Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


Tapijtschelp
Nederlandse naam
Tapijtschelp.
Wetenschappelijke naam
Venerupis senegalensis (Gmelin, 1791).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een vrij stevige schelp met de top buiten het midden. Op het oppervlak zitten fijne horizontale en verticale lijntjes. De mantellijn loopt in een grote bocht, soms voorbij het midden van de schelp. Soms zijn mantellijn en mantelbocht vergroeid.
Grootte
Tot 5 cm lang en 3,5 cm hoog.
Kleur
Er komen verschillende variaties voor, vaak dof geelwit of bruinig met soms vanuit de top bruine vlekjes.
Voorkomen in Nederland
Komt langs de hele kust voor, plaatselijk algemeen, vooral in Zeeland en op de Waddeneilanden.
Voorkomen in de tijd
Vroeger spoelden langs de hele kust vaak verse exemplaren aan, tegenwoordig gebeurt dat veel minder.
Leefomgeving
Tapijtschelpen leven in de bodem of zitten op schelpresten vast, tot enkele tientallen meters diep. Ze leven tussen mosselen en op of tussen harde voorwerpen als stenen, boeien of scheepsrompen.
Vergelijkbare soorten
Er kunnen vijf verschillende soorten tapijtschelpen aanspoelen: twee soorten alleen fossiel en drie soorten ook levend. De tapijtschelp lijkt op de geruite tapijtschelp, waarvan op de Waddeneilanden en in Zeeland soms fossiele exemplaren aanspoelen. De geruite tapijtschelp heeft een duidelijker sculptuur op het oppervlak en de mantelbocht is korter. Op de achterzijde zijn bij de geruite tapijtschelp vaak geblokte vlekken te zien.

Tapijtschelp
De tapijtschelp leeft tot enkele centimeters diep ingegraven in de zeebodem tot 35 meter diep onder de zeespiegel. Meestal zit dit schelpdier ook nog met draden vast aan een steen of iets dergelijks. Hij wordt tot 5 cm lang. De schelpen spoelen regelmatig, en soms massaal, aan op de Nederlandse stranden. Ze zijn min of meer rechthoekig met de top ver naast het midden. Er zijn duidelijke groeiringen te zien. Verse schelpen zijn geelwit of grijsbruin. Fossiele exemplaren, vaak uit de Eemtijd, zijn donkerder. Er zijn verschillende soorten die niet altijd makkelijk uit elkaar zijn te houden.
Namen: Ned: Tapijtschelp Lat: Venerupis pullastra (Venerupis senegalensis) Eng: Pullet carpet shellDui: Getupfte Teppichmuschel Fra: Clovisse (Palourde) Dan: Tæppemusling

tapirvis
De tapirvis is een van de bekendste van de circa 100 soorten olifantsvissen die in Afrika leven.
Olifantsvissen hebben electrische organen in hun achterlijf warmee ze zwakke electrische signalen produceren die ze kunnen gebruiken om zich in het donker te oriënteren en met soortgenoten te communiceren. Hierdoor kunnen ze leven in dichtbegroeid of modderig water. Ze hebben relatief grote hersenen om de electrische signalen te kunnen verwerken: in verhouding bijna net zo groot als van de mens.
Omdat de electrische signalen die de vis produceert ook aangeven hoe de vis zich voelt, worden deze vissen wel gebruikt om de kwaliteit van water te meten. Als het signaal verandert zit er vermoedelijk een verontreiniging in het water.
De eigenaardige snuit van deze vissen wordt gebruikt om in de bodem voedsel te zoeken.
Andere namen: olifantsvis
Wetensch. naam: Gnathonemus petersi
Engelse naam: Elephantnose fish
Verspreiding: zoetwater West- en Midden-Afrika
Voedsel: insecten (larven)
Lengte: 23 cm
Status: algemeen

Tapuit
Tapuiten zijn vogels van boomloos terrein: toendra`s, open berggebieden, heide en kale duinen. In Nederland broedt de tapuit onder meer in verlaten konijnenholen. De tapuit is vooral te vinden in de duinen en op de heide. In augustus en september trekken de vogels weg naar tropisch Afrika. Op het menu van de tapuit staan vooral insecten, spinnen, slakken en soms bessen. Soms zitten ze op een steen of in een struikje te wachten op een prooi, andere keren rennen ze rond op zoek naar voedsel.
Namen: Ned: Tapuit Eng: Wheatear Fra: Traquet motteuxDui: Steinschmätzer Dan: Stenpikker (digesmutte) Nor: Steinskvett Fries: Heidehipper Ital: Culbianco Lat: Oenanthe oenanthe

Tapuit
Wetenschappelijke naam: Oenanthe oenanthe
Aantal broedparen in Nederland: 600-800 (1998-2000)
Biotoop: zandige duin- en heidegebieden met konijnenholen
Geluid: Tapuit

Tarbot
Tarbot is een platvis die maximaal een meter lang kan worden en dan bijna 30 kg kan wegen. De kleur van de vis is afhankelijk van de bodem waarover hij zwemt. Meestal is tarbot zandkleurig tot bruin met veel vlekken en stippen. Het lichaam is bijna rond, en bedekt met benige knobbeltjes. Naar verhouding heeft de tarbot een grote kop en bek. De ogen zitten op de linkerzijde van de vis. Jonge tarbotjes groeien op in het warme, ondiepe kustwater. Ze worden met grote regelmaat gevangen langs het strand. Het hoofdvoedsel van de tarbot is andere vis.
Verspreiding van tarbot
De tarbot komt voor in het noordoosten van de Atlantische Oceaan, in de Noordzee en in de Oostzee. Langs de Nederlandse kust is het een algemeen voorkomende vis.
Namen: Ned: Tarbot (terrebut) Lat: Scophthalmus maximus (Psetta maxima) Eng: TurbotDui: Steinbutt Fra: Turbot Dan: Pighvarre Nor: Piggvar

tarpon
Tarpons zijn forse, krachtige vissen met grote, zilverglanzende schubben en grote ogen.
Ze leven in kustzeeën en soms zwemmen ze riviermondingen binnen. Tarpons kunnen in zuurstofarm water (riviermond bij eb) overleven door lucht te happen.
Als de vrouwtjes zo`n zes jaar oud zijn zetten ze grote hoeveeldheden eitjes (tot 12 miljoen per vrouwtje) af in volle zee. De larven spoelen naar de kust waar ze in zout, brak of zoetwater verder opgroeien.
Wetensch. naam: Megalops atlanticus
Engelse naam: tarpon
Verspreiding: Atlantische Oceaan
Voedsel: vis, vooral in scholen zwemmende visjes
Lengte: 1,3 - 2,5 m
Gewicht: tot 160 kg
Status: algemeen

Tasmaanse duivel
De Tasmaanse duivel is het grootste vleesetende buideldier. Hij jaagt `s nachts in zijn eentje op allerlei kleine dieren, maar eet ook graag aas. Op een groot kadaver komen soms meerdere Tasmaanse duivels bij elkaar. Ze staan ook bekend als rovers van lammeren en kippen en om hun onbehouwen gedrag. Dit dier stond model voor het ruige cartoon-figuur Taz (Tazmanian devil).
Ooit kwam de Tasmaanse duivel ook veel op het Australische vasteland voor. Maar zo`n 600 jaar geleden is hij daar uitgestorven, waarschijnlijk door toedoen van de mens.
Andere namen: buidelduivel
Wetensch. naam: Sarcophilus harrisii
Engelse naam: Tasmanian devil
Verspreiding: Tasmanië
Voedsel: vlees: van insecten tot wallabies, aas
Lengte: 50 - 80 cm, staart 30 cm
Gewicht: 4 - 12 kg
Status: plaatselijk algemeen

Tasmaanse dwergkangoeroe
De Tasmaanse dwergkangoeroe Bettongia gaimardi (Desmarest, 1822) kwam vroeger ook voor in het zuidoosten van Australië, maar is in de loop van de 20ste eeuw uitgestorven. De ondersoort van Tasmanië weet zich goed te handhaven op dit eiland, waar geen vossen voorkomen, en waar de konijnen veel minder talrijk zijn dan op het vasteland.
Tasmaanse dwergkangeroe Continue voortplanting
De Tasmaanse dwergkangoeroe is ongeveer even groot als een konijn. De dieren zijn vooral `s nachts actief en voeden zich met ondergrondse schimmels, zaden en wortels. Als nest graven ze een ondiepe kuil, die met gras en stukjes bast wordt bekleed. Het nestmateriaal dragen ze met de grijpstaart. Er is geen bepaald voortplantingsseizoen. Twee of drie keer per jaar wordt een jong geboren, dat na 105 dagen de buidel verlaat. Vrijwel direct wordt zijn plaats door het volgende jong ingenomen.
Tasmaanse dwergkangeroe Verschillende oorzaken voor uitsterven
Behalve vossen die op dwergkangoeroes jaagden, en konijnen die de graslanden kaal vraten, hebben landbouw en veeteelt bijgedragen tot het verdwijnen van deze soort. Op Tasmanië leeft deze dwergkangoeroe ook in droge, open bossen. Museumcollectie
Het Nationaal Natuurhistorisch Museum bezit zes opgezette Tasmaanse dwergkangoeroes. Twee mannetjes en een vrouwtje behoren tot de uitgestorven ondersoort van het vasteland, Bettongia gaimardi gaimardi. Eén van de mannetjes is in 1844 gekocht van de handelaar G.A. Frank. De herkomst van de andere twee exemplaren is niet bekend.

Tastpootspinnen
Wetenschappelijke naam: Haptopoda, Haptopodida (orde binnen de Spinachtigen, Arachnida)
Tastpootspinnen zijn uitgestorven geleedpotigen (Arthropoda) die leefden gedurende het Laat-Carboon (ca. 320-290 miljoen jaar geleden). Het waren spinachtige dieren, met vier paar, relatief korte, dikke, poten. Het lichaam was breed en afgeplat. Tastpootspinnen werden maximaal 2 centimeter groot. Over hun levenswijze is weinig bekend.

tayra
De tayra heeft in tegenstelling tot alle andere marterachtigen vrij lange slanke poten. Hij heeft een dikke pluimstaart en een brede kop met platte, ronde oren. Zijn vacht is donkerbruin tot zwart met een geel tot witte keelvlek. De tayra is een zeer goede klimmer.
In vergelijking met andere marters heeft de tayra meer plantaardige kost (vooral fruit) op zijn menu.
Wetensch. naam: Eira barbara
Verspreiding: Midden- en Zuid-Amerika
Voedsel: vruchten, kleine knaagdieren, slangen en vogels
Lengte: 90 - 115 cm, staart 35 - 45 cm
Gewicht: 4 - 6 kg

Te land, ter zee en in de lucht
Dieren lokken partners met allerlei signalen. Of een signaal werkt, hangt af van de omgeving van het dier en de sterkte van het signaal.
Ontdek zelf hoe een dier in het water of op het land het beste een partner kan versieren.


Teer guichelheil
Teer guichelheil is zeer zeldzaam. Het is op verschillende plaatsen in Nederland waar hij tot 1930 nog voorkwam verdwenen. Dit komt onder andere door ontwatering. De enige plaatsen in Nederland waar het plantje nog voorkomt is op Texel, Terschelling, in het Westland, op Voorne en op enkele plekken in Noord-Brabant en de Achterhoek. Deze groeiplaatsen zijn vanwege de zeldzaamheid van het plantje in Noord-West Europa van internationaal belang. Het is dan ook een beschermde plant. De groeiplaats van het plantje bestaat uit open plekken die `s zomers vochtig tot drassig zijn en `s winters onder water staan met zandige tot veenachtige, fosfaatarme, niet sterk zure grond. Deze groeiplaats komt in Nederland voor in natte duinvalleien en op sommige kwelplekken in het binnenland.
Namen: Ned: Teer guichelheil Lat: Anagallis tenella Eng: Bog pimpernel Fra: Mouron délicatDui: Zarter Gauchheil Dan: Spæd arve

Teken in de duinen
Als je vaak in de natuur komt, kun je een beet van een teek oplopen. Je weet wel; die kleine zwarte beestjes die zich volzuigen met bloed.
Iemand met een hond als huisdier heeft ze waarschijnlijk regelmatig gezien. Ze kunnen namelijk bij mensen én dieren voorkomen. Via planten komen de teken op onze huid terecht. Ook in het duingebied loop je dus de kans dat je een tekenbeet oploopt. Nou hoeft dat natuurlijk niets ergs te betekenen. Toch wil ik je adviseren om jezelf altijd even goed na te lopen als je in de natuur bent geweest. Knieholtes, liezen en de haargrens zijn de favoriete plekjes van teken. In het begin is het best moeilijk om een teek te ontdekken; hij is dan nog heel klein. Maar naarmate hij meer bloed zuigt, wordt hij steeds groter.  Het is belangrijk om een teek spoedig te ontdekken. Via het opgezogen bloed kan een teek namelijk besmet zijn met bacteriën en virussen. Dit draagt hij dan weer over naar de volgende `gastheer`. De bekendste ziekte die de teek over kan dragen is de ziekte van Lyme. Als hier sprake van is, ontstaat er - na drie tot dertig dagen - een rode vlek rond de tekenbeet. In een verder stadium kan de ziekte zelfs verlammingsverschijnselen veroorzaken. Je doet er daarom verstandig aan de teek zo snel mogelijk te verwijderen. Je kunt dit doen met een pincet. Zorg wel dat je het hoofd van de teek meeneemt. Als je dat niet doet, heb je kans dat  de teek weer verder groeit. De gebieden waar je de meeste kans hebt op een tekenbeet zijn bos, hei en duinen.

