. Grauwe wilgen kunnen ongeveer 60 jaar oud worden. Het kernhout van een wilg vergaat snel. Vaak groeien er paddestoelen op rotte takken van wilgen, zoals de oesterzwam. Wilgenbast bevat de stof acetyl-salicylzuur, beter bekend als asperine. Kauwen op wilgentwijgjes helpt dan ook tegen hoofdpijn.
Wilgenroosje
Het wilgenroosje kom je overal in Nederland tegen. Hij groeit op zand en op vochtige voedselrijke grond. Je kunt hem in de duinen vinden, bijvoorbeeld bij meeuwenkolonies. Verder op open plekken in bossen, op braakliggende terreinen, langs spoordijken, en in bermen van sloten en kanalen. Wilgenroosje verspreidt zich doordat de wind het zaadpluis meeneemt. Op de nectar van de bloemen komen hommels en vlinders af. Allerlei herkauwers eten het wilgenroosje graag, omdat het rijk is aan voedingsstoffen, waaronder natrium.
Namen: Ned: Wilgenroosje, (knikkend wilgenroosje) Lat: Chamerion angustifolium Eng: Rosebay willow-herb (fireweed)Dui: Wald-Weidenröschen Fra: Epilobe en epi
William Paley (1743-1805)
De Anglicaanse priester William Paley schreef enkele boeken over filosofie en het christelijke geloof. Charles Darwin was onder de indruk van enkele denkbeelden van Paley en verwerkte ze in zijn evolutietheorie. William Paley heeft een aantal boeken geschreven over
Wimperdiertjes
Wetenschappelijke naam: Ciliophora, Ciliata, Infusoria
Pantoffeldiertje
Wimperdiertjes zijn dierachtige eencelligen met trilharen (ciliën) op de celwand. Trilharen zijn eigenlijk relatief korte complexe zweepharen (undulipodia) die in grote getale aanwezig zijn. Wimperdiertjes hebben twee celkernen die verschillen in afmeting (macronucleus en micronucleus). Het meest bekende wimperdiertje is het Pantoffeldiertje (Paramecium), dat voorkomt in sloten en ander zoet water. Door de asymmetrische vorm beweegt het zich voort terwijl het om zijn lengteas ronddraait. Wimperdiertjes kennen veel verschillende levenswijzen. Ze komen voor in zee, in zoet water, op het land, of in samenlevingsverband met dieren (als parasiet of commensaal).
Wind in de duinen
In Nederland overheerst de westenwind, een zeewind dus. Dit is vaak een erg harde wind omdat op zee de wind nauwelijks wordt afgeremd. Langs de kust komen dikwijls zandstormen voor. De planten (en dieren) aan de kust worden dus af en toe gezandstraald.
De zeewind brengt ook zout mee; bijvoorbeeld door het zoute water dat opspat in de branding en in zeer kleine waterdruppeltjes doorde wind landinwaarts wordt geblazen. Als zout in grote hoeveelheid op planten terecht komt, onttrekt het water aan de knoppen, bladeren en stengels en die sterven af door verdroging. Het gevolg is:
Veel planten en dieren ontbreken bij zee.
Veel bomen en struiken groeien scheef landinwaarts.
Veel bomen en struiken hebben dode takken en groeien alleen waar dedode takken de wind afzwakken.
Veel bomen en struiken kunnen alleen groeien in de beschutting van een duin (luwte = oosthelling van de duin)
Bomen en struiken groeien minder snel, bloeien minder en dragen minder vruchten naarmate ze dichter bij zee staan.
Langs de zee komen heel specifieke planten en dieren voor die bestand zijn tegen wind en zout.
Wind: hoe werkt het
Wind sorteert
a: Wind blaast zand en stof weg. b: Steeds meer zand wordt weggeblazen. Keien blijven liggen. c: Tenslotte blijft een keienvloer achter.
Windenergie in de waddenprovincies
Situatie en plannen op de waddeneilanden
Op de waddeneilanden staan al verschillende windmolens. In Oudeschild op Texel draaien sinds 1992 4 turbines van ieder 250 kilowatt. Dit parkje was bijzonder omdat de turbines aan een elektriciteitscentrale leverden die door dieselmotoren aangedreven wordt. Een wind-dieselcentrale op zo`n grote schaal kwam nergens anders in Nederland voor. De dieselcentrale werd in 1995 gesloten. Het eiland krijgt vanaf dat moment elektriciteit vanuit Noord-Holland via een kabel onder het Marsdiep door. In 1998 heeft de gemeente ingestemd met de bouw van een windmolen op het industrieterrein bij Oudeschild.
Op Terschelling beschikt de zeevaartschool sinds 1983 over een gecombineerd zonne- en windenergiesysteem (zonnecellen en een windturbine), dat de elektriciteitsvraag van de school dekt.
