Natuurinformatie
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716
Vliegende boomkikker
Wetenschappelijke naam: Rhacophorus nigropalmatus
Behoort tot de Amfibieën Moderne amfibieëen, Kikkers Komt voor in Indonesië en Malakka
De Vliegende boomkikker is een zwever
De Vliegende boomkikker leeft in Zuidoost-Azië, in de kruinen van het regenwoud. Hij eet insecten en andere kleine dieren.
Roofdieren zijn hier talrijk. De vliegende boomkikker heeft een aparte ontsnappingsmethode: het is een parachutist. Hij springt uit de boom en spreidt zijn vingers en tenen; de zwemvliezen werken als parachutes. Tijdens zijn zweefsprong kan de boomkikker een beetje sturen, waardoor hij veilig landt op een tak of blad.
Vliegende eekhoorn
Wetenschappelijke naam: Pteromys volans
Behoort tot de Zoogdieren Knaagdieren, Eekhoorns Komt voor in Noordoost-Europa en Noord-Azië
De Vliegende eekhoorn is een zwever
De Vliegende eekhoorn zweeft als een paraglider. Hij springt weg, spreidt zijn vlieghuid en zweeft naar een andere boom. Zo hoeft hij niet op de grond te komen en is hij veilig voor roofdieren.
De vlieghuid bestaat uit een huidplooi tussen de voor- en achterpoten. Tijdens het klimmen wordt de vlieghuid opgevouwen; die zit dan nauwelijks in de weg. De vliegende eekhoorn leeft vooral van bladknoppen, maar ook van boomzaden en bladeren. Voor de winter legt hij een voedselvoorraad aan. In de koude tijd gebruikt hij zo min mogelijk energie.
vliegende gekko
Deze hagedis kan niet echt vliegen, maar heeft huidplooien tussen zijn tenen en zijn poten. Als hij van de ene naar een andere tak springt, spreidt hij zijn tenen en gebruikt zijn poten als een soort parachute. De staart heeft langs de rand plat uitstaande schubben waardoor de vliegende gekko tijdens zijn zweefsprong kan bijsturen.
De vliegende gekko is `s nachts actief. Overdag zit rust hij tegen een stam, met zijn kop omlaag. Daarbij vertrouwt hij op zijn schutkleur, maar zit ook direct klaar om met een zweefsprong te ontsnappen.
Wetensch. naam: Ptychozoon kuhli
Engelse naam: flying gecko; Kuhls flying gecko
Verspreiding: Zuidoost-Azië; Indonesië.
Voedsel: insecten
Lengte: 18 - 20 cm
Status: algemeen
Vliegende mieren
Mieren kennen we gewoonlijk als nijvere diertjes, rennend over de grond of klimmend in een boom. Een nest op 10-hoog in een flat lijkt echter zelfs voor deze onvermoeibare diertjes een hele klim. Ze komen er dan ook niet lopend. Ongevleugeld in het nest
Mieren behoren, samen met bijen, wespen en enkele andere groepen insecten tot de orde der Vliesvleugeligen (Hymenoptera). Dit betekent dat ze in principe twee paar vleugels hebben. Met het oog op hun leefwijze ondergronds of in nesten in planten, zijn vleugels voor mieren echter alleen maar lastig. In een mierennest vinden we dan ook geen gevleugelde mieren, of hooguit voor korte tijd. Vleugels voor het nageslacht
Net als bij andere sociale insecten wordt het nest gesticht door een bevrucht vrouwtje. Als dat allemaal te voet zou gebeuren, zou het nieuwe nest echter te dicht bij het bestaande nest komen. Bovendien zou het vrouwtje moeilijk een mannetje uit een ander nest kunnen treffen. Inteelt zou schering en inslag zijn; de mannetjes uit het eigen nest zijn immers haar broers. Deze problemen worden voorkomen doordat de mannetjes en de vruchtbare vrouwtjes gevleugeld zijn. Ze komen bovendien uit vele nesten tegelijk en massaal tevoorschijn. De mannetjes bevruchten de vrouwtjes in de lucht en sterven kort daarop. De bevruchte vrouwtjes zoeken al vliegend een nestelplaats. Hebben ze die eenmaal gevonden, dan werpen of bijten ze hun vleugels af en gaan verder ongevleugeld door het leven. Het grootste deel van haar nageslacht is ongevleugeld, tot er weer gevleugelde mannetjes en vrouwtjes ontstaan, die uitzwermen.