Tepelhoren
Tepelhorens leven ingegraven in de zeebodem. Het zijn roofslakken die het voorzien hebben op andere weekdieren. Met behulp van zuur maken ze een gaatje in andere schelpen. Men vindt zelden een levende tepelhoren op het strand. Lege schelpen zijn op alle stranden te vinden in de vloedlijn of in het aanspoelsel na aflandige wind. De schelp is stomp met 6 of 7 windingen en wordt tot 4 cm groot, maar is meestal kleiner. Verse schelpen zijn geelgrijs of lichtbruin, verweerde exemplaren zijn vaak bruin of blauw verkleurd.
Namen: Ned: Tepelhoren Lat: Euspira catena (Lunatia catena, Natica catena) Eng: Large necklace shellDui: Halsband-Mondschnecke (Halsband-Nabelschnecke) Dan: Stor boresnegl

Tere platschelp
Nederlandse naam
Tere platschelp.
Wetenschappelijke naam
Tellina tenuis (da Costa,1778).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een dunne, teergebouwde en platte schelp, met één spitstoelopende zijde, minder spits dan bij de rechtsgestreepte platschelp. Er bevinden zich geen streepjes op de kleppen, alleen fijne groeilijntjes. De mantelbocht is groot.
Grootte
Tot 3 cm lang en 2 cm hoog.
Kleur
Rozerood of wit.
Voorkomen in Nederland
Komt langs de hele kust voor maar is minder algemeen dan de rechtsgestreepte platschelp.
Voorkomen in de tijd
De soort komt van oorsprong in Nederland voor.
Leefwijze
Tere platschelpen leven ingegraven in het zand, tot diepten van 25 meter, ze komen ook in de branding voor.
Vergelijkbare soorten
De tere platschelp, de rechtsgestreepte platschelp en het nonnetje lijken op elkaar. Het nonnetje is duidelijk steviger en driehoekiger van vorm.
Naamgeving
De naam is afgeleid van de teergebouwde, platte schelp.
Weetjes
Tere platschelpen zijn erg gevoelig voor temperatuur. In een koude winter kunnen hele populaties verdwijnen.
Referenties

Veldgids Schelpen Bruyne, R.H. de, 2004. KNNV Uitgeverij; Jeugdbondsuitgeverij.


Gids van kust en strand: flora en fauna Hayward, P., Nelson-Smith, T., Shields, C., Bramall, W. & W.H. de Weerdt, 1999. Tirion Natuur.


Schelpen en andere zeedieren. Zoeken, verzamelen en benoemen Tilburg, M.

Tere platschelp
De tere platschelp leeft ingegraven in zachte zeebodems in kustwater tot enkele tientallen meters diep. Het is een algemeen voorkomende soort, die regelmatig aanspoelt. Meestal zijn dit doubletten; dit als gevolg van de sterke verbinding (ligament) tussen de kleppen. De schelpen worden tot 30 mm lang. Ze zijn rozerood tot geel-wit met donkere kleurbandjes.
Namen: Ned: Tere platschelp Lat: Angulus tenuis Eng: Thin tellinDui: Zarte Plattmuschel Dan: zie Latijnse naam

Terebratulide armpotigen
Wetenschappelijke naam: Terebratulida (orde binnen de articulate Armpotigen)
Terebratulide armpotigen zijn zeedieren met een dikke, brede, tweekleppige schelp. De kleppen zijn bol, meestal glad, soms geribd. Binnen de schelp zit een tentakelkrans (lofofoor), ondersteund door een armskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend. Terebratulide armpotigen komen voor sinds het Devoon (ca. 410-360 miljoen jaar geleden). De meeste recente armpotigen (ongeveer 250 soorten) behoren tot deze groep. Ze leven van ondiepe kustwateren tot in de diepzee.

Terra di Siena
Terra di Siena is een zogenaamd aardpigment. Aardpigmenten worden gewonnen uit bodems die de verweringsproducten zijn van bepaalde gesteenten. Terra di Siena wordt gewonnen uit bodems met een relatief hoog gehalte aan ijzeroxide.

Kleur
Terra di Siena is een bruin aardpigment. Afhankelijk van het ijzeroxidegehalte kan de bruintint variëren van geel- tot bruinachtig. Gebrand heeft het een rode kleur.
Herkomst
Verschillende Europese landen, waaronder Italie en Duitsland.
Productie
Terra di Siena wordt kant-en-klaar in de natuur gevonden. Het is een aardpigment met een hoog aandeel ijzeroxide en silicaat. Het watergehalte is 10 procent. Door verhitting (branden) vermindert het watergehalte aanzienlijk en ontstaat Terra di Siena gebrand. Door het branden krijgt het pigment zijn rode kleur.
Toepassing
Als verfstof is Terra di Siena zeer kleurvast. Het pigment wordt vaak toegevoegd aan muurverf, om verschillende aardtinten te bereiken.

Terschelling
Weblinks:
De VVV pagina van Terschelling: http://www.terschelling.net-
De homepage van de gemeente Terschelling: http://www.terschelling.nl/
Toegang tot bedrijven, vereningen en nog veel meer: http://terschelling.pagina.nl/
Het weer op Terschelling (webcams): http://141.252.165.132:8080-view-index.shtml?videos=one

Texel
Onderwerpen:
ontstaan van Texel en omgeving natuur op Texelpolders op het eiland recreatie op Texel landbouw en visserijmusea op het eiland.
De totale oppervlakte van Texel is 58.704 hectare. Het grootste deel hiervan bestaat uit water, namelijk 42.500 hectare buitenwater (kustzee) en 328 hectare binnenwater (plassen en dergelijke). 16.328 hectare bestaat uit land. Texel telde in 2000 ruim 13.000 inwoners en ongeveer 45.000 overnachtingsplaatsen voor bezoekers van het eiland.

Van de Nederlandse waddeneilanden is Texel het grootste eiland met veruit de meeste bezoekers, zoals in onderstaande tabel te zien is.
Kengetallen Nederlandse waddeilanden:
Texel Vlieland Terschelling Ameland Schiermonnikoog
Lengte (km) 23,7 12 30 28 18
Breedte (km) 9,6 2 3,5 2,5 3
Landoppervlakte (ha) 16.328 4056 8935 2730 3994
Wateroppervlakte (ha) 42.500 27994 58465 21543 15125
Fietspaden (km) 135 26 70 100 30
Aantal bezoekers in 2003 922.000 140.000 500.000 554.000 300.000
Strandlengte (km) 28 12 20 27 18
Weblinks:
De VVV pagina van Texel: http://www.texel.net-
De homepage van de gemeente Texel: http://www.texel.nl/
Toegang tot bedrijven, vereningen en nog veel meer: http://texel.pagina.nl/
Het weer op Texel (webcams en voorspelling): http://www.texel.net-weer-weer-index
Grote fotocollectie over Texel: http://www.beeldbanktexel.nl

Texelaar
De oorsprong van het schapenras `Texelaar` is te vinden op Texel. Dit ras is goed bestand is tegen extreme weersomstandigheden. Tegenwoordig is het in Nederland het meest gebruikte ras voor de produktie van lamsvlees. Vrijwel alle zeedijken in Nederland worden begraasd door Texelaars. Ook in duinterreinen komt men ze tegen. De erg fijne wol is niet echt geschikt voor textiel, maar blijkt uitstekend geschikt te zijn voor het opvullen van dekbedden.

Thalamus
Thalamus
Ook dorsale thalamus genoemd. Eivormige, grijze stof, gelegen in beide hersenhelften. Aan de onderkant vergroeid met de hypothalamus en aan de zijkant met de grote hersenen. De thalamus speelt een belangrijke rol bij de selectie van prikkels die doorgegeven moeten worden aan de verschillende delen van de hersenschors; de thalamus wordt daarom wel aangeduid als de poort naar de hersenschors. De thalamus bestaat uit een dertigtal kernen met een eigen, verwante functie. Zij spelen een rol bij het doorgeven en aanpassen van prikkels uit de zintuigen. Het gaat om de gehoor- en gezichtszintuigen, evenals de waarneming van pijn, temperatuur, tast en om de de waarneming van de stand waarin het lichaam zich bevindt. Wanneer de hersenschors hiertoe opdracht geeft, kan de thalamus ook het doorgeven van bepaalde prikkels onderdrukken: zo is het mogelijk dat we bijna niets horen als we ons concentreren op wat we lezen. Ook is de thalamus betrokken bij de bewustwording van bepaalde prikkels waaraan de hersenschors een preciezere betekenis hecht. Het gaat hierbij vooral om de emotionele connotaties die een gebeurtenis oproept. De thalamus is betrokken bij de motoriek, en geeft informatie door vanuit de kleine hersenen en de basale ganglia naar de motorische hersenschors. Ook speelt de thalamus onder andere een rol bij de handhaving van het bewustzijn.

Theorie van Cech
Theorie: RNA was de motor achter het ontstaan van het leven
In het leven van vandaag is RNA de boodschappenjongen tussen DNAen eiwit. RNA zorgt er voor dat het juiste eiwit aangemaakt wordt volgens de instructies van het DNA. DNA is de informatiebank én de architect van het leven. In DNA is de bouwinformatie van een organisme vastgelegd op een zodanige manier dat het van generatie op generatie doorgegeven kan worden. Eiwit zorgt voor de uitvoering van de bouwinstructies. Het is uitvoerder én versneller van de essentiële levensprocessen.
RNA kan in een primitieve vorm - zowel de rol van DNA als van eiwit vervullen. Er was al bekend dat RNA ook een rol als informatiedrager speelt.
De onderzoeker Cech heeft in slimme proeven aangetoond, dat RNA óók als een heel bescheiden katalysator (versneller) kan werken. Volgens Cech lijkt dus het meest waarschijnlijk, dat het eerste leven bestond uit RNA-moleculen. Dit eerste RNA is waarschijnlijk in de oersoep ontstaan en kon op kleine schaal zichzelf kopiëren en essentiële levensprocessen aansturen. 
Tijdens de evolutie heeft zich uit RNA het effectievere DNA-molecuul ontwikkeld. Eiwitten zijn in een later stadium deel gaan uitmaken van het systeem. Eiwitten zijn effectievere katalysatoren.
Verder lezen:
Theorie van Miller en Bada
Theorie van Greenberg
Theorie van Shock

Theorie van Greenberg
Theorie: Het leven is afkomstig van andere planeten
De laatste jaren zijn er enkele malen organische verbindingen aangetroffen in meteorieten. Die vondsten zijn nog omstreden. Het gaat om nauwelijks aantoonbare sporen die gemakkelijk door niet geheel zuivere meetapparatuur kunnen zijn ontstaan.
Op basis van de vondsten veronderstellen Greenberg en andere wetenschappers, dat organische verbindingen  uit het heelal aan de basis van het aardse leven hebben gestaan.  In het begin van de geschiedenis van de aarde heeft deze immers blootgestaan aan zware meteorietbombardementen. Deze meteorieten zouden als het ware de aarde besmet hebben met de bouwstenen van het leven.
De bovenstaande theorie ondervindt veel tegenstand. Dat komt deel, doordat de vondsten omstreden zijn en deels doordat de chemische sporen van-op meteorieten zo anders zijn dan die van het huidige leven op aarde. De theorie heeft daardoor een hoog science-fiction gehalte.
Verder lezen:
Theorie van Miller en Bada Theorie van Cech
Theorie van Shock

Theorie van Miller en Bada
Theorie: Leven is ontstaan in de bevroren oerzeeën
In 1953 maakte de Amerikaan Stanley Miller de oeratmosfeer na in een laboratorium. Hij liet vervolgens elektrische vonken overspringen in het gasmengsel. Na enige tijd bleken aminozuren te zijn ontstaan in het water. Aminozuren zijn de bouwstenen van eiwitten en dus van het leven. Millers mengsel werd bekend onder de naam oersoep.
Verdere experimenten wezen uit dat ook andere belangrijke bouwstoffen uit de oeratmosfeer konden worden gemaakt.
Millers experiment was een keerpunt. De zoektocht naar de oorsprong van het leven was en is beladen. Het onderscheid tussen dode en levende materie werd als een heel grote, bijna onneembare stap gezien. Door Miller werd voor het eerst duidelijk, dat een essentieel deel van het leven uit een levenloze oersoep kón zijn ontstaan.
Inmiddels is duidelijk dat de oeratmosfeer een andere samenstelling had dan Miller en zijn collegas dachten. Daarmee is de letterlijke uitkomst van zijn experiment niet meer van doorslaggevende betekenis. Niettemin heeft hij aangetoond, dat de eerste stappen in de oorsprong van het leven niet zulke grote chemische stappen waren, als altijd werd gedacht. Overigens, al zijn de omstandigheden van de jonge aarde nu beter bekend dan in 1953, we weten nog steeds niet veel meer over het ontstaan van het leven dan toen.
De oeratmosfeer was ook veel minder reactief dan Miller en zijn collega`s in 1953 dachten. De oeratmosfeer bevatte waarschijnlijk vooral de stabiele gassen kooldioxide en stikstof.

Theorie van Shock
Theorie: Leven is ontstaan op de bodem van de diepzee
De bodem van de diepzee lijkt een zeer ongunstige plaats voor leven. In de diepte van de oceanen heerst een enorme druk. Het is er bovendien aardedonker, steenkoud en volkomen zuurstofloos.
Sinds kort zijn er van de diepste oceaanbodem echter gloeiend hete vulkanische bronnen bekend, de zogenaamde black smokers. Hier komt uit de diepe aarde magma naar boven, die het zeewater verwarmt en daarbij grote hoeveelheden sporenelementen en energierijke chemische stoffen uitstoot. Bij het in contact komen met het zeewater vinden dramatische chemische reacties plaats, waarbij waarschijnlijk ook organische verbindingen ontstaan.
Rondom deze black smokers komt een onverwachte rijkdom aan leven voor. Zo leven er onder meer vele zeer primitieve bacteriën.
Black smokers zijn nu vrij zeldzaam. Sommige wetenschappers nemen echter aan dat ze in de hele vroege aarde veel algemener zijn geweest en ook in minder diepe zeeën zijn voorgekomen.
Vanwege die combinatie van redenen veronderstelt de wetenschapper Shock dat rondom deze vulkanische bronnen de eerste primitieve levensvormen (bacteriën) zijn ontstaan.
Verder lezen:
Theorie van Miller en Bada Theorie van Cech
Theorie van Greenberg

Therizinosauridae
De Therizinosauriërs waren tot zo`n tien jaar geleden een zeer mysterieuze groep dinosauriërs, die alleen van losse botten bekend was. De vondst van een meer compleet skelet van een Therizinosauriër (Alxasaurus, gevonden in China), maakte uiteindelijk duidelijk dat het hier om een vreemd soort theropode ging, die wellicht zelfs overgestapt was op het eten van planten - het gebit geeft daar geen uitsluitsel over. Eerder werd ook wel gesuggereerd dat deze dieren vissen aten.
Resten van Therizinosauriërs zijn bekend uit Mongolië en de voormalige USSR. Therizinosauriërs werden 4 tot ca. 8,5 meter groot, hun gewicht liep uiteen van 160 tot 2000 kilo. Opvallend waren de enorm lange voorpoten met grote klauwen. Misschien werden deze klauwen gebruikt om takken mee beet te pakken.
Over de precieze positie van de Therizinosauriërs in de dinosauriërstamboom is het laatste woord nog niet gezegd. Het zou een primitieve vorm kunnen zijn, die zich al vrij vroeg in de ontstaansgeschiedenis van de vleesetende dinosauriërs heeft afgezonderd, maar sommige paleontologen plaatsen de groep dichter bij de Oviraptors, de Troodontidae en de Ornithomimidae.