Op Vlieland staan geen windmolens. Hun aanvraag voor 3 tot 5 molens met een gezamenlijk vermogen van 1,5 Megawatt is afgewezen. Ook op Ameland en Schiermonnikoog staan nog geen molens.
Wintergasten in de stad
`s Winters is het in de stad warmer dan daarbuiten. Dieren en planten die van warmte houden zoeken in de stad een toevluchtsoord.
Hertshoornweegbree Plantago coronopus
Hertshoornweegbree houdt van zout in de bodem en groeit daarom vaak in het duingebied. Maar ook in de stad voelt deze plant zich thuis, althans waar `s winters regelmatig de strooiwagen met zout langsrijdt.
Vooral langs busroutes maar ook bij doorgaande wegen kun je hertshoornweegbree tussen de stenen aantreffen.
IJsvogel Alcedo atthis
De ijsvogel verblijft het hele jaar door in ons land. `s Winters is hij soms in de stad te vinden, waar hij jaagt op kleine vis. De slootjes en singels raken daar minder snel bevroren omdat het er warmer is.
De ijsvogel kan worden aangetroffen waar struiken of bomen langs het water te vinden zijn met takken die boven het water hangen. Vanaf zo`n tak heeft de ijsvogel een goede positie om op vis te jagen.
Dodaars Tachybaptus ruficollis
De dodaars is een van de kleinste watervogels die we in Nederland kennen. Hij is verwant aan de fuut en duikt naar vis, waterinsecten en schelpdiertjes. In de winter wordt hij regelmatig aangetroffen in de stad, waar dan mogelijk meer voedsel te vinden is.
Met een beetje geluk kun je `s winters soms een dodaars in stadsgrachten en singels zien.
Smient Anas penelope
De smient is een echte wintergast. Een groot deel van de Europese smienten overwintert hier. Ze eten hoofdzakelijk gras en zijn daarom gek op uitgestrekte weilanden.
Winterkoning
Het winterkoninkje is een van de talrijkste vogels van Nederland. Deze 9,5 centimeter grote vogel is de op één na kleinste Europese vogel, na de goudhaantje. Het zijn bosvogels, maar broeden tegenwoordig overal waar bomen of bosjes groeien. In tuinen, parken, bosjes, en de laatste jaren ook in de duinen broeden er honderden. Ze bouwen hun nesten in takkenbossen, struiken en soms zelfs in schuren en andere bouwsels.
Namen: Ned: Winterkoning Eng: WrenDui: Zaunkönig Lat: Troglodytes troglodytes
Winterkoning
Wetenschappelijke naam: Troglodytes troglodytes
Aantal broedparen in Nederland: 500.000-600.000 (1998-2000)
Biotoop: overal waar voldoende dekking in de vorm van struikgewas aanwezig is
Geluid: Winterkoning
Wintertaling
Wintertalingen leven van plantendelen, insecten en kreeftachtigen. De enige manier voor wintertalingen om voedsel te verzamelen is grondelend (kop onder water, achterlijf omhoog) de bodem af te tasten. De meeste grondeleenden kunnen daarnaast ook gewoon grazen, maar de wintertaling niet. Dit maakt de vogel kwetsbaar voor droogte en vorst.
De vogel broedt vooral in Scandinavië en in het westen van Rusland. Tijdens de najaarstrek zijn grote aantallen wintertalingen te vinden in het Dollardgebied, het Lauwersmeergebied en op de waddeneilanden. In de winter vliegen de meeste wintertalingen naar het Deltagebied en bij echte kou trekt de soort door naar Zuid-Europa.
Jaarlijks schommelt het aantal wintertalingen in Nederland tijdens najaar en winter tussen de 2500 en 5000.
Namen: Ned: Wintertaling Eng: Common Teal Fra: Sarcelle d`hiverDui: Krickente Dan: Krikand Nor: Krikkand Fries: Piiptjilling Ital: Alzavola Lat: Anas crecca
Wintertaling
Wetenschappelijke naam: Anas crecca
Aantal broedparen in Nederland: 2000-2500 (1998-2000)
Biotoop: voedselarme vennen, duinmeren en kleiputten
Geluid: Wintertaling
wisent
De wisent is iets minder groot en iets ranker dan zijn directe verwant de Amerikaanse bizon.
De laatste in het wild levende wisent werd in 1919 gedood, maar in Oost-Polen is deze soort weer uitgezet. Hierdoor is hij nu weer te bewonderen in het Bialowieza-reservaat in Polen, waar een kudde van een paar honderd dieren leeft.