Vliegende reptielen
Wetenschappelijke naam: Pterosauria (orde binnen de Oerhagedissen, Archosauria)
Vliegende reptielen (pterosauriërs) zijn uitgestorven reptielen, die leefden gedurende het Trias tot en met het Krijt (ca. 250-65 miljoen jaar geleden). Het waren de eerste gewervelde dieren die het luchtruim kozen. Hun vlieghuid was bedekt met haren, en liep van de sterk verlengde vierde vinger naar de dij. Het waren warmbloedige dieren. Hun afmeting varieerde van enkele decimeters tot 12 meter: de soortQuetzalcoatlus is het grootste vliegende dier dat ooit geleefd heeft.
Vliegende vis
Wetenschappelijke naam: Cheilopogon heterurus
Behoort tot de Vissen Geepachtige beenvissen
Komt voor in:alle oceanen
De Vliegende vis lanceert zichzelf
De Vliegende vis leeft dicht onder het oppervlak van tropische zeeën. Zijn voedsel bestaat vooral uit kleine kreeftachtigen. Zelf wordt hij gegeten door snelle roofvissen, zoals tonijnen.
De Vliegende vis is niet erg snel, maar heeft een bijzondere ontsnappingsmethode. Wrikkend met zijn staart springt hij boven het water uit. Daarbij spreidt hij zijn grote borstvinnen en zweeft korte tijd door de lucht. Zo komt hij sneller vooruit dan in het water. De achtervolger is bovendien zijn prooi even kwijt en raakt in verwarring.
Vliegenzwam
De vliegenzwam is wellicht de bekenste paddestoel. Hij komt zeer algemeen voor in de Nederlandse bossen, vooral onder eiken, dennen en berken. Rond 1990 ging het slecht met deze paddestoel. Een landelijke inventarisatie in 2000 maakte duidelijk dat er weer steeds meer vliegenzwammen te vinden zijn. Veel nieuwe vindplaatsen waren in de buurt van eiken, en dat betekent volgens de specialisten dat de verzuring van de bosbodem minder ernstig wordt.
Namen: Ned: Vliegenzwam Lat: Amanita muscara Eng: Fly agaric Dui: Fr: Amanite tue-mouches, Fausse oronge
Vliegers
Bij Vliegende dieren zijn de voorpoten omgevormd tot vleugels. Vogels hebben veren om het draagvlak van de vleugel te vergroten en zich beter af te kunnen zetten tegen de lucht. De staart zorgt voor het sturen en de stabiliteit van het lichaam tijdens het vliegen.
Het borstbeen van vliegende dieren is groot en heeft een kiel voor de aanhechting van sterke vliegspieren. De romp is kort. Om te kunnen vliegen moet het skelet superlicht zijn. De botten van vogels zijn dan ook hol.
Er zijn drie typen vliegers: slagvliegers, zwevers en helicopters.
Basisvorm van een vlieger
Slagvliegers De kiel op het borstbeen is sterk ontwikkeld. De vleugels worden tijdens het vliegen zowel in een voorwaartse als in een opwaartse beweging op en neer geslagen. Deze manier van vliegen heet slagvliegen.
skelet van de tortelduif skelet van de havik
Zwevers Er zijn twee typen zwevers: statische zwevers en dynamische zwevers. Statische zwevers ontlenen de opwaartse kracht tijdens het zweven aan opstijgende warme lucht (thermiek). Ze hebben grote, brede vleugels. Dynamische zwevers ontlenen de opwaartse kracht door stijgwinden vlak boven de golven op zee. Zij hebben lange, smalle vleugels.
skelet van de vale gier skelet van de visarend
Helicopters De bouw van de schoudergordel van de kolibrie is uniek. Deze maakt het mogelijk de vleugels te kantelen. Daardoor kan de kolibrie zich ook tijdens de opslag afzetten tegen de lucht, waardoor hij stilhangt. Deze manier van vliegen kost enorm veel energie, maar geeft de kolibrie wel toegang tot een zeer energierijke voedselbron: de nectar van bloemen.