Theropoda
De theropoden waren de vleesetende dinosauriërs. Alle theropoden liepen op hun achterpoten. Hun voorpootjes waren in verhouding erg kort, maar hun hand had vaak wel griezelig scherpe, gekromde klauwen. Ze hadden meestal niet meer dan drie vingers. De naam `Theropoda` betekent vrij vertaald zoveel als beest-voet, of (nog iets vrijer vertaald) monsterpoot.
Plantenetende dinosauriërs, kleine vleesetende dino`s en zelfs soortgenoten stonden bij de Theropoda op het menu. Maar ook hagedissen en kleine zoogdiertjes waren niet veilig voor de vleesetende dinosauriërs. De afgeplatte, dolkvormige tanden, vaak met kartels, waren ideaal om vlees mee af te bijten. Doordat ze een extra scharnier in de onderkaak hadden, konden ze hun prooi beter naar binnen werken. In het Krijt hadden de meeste theropoden al naar voren gerichte ogen, waardoor ze beter diepte konden zien. Dat kwam bij het vangen van prooi enorm goed van pas.
Dankzij hun slanke, lange achterpoten waren de theropoden goede renners. Hun pootafdrukken herken je aan de typische drietenige vogelpootvorm. Hun holle botten maakten de theropoden tot lichtgebouwde, snelle dieren.
De groep van de Theropoda is heel gevarieerd. We komen er kleine, behendige rovertjes in tegen, zoals Velociraptor; enorme vleeseters als Tyrannosaurus rex, Carnotaurus en Giganotosaurus en opvallende of zelfs bizarre vormen als Oviraptor, die geëvolueerd is tot een tandeloze theropode. Een van de eerste theropoden is Herrerasaurus.


Sommige theropoden hadden veren of een vacht van veerachtige pluisjes.

Theropoda
Herrerasauridae  Giganotosaurus  Abelisauridae  Coelophysidae  Torvosauridae  Spinosauridae  Allosauridae  Ornitholestes  Compsognathidae  Therizinosauridae  Tyrannosauridae  Alvarezsauridae  Ornithomimidae  Oviraptoridae  Dromaeosauridae  Troodontidae  Aves

Thijsse
De natuurbescherming in Nederland is ondenkbaar zonder Thijsse. Meer dan een halve eeuw na zijn dood (1945) is zijn naam nog een begrip. Hij was niet de enige die de natuur wilde beschermen. Waarom lukte hem wel wat anderen niet voor elkaar kregen? Nederland eind 19de eeuw
Als we een topografische kaart bekijken van Nederland van 100 jaar geleden, worden we jaloers op de toenmalige uitgestrektheid van `woeste` natuur in ons land. Waar maakte men zich helemaal zorgen over? Hadden de natuurbeschermers van het eerste uur een vooruitziende blik, of dreigde er ook toen al veel te verdwijnen? Vooral het laatste zal het geval zijn geweest. Het vormde de start van de georganiseerde natuurbescherming in 1905. Dat er al veel verloren was gegaan in de 19de eeuw bleek uit het in 1886 verschenen boekje Onkruid van Frederik Willem van Eeden, de vader van de bekende schrijver Frederik van Eeden. Het boekje bevat beschrijvingen van botanische wandelingen. De sterk melancholieke sfeer, het mijmeren over wat verloren is gegaan, sloeg echter niet aan. Pas aan het eind van de 19de eeuw werd de juiste toon gevonden, door de Amsterdamse schoolmeester Eli Heimans. De popularisering slaat aan
Heimans had juist een handleiding gepubliceerd voor het biologie-onderwijs op de lagere school, toen hij Jacobus Pieter Thijsse ontmoette in 1893. Thijsse, toen 28 jaar oud, was hoofd van een lagere school in de Amsterdamse Jordaan. Ze besloten samen boekjes te schrijven over de natuur, sterk gericht op de jeugd en, heel vernieuwend, uitgaand van de levensgemeenschap.

Thomsongazelle
Wetenschappelijke naam: Gazella thomsonii
Behoort tot de Zoogdieren Evenhoevigen, Runderen Komt voor in Midden-Afrika
De gazelle is een wendbare sprinter
De Thomsongazelle leeft vooral van jong, sappig en voedselrijk gras. Dat is goed verteerbaar. Het darmstelsel van het dier is dan ook vrij kort. De Thomsongazelle is een ranke en lichtvoetige grazer.
De savanne levert meestal voedsel genoeg. De Thomsongazelle vormt een gewilde prooi van veel roofdieren. Snelheid is zijn enige verdediging. Rank als hij is, sprint hij bliksemsnel weg. De gazelle maakt de meest onverwachte wendingen.
Als hij op topsnelheid is, kan alleen een cheeta hem nog inhalen.

Thomsongazelle
Deze gazelles hebben een bruingele kleur met een witte buik en een zwarte streep langs de flanken. Ze zijn een van talrijkste grazers van de Oost-Afrikaanse savanne.
In de regentijd leven Thomsongazelles in grazige gebieden, in de droge tijd trekken ze naar de struiksavanne. Tijdens de trek sluiten kleine kuddes vrouwtjes en hun jongen zich aan bij groepen manelijke vrijgezellen en solitaire dieren tot een gote kudde.
Wetensch. naam: Gazella thomsonii
Engelse naam: Thomson`s gazelle
Verspreiding: Oost-Afrika
Voedsel: gras, kruiden, struiken
Lengte: 0,9 - 1,2 m
Gewicht: 15 - 30 kg
Status: thans niet bedreigd

tijger

Wetensch. naam: Panthera tigris
Engelse naam: tigers
Verspreiding: verspreide gebieden in Zuidoost-Azië
Voedsel: vlees: ook (zeer) grote prooien
Lengte: max. 2,55 m (Sumatraanse) tot max. 3,3 m (Siberische) zonder staart
Gewicht: max. 140 kg (Sumatraanse) tot max. 384 kg (Siberische)

tijgersalamander
De tijgersalamander is een grote opvallende soort uit Noord-Amerika. Hij heeft een grote kop en een rol-ronde staart. Er bestaan verschillende ondersoorten met verschillende patronen van meestal zwart en geel. Met vlekken maar sommige ook met `tijger-strepen`.
Als volwassen dier leeft de tijgersalamander vooral op het land. Na de winter trekken ze naar het zoet water om te paren. De vrouwtjes kunnen per seizoen 7000 eitjes leggen. Zoals gebruikelijk bij salamanders groeien de larven op in het water waar ze op kleine waterdiertjes jagen.
Wetensch. naam: Ambystoma tigrinum
Engelse naam: tiger salamander
Verspreiding: Noord-Amerika
Voedsel: kleine ongewervelde dieren
Lengte: 18 - 35 cm
Status: plaatselijk algemeen

Tips voor teelt en vermeerdering
Hoe om te gaan met biodiverse plantenzaden? Te beginnen met zaaien. Veel plantenzaden kunnen goed in het voorjaar worden gezaaid. En sommige (vooral tweejarige) ook nog wel na de zomer. Daarom is het belangrijk dat de zaaitijd bij het aanbieden van zaden wordt vermeld. Vervolgens wordt een plant vermeerderd door delen. Dat is het geval met aardappelen, bloembollen (nieuwe knollen en bollen), rabarber, vaste planten voor de siertuin (scheuren of stekken) en fruitrassen (enten). Bij delen blijft de unieke eigenschap van die ene appel of de specifieke tulp bewaard. Men spreekt in dit verband ook wel van klonen.
Vermeerdering van planten gebeurt meestal door zaad. Zaden van gemengde lupinen geven gemengde terug, ofschoon sommige kleuren gaan overheersen. Wanneer u chaos bij het kruisen wilt voorkomen, dienen er maatregelen te worden genomen. U kunt dan een speciale kleur van lupinen apart zetten en daarvan het zaad oogsten. Zo kan een bijzonder ´ras´ in stand worden gehouden, inclusief de speciale eigenschappen.
Niet bij alle planten werkt dit op een zelfde manier. Appels en peren moeten veelal met een ander ras kruisen om vruchten te krijgen. Maïs wordt door windbestuiving gemakkelijk over grote afstand bestoven door andere maïs, waardoor de suikermaïs er dan anders uit kan gaan zien of anders smaakt. (Dat is ook een bezwaar tegen gemodificeerde maïs, want het is opdringerig.) Maar de meeste granen (behalve maïs en rogge) kruisen juist niet makkelijk met andere rassen. Koolsoorten, wortelen, bieten (suikerbiet, voederbiet, snijbiet en rode biet), pompoenen (ook courgettes), komkommers (ook augurken), tuinbonen (ook duivenbonen en wierbonen) uien, pronkbonen, radijs en preien kruisen gemakkelijk met andere rassen en moeten een onderlinge afstand hebben van minstens 500 meter om kruising te vermijden.

Titanosauridae
Titanosauriërs waren zeer succesvolle sauropoden, die al in de Jura ontstonden, maar in het Krijt hun bloeitijd kenden. Het waren kleine tot uitzonderlijk grote dieren. Ook Argentinosaurus, waarschijnlijk de grootste dinosauriër ooit, behoorde tot deze groep.
Titanosauriërs waren net als alle andere sauropoden plantenetende viervoeters, met een tamelijk lange nek en een lange staart. Hun voorpoten waren iets korter dan hun achterpoten.
Een karakteristieke eigenschap van de Titanosauriërs is de aanwezigheid van pantserplaatjes op de huid. Bepantsering is goed bekend bij enkele andere dinosauriërgroepen, zoals de Ankylosauridae, maar bij de sauropoden wordt deze aanpassing alleen bij de Titanosauridae aangetroffen.
Fossielen van titanosauriërs zijn vooral bekend van de zuidelijke continenten, maar ook in het Laat-Krijt van de noordelijke continenten zijn resten aangetroffen. Inmiddels zijn hun resten over vrijwel de hele wereld ontdekt: Zuid-Amerika, Noord-Amerika, Afrika, Europa en Azië.
Behalve hun botten zijn ook de sporen, eieren en zelfs embryo`s van titanosauriërs tegenwoordig goed bekend. Sporen zijn gevonden in Spanje en Bolivia; embryo`s zijn in Argentinië ontdekt.

Tjiftjaf
Wetenschappelijke naam: Phylloscopus collybita
Aantal broedparen in Nederland: 550.000-600.000 (1998-2000)
Biotoop: overal waar de combinatie van bomen met struiken aanwezig is
Geluid: Tjiftjaf

Toegepaste Aardenergie
Voor de energie die wij uit het stopcontact halen maken we op dit moment nog vrij weinig gebruik van de energie van de aarde. Sommige landen, zoals Ijsland, hebben veel warmwaterbronnen die relatief eenvoudig te gebruiken zijn om energie op te wekken of huizen te verwarmen.
Je zou misschien verwachten dat allerlei vormen van waterkracht-energie zoals getijdecentrales of stuwdammen een vorm van toegepaste aarde-energie zijn, maar dat is niet zo. De drijvende kracht achter de stromingen van het water op onze planeet is de zon. Het gebruik van stromend water om electriciteit op te wekken is uiteindelijk het toepassen van zonne-energie.
Kernenergie zou je wel een vorm van aard-energie kunnen noemen; de radioactieve grondstoffen komen tenslotte uit de bodem. Maar je kunt delfstoffen niet zonder meer een vorm van aard-energie noemen. De fossiele brandstoffen, zoals steenkool en aardolie, komen ook uit de grond, maar die zijn ontstaan uit plantaardig materiaal. En planten hebben halen energie uit de zon.

Toekomstscenario`s
Het duurt vermoedelijk nog zo`n vijf miljard jaar voordat onze planeet op natuurlijke wijze aan haar einde komt. Hoe ons land er op zo`n lange termijn uit zal zien, valt eigenlijk niet te beschrijven. Maar het is niet onmogelijk om enkele honderdduizenden jaren vooruit te kijken. De toekomstige fysieke gesteldheid van ons land hangt af van natuurlijke en menselijke factoren. Theoretisch zijn er dus twee extreme scenario`s mogelijk. Het eerste gaat uit van een toekomst die alleen door natuurlijke processen wordt beheerst. In dit scenario past de mens zich uit vrije wil noodgedwongen volledig aan de natuur aan. In het tweede scenario beheersen alleen menselijke processen de toekomst: de mens probeert zelf het aardse systeem te reguleren. Dat is tot zekere hoogte nu al het geval met lokale processen. Zeer vermoedelijk zal de toekomst een mengvorm van beide scenario`s te zien geven, met een steeds grotere invloed van de mens op zijn natuurlijke omgeving. Er zijn drie verschillende toekomstscenario`s: scenario 1; de natuurlijke processen domeneren, scenario 2; de menselijke factoren domineren, scenario 3; de natuurlijke processen worden door de mens beïnvloed.
Scenario 1: natuurlijke processen dominant
De natuurlijke processen die de toekomstige ontwikkeling van ons land zullen beïnvloeden, kunnen heftig en kortstondig zijn, maar ook een meer geleidelijk en langdurig verloop kennen. Kortdurende, catastrofale processen kunnen het gevolg zijn van natuurverschijnselen, zoals een grote vloedgolf of een meteorietinslag.