Andere namen: Europese bizon
Wetensch. naam: Bison bonansus
Engelse naam: European bison
Verspreiding: Europa; alleen nog Oost-Polen
Voedsel: gras, bladeren, boomschors, eikels
Lengte: 2,1 - 3,4 m, staart 30 - 60 cm, schouderhoogte tot 2 m
Gewicht: 300 - 920 kg
Status: bedreigd
Witflankdolfijn
Witflankdolfijnen komen, soms in aanzienlijke scholen, voor in de noord-oost Atlantische Oceaan. Deze scholen bestaan meestal uit volwassen dieren én jongen, en vaak zwemmen er ook witsnuitdolfijnen tussen. Het zijn snelle jagers die vooral van pijlinktvis en kleine vissoorten leeft. De mannetjes kunnen tot 2.8 meter lang worden en wegen dan ongeveer 235 kilo. De vrouwtjes worden niet langer dan 2.5 meter en wegen dan ongeveer 180 kilo.
Witflankdolfijnen worden tussen hun achtste en tiende jaar geslachtsrijp.
Ten behoeve van het onderzoek naar deze soort verzamelde de Nederlandse trawlervloot, vissend op makreel en horsmakreel in de wateren ten zuid-westen van Ierland, in het voorjaar van 1994 alle bijgevangen witflankdolfijnen. In totaal kwamen in die periode 43 dolfijnen in de netten terecht.
Strandingen van witflankdolfijnen op de Nederlandse kust
datum
plaats en bijzonderheden
20 december 1863 Sloe
15 maart 1967 Wissekerke
14 december 1973 Breskens, mannetje
25 maart 1983 Zandvoort, mannetje
29 maart 1985 Lauwersoog, mannetje
28 november 1985 St. Maartenszee, mannetje
24 december 1985 De Koog, Texel, levend vrouwtje, gestorven 30-12-1985
23 januari 1999 Ameland, levend gestrand maar later gestorven
11 december 2000 Terschelling, vrouwtje, levend gestrand maar later gestorven
Bron: gegevens via archief Naturalis en Chris Smeenk
Namen: Ned: Witflankdolfijn (witzijdedolfijn) Lat: Lagenorhynchus acutus Eng: (Atlantic) white-sided dolphin Fra: le dauphin à flancs blancs (lagénorhynque à flancs blancs)Dui: Weißseitendelphin Dan: Hvidskævring Nor: Kvitkjeving
Withandgibbon
Wetenschappelijke naam: Hylobates lar
Behoort tot de Zoogdieren Primaten, Apen van de oude wereld
Komt voor in Zuidoost-Azië De gibbon is een trapezewerker
De gibbon is een vruchteneter, die leeft in het tropisch regenwoudvan Zuidoost-Azië. Daar zijn weinig seizoensverschillen. Het hele jaar door zijn er vruchten te vinden, maar steeds op andere plaatsen.
Met zijn lange, sterke armen slingert de gibbon zich snel van boom naar boom. Zo kan hij grote afstanden afleggen.
Gibbons hebben een groot leefgebied nodig. Ze leven in kleine familiegroepen: vader, moeder en één of twee jongen van verschillende leeftijd. Voor een grote groep is er niet voldoende voedsel.
witlippekari
Pekari`s uit Amerika lijken op kleine zwijnen, hoewel ze officieel tot een andere familie behoren.
De witlippekari is een zeldzame soort die diep in de tropische regenwouden leeft. Hij is roodbruin gekleurd en dankt zijn naam aan een witte plek rond zijn bek. Deze pekari`s leven in groepen van 50 tot 300 exemplaren. Ze zijn voornamelijk `s nachts actief.
Wetensch. naam: Tayassu pecari
Engelse naam: white-lipped peccary
Verspreiding: Amerika: Mexico tot Paraguay
Voedsel: knollen, vruchten en bessen
Lengte: kop-romp 1 - 1,2 m, schouderhoogte 50 - 60 cm
Gewicht: 25 - 40 kg
Status: algemeen
witschouder kapucijnaap
De witschouder kapucijnaap heeft behalve witte beharing rond zijn gezicht ook witte schouders.
Kapucijnapen hebben een zeer gevarieerd dieet. Ze eten bijna alles wat ze te pakken kunnen krijgen. Voor het openen van noten en andere zaken gebruiken ze soms werktuigen.
Wetensch. naam: Cebus capucinus
Engelse naam: white throated capuchin
Verspreiding: Midden- en Zuid-Amerika: van Noord Colombia tot en met Honduras
Voedsel: fruit, insecten, kleine vogels, noten, bessen, zaden, bloemen, eieren, oesters, krabben
Lengte: 33 - 50 cm, staart 35 - 50 cm
Gewicht: 1 - 3 kg
Status: algemeen
Witsnuitdolfijn
Witsnuitdolfijnen kunnen drie meter lang worden en tot 25 jaar oud. Sinds ongeveer 1955 komt de witsnuitdolfijn in de Noordzee weer regelmatig voor. In de zomer van 1994 werd het aantal witsnuitdolfijnen in de Noordzee geschat op ruim 12.000. Witsnuitdolfijnen leven van aan de oppervlakte levende vis en dieren die in ondiep water voorkomen. Ze blijven meestal ver van de kust. De witsnuitdolfijn is een van de meest algemene dolfijnensoort in de zuidelijke Noordzee.