Vlieland
natuur op het eilandrecreatie en toerismeVlieland en de zeemens en milieu op Vlieland
land- en luchtmachtgeschiedenis van het eiland folklore en gebruiken.
Weblinks:
De VVV pagina van Vlieland: http://www.vlieland.net-
De homepage van de gemeente Vlieland: http://www.vlieland.nl/
Toegang tot bedrijven, vereningen en nog veel meer: http://vlieland.pagina.nl/
Het weer op Vlieland (webcams): http://www.langepaal.com/weer.html
Vlieland en de oorlog
In de Tweede Wereldoorlog maakte Vlieland deel uit van de Atlantikwall. De Duitsers bouwden er twee batterijen luchtafweergeschut en legerden een garnizoen dat meer dan dubbel zo groot was als de plaatselijke bevolking. Particuliere woonruimte en pensions werden gevorderd. Later verbleven de meeste Duitsers direct bij de batterijen.
Elk Brits toestel dat van een Midden-Engels vliegveld opsteeg met bestemming Hamburg, Bremen of Roergebied koerste eerst pal naar het oosten. Nederland en Duitsland waren verduisterd. Maar iIn een glanzende zee tekenden de Waddeneilanden zich mat af. Daarop oriënteerden de vliegers zich (een kwestie van tellen) en vervolgden zij hun oostelijke koers of bogen naar het zuidoosten af.
Boven Texel, Vlieland en Terschelling passeerden dus heel wat bommenwerpers en droppingsvliegtuigen, waarvan sommige werden onderschept door het Duitse afweergeschut. Niet alleen het getalsmatig overwicht smoorde elk verzet in de kiem. De bezetter benoemde ook een Inselkommandant die zelf van een Duits Waddeneiland kwam. Die kende de mentaliteit van de plaatselijke bevolking en zorgde voor goede verhoudingen.
Helemaal nieuw was de Duitse aanwezigheid niet. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw waren nogal wat Vlielander jongens getrouwd met medewerksters van de Duitse Kinderhilfe, die hier vakantiehuizen had. Dat bracht in sommige huishoudens loyaliteitsproblemen met zich mee, die vergroot werden door de economische gevolgen van de bezetting. Er waren veel kleine winkeltjes in het dorp, die gebaat waren bij de komst van een grote, rijke klant.
Vlieland ontstaat
Vlieland is ontstaan als een onderdeel van de strandwal die ongeveer 4000 jaar geleden werd opgeworpen door de Noordzee. Achter deze strandwal lagen grote kwelder- en moerasgebieden. Pas in de Middeleeuwen wordt het eiland gescheiden van Texel en wordt het wad tussen Vlieland en de Friese kust zo slecht begaanbaar, dat er sprake is van een echt eiland.
Op de stranden van Vlieland en Texel is in de laatste twintig jaren bewerkte vuursteen gevonden, dat vrijkwam bij het maken van werktuigen. Het is onmogelijk aan de hand van het beschikbare materiaal de ouderdom ervan vast te stellen. Het kan 50.000 jaar oud zijn maar ook 5000 jaar. Van `Vlieland` was 50.000 jaar geleden nog geen sprake. De plekken waar Neanderthalers die vuursteenafslagen achtergelaten zouden kunnen hebben, bevinden zich nu in de Noordzee en het vuursteen zou dan bij aflandige wind met de onderstroom over de zeebodem naar het strand gerold zijn, waar het gevonden wordt.
In de laatste ijstijd lag de zeespiegel vele tientallen meters lager dan nu. De huidige Noordzee was een zandvlakte waar niets wilde groeien. De wind bracht er dikke lagen zand. Vanaf zo`n 12.000 jaar geleden, toen een verbetering van het klimaat begon, smolt de ijskap bij de polen voor een groot deel. De zeespiegel steeg en de zandvlakte stroomde onder. 7000 jaar geleden was de huidige kustlijn bijna bereikt. De zee bracht zand aan, dat zich ophoopte tot banken, platen en rond 4000 v. Chr. een strandwal met duinen vormde.
Uit deze tijden dateert het oudste spoor van bewoning op Vlieland: een vuursteenkern, waarvan langwerpige stukjes (klingen) werden afgeslagen.