Toepaja`s
Wetenschappelijke naam: Scandentia (orde binnen de Placentale zoogdieren, Eutheria of Placentalia)
Toepajas zijn in het Tertiair(ca. 65 miljoen jaar geleden) ontstaan uit de eierleggende zoogdieren. Het zijn de voorouders van de aapachtigen. Toepaja`s komen voor in Zuid-Azië.
Toepaja`s zijn insectenetende zoogdieren. Ze lijken op eekhoorns, met een lange staart en spitse snuit. Ze hebben scherpe tanden en kiezen. De snijtanden in de onderkaak vormen een kam. Verder hebben ze een echte oorschelp. Het zijn de eerste levendbarende dieren. Dit betekent dat hun jongen niet uit een ei komen, maar binnen hun moeder groeien in de baarmoeder en vervolgens geboren worden.

Toermalijn
De Prof. Dr. K. Martinstichting en de Leidse Geologische Vereniging hebben dit stuk geschonken aan het Nationaal Natuurhistorisch Museum ter gelegenheid van de opening van het museum in april 1998. Het kwartskristal is ongeveer 30 cm hoog, de lengte van de toermalijn is ongeveer 25 cm. Het toermalijnkristal is geheel van edelsteenkwaliteit. Dat betekent dat het een zeldzaam en duurzaam mineraal is, dat uitblinkt in schoonheid. Edelstenen worden meestal onder heel uitzonderlijke omstandigheden in de aardkorst gevormd. De toermalijn van het Nationaal Natuurhistorisch Museum is gevonden in de Chia mijn in het Cruzeiro mijndistrict, 110 km ten noord-noordwesten van Governador Valadares, Minas Gerais, Brazilië. Het zogenoemde pegmatietvoorkomen van Cruzeiro is een van de grootste en meest constante producenten van toermalijn in de wereld. Vooral de mooie groene toermalijnen, elbaïet, hebben dit gebied beroemd gemaakt.
Toermalijn. Bijzondere mineralen ontstaan in bijzondere gesteenten.
Pegmatieten zijn gesteenten waarin meer edelstenen worden gevonden dan in welk ander gesteente ook. Grote hoeveelheden toermalijn, aquamarijn, topaas, chrysoberyl en kunziet komen juist in pegmatieten voor. Meestal heeft pegmatiet de vorm van een dikke ader. Het is ontstaan uit magma, het zeer hete, gesmolten gesteente uit het binnenste van de aarde. Pegmatiet bestaat uit grote kristallen en bevat veel zeldzame mineralen. Dit komt omdat pegmatiet een soort `vergaarbak` is voor elementen die niet in de normale veel voorkomende mineralen passen zoals kwarts, veldspaten en mica`s.

Toermalijn
Geen enkele andere edelsteen kan zoveel kleuren hebben als toermalijn. Het is dan ook een mineraal dat we vaak terugvinden in sieraden. Het bijzondere aan toermalijn is dat in één kristal meerdere kleuren kunnen voorkomen. Een kleurrijke steen
Toermalijn is een silicaat waarin een heleboel elementen voorkomen. Het heeft als formule: (Na, Li, Ca) (Fe, Mg, Mn, Al)3Al6(BO3)3(Si6O18) (OH)4. De rijtjes elementen tussen haakjes betekenen dat deze elementen elkaar kunnen vervangen in de kristalstructuur. Zo heeft natrium (Na) een vaste plek in de kristalstructuur, maar op die plek kan ook een lithium- (Li) of een calciumatoom (Ca) plaatsnemen. Hetzelfde geldt voor het tweede rijtje metalen. De chemische samenstelling van toermalijn kan dus nogal variëren. Omdat de kleur van een mineraal sterk afhankelijk is van de chemische samenstelling, is het logisch dat toermalijn allerlei verschillende kleuren kan hebben. Veel van de verschillend gekleurde toermalijnen hebben een aparte naam.
Schörl is bijvoorbeeld zwart toermalijn, dat vanwege zijn kleur vaak werd gebruikt in rouwsieraden. Bruin toermalijn noemen we draviet, roze toermalijn rubelliet, groen verdeliet en blauw toermalijn heet indigoliet. Over watermeloen en moorkop
Het bijzondere van toermalijn is dat de verschillende kleuren ook in één kristal kunnen voorkomen. Zo bestaan er kristallen met een rode kern en een groene buitenrand, die watermeloen worden genoemd. Kleurloze kristallen met een zwarte top worden moorkop genoemd, en groene kristallen met een rood uiteinde turkenkop.

Toezichthouders op het wad
De handhaving van de regels die gelden voor de Waddenzee ligt in handen van zowel de gemeenten, de provincies als de landelijke overheid. De provincies krijgen steeds meer taken op dit gebied. Maar de landelijke overheid is vooralsnog nadrukkelijk, met meerdere inspectieschepen op de Waddenzee aanwezig.
Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, directies Noord en Noordwest, beschikt over drie vaartuigen die ieder ongeveer 1000 vaaruren per jaar maken. De Phoca is actief in het westelijke deel van de Waddenzee, de Krukel in het middengedeelte en de Harder in het oostelijke deel. De helft van de tijd wordt besteed aan inspectie en handhaving, vooral in het kader van de Natuurbeschermingswet; de overige tijd gaat op aan onderzoek en monitoring.
De directie Visserij van het ministerie heeft twee vaartuigen voor de Waddenzee met ieder één visserijdeskundige ambtenaar aan boord. Zij beschikken niet meer over een algemene opsporingsbevoegdheid, zoals hun hierboven genoemde collega`s. Ze maken wel dezelfde hoeveelheid vaaruren.
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft een vaarwegmarkeringsdienst, maar die vervult geen functie meer op het gebied van inspectie en handhaving. De meetdienst beschikt sinds een reorganisatie eind 1996 niet meer over aparte inspectieschepen maar over 11 vaartuigen die multifunctioneel ingezet kunnen worden met in principe altijd één medewerker aan boord met een algemene opsporingsbevoegdheid. Deze schepen zijn ongeveer 165 dagen per jaar op de Waddenzee en de Eems-Dollard aanwezig.

Tong
Tong is een algemene vissoort die in het noordoosten van de Atlantische Oceaan en in de Noordzee voorkomt. Het is een langwerpige platvis. De rechterkant (bovenkant) is bruin met donkere vlekken en stipjes. De linkerkant is crème-wit. Tong heeft vaste paaigronden in de zuidelijke Noordzee. De Waddenzee is een belangrijke kinderkamer voor jonge tong. Tongen zijn nachtdieren die hoofdzakelijk wormen eten.
De vis vindt zijn prooi met behulp van zintuigknoppen. Door middel van tast kunnen zo bodemdiertjes gevonden worden. Tong heeft een voorkeur voor wormen. Tong profiteert van de boomkorvisserij. Bij het omwoelen van de zeebodem door de zware kettingen worden veel bodemdieren gedood of verwond. Ze vormen dan een makkelijke prooi voor krabben, zeesterren en vissen, waaronder schar en de schol. In de omgewoelde, schelpdierarme maar nog steeds voedselrijke bodem komen vooral snelgroeiende bodemdieren zoals wormen tot bloei, en dat is het voedsel van de tong.
De ontwikkeling van het tongbestand
Namen: Ned: Tong (gewone tong) Lat: Solea solea Eng: Sole (common sole)Dui: Seezunge Fra: Sole (sole commune) Dan: Tunge
Weblink
Tong in de (engelstalige) fishbase: http://www.fishbase.org-Summary-SpeciesSummary.cfm?genusname=Solea&speciesname=solea

Tongwormen
Wetenschappelijke naam: Pentastomida, Pentastomata, Pentastoma (klasse of superklasse binnen de Kreeftachtigen, Crustacea)
Tongwormen behoren tot de Geleedpotigen (Arthropoda), hoewel ze lijken op wormen. De larven en spermacellen vertonen overeenkomsten met die van andere Kreeftachtigen, met name de Visluizen (Branchiura). Tongwormen hebben een wormvormig lichaam en vijf uitstulpingen op de kop. Eén hiervan draagt de mondopening, de andere vier zijn voorzien van een haak. Tongwormen leven als parasieten in de neusholte en longen van gewervelde dieren, vooral tropische reptielen.

Tonijn
Wetenschappelijke naam: Thunnus thynnus
Behoort tot de Vissen Baarsachtige beenvissen, Makreelachtigen
Komt voor in:alle tropische en subtropische zeeën
De Tonijn is een hoge-snelheidsjager
De Tonijn is een roofvis die met grote snelheid andere vissen achtervolgt. Hij leeft in warmere zeeën, dicht onder het wateroppervlak. Daar is het zicht goed. De Tonijn kan uitstekend zien. Door zijn grootte en snelheid heeft de Tonijn zelf weinig last van andere roofvissen.
Enkele tonijnsoorten zwemmen graag pal onder een troep dolfijnen. Vermoedelijk profiteren ze van de vissen die aan de jagende dolfijnen ontsnappen. Veel tonijnvissers zoeken daarom in de eerste plaats naar scholen dolfijnen.

Tonkreeftjes
Wetenschappelijke naam: Phyllocarida (onderklasse van de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Tonkreeftjes behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kreeftachtigen met een kleine afmeting (meestal 5-15 millimeter lang). Hun tweekleppige kopschild bedekt het borststuk. De staart draagt een lang, gevorkt aanhangsel. Tonkreeftjes leven op de zeebodem. Het is een oude diergroep: ze zijn al bekend vanaf het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden).

Toontje hoger
Net als mensen maken veel dieren geluid met hun stembanden. Als er lucht langs de stembanden wordt geperst, gaan ze trillen. Trillende stembanden doen precies hetzelfde als de snaren op een gitaar: ze brengen de lucht in trilling. Zo`n trilling horen we als een toon. Een toon is het eenvoudigste geluid dat er bestaat.

Waarom de ene toon hoger klinkt dan de ander?

Om het aantal trillingen eerlijk te vergelijken, tellen we het aantal trillingen in 1 seconde. Zo trilt de A-snaar 440 keer per seconde en de G-snaar 831 keer per seconde. We zeggen dan dat deze tonen een frequentie hebben van 440 en 831 Hertz (afgekort als Hz).

Torenvalk
Wetenschappelijke naam: Falco tinnunculus Behoort tot de Vogels Roofvogelachtigen, Valken Komt voor in Europa, Azië en Afrika
De torenvalk iseen stootduiker
De torenvalk jaagt boven het open veld, speurend naar muizen. Met snelle vleugelslagen vliegt hij tegen de wind in, zodat hij stilstaat in de lucht. Deze bijzondere techniek, het bidden, kost veel energie. De torenvalk jaagt daarom graag op plaatsen waar hij door een opwaartse wind wordt ondersteund, bijvoorbeeld langs dijken. Als een torenvalk een prooidier ziet, laat hij zich vallen. Dat gaat vaak trapsgewijs; dichter bij de grond bidt de valk dan opnieuw, tot hij zijn kans schoon ziet. Tenslotte stort hij zich op zijn prooi. Een goede remtechniek is daarbij belangrijk.

Torenvalk
De kleine roofvogel die al vliegend in de lucht stil kan staan (`bidt`) is een torenvalk. In Nederland broeden jaarlijks zo`n 5000 paar van deze vogels. Vroeger broedden ze vooral in oude nesten in houtwallen, maar nu er veel minder houtwallen zijn, nestelen de torenvalken in nestkasten en hoogspanningsmasten. In de duinen broedde de torenvalk ook wel tussen dichte heidestruiken. Alleen bij veel sneeuw trekken de Nederlandse torenvalken weg, de vogels kunnen dan geen muizen vinden.
Namen: Ned: Torenvalk Eng: Kestrel Fra: Faucon crécerelleDui: Turmfalke Dan: Tirnvalk Nor: Tirnfalk Fries: Reade Wikel Ital: Gheppio Lat: Falco tinnunculus

torenvalk
© Martin Kramer
De torenvalk is een kleine roofvogel die vrij vaak te zien is in ons land, vooral langs bermen van wegen. Torenvalken hebben een speciale manier van jagen: het zogenaamde `bidden`. Ze hangen minutenlang klapwiekend stil in de lucht, terwijl ze speuren of er een muis of een ander klein dier rondloopt. Zien ze een prooi dan storten ze zich er bovenop.
Wetensch. naam: Falco tinnunculus
Engelse naam: common kestrel
Verspreiding: Europa, Afrika, Azië
Voedsel: muizen, amfibieën, grote insecten
Lengte: 32 - 40 cm
Gewicht: 125 - 325 gram
Status: algemeen

Torenvalk
Wetenschappelijke naam:  Falco tinnunculus
Aantal broedparen in Nederland: 5000-7500 (1998-2000)
Biotoop: halfopen landschap; broedt in volledig open landschap in nestkasten

Tormentil
In Nederland komt tormentil voornamelijk voor op kalkarme, schrale en iets vochtige zandgronden in de duinen, op vochtige heide, op veengrond en in lichte bossen. De gedroogde wortelstok van tormentil gebruikte men vroeger als geneeskruid tegen ontstekingen en als pijnstillend middel. Vandaar de naam: torment betekent in het Latijn `kwelling`. Tormentil bloeit van juni tot in september.
Namen: Ned: Tormentil Lat: Potentilla erecta Eng: Common Tormentil Fra: TormentilleDui: Blutwurz (Tormentill)

Torvosauridae
De Torvosauridae is een familie van grote, robuuste vleeseters met korte sterke armen, zoals Torvosaurus en Xuanhanosaurus. Torvosaurus is bekend uit de Laat-Jura van de Dry Mesa Quarry in Utah (VS). Het was een theropode die een lengte van maximaal 10 meter bereikte. Ook de in 1994 in Afrika (Niger) ontdekte Afrovenator heeft verrassende overeenkomsten met de Torvosauridae. Samen met de Spinosauridae vormen de Torvosauridae de groep van de Torvosauroidea.

Toverhazelaarachtige bloemplanten
Wetenschappelijke naam: Hamameliflorae (superorde binnen de Tweezaadlobbigen, Magnoliidae)
Toverhazelaarachtige bloemplanten zijn bomen en struiken, met doorgaans onopvallende bloemen. De bloemen zijn vaak óf mannelijk óf vrouwelijk. Mannelijke bloemen hangen vaak in aren (katjes).