Het dier leeft in scholen van zes tot twintig exemplaren. Het zijn onstuimige zwemmers die graag surfen op de boeggolf van schepen. In het waddengebied zijn de laatste vier jaar vijf witsnuitdolfijnen aangespoeld of vlak bij de kust opgepikt.
Het voedsel van witsnuitdolfijnen verschilt per gebied en is waarschijnlijk afhankelijk van de beschikbaarheid. De maaginhoud van gestrande exemplaren bestond onder andere uit wijting, kabeljauw, schelvis, heek, haring, ( hors) makreel en inktvis.
In januari 1999 zag een sportvisser op twintig zeemijl uit de kust van Texel een uitzonderlijk grote school witsnuiten. Volgens de ervaren waarnemer (`Ik zie ze wel vaker`) ging het om ongeveer 50 dieren.
Het is heel moeilijk om de witsnuitdolfijn en de witflankdolfijn in gemengde scholen van elkaar te onderscheiden. In tellingen worden deze 2 soorten daarom samen geteld. In 1995 werden 11.760 witsnuit- of witflankdolfijnen geteld en daarnaast waren er ook nog 7.856 positieve identificaties van witsnuitdolfijnen.
Witte bloedcellen in actie
Ons lichaam wordt voortdurend bedreigd door allerlei ziekteverwekkers zoals virussen en bacteriën. Gelukkig hebben we een afweersysteem waarmee we ze kunnen tegenhouden of bestrijden: onze huid en de witte bloedcellen. De huid vormt een eerste barrière tegen ziektekiemen. De witte bloedcellen zijn binnenin je lichaam aan het werk.
Zodra ziektekiemen in de bloedbaan of in weefsel binnendringen, komen de witte bloedcellen in actie: de soldaatjes binnenin je lichaam. Witte bloedcellen vind je overal in het bloed, de milt en het lymfestelsel. Hun taak is ziektekiemen te doden en op te ruimen én afweerstoffen te maken tegen ziekteverwekkers. Dit tezamen vormt ons afweersysteem ofwel ons immuunsysteem. Het afweersysteem zelf zit ingewikkeld in elkaar, maar het doel is eenvoudig: de indringer herkennen, het afweermechanisme op gang brengen en de indringer aanvallen! Sommige witte bloedcellen zijn echte killers: ze zwerven door de weefsels en jagen op alle indringers die ze tegenkomen. Daarna omsingelen ze de ziekteverwekker, doden hem en eten hem op.
Wat doet ons lymfestelsel?
Een belangrijke rol bij onze afweer spelen de lymfevaten en de lymfeklieren. Samen vormen ze het lymfestelsel. Lymfevaten nemen overtollig vocht op uit je lichaam en voeren afval af. Ze lopen door je hele lichaam behalve door de hersenen. De lymfevaten bevatten een dunne, bleke vloeistof, de lymfe, waarin zich witte bloedcellen bevinden. Onderweg stroomt de lymfe door de lymfeklieren, die in groepjes langs de lymfevaten liggen.
Witte boormossel
Nederlandse naam
Witte boormossel.
Wetenschappelijke naam
Barnea candida (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een zeer dunne, langwerpige schelp waarvan de top wordt bedekt door de gedeeltelijk omgeslagen rand. De top ligt ver uit het midden. Op het oppervlak bevinden zich horizontale en verticale ribben met op de kruispunten kleine stekeltjes. Aan de binnenkant is soms een kleine, gebogen tand te zien. De kleppen zijn licht gapend.
Grootte
Tot 5 cm lang en 2 cm hoog.
Kleur
Wit, met een geelgrijze opperhuid.
Voorkomen in Nederland
De witte boormossel is langs de hele Nederlandse kustlijn te vinden in aangespoeld hout en veen, in Zeeland ook in kalksteen.
Voorkomen in de tijd
De witte boormossel gedeeltelijk verdrongen door de Amerikaanse boormossel. Alleen plaatselijk zijn nog in grote populaties aanwezig. Amerikaanse boormossels en witte boormossels worden ook in hetzelfde gebied aangetroffen.
Leefomgeving
Witte boormossels leven in zelfgeboorde gaten in hout, veen of steen in ondiep water.
Vergelijkbare soorten
De witte boormossel lijkt vrij veel op de Amerikaanse boormossel. Deze heeft echter geen omgeslagen schelprand.