Vlieland`s relatie met de zee
Eilanden hebben vanzelfsprekend een sterke verbondenheid met het water waardoor ze omringd worden. In het geval van Vlieland was deze verbondenheid met de zee door de eeuwen heen wel zeer sterk. Twee dingen die daarbij het meest opvallen zijn de strijd van de bevolking tegen de zee en de, dankzij de zee, verkregen welvaart op het eiland. Verder behandelt dit hoofdstuk de Noordoosthoek, de veerdienst, de visserij, het reddingswezen en de jutterij op Vlieland.
Vlier
Gewone vlier zie je overal in Nederland, zowel wild als aangeplant. Vlier groeit bijna overal in bossen, duinen en rivierdalen. Bij de ontwikkeling van jonge duinen ontstaan vlierstruwelen dichtbij zee, nadat duindoorn dat eerst mogelijk heeft gemaakt door stikstof in de grond te brengen. Vlier bloeit in het voorjaar met uitbundige schermen witte bloempjes. In de herfst zijn de trossen zwarte, glanzende bessen rijp. Dit valt samen met de trektijd van veel vogels die de bessen eten.
De bloemen en bessen zijn ook voor mensen eetbaar. Vroeger werden de kleurstoffen uit de vlierbessen gebruikt om stoffen of wol te verven. In de oudheid was vlier een heilige boom, waarin de godin Freya woonde.
Namen: Ned: Gewone vlier (heulenteer, hullunder) Lat: Sambucus nigra Eng: Elder Fra: Sureau noirDui: Schwarzer Holunder
Vlinders
De vlinders behoren, met ongeveer 200 000 bekende soorten, tot de meest soortenrijke insectengroepen. Op basis van het activiteitenpatroon wordt wel een indeling in twee hoofdgroepen gemaakt: dagvlinders (16-18 000 soorten) en nachtvlinders (de rest). Het is een gemakkelijke indeling, helaas niet helemaal correct. Dagvlinders kunnen nog door de beugel...
Voor de meeste mensen zijn dagvlinders, met hun fladderende vlucht, vaak bonte kleuren, bloembezoek en activiteit in de zon, de echte vlinders. Bekijken we dagvlinders wat preciezer, met een loep of microscoop, dan blijken ze ook in bouw (anatomie) en vorm (morfologie) overeen te komen. Zo is al met het blote oog te zien dat de slanke antennen eindigen in een verdikking, het `sprietknopje`. De dagvlinders vormen aldus een wetenschappelijk welomschreven groep. Gezien de omvang van de groep is het begrijpelijk dat er uitzonderingen zijn. Zulke in een enkel kenmerk afwijkende soorten hebben verder echter alle kenmerken van de dagvlinders, en zijn dan ook gemakkelijk als zodanig te herkennen. ...maar nachtvlinders zijn een ratjetoe
Als groep worden nachtvlinders, afgezien van hun nachtelijke leefwijze, vooral gekenmerkt door het ontbreken van de kenmerken van dagvlinders. Voor de rest verschillen nachtvlinders onderling meer dan struisvogels en mussen. De afmetingen lopen uiteen van een spanwijdte van twee millimeter tot 30 centimeter, de antennen zijn draadvormig tot ingewikkeld geveerd, de vleugels variëren van zeer smal of zelfs veervormig gedeeld tot zeer breed, de kleuren lopen uiteen van grauw tot briljant, en een roltong is al dan niet aanwezig.
Vlinders
Een prima plek om vlinders te zien is het duingebied. Het is het vlinderrijkste gebied van Nederland, vanwege de grote variatie in het duinlandschap. Vooral op bloemrijke plaatsen kunnen we veel vlinders tegenkomen.
De meeste vlinders zijn namelijk dol op nectar van bloemen. Ze hebben het nodig om te kunnen vliegen en om eitjes te ontwikkelen. Duinvlinders zitten o.a. veel bij bloemen van de distel, braam, slangekruid en de liguster. Behalve dagvlinders komen er in de duinen ook veel nachtvlinders voor. Wist je dat ongeveer 90% van alle vlindersoorten tot de nachtvlinders behoort? De meeste nachtvlinders zijn s nachts actief en daarom erg moeilijk om te bestuderen. Er zijn echter wel een aantal nachtvlinders die ook overdag actief zijn. De bekendste is de Sint-Jacobsvlinder.