Toxafeen
Toxafeen is een bestrijdingsmiddel dat onder meer in de katoenteelt in Midden-Amerika wordt gebruikt. Resten van deze stof worden sinds circa 1990 vooral in kabeljauw, haring, makreel en zalm in de noordelijke Noordzee teruggevonden. De concentraties liggen tamelijk hoog. Nederland kent voor toxafeen geen norm. Maar wanneer de Duitse grenswaarde zou gelden ( 0,1 mg per kilo op vetbasis), dan zou een deel van de vis uit de Noordzee niet geschikt zijn voor consumptie.
Toxafeen is een stof die mutaties in het genetisch materiaal van organismen kan veroorzaken. Verder kan het de hormoonhuishouding in een dier beïnvloeden. In grote meren in Canada is toxafeen uitgetest in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Niet alleen de vis in de meren ging dood, ook het water bleef lange tijd giftig voor mens en dier. Als mensen toxafeen inademen of op een andere manier met de stof in aanraking komen, dan wordt het zenuwstelsel aangetast.
Wetenschappers maken zich zorgen over de hoge concentraties toxafeen in vissen en zoogdieren in de noordelijke Noordzee en de noordelijke Atlantische Oceaan. Bij het Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek ( RIVO) en bij het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee ( NIOZ) loopt sinds enkele jaren onderzoek naar de opeenhoping in het lichaam van dit middel.

Transport
Een transportmechanisme is noodzakelijk om een optimaal milieu in stand te houden waarin celprocessen plaats kunnen vinden. Door middel van transport kunnen namelijk afvalstoffen worden uitgescheiden en bouwstoffen worden opgenomen. Dankzij transport zijn steeds de benodigde stoffen in de juiste hoeveelheid aanwezig, kunnen stoffen bijelkaar worden gebracht en kunnen de stoffen in het cytoplasma, de celvloeistof, opgeslagen worden. Het cytoplasma moet hiervoor een juiste zuurgraad hebben, anders kunnen opgeslagen stoffen spontaan met elkaar reageren. Het transportmechanisme zorgt ervoor dat de cel zijn zuurgraad op peil kan houden door zuren met zijn omgeving uit te wisselen. Opname en afscheiding van stoffen
De cel sluist via zijn membraan brand- en bouwstoffen naar binnen en voert afvalstoffen naar buiten. Poriën in het celmembraan, de membraaneiwitten, zijn de transporteurs. Bouwstoffen en afvalstoffen kunnen ook worden opgenomen en afgescheiden door blaasjes op het celmembraan. Blaasvorming is een belangrijk transportsysteem van het celmembraan.

Het opnemen van blaasjes: endocytose
Het afscheiden van blaasjes: exocytose
Het opnemen van blaasjes: endocytose Het afscheiden van blaasjes: exocytose
Actief en passief transport
Stoffen die gemakkelijk door membraanporiën kunnen, ondergaan passief transport. Dit betekent dat er beweging plaatsvindt vanuit de plek met de hoogste concentratie naar een plek met een lagere concentratie van de stof. Dit proces verbruikt geen energie, maar kan dus alleen in één richting plaatsvinden.

Trapgeveltje
binnenkant en buitenkant
Nederlandse naam
Trapgeveltje.
Wetenschappelijke naam
Oenopota turricula (Montagu, 1803).
Behoort tot de
Slakken (Gastropoda).
Belangrijkste kenmerken
Slakkenhuisje vrij stevig, met 6-7 trapsgewijs afgezette windingen. De smalle, langwerpige mondopening loopt uit in een recht siphokanaal. Het oppervlak van de schelp heeft duidelijke verticale ribben met ertussen fijne horizontale lijntjes.
Grootte
Tot 2 cm hoog en 1 cm breed.
Kleur
Witgeel. Lege huisjes die op het strand aanspoelen zijn vaak blauwgrijs of bruin verkleurd.
Voorkomen in Nederland
Inheems in diepere delen van de Noordzee. Lege huisjes spoelen regelmatig aan. Plaatselijk is de soort algemeen, zoals aan de kust van de Waddeneilanden en van Cadzand.
Voorkomen in de tijd
Komt van oorsprong in Nederland voor.
Leefomgeving
Trapgeveltjes leven op zandbodems, op twintig tot enkele honderden meters diepte.
Naamgeving
De naam is afgeleid van de trapgevels die veel zeventiende-eeuwse grachtenpanden sieren.
Vergelijkbare soorten
De hoge trapgevel, een aan het trapgeveltje verwante soort, spoelt af en toe aan op de Waddeneilanden en in Zeeland. De schelp is echter veel slanker dan die van het trapgeveltje en heeft minder duidelijk afgezette windingen.
Referenties

Veldgids Schelpen Bruyne, R.H. de, 2004. KNNV Uitgeverij; Jeugdbondsuitgeverij.


Gids van kust en strand: flora en fauna Hayward, P.

Trappelaars
Trappelaars brengen veel tijd in het water door. Ze komen vooruit door hun achterpoten af te zetten tegen het water. Zwemvliezen vergroten het afzet oppervlak tegen het water.
Basisvorm van een trappelaar
Skelet van de knobbelzwaan
Het trappelen De achterpoten dragen zwemvliezen. Bij de duwslag spreidt de trappelaar zijn zwemvliezen. De poot duwt naar achteren en het lichaam gaat vooruit. Vervolgens wordt de poot ingetrokken en de zwemvliezen samengevouwen en gaat deze terug naar voren voor de volgende duwslag.
 Het trappelen bij de wilde eend
skelet van de meerkoet skelet van de grauwe gans

Trekduif
Als je aan het begin van de 19de eeuw had gezegd dat de trekduif Ectopistes migratorius (Linnaeus, 1766) zou uitsterven, was je ongetwijfeld voor gek uitgemaakt. Ooit was dit immers de meest voorkomende vogel van het Amerikaanse vasteland. Op zoek naar voedsel, vormden de duiven dichte wolken over een lengte van vele kilometers. Zo erg zelfs dat nog steeds verhalen de ronde doen dat de hemel door trekduiven verduisterd werd. Wanneer de vogels landden, braken takken onder hun gewicht en werden bomen zelfs ontworteld. Toch overleed de allerlaatste trekduif op 1 september 1914 in de dierentuin van Cincinnati in de Verenigde Staten. Eerder, omstreeks de eeuwwisseling, was de soort reeds voor het laatst in het wild waargenomen.
Trekduif Fanatiek bejaagd
De trekduif werd fanatiek bejaagd. Van één jachtwedstrijd weten we dat de winnaar meer dan 30 duizend vogels nodig had om de hoofdprijs op te strijken. Honderdduizenden vogels werden geschoten of doodgeslagen. Rond 1870 werden nog grote aantallen gemeld, maar nog geen tien jaar later kwamen de vogels alleen nog maar in kleine groepen voor. Toch kan de trekduif niet direct door overbejaging zijn uitgeroeid. Toen hun aantal afnam was de jacht lang niet meer zo interessant. Sommige wetenschappers zijn van mening dat de soort voor zijn overleven was aangewezen op het leven in groepen van een minimale grootte. Toen de groepen kleiner werden, was de trekduif gedoemd om te verdwijnen.
Trekduif Museumcollectie
Meestal zijn van uitgestorven diersoorten slechts enkele opgezette exemplaren in musea bewaard gebleven.

Trekkersvis
Een trekkersvis is geen trekker: hij heeft een trekker!
Trekkersvissen zien we vaak in zeewateraquaria. Ze komen uit (sub-) tropische zeeën. Ze leven vooral bij koraalriffen en in zeegrasvelden. Eén soort verschijnt een enkele maal in de Noordzee: Balistes Balistes carolinensis.
Trekkersvissen zijn geen trekkers: ze houden juist van een vaste stek. Hoe komen ze dan aan hun naam?
Waarom heten ze trekkersvissen?
Bij baarsachtige vissen heeft de rugvin een aantal zachte en harde vinstralen ofwel stekels. Die zitten met spiertjes verbonden met het skelet. De vis klapt de stekels omlaag als hij snel vooruit moet komen, en zet ze omhoog als hij groot moet lijken, bijvoorbeeld om roofvissen af te schrikken. Aantal, grootte en vorm van de vinstralen verschillen. De trekkersvissen hebben drie stekels in de rugvin.
De voorste stekel is de langste en stevigste. Die kan in opgerichte stand worden vastgezet. De stekel wordt namelijk op zijn plaats gehouden door een uitstulping aan de basis van de tweede stekel. Alleen als je de tweede stekel naar beneden duwt, komt ook de eerste los. Het geheel heeft iets weg van de trekker van een geweer, waarbij je ook één onderdeel (de slagpin) in beweging zet door een ander (de trekker) los te koppelen; vandaar de naam `trekkersvis`. Waarvoor zijn die stekels?
Er zijn verschillende verklaringen bedacht. Eén daarvan is, dat de vis zich met die grote stekel onwrikbaar vastzet in een spleet, als hij door een roofvis wordt achtervolgd.

Treurvijg
Wetenschappelijke naam: Ficus benjamina
Behoort tot de Tweezaadlobbigen Toverhazelaarachtige bloemplanten, Moerbeifamilie Komt oorspronkelijk voor in India, Zuid-China, Zuidoost-Azië, Noord-Australië en Zuid-Pacifische eilanden De vijg is een knoeivrucht
Vijgenbomen hebben zachte, vlezige schijnvruchten die vol zitten met kleine zaden. Vijgen worden door allerlei dieren gegeten. Vruchtenetende vleermuizen kunnen vijgen bereiken, waar andere dieren niet bij kunnen.
Vleermuizen zijn echte knoeiers. Soms verliezen ze de vijg onderweg, of ze morsen tijdens het eten. Ze verspreiden de zaden ook via hun mest. Zo worden vijgenbomen over een groot gebied uitgezaaid.

Trias: de eerste zoogdieren
Trias: 250 tot 210 miljoen jaar geleden
Trias = drietal (Grieks). Deze periode is zo genoemd omdat de periode in de gesteentelagen in Duitsland (waar de naam gegeven is) makkelijk herkenbaar is aan drie elkaar opvolgende soorten gesteenten: Buntsandstein, Muschelkalk en Keuper. 
Aanblik van de aarde in het Trias
De wereld bestond alleen uit het supercontinent Pangaea en de superzee Panthalassia.
Aan het eind van deze periode viel Pangaea uiteen door bewegingen van de aardplaten, met als gevolg vulkanische activiteit, in de twee kleinere continenten Laurazië en Gondwanaland.  Door de vulkanische activiteit, werd de zeebodem omhoog geduwd, waardoor het zeeniveau weer begon te stijgen.
de ligging van de continenten in het Trias
Langs de kustlijnen kwamen vochtige hete moessonbossen voor en verder landinwaarts bestond het landschap voornamelijk uit woestijnen. De atmosfeer in het Trias
Het zuurstofgehalte in de atmosfeer bleef zon 18% en ook het koolstofdioxidegehalte veranderde nauwelijks. De temperatuur in het Trias 
Er heerste een heet klimaat en in het binneland duurde de droogte van het Permvoort.  Zelfs bij de poolcirkels was het vrij warm: er waren geen ijskappen op de polen. Het leven in het Trias
In zee had de dramatische vermindering in het oppervlak van ondiepe kustzeeën gedurende het Perm zijn tol geëist. Veel diergroepen waren uitgestorven en de opengevallen plaatsen werden gedurende het Trias ingenomen door andere groepen. Zo ontstonden de koraalgroepen van tegenwoordig en was er een enorme toename van het aantal soorten weekdieren.

Triazinen
Triazinen zijn onkruidbestrijdingsmiddelen. Het is de naam voor de groep stoffen waaronder atrazine, simazine en cyanazine vallen. Atrazine wordt voornamelijk gebruikt in maïsvelden. Simazine werd tot 2000 gebruikt bij de teelt van granen, koolzaad, erwten, de fruitteelt en de bloembollenteelt. Atrazine en simazine kunnen gevaarlijk giftig zijn voor dieren en mensen. Cyanazine wordt niet veel gebruikt.
De streefwaarde in water zoals vastgesteld in de Vierde Nota Waterhuishouding (1999) voor simazine is 0,001 microgram per liter. Het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau is vastgesteld op 0,014 microgram per liter. De concentratie simazine lag gedurende de hele periode 1995-2001 in de kustzone en de Waddenzee boven het MTR. De streefwaarde wordt volgens de beschikbare gegevens nog nergens gehaald

Trilaterale Waddenzee Samenwerking
De overheden in Denemarken, Duitsland en Nederland werken samen aan het beleid ten aanzien van de bescherming van het waddengebied. De rode lijn in de kaart laat zien op welk gebied deze samenwerking betrekking heeft. Het `trilaterale samenwerkingsgebied` omvat het gebied van Den Helder in Nederland tot Blivandshuk in Denemarken. De noord- en westgrenzen liggen in de Noordzee, op drie zeemijlen van de lijn die de buitenste punten van de eilanden verbindt. Aan de vastelandszijde (zuid-oost) wordt de grens gevormd door de belangrijkste hoogwaterkeringen of, waar geen hoogwaterkering is, de springvloedlijn. In rivieren wordt de grens gevormd door de brakwatergrens.
Ook enkele landinwaarts gelegen gebieden die vallen onder de Conventie van Ramsar en de EU-Vogelrichtlijn zijn bij het samenwerkingsgebied gevoegd. Erkend wordt dat er binnen het samenwerkingsgebied gebieden zijn, waar menselijk gebruik prioriteit heeft.
De Trilaterale Beschermingsgebieden, in het vervolg beschermingsgebieden te noemen, liggen binnen het samenwerkingsgebied en omvatten:
+in Nederland: het Planologisch Kernbeslissingsgebied, met inbegrip van de Dollard;
+in Duitsland: de nationale parken in de Waddenzee en de gebieden zeewaarts van de hoogwaterkering en de brakwatergrens die onder de huidige Natuurbeschermingswetten, vallen met inbegrip van de Dollard;
+in Denemarken: het Fauna- en Natuurreservaat.
Het samenwerkingsgebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 13.500 km2. Het Eems-Dollard gebied is een door Nederland en Duitsland `betwist` gebied, waarvoor bilaterale regelingen gelden.