Naamgeving
De naam verwijst naar de witte kleur en het gedrag van de schelp: de witte boormossel boort zich in klei, veen, hout en zachte steen.
Weetjes
De kleppen worden door het dier zelf bijeengehouden. Ze hebben geen ligament of slotband, doubletten spoelen dus nooit aan.
Witte boormossel
De witte boormossel graaft zich in in hout, veenbrokken en zelfs in zachte steen. In dit soort aanspoelsels vallen ze, soms levend, te vinden. Ze eten het hout niet, maar filteren plankton uit het zeewater. Het is een typische kustsoort, die tot enkele tientallen meters diepte voorkomt. De schelp is dun en breekbaar en kan 65 mm lang worden. De kleur is kalkwit, geelwit of grijs. Over beide kleppen lopen horizontale en verticale ribbels. Op de `kruispunten` van de ribbels staan stekeltjes.
Namen: Ned: Witte boormossel Lat: Barnea candida Eng: White piddockDui: Weiße Bohrmuschel Dan: Hvide boremusling
Witte dunschaal
Nederlandse naam
Witte dunschaal.
Wetenschappelijke naam
Abra alba (Wood, 1802).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een vrij klein, breekbaar, ovaal schelpje dat aan één kant iets is toegespitst. Aan de binnenkant van de top zit een klein scheef driehoekje.
Grootte
Tot 2,2 cm lang en 1,4 cm hoog.
Kleur
Glanzend wit, iets doorschijnend. Soms is nog een bruingele opperhuid aanwezig.
Voorkomen
In Nederland vrij algemeen. Soms spoelen doubletten of levende dieren in groten hoeveelheden op het strand aan, vooral na een periode van aflandige wind.
Voorkomen in tijd
Komt oorspronkelijk in Nederland voor.
Leefomgeving
De witte dunschaal leeft horizontaal ingegraven in het zand, met de rechterklep boven. Op dieptes rond 18 meter is de soort zeer algemeen.
Vergelijkbare soorten
De witte dunschaal lijkt op de tere dunschaal. Deze is echter driehoekig van vorm. Ook is het driehoekje onder de top bij de tere dunschaal langwerpiger dan bij andere dunschalen. De tere dunschaal komt voor bij de Waddeneilanden en soms in Zeeland. De prismatische dunschaal is langwerpiger. De glanzende dunschaal lijkt het meest op de witte dunschaal. Die heeft de top meer in het midden.
Naamgeving
De naam verwijst naar de dunne schelp en de witte kleur.
Referenties
Veldgids Schelpen Bruyne, R.H. de, 2004. KNNV Uitgeverij; Jeugdbondsuitgeverij.
Gids van kust en strand: flora en fauna Hayward, P.
Witte dunschaal
Witte dunschalen leven ingegraven in zachte zeebodems tot 65 meter diep. Rond de 18 meter dieptelijn komt hij massaal voor en is daar het meest voorkomende schelpdier. In het voor- en najaar spoelen langs de hele kust vaak grote hoeveelheden schelpen aan tijdens of na een periode van aflandige wind. De schelp is dun en breekbaar, glad en doorschijnend wit. De beide schelphelften zijn vrijwel indentiek. Witte dunschalen worden tot 25 mm lang. Witte dunschalen zijn goed bestand tegen vervuiling. Ze komen tot in de Nieuwe Waterweg voor.
Namen: Ned: Witte dunschaal Lat: Abra alba Eng: White furrow shellDui: Weiße Pfeffermuschel Dan: Hvid pebermusling
Witte haai
De witte haaiCarcharodon carcharias kan zeven meter lang worden en is (terecht of ten ontrechte) de meest gevreesde vis ter wereld. Niet voor niets is hij gekozen als hoofdrolspeler in de film `Jaws`. Zijn grootte, zijn krachtige kaken en tanden, en zijn manier van zwemmen maken hem tot een veelzijdig roofdier. De witte haai jaagt op vis, zeeschildpadden, vogels en zoogdieren, maar ook op inktvissen en krabben. Hij eet ook aas. De witte haai is het talrijkst in de gematigde kustwateren en aangrenzende diepere zeeën van Noord-Amerika, zuidelijk Afrika en Australië.
Ook al kan hij zijn lichaam niet buigen, de witte haai is een krachtige zwemmer. Meestal doet hij het rustig aan: een gemerkt exemplaar legde in 2,5 dag 190 kilometer af, met een gemiddelde snelheid van 3,2 kilometer per uur. Maar hij kan enorm snel vooruitschieten en zelfs boven het water uitspringen.
De witte haai of mensenhaai komt over de hele wereld voor, in wateren met een temperatuur van 15-22°C. Hij is het talrijkst in de gematigde kustwateren en aangrenzende zeeën van Noord-Amerika, zuidelijk Afrika en Australië. In de Noordzee komt hij niet voor.