Als je er echt op uit wilt trekken om vlinders te gaan kijken, dan moet je wel weten waar en wanneer je dat moet doen. Ik heb al verteld dat ze vaak bij bloemrijke plaatsen zitten. Daarnaast zitten ze graag op zonnige plekjes. Vlinders zijn namelijk koudbloedig. Dat betekent dat hun lichaamstemperatuur grotendeels wordt bepaald door de buitentemperatuur. Door te zonnen stijgt hun temperatuur aanzienlijk. Dat is maar goed ook, want om goed te kunnen vliegen hebben ze een temperatuur van wel 30-35 °C nodig.
Vanaf april tot oktober kun je vlinders aantreffen in de duinen. De meeste soorten en de grootste aantallen vind je echter in juli en augustus. Hoewel parelmoervlinders in Nederland vrij zeldzaam zijn, kunnen we in het duingebied zomers hier toch nog een aantal van vinden.
Vlinders
De vlinderfamilie is een grote groep binnen de insecten. Zij zijn eenvoudig te herkennen aan de fraaie, geschubte vleugels en de roltong, waarmee zij nectar uit bloemen opzuigen. Geuren spelen in het leven van vlinders een grote rol. Zij ondergaan in hun ontwikkeling een volledige metamorfose van ei via rups en pop tot volwassen vlinder. Vlinders worden ingedeeld in dag- en nachtvlinders. Natuurlijke vijanden van vlinders zijn libellen, sluipwespen en sluipvliegen, vogels en spinnen.
Weblinks:
Webles (basisschool) over vlinders http://www.digischrift.nl/html-lessen-vlinders-
De `European butterfly site` (Duitstalig): http://www.europeanbutterflies.com
De site van de Vlinderstichting: http://www.vlinderstichting.nl/
Vlinders lokken
Bij vlinders denken we aan vrolijke bloembezoekers, die slechts uit zijn op nectar. Vele vlinders zijn daarnaast echter verzot op mineralen en andere stoffen, die ze opgelost in vloeistof opzuigen. Rottend fruit bijvoorbeeld blijkt heel lekker te zijn, maar ook allerlei dierlijke afvalproducten. Daarbij worden zelfs kadavers niet geschuwd. Rottend fruit en andere plantaardige stoffen
Atalanta`s (Vanessa atalanta) op rottende appels zijn in september een bekend verschijnsel. Verschillende vlinders, in onze streken vooral verwanten van de atalanta, zoals de rouwmantel (Nymphalis antiopa), zuigen ook de suikerrijke sappen op van sommige bomen zoals de berk. De aantrekkingskracht die rottend fruit op vele vlinders uitoefent kun je gebruiken om ze te lokken en te vangen. Op een plateautje van ongeveer 30 bij 30 centimeter leg je daartoe rottend en enigszins gistend vruchtvlees van bijvoorbeeld een banaan. Enige centimeters boven het plateautje span je een cilinder van gaas van ongeveer een meter lengte, die van boven gesloten is. De vlinders komen op de banaan af en vliegen bij verstoring omhoog de cilinder in. Een dergelijke val werkt met name goed in de tropen, waar het soms de enige manier is om een goed beeld te krijgen van de vlinderpopulatie van een bos. De aantrekkingskracht van dierlijke producten
In Nederland is het zelden warm en vochtig genoeg en zijn de vlinders bovendien schaars, maar in Zuid-Europa en in de tropen kunnen er zomaar vlinders op je arm neerstrijken.
Vlinderstruik
Wetenschappelijke naam: Buddleja davidii
Behoort tot de Tweezaadlobbigen Asterachtige bloemplanten, Buddlejafamilie Komt oorspronkelijk voor in Oost-Azië
De Vlinderstruik is een vlinderplant
De Vlinderstruik is een vlinderplant. De Vlinderstruik is een aantrekkelijke plant voor vlinders. De bloemen zijn opvallend gekleurd en staan in dichte trossen bijeen. Ze vormen duidelijke bakens in het landschap en zijn een uitstekende landingsplaats voor insecten. Vlinders die op een vlinderstruik zitten, zijn goed zichtbaar voor partners.
Dagpauwogen en andere dagvlinders kunnen met hun dunne roltong gemakkelijk bij de nectar komen. De meeste andere insecten kunnen er niet bij: de bloembuis is te smal.