Trilobieten
Tijdens het Paleozoïcum leefden in de zee een groep van geleedpotige diertjes. Dit waren de zogenaamde trilobieten.
Trilobieten worden gerekend tot de geleedpotigen, alhoewel sommige wetenschappers menen dat ze een geheel eigen groep vormen. Ze waren gemiddeld tussen de drie en tien centimeter lang. Sommige soorten konden tot 70 centimeter lang worden. Trilobieten leefden in de zeeën van het Paleozoïcum (ca. 540-250 miljoen jaar geleden). Vooral tijdens het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden) waren ze zeer talrijk.
Aan het eind van het Cambrium stierven veel diersoorten uit, maar de trilobieten wisten zich goed te herstellen. Toen aan het eind van het Devoon weer veel levensvormen uitstierven, verdwenen ook de meeste trilobieten. In het Carboon en Perm zijn ze zeldzaam, daarna verdwijnen ze helemaal. Er zijn meer dan 1500 trilobietengeslachten bekend, met vele duizenden soorten. Door hun grote vormenrijkdom zijn trilobieten met name belangrijk voor de stratigrafie van het Cambrium en Ordovicium.
Opbouw
Trilobieten worden gekenmerkt door een lichaam dat zowel in de lengte- als in de breedte in drie stukken is gedeeld. De naam: trilobiet (= drielobbige) danken ze aan de driedeling in de breedte. Het voorste gedeelte van het lichaam, het cephalon, is vergroeid tot een harde plaat. Daarachter ligt een reeks van segmenten die ten opzichte van elkaar kunnen bewegen, de thorax. Het achterste stuk, het pygidium, is vaak vergroeid, maar kan ook uit losse segmenten bestaan.

Trimerellide armpotigen
Wetenschappelijke naam: Trimerellida (orde binnen de niet-articulate Armpotigen)
Trimerellide armpotigen zijn uitgestorven zeedieren die leefden gedurende het Ordovicium en Siluur (ca. 500-410 miljoen jaar geleden). Ze hadden een dikke, ovale, gladde, bolle, tweekleppige schelp. Ze hadden rudimentaire tanden en spieren voor het bijeen houden van de kleppen. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor) zonder steunskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.

Trischen
De zandbank Trischen is bijna 300 ha groot en door het kogelbaken al vanuit de verte te herkennen. Trischen ligt 13 km ten zuidwesten van Büsum, ter hoogte van de Meldorfer Bucht, voor de kust van Ditmarschen. Trischen hoort bij Sleeswijk-Holstein.
Door continue zandaangroei konden in de 20e eeuw duin- en kwelderplanten zich hier op een natuurlijke manier vestigen. Landaanwinningswerken en de aanplant van slijkgras hebben dit proces versterkt. Tegenwoordig vindt er juist een sterke afbraak van de duinen plaats. De zandbank wordt kleiner en `wandelt` jaarlijks twintig meter richting het oosten.
Trischen is de belangrijkste broedplaats voor zeevogels in Sleeswijk-Holstein. Zware stormen kunnen tot wel 70% van de nesten verwoesten. In juli en augustus verzamelen zich hier zo`n 60.000 bergeenden om te ruien. Sinds 1959 is Trischen beschermd natuurgebied en hoort bij de zone 1 van het Nationale Park `Schleswig-Holsteinisches Wattenmeer`.
De Meldorfer Bucht wordt ongeveer twintig dagen per jaar door wapenbedrijven in de opdracht van het Duitse leger als wapentestgebied gebruikt. De schietoefeningen en de daaropvolgende zoekploegen met boten en helikopters verstoren de vogels in belangrijke mate.
Verder bevindt zich ten zuiden van Trischen het booreiland `Mittelplate` waarmee dagelijks 1.800 ton aardolie gewonnen wordt. De aardolie wordt met boten naar Brunsbüttel gebracht. Een ongeluk met de olie zal voor de biotoop Waddenzee en in het bijzonder voor de ruiende bergeenden catastrofale gevolgen hebben.

Troodontidae
De Troodontidae zijn bekend uit het Krijt van Noord-Amerika en Azië. Het waren kleine, langbenige theropoden met relatief zeer grote hersenen (qua afmetingen vergelijkbaar met die van de struisvogel). Ze hadden lange, lage, iets gebogen, zeer licht-gebouwde schedels en een bek met in verhouding erg veel tanden. Troodontidae hadden een zeer goed gezichtsvermogen. Waarschijnlijk konden ze ook stereoscopisch (diepte) zien.
De bek met erg veel kleine, spitse tanden was handig voor het eten van vlees, maar niet voor het kraken van botten. Ook voor het vangen van kleine prooi, het eten van insekten of zelfs voor het knabbelen aan plantaardig materiaal was een dergelijk gebit heel geschikt.
Net als Dromaeosauriërs hadden ook de Troodontidae een opvallende klauw aan hun tweede teen, maar die was minder groot dan bij de Dromaeosauriërs. Net als de Dromaeosauriërs hadden ook de Troodontidae een aantal vogel-achtige eigenschappen, maar ze waren niet de direkte voorlopers van de vogels.

Tropisch regenwoud
Belangrijkste kenmerken
In het tropisch regenwoud is het constant warm en regent het veel en vaak. Het tropisch regenwoud wordt gekenmerkt door een dichte plantengroei en een rijk dierlijk leven. Positie
De tropische regenwouden zijn niet gelijkmatig over de aarde verdeeld maar liggen wel voor het grootste deel tussen de twee keerkringen. Er zijn drie belangrijke oerwoudgebieden: Zuid- en Midden-Amerika, Afrika en Azië.
Klimaat
De jaarlijkse regenval in het tropisch regenwoud bedraagt gemiddeld 200 centimeter, en kan oplopen tot 1200 centimeter. Tussen de natte perioden door komen drogere periodes van één of twee maanden voor. De gemiddelde temperatuur is lager dan vaak wordt gedacht: boven de 20 graden Celcius maar zelden hoger dan 30 graden Celcius. Ondanks dit constante gemiddelde veroorzaakt met name storm of langdurig bewolkt weer sterke temperatuurschommelingen. Planten en dieren
Het tropisch regenwoud is één van de meest indrukwekkende, uitgebreide en waardevolle ecosystemen die we kennen. Uit onderzoek blijkt dat het tropisch regenwoud een buitengewone complexiteit van planten- en dierengemeenschappen kent. Leven in het tropisch regenwoud
Veel planten en bomen van de ondergroei hebben bladeren met een zogenaamde druppelpunt. Dit is een aanpassing van de bladvorm om gemakkelijker overtollig regenwater te verliezen: het water stroomt 4 tot 5 maal sneller van het blad af dan bij een normale bladvorm, waardoor transpiratie - en daarmee de sapstroom in de plant - beter verloopt.

Truffels
Truffels zijn knolvormige, ondergronds groeiende vruchtlichamen van bepaalde schimmels. Ze vormen een exclusief gastronomisch product dat in één adem genoemd kan worden met ganzenlever, kaviaar, kreeft en dure wijnen en sigaren. De meest gewaardeerde truffelsoorten
Truffels zijn de onderaards groeiende vruchtlichamen van schimmels van het geslacht Tuber (zakjeszwammen) en verwante geslachten. De meest befaamde soorten in Europa zijn de zwarte, Tuber melanosporum, en de witte truffel, Tuber magnatum. Hun verspreiding beperkt zich voornamelijk tot Zuid-Frankrijk en Italië. In Nederland komen deze soorten niet voor. De zwarte truffel heet ook wel Perigord-truffel, naar de streek in Zuidwest- Frankrijk waar hij veel wordt aangetroffen. De vruchtlichamen van deze soort zijn blauwzwart en min of meer bolvormig. Het oppervlak is bezet met piramidale vijf- tot zeskantige wratten. De doorsnede varieert van ongeveer twee tot tien centimeter.
De witte truffel staat ook wel bekend als de Piedmont-truffel. Deze soort is meer knolvormig en heeft wel iets van een aardappel. Hij wordt ook groter, ongeveer drie to 15 centimeter, en is nog gewilder dan de vorige soort. De grootste die ooit gevonden werd woog 2,5 kilo. Mycorrhizasymbiose en verspreiding
Zoals veel andere zwammen en paddenstoelen, vertonen truffels een samenlevingsverband met de wortels van bepaalde bomen, met name van eiken. We spreken van mycorrhiza (letterlijk zwamwortel). Beide partners profiteren van deze symbiose.

Truffels verzamelen
Truffels zijn zeer gewilde paddenstoelen, maar het merendeel wordt nog steeds in de natuur verzameld, tegenwoordig doorgaans met behulp van honden. Het verzamelen van truffels
Omdat truffels ondergronds groeien, is het een hele kunst ze te vinden. Hiervoor werden vroeger vaak varkens gebruikt. Varkens zijn dol op truffels en vinden ze op de geur. Zodra ze succes hebben is het uiteraard wel zaak er tijdig bij te zijn. De truffelzoeker steekt hiertoe snel een stok tussen de kaken van het dier, of geeft het een tik op de neus. Een paar eikels dienen vervolgens als beloning. Wie met een varken in het kreupelhout rondscharrelt, loopt natuurlijk wel in de gaten. Vooral omdat truffels tegenwoordig zo kostbaar zijn, werkt de truffelzoeker liefst zo onopvallend mogelijk, bij voorkeur `s nachts. Hij ziet niet graag kapers op de kust, en varkens zijn daarom in onbruik geraakt Andere methoden
Bij voorkeur wordt momenteel met afgerichte honden gewerkt. Honden vallen minder op en een ander voordeel is dat een hond geen truffels eet. Een goede truffelhond, het resultaat van langdurige training, is een kostbaar bezit. De meest ervaren truffelzoekers, vaak stropers, werken ook wel zonder honden. Ze herkennen het juiste terrein aan subtiele kenmerken van de bodem en de begroeiing. Ook letten ze op de aanwezigheid van enkele vliegensoorten, met name de opvallende Suillia gigantea. Om hun eieren te leggen zoeken de vrouwtjes van deze zogenaamde truffelvliegen vooral de Perigord-truffel op.

Tsunami`s in de Noordzee
Een tsunami is een vloedgolf die in de meeste gevallen ontstaat door een hevige onderzeese aardbeving, die een groot volume water in beweging brengt. De golf die hierdoor kan een golflengte van 100 tot 1000 kilometer hebben en zich met een snelheid tot 800 km per uur voortplanten. De kans dat een tsunami zoals in Zuidoost-Azië in de Noordzee voorkomt is gering.
Na de catastrofale tsunami die op 26 december 2004 in Zuidoost-Azië plaatsvond, is de vraag weer actueel of een dergelijke vloedgolf in de Noordzee ook mogelijk is. Uit de aanwezigheid van een bijzondere zandlaag van enkele centimeters tot decimeters dik in afzettingen langs de Schotse oostkust en in Noord-Engeland bleek dat 7900 jaar geleden daar inderdaad een tsunami had plaatsgevonden. Ook in IJsland, Noorwegen, Faeröer eilanden en de Shetland eilanden bleek de invloed zichtbaar. Onderzoek wees uit dat een onderzeese afglijding van de oceaanbodem ter hoogte van Noorwegen de zogenaamde Storegga Tsunami veroorzaakt had, die bij de Shetland eilanden een golfhoogte van 25 meter bereikt moest hebben.
Andere tsunami`s in de Noordzee zijn die van 6 april 1580, toen een onderzeese aardbeving de stad Calais en omgeving overspoelde. De dag erop volgde een tweede tsunami die tot Mont St. Michel in Normandië reikte en volgens overlevenden een golfhoogte van meer dan 15 meter had. In 1931 veroorzaakte een beving ter hoogte van de Doggersbank een tsunami die vooral Groot-Brittannië trof.
In Nederland en België zullen we waarschijnlijk niet zoveel last hebben van een tsunami, omdat de golf onderweg sterk gedempt wordt in de relatief ondiep Noordzee.

Tuimelaar
De tuimelaar is de bekendste dolfijnensoort, filmheld Flipper was een tuimelaar. De tuimelaar komt in elke wereldzee voor, behalve in de poolzeeën. Vroeger was de tuimelaar samen met de bruinvis de meest voorkomende dolfijn in de Noordzee, maar beide soorten werden er zeldzaam. Tegenwoordig worden ze af en toe weer gezien. Tuimelaars springen niet alleen in dolfinaria boven water uit, ze doen dat van nature. Een tuimelaar kan maximaal 4 meter lang worden en weegt dan zo`n 650 kilo.
De tuimelaar kan in verschillende gebieden een verschillend uiterlijk hebben. Zo zijn de tuimelaars die dicht bij de kust leven kleiner dan die wat verder op zee leven. Tuimelaars jagen vaak in groepen op scholen vis. Nadat ze de vissen met hun sonar gelocaliseerd hebben, omsingelen ze de school en komen steeds dichterbij.
In augustus en september 2004 werden langs de Noord-Hollandse kust en in het Marsdiep bij Texel twee groepen tuimelaars gezien. Sommige schattingen geven aan dat de tweede groep uit wel meer dan honderd dieren bestond. Eerst dacht men dat het om witsnuitdolfijnen ging, maar uit foto- en videobeelden bleek later dat het tuimelaars waren. Dat is een sensationele waarneming, want de tuimelaar is al zo`n 50 jaar uit onze omgeving verdwenen, afgezien van enkele dwaalgasten. In de jaren `30 van de vorige eeuw bevond zich nog een groep van 40 tuimelaars in het Marsdiep. Deze groep verdween met het aflsluiten van de Zuiderzee.
Strandingen van tuimelaars op de Nederlandse kust
Verspreiding van tuimelaars
Weblinks
Informatie over en foto`s van de tuimelaars bij Texel in 2004: http://home.