Witte Kwikstaart
Wetenschappelijke naam: Motacilla alba
Aantal broedparen in Nederland: 70.000-140.000 (1998-2000)
Biotoop: overal in halfopen gebied, vaak bij bebouwing maar niet in steden
Geluid: Witte Kwikstaart
witte neushoorn
De witte neushoorn is na de olifant het zwaarste landdier. Hij onderscheidt zich van de andere Afrikaanse neushoornsoort (de zwarte) door zijn brede mond (de zwarte neushoorn heeft puntige lippen).
De witte neushoorn was in zuidelijk Afrika bijna verdwenen. Door de inspanning van onder andere het Wereld Natuur Fonds heeft deze soort zich daar weer goed hersteld. Door dat succes - maar helaas vooral door de dramatische afname van de andere neushoorns - is de witte neushoorn tegenwoordig met ruim 10.000 exemplaren de meest voorkomende neushoornsoort.
Andere namen: breedlipneushoorn
Wetensch. naam: Ceratotherium simum
Engelse naam: white rhinoceros (rhino); square lipped rhinoceros
Verspreiding: Oost- en vooral Zuidelijk Afrika
Voedsel: gras
Lengte: 3,7 - 4,2 m
Gewicht: 1800 - 2300 kg (max. 3600 kg)
Status: thans niet bedreigd - risico
Witvoetboomrat
De witvoetboomrat Conilurus albipes (Lichtenstein, 1829) leefde in Zuidoost-Australië. Er is weinig over deze soort bekend. Het waren nachtdieren die altijd in de buurt van bomen waren te vinden. Overdag sliepen ze in een nest van droge bladeren, gebouwd in een omgevallen boomstam of in een holle tak. De Britse zoöloog Gould beschrijft hoe hij deze boomrat ving, gewoon door de takken waarin het dier sliep, af te zagen. Op een dag ontving Gould een vrouwtje, dat hem toegezonden werd door de gouverneur van Zuid-Australia, Sir GeorgeGrey. In de begeleidende brief schreef Grey:
`Het exemplaar dat ik u doe toekomen, een vrouwtje, had drie jongen die aan haar tepels hingen toen zij werd gevonden. Zolang er nog leven in de moeder was, bleven de jongen vastgezogen aan haar tepels. Toen ik de jongen van de dode moeder afhaalde, beten ze in mijn handschoen en zogen zich zo hard vast, dat ik ze slechts met moeite los kon maken.`
Witvoetboomrat.
Sinds 1875 is de witvoetboomrat niet meer waargenomen. Waarschijnlijk is de soort uitgeroeid door de vossen en katten die met de kolonisten waren meegekomen.
Witvoetboomrat. Museumcollectie
Er zijn slechts weinig museumexemplaren van deze soort bekend. Het Nationaal Natuurhistorisch Museum bezit een opgezet exemplaar en twee schedels; het museum in Victoria bezit ook twee exemplaren. Daarnaast zijn er nog enkele witvoetboomratten te vinden in Europese musea. De herkomst van het Leidse exemplaar is niet bekend. Volgens het etiket is het op Tasmanië gevangen, maar dit moet onjuist zijn, aangezien de soort nooit op dat eiland voorkwam.
Wiwaxia
Wetenschappelijke naam: Wiwaxia corrugata
Wiwaxia is een uitgestorven zeedier, dat leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Zijn platte, ovale lichaam was bedekt met schubvormige platen en twee uitstekende rijen stekels. Hij had een afmeting van 2,5 centimeter. In de mond zaten twee gebogen, kaakachtige structuren. Omstreeks 1990 is ontdekt dat de microstructuur van de schubvormige platen gelijk is aan die van de chitineuze borstels van bepaalde ringwormen zoals de regenworm. Daarom wordt Wiwaxia nu tot de Borstelwormen gerekend.
woelrat
De woelrat is meer verwant aan de veldmuis dan aan de bruine rat. Het is een planteneter met een stompe snuit en een vrij korte staart: half zo lang als zijn lichaam.
Woelratten leven ook niet in steden of riolen, maar in weilanden, bossen en moerassen, vooral bij bij meren en rivieren. Ze worden ook wel waterratten genoemd. Ze komen in bijna heel Europa voor met uitzondering van enkele zuidelijke landen zoals Spanje en Portugal.