Tuimelaar
Tuimelaar (Tursiops truncatus). Illustratie: Rob van Assen - © ArtBoutique
Classificatie Klasse: Mammalia (zoogdieren) Orde: Cetacea (walvissen) Onderorde: Odontoceti (tandwalvissen) Familie: Delphinidae (dolfijnen) Geslacht: Tursiops Soort: Tusiops truncatus (tuimelaar)
De tuimelaar wordt wel in twee ondersoorten verdeeld en soms zelfs in verschillende soorten. In Europa komen waarschijnlijk twee ondersoorten voor: Tusiops truncatus truncatus (noordelijk deel van de Atlantische Oceaan) en Tusiops truncatus ponticus (Zwarte Zee).
Namen Engels: bottlenose dolphin, bottlenose porpoise, cowfish, bottle-nosed dolphin, Atlantic bottlenose dolphin, Pacific bottlenose dolphin. Frans: le grand dauphin, le souffleur, le dauphin à gros nez, tursiops Spaans: tursión, delfín mular, pez mular Duits: große Tümmler, Großtümmler
Foto`s: FIRMM www.firmm.org
© 2003 Kustvereniging EUCC, Leiden
Beschrijving De tuimelaar heeft een robuust en gestroomlijnd lijf. Zijn rugvin (ca. 23 cm hoog) is geplaatst halverwege het lichaam. Het achterste deel is sterk gebogen. Staartvinnen ca. 60 cm spanwijdte. Borstvin 30 - 50 cm lang. Stompe snuit (ca. 8 cm lang). Onderkaak korter dan de bovenkaak. 20 - 28 paar scherpe, kegelvormige tanden in boven- en onderkaken. Deze dolfijnensoort heeft grote hersenen. Kleur Zwart of donker grijsbruin op de rug, lichte buik. Lengte Volwassen dieren: 1,75 - 4 meter (mannetjes aanzienlijk groter dan vrouwtjes. De lengte is ook afhankelijk van de geografische spreiding, dieren aan de kust zijn kleiner dan de dieren in de oceaan); pasgeboren dieren: 0,85 - 1,26 meter.

tuimelaar
De tuimelaar is de bekendste dolfijnensoort. Dat komt met name omdat dit de soort is die het meest gehouden wordt in dolfinaria en vanwege zijn hoofdrol in de tv-serie Flipper. Tuimelaars zijn sociale dieren die meestal in kleine groepjes leven (1-10 dieren per groep, in open zee komen soms grotere groepen voor). In de Noordzee is de tuimelaar nu vrij zeldzaam. Het formaat van tuimelaars is erg variabel.
Andere namen: Flipper
Wetensch. naam: Tursiops truncatus
Engelse naam: bottlenose dolphin
Verspreiding: wereldwijd in tropische en gematigde zeeën, meestal bij de kust
Voedsel: vis, inktvis, schaaldieren
Lengte: 1,9 - 3,9 m, bij geboorte 85 - 130 cm
Gewicht: 150 - 650 kg, bij geboorte 15 - 30 kg
Status: geen gegevens beschikbaar

Tuinfluiter
Wetenschappelijke naam: Sylvia borin
Aantal broedparen in Nederland: 120.000-150.000 (1998-2000)
Biotoop: rijke struikvegetaties, zowel in jonge parken als langs bosranden
Geluid: Tuinfluiter

Tuinkamperfoelie
Wetenschappelijke naam: Lonicera caprifolium
Behoort tot de Tweezaadlobbigen Asterachtige bloemplanten, Kamperfoeliefamilie
Komt voor in:Europa en Klein-Azië
De kamperfoelie lokt nachtvlinders
De kamperfoelie is een nachtbloeier: grote, witgele bloemen, die sterk geuren.
De bloemen hebben geen goede landingsplaats voor insecten. Voor een pijlstaartvlinder is dat geen probleem. Die zweeft als een kolibrie voor de bloem. Voor minder goede vliegers zijn de bloemen moeilijker toegankelijk.

tuka vlaggenbaars
© WWF-Canon-CHolloway
Vlaggenbaarsjes zijn kleurige visjes die talrijk voorkomen op de koraalriffen van de Grote en Indische Oceaan. Er zijn ongeveer 100 verschillende soorten waaronder de tuka vlaggenbaars. Het vrouwtje is paarsrood, veelal met een gele rugstreep, het mannetje is paarsrood met een gele keel en een rode vlek op de rugvin.
Elk mannetje bewaakt een harem van enkele vrouwtjes. Als het mannetje overlijdt, verandert het meest dominante vrouwtje binnen een week van geslacht en neemt de leiding over.
Wetensch. naam: Pseudanthias tuka
Engelse naam: yellowback anthias; yellowstriped anthias
Verspreiding: tussen Sumatra, Japan en Groot Barrière Rif
Voedsel: dierlijk plankton
Lengte: 12 cm

Tureluur
De tureluur is een weidevogel die ook regelmatig op kwelders en op het wad te zien is. Tureluurs broeden in Nederland op vochtige graslanden en langs slootkanten. Later in het jaar zijn ze veel op kwelders te vinden. De grootste aantallen zijn in augustus en september te zien. Daarna trekt een gedeelte van de populatie naar het zuiden om te overwinteren in het Middellandse-Zeegebied. In deze periode is Nederland overigens niet tureluur-vrij. Tureluurs die in IJsland broeden komen in Nederland overwinteren.

Namen: Ned: Tureluur Eng: Common Redshank Fra: Chevalier gambetteDui: Rotschenkel Dan: Rødben Nor: Rødstilk Fries: Tjirk Ital: Pettegola Lat: Tringa totanus (Tringa totanus totanus, Tringa totanus robusta)

Tureluur
Wetenschappelijke naam: Tringa totanus
Aantal broedparen in Nederland: 20.000-25.000 (1998-2000)
Biotoop: drassige weilanden en ondiepe moerassen
Geluid: Tureluur

Tussen je oren
Als iets tussen je oren zit dan bedoel je dat iemand iets verzint. Maar wanneer is iets een verzinsel en wanneer werkelijkheid? Doe alleen je linker oortelefoontje in en luister naar het onderstaande geluidsfragment:

Doe nu hetzelfde, maar nu met alleen je rechter oortelefoontje. Niet bijzonders, toch? Klopt! Maar luister het fragment eens met beide oortelefoontjes tegelijkertijd...
Wees gerust: je bent niet gek. Je linkeroor hoort een toon met een frequentie van 600 Hz en je rechteroor een toon van 603 Hz. Omdat je hersenen het geluid van beide oren combineren, gaat het zweven tussen je oren. Hoe dat komt?
Als je twee iets verschillende golven bij elkaar optelt, dan ontstaat het volgende patroon:

Omdat het volume van de totale golf telkens varieert, hoor je een zweving ofwel een beat. Dit laat dus zien dat je hersenen inderdaad het geluid van beide oren combineren. Je moet zelf maar bepalen of je die zweving een verzinsel mag noemen...

Twaalfmijlszone
Vroeger rekenden kuststaten de zone tot drie mijl uit de kust tot hun gebied. Een VN-verdrag uit 1982 stelt vast dat de territoriale wateren van een aan zee gelegen staat zich mogen uitstrekken tot twaalf mijl uit de kust, gerekend vanaf de laagwaterlijn. Tot in detail is aangegeven hoe met passer en liniaal moest worden gemanipuleerd in riviermondingen, baaien, zeestraten en andere situaties die tot geschilpunten zouden kunnen leiden. Kuststaten hebben over deze twaalfmijlszone de volledige zeggenschap. Er is één beperking: aan schepen van andere naties mag niet het recht op onschuldige doorvaart worden ontzegd. Het woord onschuldig duidt daarbij op het eventueel schenden van de rechtsregels van de betreffende kuststaat.
Het VN-verdrag laat nogal wat over aan `goed overleg` tussen de verschillende staten. Dat werkt onduidelijkheid en zwakte in de hand. Aan de andere kant is er op tal van gebieden al heel veel onderling geregeld, zowel tussen staten als bijvoorbeeld op EU-niveau. Het VN-verdrag heeft daarom op veel punten het karakter van een richtlijn voor recht dat in de praktijk al in ontwikkeling is.
In EU-verband zijn afspraken gemaakt over de territoriale wateren. EU-lidstaten zijn bevoegd een exclusieve twaalfmijlszone in te stellen of te handhaven. In deze zone is de visserij voorbehouden aan vissersschepen die traditioneel in de betrokken wateren vissen en die opereren vanuit de havens in de betrokken zone. Nederland heeft een dergelijke twaalfmijlszone ingesteld bij beschikking van 23 augustus 1983.

Twee groepen
Er zijn twee groepen dinosauriërs: de hagedisheupdinosauriërs (Saurischia) en de vogelheupdinosauriërs (Ornithischia). Die onderverdeling kennen we al sinds 1888, toen er nog lang niet zoveel soorten dinosauriërs bekend waren als tegenwoordig. Toch zijn de verschillen tussen die twee groepen zo duidelijk dat de indeling van toen nog steeds gebruikt wordt. In de groep van de Saurischia vinden we de vleesetende dinosauriërs en de langnekken (sauropoden) met hun naaste familieleden; alle andere dino`s vallen onder de Ornithischia.
Zoals de naam al aangeeft, wordt het onderscheid tussen de groepen van de hagedisheupdinosauriërs en de vogelheupdinosauriërs gemaakt aan de hand van de vorm  van de heup. Bij de hagedisheupdino`s steekt het schaambeen naar voren, net als bij veel andere reptielen, terwijl bij de vogelheupdino`s een deel van het schaambeen naar voren en een deel naar achteren steekt, net als bij de vogels.


Twee Sumatraanse tijgertjes
Wetenschappelijke naam: Panthera tigris ssp. sumatrae
Musi, de tijgerin van Blijdorp, heeft in de zomer van 2002 voor de tweede keer in haar leven jongen gekregen. In de nacht van 30 op 31 augustus wierp ze een nestje van twee meisjes, Binjai en Sigli. Vader is ook deze keer Hermes. Opgroeiende tijgers trekken, net als veel andere jonge dieren, enorm de aandacht. Het was dan ook flink dringen in het roofdierengebouw vanaf het moment dat moeder het publiek bij haar kinderen toeliet.
Goede moeder
Moeder Musi had de vorige keer maar één kleintje. Al heeft ze dus nog niet zo heel veel ervaring, ze moedert uitstekend over het nieuwe tweetal. Babytijgers zijn flink wat groter dan kittens van huiskatten, hun moeders zijn dat immers ook, maar ze ontwikkelen zich op dezelfde manier. Ze zijn de eerste weken vrijwel hulpeloos. Hun ogen blijven een dag of tien gesloten en ze kunnen niet lopen. Ze kunnen zich bij gevaar dus niet verstoppen, laat staan verdedigen. Voor hun veiligheid zijn ze totaal van hun moeder afhankelijk. Die houdt haar kinderen daarom de eerste tijd het liefst verborgen. In Blijdorp krijgt Musi de gelegenheid om zich voor de geboorte terug te trekken. Ze werpt haar nest in een aparte kraamruimte waar ze niet door nieuwsgierige ogen bespied kan worden. Nog een aantal weken houdt ze haar kinderen op deze plek buiten beeld. Musi zelf kan naar de andere tijgerkooien in het roofdierengebouw lopen om zich te laten bekijken, maar in het begin doet ze dat natuurlijk heel weinig.

Tweekleppigen
Tweekleppigen zijn schelpdieren die zich beschermen tussen twee, meestal ongeveer even grote schelpen. Bekende vertegenwoordigers uit de bodemfauna van de zee en het wad zijn de mossel, de kokkel en de oester. Minder bekend zijn de noordkromp en de st. Jacobsschelp.
Verder behandelt de Vleet ook de volgende groepen. Deze soorten zijn ook via een zoekplaat op te zoeken.

strandgaperszwaardschedes en tafelmesheftenhalfgeknotte strandschelpen (spisula`s) otterschelpennoorse hartschelpengedoornde hartschelpenfossiele hartschelpenbonte mantelswijde mantelsschilferige dekschelpenwitte dunschalenrechtsgestreepte platschelpentere platschelpenwitte boormosselenvenusschelpen
zaagjesnonnetjesgrote strandschelpenplatte slijkgapersgeknotte gapersAmerikaanse boormosselenstevige strandschelpentapijtschelpentweetandschelpjes brakwaterkokkels tere dunschalen artemisschelpen ruwe boormosselenpaalworm

De meeste soorten schelpdieren leven in de bodem. Ze houden contact met het oppervlak via hun sifonen. Deze buisjes verzorgen de aan- en afvoer van zeewater. De dieren gebruiken de zuurstof, die in het water zit, en ze filteren de voedingsstoffen eruit. Bekende schelpdieren zijn het nonnetje, de kokkel en de strandgaper. Mossels graven zich niet in, maar zitten vastgehecht op stenen of schelpen.

Tweekleppigen
Wetenschappelijke naam: Bivalvia, Lamellibranciata, Pelecypoda (klasse binnen de Schelpdieren, Conchifera)
Tweekleppigen zijn weekdieren (mollusken) met een uitwendige schelp, die uit twee, vaak spiegelbeeldige, kleppen bestaat. Ze hebben géén rasptong (radula), maar filteren voedseldeeltjes uit het water door middel van zeefvormige kieuwen. Trilharen transporteren de deeltjes naar de mondopening. De uitstulpbare voet dient als `anker` en wordt bij sommige soorten gebruikt voor de voortbeweging. Tweekleppigen komen voor in zee en zoet water. De groep omvat zeker 15.000 verschillende soorten. Bekende economische soorten zijn de Mossel, Kokkel en Oester (parels).

tweekleppigen
de schelp is lang en smal de schelp is groot en ruw

de schelp heeft aan de zijkanten van de top vleugelvormige uitsteeksels en ribben van top naar rand de schelp is bruinzwart van kleur en de top zit helemaal aan de voorzijde

de schelp heeft een typische schelpvorm

Tweestaarten
Wetenschappelijke naam: Diplura (klasse en orde binnen de Oer- of Ongevleugelde insecten, Apterygota of Ametabola)
Tweestaarten behoren tot de Geleedpotigen (Arthropoda). Het zijn kleine, langwerpige insecten zonder ogen. Ze hebben geen vleugels. Het achterlijf heeft twee aanhangsels (cerci). Tweestaarten leven in de bodem. De meeste van de ongeveer 675 soorten zijn afvaleters, maar sommige zijn roofdieren en eten Springstaarten, Mijten en andere kleine bodembewonende geleedpotigen.

Tweetandschelpje
Nederlandse naam
Tweetandschelpje.
Wetenschappelijke naam
Mysella bidentata (Montagu, 1803).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Voorkomen in Nederland
Vrij algemeen langs de hele kust, soms in grote aantallen. Vaak te vinden in fijn aanspoelsel. Het is de meest algemene soort in de diepere Nederlandse Noordzee.
Belangrijkste kenmerken
Vrij dun en plat schelpje met de top uit het midden. Het oppervlak heeft alleen fijne groeilijnen. De rechterklep heeft twee duidelijke laterale tanden, terwijl de linkerklep alleen twee vage cardinale tanden heeft. Een mantelbocht is niet aanwezig.
Grootte
Tot 0,6 cm lang (meestal niet meer dan 0,3 cm) en 0,4 cm breed.
Kleur
Wit of gelig, soms hebben ze een roestkleur doordat ze bedekt zijn met andere bodemdieren.
Leefomgeving
Tweetandschelpjes leven ingegraven in de bodem, in ondiep  tot zeer diep water, vaak in de nabijheid van graafgangen van zeeëgels en andere bodembewoners.
Vergelijkbare soorten
Alleen het zeldzame drietandschelpje lijkt op het tweetandschelpje. Het drietandschelpje heeft op beide kleppen laterale tanden waartussen nog een cardinale tand ligt.
Naamgeving
De naam verwijst naar de twee opvallende laterale slottanden.
Weetjes
Tweetandschelpjes worden vaak op of bij slangsterren en boormosselen gevonden, waar ze voordeel hebben van het voedsel dat deze dieren aantrekken. Toch vermoedt men dat de soort ook zelfstandig kan overleven.
Referenties

Veldgids Schelpen Bruyne, R.

Typen stadsnatuur
Op grond van ruimtelijke en milieu-omstandigheden, en van biologische kenmerken, is stadsnatuur op te splitsen in vier hoofdtypen: bebouwing, parken, water en verbindingen. In veel steden komen deze typen op een beperkte oppervlakte bij elkaar voor of vormen ze een mix. Dankzij deze afwisseling biedt de stad een grote variatie aan leefplekken, wat gunstig is voor planten en dieren omdat ze er leefruimte, voedsel en bescherming vinden en partners om mee te paren.
Bebouwing

Parken Water
Verbindingen
 

Tyrannosauridae
De familie van de Tyrannosaurusachtigen is vooral bekend door Tyrannosaurus rex, bij het grote publiek de meest beroemde dinosauriër. Behalve Tyrannosaurus rex bevat de familie nog enkele andere leden, waaronder de uit Mongolië bekende Tarbosaurus.
Tyrannosaurus rex was een krachtig gebouwd dier. In verhouding tot de rest van het lichaam was de kop zeer groot. De kaken haalden een lengte van meer dan 120 centimeter, en de tanden werden zo groot als een banaan. T. rex was één van de grootste vleesetende dinosauriërs ooit, maar Giganotosaurus uit Argentinië was waarschijnlijk nog een stukje groter. Opvallend waren de korte voorpootjes met twee klauwtjes. Deze pootjes waren veel te kort om eten naar de bek te brengen. Mogelijk werden ze gebruikt bij het omhoogkomen vanuit een liggende positie of bij het klem-zetten van een tegenspartelende prooi. Of T. rex een jager was of een aaseter is nog steeds onderwerp van discussie. Waarschijnlijk kon een volwassen Tyrannosaurus rex, die makkelijk 5 ton kon wegen, een snelheid van meer dan 30 kilometer per uur halen.
Tyrannosaurus rex zelf leefde ruim 65 miljoen jaar geleden. Fossielen van Tyrannosaurus-achtigen zijn bekend uit Noord-Amerika en Azië. Vrijwel alle Tyrannosauriërfossielen zijn van Campanien- of Maastrichtien-ouderdom (84-65 miljoen jaar oud.
Uit Argentinië zijn geen Tyrannosauriërs bekend.

Uil - stereozicht
Een uil is eigenlijk een kat op vleugels. Hij jaagt namelijk net zo geluidloos en goed op muizen. Toch is het beter om zijn jachttalent te vergelijken met dat van soortgenoten, met dagjagers als de buizerd en de havik. Maar zijn ogen tonen opmerkelijke verschillen.
In de platte uilenkop staan de naar voren gerichte ogen ver uiteen. Beide blikvelden overlappen elkaar onder een hoek van 70 graden. Daardoor beschikt de bosuil over een stereozicht waarmee hij de verblijfplaats van prooien tot op de centimeter nauwkeurig kan inschatten. Wat vooral opvalt in het grote bosuilenoog is de enorme pupil. Voeg daarbij het netvlies, dat is opgebouwd uit zeer lichtgevoelige staafjes, en je zult begrijpen waarom een uilenoog honderd keer sensibeler is dan dat van een mens. Proeven tonen aan dat de bosuil bij een verlichtingsniveau van 0,0000073 lux (ongeveer het licht van een kaars op vierhonderd meter afstand) toch nog een muis weet te vinden. Met zijn haarscherpe ogen en geluiddempende veren slaat de bosuil midden in de nacht genadeloos toe. Uit: Grasduinen, januari 2001. Tekst: Jan Hopman.
Meer informatie over de bosuil >

Uilen
Wetenschappelijke naam: Strigiformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Uilen zijn roofvogels (predatoren) die voornamelijk `s nachts jagen. Hiertoe hebben ze speciaal aangepast oren en ogen. Door de zachte, speciale structuur van hun veren kunnen ze geruisloos vliegen. Ze hebben een gekromde snavel en scherpe klauwen. Specifiek voor deze vogels is hun kop, die ze bijna 360 graden kunnen draaien. Niet-verteerde resten (botten, haren, veren) van prooidieren worden geregeld uitgebraakt in de vorm van braakballen (uilenballen). Uilen komen overal ter wereld voor. Door sommigen worden ook de Nachtzwaluwachtigen tot de orde van de Uilen gerekend.

Uit het leven van de konijnuiltjes
Wetenschappelijke naam: Speotyto cunicularia
Toen het woestijngebied aan de Zee van Cortez (Oceanium) nog gloednieuw was, waren twee vrouwelijke konijnuiltjes, samen met de renkoekoeken, de eerste bewoners van het vogelverblijf. Gelukkig kon Blijdorp op zeker moment een van de twee omruilen voor een niet-verwant mannetje. Het werd al snel koek en ei tussen die twee...
Konijnuiltjes leven van oorsprong in een groot gebied in Amerika, van Florida tot Californië en verder zuidwaarts tot de pampa`s van Argentinië. Het zijn bewoners van weidse prairies en savannen, die in losse kolonies leven. Waar konijnen of prairiehondjes holen in de bodem hebben gemaakt, daar voelen de uiltjes zich thuis. Konijnuiltjes zijn vogels van de schemering, vooral `s morgens vroeg en `s avonds laat actief. Toch kunnen ze, net als veel andere uilen, ook overdag goed zien. Dan zitten ze in de nabijheid van hun hol op een aardkluit of graspol en zoeken de hemel af, met hun kop een hele cirkel rond draaiend of diepe buigingen naar de grond makend. Met hun opvallend lange poten en opgerichte houding kunnen ze met gemak over de open grasvlakte kijken. De `zang` van een konijnuiltje klinkt als een koekoekachtig `goehoek`. Bij verstoring roepen ze `kek-kekkek` of klapperen dof met hun snavel, wat een geluid als van een ratelslang oplevert.
Broedhol
Helaas leven in het Oceanium geen konijnen. Daardoor zijn de konijnuiltjes genoodzaakt zelf een broedhol te graven. En dat deden ze! Op een voor het publiek ideale plaats, vlakbij het raam kozen ze hun plek.

Uitsterven
Tegenwoordig lezen we vaak over soorten die met uitsterven bedreigd worden: neushoorns, tijgers, panda`s, om nog maar niet te spreken over talloze (nog) onbekende soorten die tegelijk met het regenwoud vernietigd worden. Natuurbeschermings- organisaties spannen zich op wereldwijde schaal in om die soorten voor het nageslacht te bewaren. Toch is uitsterven van oorsprong een heel natuurlijk proces. Tijdens de evolutie zijn er veel soorten uitgestorven. De indeling van geologische periodes (bv. Jura, Krijt), zijn gebaseerd op het optreden van massale uitstervingsgebeurtenissen. Als gevolg van het uitsterven van bepaalde dieren of planten, worden hun leefgebieden ingenomen door nieuwe soorten die zich vaak explosief kunnen ontwikkelen. Na het uitsterven van de dinosauriërs bijvoorbeeld, ongeveer 65 miljoen jaar geleden, ontwikkelden de zoogdieren zich tot een succesvolle diergroep. Waarom maken we ons dan tegenwoordig zo druk over het uitsterven van dieren en planten? Dat komt omdat tegenwoordig, in tegenstelling tot vroeger, niet alleen soorten maar ook hele leefgebieden (biotopen) verdwijnen. Daardoor wordt het eventuele nieuwkomers niet gemakkelijk gemaakt om de vrijgekomen plaatsen in te nemen. Tegenwoordig wordt de vernietiging van biotopen vaak veroorzaakt door menselijk handelen. De mens heeft hierdoor een `natuurramp` veroorzaakt waarvan we de omvang nog niet kunnen overzien.
Uitstervingsgolf
Hoe zijn de dinosauriers uitgestorven?
Lang geleden verdwenen
Evolutie van de mammoet
Trilobieten
Uitgestorven door toedoen van de mens
Buidelwolf 

Ultieme symbiose
Voor de meeste mensen zijn er twee soorten organismen: planten en dieren. Daarnaast zijn er nog wat moeilijk plaatsbare organismen, zoals bacteriën. Dit was de algemene opvatting tot in deze eeuw. Intussen weten we dat de wereld wat ingewikkelder in elkaar zit. Vijf koninkrijken
Planten en dieren worden koninkrijken genoemd. Dankzij moderne technieken, van elektronenmicroscoop tot moleculair onderzoek, is duidelijk geworden dat er naast deze twee nog drie andere koninkrijken zijn, namelijk de schimmels (inclusief de paddenstoelen), de protoctisten (talloze eencelligen, maar ook zeewieren) en de bacteriën. Eigenlijk staan de bacteriën in hun eentje tegenover de rest. Het verschil tussen een bacterie en een willekeurige eencellige protoctist is groter dan tussen een mens en een eik. Het verschil zit met name in de celopbouw. Bacteriën hebben geen aparte celkern, het DNA wordt niet door een membraan bijeengehouden. Ze worden daarom ook wel prokaryoten genoemd. In de andere koninkrijken hebben de cellen een aparte, door een membraan omgeven kern, waarin zich het DNA (`kernzuur`) bevindt. Ze worden tezamen eukaryoten genoemd, oftewel organismen met een echte kern. Stamboom
De vijf koninkrijken en zelfs de superrijken prokaryoten en eukaryoten zijn eigenlijk niet van gelijke rang. De prokaryoten zijn, zeker waar het hun metabolisme betreft, enorm gevarieerd, de eukaryoten zijn veel gelijkvormiger. Waarschijnlijk zijn dan ook de eukaryoten uit een onderdeeltje van de prokaryoten voortgekomen.

Ultramarijn
Ultramarijn is een blauw pigment dat gewonnen wordt uit lapis lazuli, een kostbare halfedelsteen. Het mineraal lazuriet is het belangrijkste bestanddeel van lapis lazuli. Lazuriet geeft aan lapis lazuli de karakteristieke blauwe kleur.
De naam lapis lazuli is afgeleid van lapis (Latijn) = steen en lazuli (van het Perzische woord lazuur) = blauw. De naam ultramarijn of ultramarine komt van ultra marina - outre mer = van over de zee.

Kleur
Ultramarijn heeft een glanzend blauwe kleur.
Herkomst
Lapis lazuli komt voor Afghanistan, Chili, China en Iran. De mooiste lapis lazuli komt uit Afghanistan.
Productie
Lapis Lazuli komt voor in kalksteen en graniet en heeft een korrelige structuur. Het mineraal wordt verhit en met azijn afgekoeld. Deze procedure wordt meerdere keren herhaald tot de steen makkelijk te vergruizen is. Aldus wordt het pigment ultramarijn verkregen.
Toepassing
Ultramarijn werd gebruikt als schilderverf, maar niet in fresco`s. Het werddoor kunstschilders zeer gewaardeerd om zijn schitterende kleur blauw. Ultramarijn was al in de 6de en 7de eeuw in Afghanistan in gebruik. Daar is het aangetroffen in grotschilderingen. Ook is ultramarijn in Chinese en Indiase (muur)schilderingen uit bijvoorbeeld de 11de eeuw te vinden. In Europa werd het pigment in de 14de en 15de eeuw veel gebruikt, vooral door Italiaanse kunstenaars. Via Venetië werd het namelijk `van over de zee` in Europa geïmporteerd. Lapis lazuli is een kostbaar mineraal.

Uraniummineralen uit Lodève
Het Perm-bekken van Lodève, Hérault, Frankrijk is rijk aan uranium. Uit diverse afzettingen, zowel ondergronds als in bovengrondse groeven, zijn tussen de jaren zeventig en negentig vele tonnen metallisch uranium gewonnen. De mineralisatie van uranium in het bekken is geconcentreerd in zogeheten lenzen en tongen met daartussen lagen sediment van grijs en rood zandsteen uit het Autuniaan en bij Rabéjac ook van het bijzondere, rode gesteente uit het Saxoniaan. De mineralisatie van uranium hangt nauw samen met lagen waarin koolvorming optreedt en ook met scheuren die door tectonische bewegingen van de aardkorst ontstaan. Primair uranium is aanwezig als uraniet, zogeheten pekblende, en als carburaan, uraniumhoudend asfalt. De afzettingen bij Lodève zijn vooral karakteristiek vanwege het secundaire uranium, dat ontstaat door verwering van pekblende en daarmee geassocieerde metaalsulfides.
Er zijn tenminste 45 uraniumhoudende mineralen gevonden, waaronder vijf nieuwe soorten: metalodeviet uit Rivieral (1992), een uranium- en calciumcarbonaat;
seeliet, uit Rabéjac (1993), een uranium- en magnesium arseniet-arsenaat dat tegelijk ook in Iran werd ontdekt. De bijbehorende wetenschappelijke publicatie vermeldt beide vindplaatsen;
Seeliet.
rabejaciet, (1993), een uranium- en calciumsulfaat en deliensiet uit Mas d`Alary (1997), een uranium- en ijzersulfaat.
Rabejaciet.
Deliensiet.
Van deze vier soorten is het holotype in de mineralencollecties van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen te vinden.