Andere namen: waterrat
Wetensch. naam: Arvicola terrestris
Engelse naam: water vole
Verspreiding: Europa en Noord-Azië
Voedsel: grassen, kruiden, wortels
Lengte: 12 - 23 cm, staart 7 - 11 cm
Gewicht: 100 - 300 gram
Status: plaatselijk algemeen
Woestijn
Belangrijkste kenmerken
Droog klimaat en een schaarste aan leven. Positie
Woestijnen beslaan 40% van het aardoppervlak. Ze komen voor op alle continenten tussen de 15 en 30 graden noorder- en zuiderbreedte. De ligging van woestijnen hangt samen met de aanwezigheid van droge luchtmassa`s. Klimaat
De jaarlijkse gemiddelde verdamping is in woestijnen groter dan de jaarlijkse gemiddelde neerslag. De neerslag bedraagt minder dan 25 cm per jaar. Hoe hoger de gemiddelde jaartemperatuur, hoe droger de woestijnen. Planten en dieren
Planten en dieren die in woestijnen leven, zijn in hun bouw (morfologie), fysiologie en gedrag aangepast aan de hitte en droogte. Leven in de woestijn
Moeilijke omstandigheden voor het leven in woestijnen zijn: grote verschillen in temperatuur en vochtigheid tussen dag en nacht extreem lage wintertemperaturen zonder een beschermend sneeuwdek zandstormen hoog zoutgehalte door verdamping
De leefomstandigheden in woestijnen zijn erg stressvol voor gewone organismen. Er blijkt zich een wonderlijk arsenaal van sterk aangepaste planten, dieren en microben te hebben ontwikkeld. Al deze organismen overleven door middel van een zogenaamde `pulse and reserve strategy`. Dit betekent dat ze direct actief worden wanneer zich gunstige omstandigheden voordoen en zich weer (slapend) terugtrekken wanneer de omstandigheden verslechteren.
woestijndwerghamster
Deze hamster is een geliefd huisdiertje met een lichtbruine rug en een witte buik. Hij leeft in de woestijnen van Oost-Azië, zoals de Gobi. Door zijn brede, behaarde voeten kan hij zonder problemen over het hete zand lopen.
Net als andere hamsters verzamelt de woestijndwerghamster voedsel in zijn wangzakken en slaat dat op in zijn hol. Het vrouwtje bekleedt het nesthol met het haar van andere woestijndieren, zoals kamelenhaar.
Wetensch. naam: Phodopus roborovski
Engelse naam: desert hamster
Verspreiding: woestijnen van Oost-Azië
Voedsel: zaden, insecten
Lengte: 5,5 - 10 cm, staart 1 cm
Gewicht: 25 - 50 gram
Status: plaatselijk algemeen
woestijnkat
De woestijnkat heeft grote oren en een brede kop. Deze katten jagen voornamelijk `s nachts en houden zich overdag schuil. Ze hoeven nauwelijks te drinken omdat ze voldoende vocht uit hun prooidieren halen. Hun stompe nagels komen goed van pas om prooidieren uit het zand uit te graven.
Andere namen: zandkat
Wetensch. naam: Felis margarita
Engelse naam: sand leopard
Verspreiding: Noord-Afrika, West-, Centraal en Zuid-Azië
Voedsel: knaagdieren, vogels, hagedissen, slangen, insecten
Lengte: 45 - 55 cm, staart 25 - 35 cm
Gewicht: 1,5 - 3,5 kg
Status: thans niet bedreigd - risico
wolf
De wolf is de stamvader van de hond. In het wild jagen wolven vaak in groepen van een stuk of tien dieren, waardoor ze prooien aankunnen die veel groter zijn dan zijzelf, zoals een eland. Ze jagen ook wel alleen op kleine dieren en eten ook vaak aas. Vroeger kwamen wolven in heel Noord-Amerika en Eurazië voor. Maar de mens heeft ze bijna overal verdreven. In West-Europa zijn nog maar een paar zeer afgelegen gebieden over waar wolven in het wild leven.
Wetensch. naam: Canis lupus
Engelse naam: grey wolf
Verspreiding: Canada, Noorden van de VS, Oost-Europa, Azië
Voedsel: herten en andere grote dieren, maar ook kleinere dieren zoals konijnen
Lengte: 1 - 1,5 m, staart 30 - 50 cm, schouderhoogte 95 cm
Gewicht: 16 - 60 kg
Status: kwetsbaar
Wolfsklauwen
Wetenschappelijke naam: Lycopodiales (orde binnen de Wolfsklauwachtigen, Lycopsida)
Wolfsklauwen zijn kruiden met telkens in tweeën vertakkende, hangende, kruipende of rechtopstaande stengels. De bladeren hebben de vorm van een schutblad of zijn naaldachtig, met één vaatbundel. De sporendoosje (sporangia) staan in aren aan het eind van de stengels. Alle sporen zijn gelijk van grootte (homosporie). Wolfsklauwen komen voor sinds het Laat-Devoon (ca. 375-360 miljoen jaar geleden). Ze zijn vooral talrijk in de tropen, maar ook in Nederland komen enkele (vijf) soorten voor.
Wolharige neushoorn
De jongste dateringen van Nederlandse vondsten van de wolharige neushoorn zijn ongeveer 40.000 jaar oud. Daarna is de soort uit onze omgeving verdwenen en circa 13.000 jaar geleden wereldwijd uitgestorven. De dieren hebben een hoogte van 1,65 meter en zijn zo`n 3 meter lang. Mannetjes zijn doorgaans wat groter en hebben ook grotere hoorns. Hij kwam in hetzelfde gebied voor als de mammoet. In tegenstelling tot de mammoet zijn het solitaire dieren geweest, die hoogstens in kleine groepjes leefden.
De kiezen van een wolharige neushoorn zijn hoogkronig en het emaillepatroon is complex, wat er op duidt dat het dier een echte grazer is geweest en zich voedde met harde grassen. Ook de vorm van de schedel, die wijst op een naar beneden gerichte kop, geeft dat aan. De schedel heeft een geheel verbeend stevig neustussenschot, wat er op wijst dat het dier grote en zware hoorns heeft gedragen. De grootste hoorn, de nasale hoorn, was zijdelings afgeplat, en aan de onderzijde vaak flink afgesleten door het vegen over de grond. Over het uiterlijk van het levende dier zijn we ook veel te weten gekomen dankzij grotschilderingen in Frankrijk en enkele spectaculaire vondsten in de Oekraine en in Siberië. Daar zijn ook resten van de huid en de hoorns gevonden. Hier bleek o.a. ook uit, dat het dier een brede bovenlip had, ongeveer zoals de hedendaagse witte neushoorn.
Een misverstand rond zoogdieren uit de laatste ijstijd is dat ze in besneeuwde toendra`s zouden hebben geleefd. In zulke gebieden worden nu hun resten gevonden, maar toen de dieren leefden, lag daar een koude en droge steppe, die zich uitstrekte van de Britse eilanden in het westen tot en met Alaska en delen van Canada in het oosten.
wolspinaap
De wolspinaap is een slanke aap met lange armen, benen en staart. Met deze uitstekels kan hij zich bijzonder goed vastgrijpen aan boomtakken. De staart kan zich daarbij om de takken winden en dient als een soort vijfde hand. Aan de echte handen zitten geen duimen, waardoor ze er gemakkelijker mee van tak tot tak kunnen slingeren. Spinapen en wolapen worden ook wel slingerapen genoemd. De wolspinaap heeft een dikke wollige vacht. Het is de grootste apensoort die in Amerika voorkomt. Deze apen leefden van oudsher in het laaglandoerwoud aan de kust van Brazilië. Doordat veel van dit tropische regenwoud is gekapt zijn ze bijzonder zeldzaam geworden. Er bestaan nog maar een stuk of vier groepen: samen hoogstens een paar honderd exemplaren.
Andere namen: muriqui
Wetensch. naam: Brachyteles arachnoides
Engelse naam: wooly spider monkey
Verspreiding: Zuidoost-Brazilië
Voedsel: bladeren
Lengte: 40 - 65 cm, staart 60 - 90 cm
Gewicht: 10 - 12 kg
Status: ernstig bedreigd
Wormen
Wormen maken een belangrijk deel uit van de bodemfauna van zee en wad. Zij verteren enorme hoeveelheden plankton, afval en kleinere bodemdieren en staan zelf op het menu van de zee- en wadvogels, platvissen en sportvissers. Wadpieren en zagers zijn het bekendst. Vele belangrijke wormen van de zeebodem hebben geen Nederlandse naam, zoals:
Heteromastus filiformis ( rode draadworm)
Andere wormen beschermen zich met een omhulsel:
goudkammetjezandkokerwormkalkkokerwormschelpkokerworm
Tenslotte worden behandeld:
gestippelde dieseltreinwormmarenzelleriazeemuis
Wormhagedis
Wetenschappelijke naam: Amphisbaena alba
Behoort tot de Reptielen Hagedissen
Komt voor in noordelijk en oostelijk Zuid-Amerika, ten oosten van de Andes De wormhagedis is een graver
De wormhagedis is een pootloos reptiel, dat zich al duwend ingraaft in losse zandgrond. Daar vindt hij insecten en andere kleine dieren. Ook jaagt hij vanuit een ondergrondse hinderlaag op dieren boven de grond.
Door zijn gravende levenswijze is de wormhagedis voor roofdieren moeilijk te vinden.
Wormkreeftjes
Wetenschappelijke naam: Syncarida (superorde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Wormkreeftjes behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kleine (tot 5 centimeter) kreeftachtigen met een wormvormig uiterlijk. Ze hebben geen kopschild. Wormkreeftjes komen al voor sinds het Carboon (ca. 360-290 miljoen jaar geleden). Aanvankelijk kwamen ze voor in zee. Tegenwoordig kennen we ze alleen van zoet water.