Vlindertrek
Wat is vlindertrek? Vlindertrek is het verschijnsel dat vlinders zich periodiek in één richting bewegen, waarbij ze over grote afstanden doorvliegen. Een scherpe omgrenzing is er niet. Individuen zwerven altijd wel binnen hun verspreidingsgebied. Het groot koolwitje Pieris brassicae bijvoorbeeld verplaatst zich soms massaal binnen zijn verspreidingsgebied. Er zijn daarnaast soorten waarbij het verspreidingsgebied in de zomer veel groter is dan in de winter. Zulke soorten sterven elke winter op bepaalde plaatsen uit en veroveren die weer, via een gerichte migratie, de zomer erop. Vlindertrek is niet hetzelfde als vogeltrek bij vlinders
In het laatste geval lijkt de vlindertrek wat op de vogeltrek. Er zijn echter opvallende verschillen. Bij vogeltrek gaat het om een migratie tussen voortplantingsgebied en overwinteringsgebied. Het zijn dezelfde individuen die tijdens hun leven verschillende malen heen en weer vliegen. Bij vlindertrek vindt zowel in het zomer- als in het wintergebied voortplanting plaats. Het zomergebied is `s winters leeg, maar het omgekeerde is niet het geval. Individuele vlinders leggen de tocht maar één keer af, in één richting. Alleen de Amerikaanse monarchvlinder Danaus plexippus is op deze laatste regel een uitzondering. Welke Nederlandse vlinders trekken?
In Nederland komen 55 soorten vlinders voor, zowel dag- als nachtvlinders, die hier de winter niet kunnen overleven, maar uit het zuiden komen aanvliegen. Mogelijk vliegt een aantal nakomelingen terug naar het zuiden, maar voor het overleven van de soort is dit niet van betekenis.
Vlindervleugels als blikvangers
Wat heeft embryologie te maken met evolutie? Eigenlijk alles. Darawin schreef in 1859 in zijn `Origin of Species`: als de embryo`s van twee dieren op elkaar lijken, dan duidt dat op een gemeenschappelijke voorouder, hoe sterk ze ook als volwassen dieren van elkaar verschillen. Zo is er nauwelijks verschil te zien tussen de jonge embryo`s van gewervelde dieren als vissen, kikkers, kip en muis. Hieruit concluderen we dat ze allemaal van een gemeenschappelijke voorouder afstammen. De laatste jaren heeft de opkomst van de moleculaire biologie het mogelijk gemaakt de ontwikkeling van embryo`s op moleculair niveau te bestuderen. Het blijkt dat er een grote overeenkomst bestaat tussen genen die de vroege ontwikkeling bepalen, niet alleen onder de gewervelde dieren, maar in bijna het hele dierenrijk. De gelijkenis tussen embryo`s blijkt dus dieper te gaan en wijder verspreid te zijn dan gedacht. Evolutie betekent niet altijd veranderen, maar vaak ook: bewaren wat er is.
Vlokreeftjes
Wetenschappelijke naam: Amphipoda (orde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Vlokreeftjes behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kleine (tot enkele centimeters lange) kreeftachtigen, met een zijdelings afgeplat lichaam. Het kopschild ontbreekt. De eerste pootparen dragen soms scharen. De vrouwtjes hebben een broedbuidel, die gevormd wordt door plaatvormige uitsteeksels aan de basis van de poten. Vlokreeftjes komen voornamelijk voor in zee, soms in zoet water, in bronnen, ondergronds en op vochtige plaatsen op het land (bijv. strandvlooien). Een bekend, ook in Nederland voorkomend vlokreeftje is Gammarus pulex.
Vlokreeftjes
Vlokreeftjes leven tussen het zeewier in baaien, havens en ander rustige water dat in verbinding staan met de zee. Op het strand en het wad leven ze in het zand. Vaak zijn ze knalgroen of -geel van kleur. Vlokreeftjes worden ongeveer 1 cm lang. Er zijn typische zee-soorten, typische brakwatersoorten en typische zoetwatersoorten.
Namen: Ned: Vlokreeft Lat: Marinogammarus spec - Haustorius arenarius Eng: Gammarid (amphipod)Dui: Flohkrebs (Sand-Flohkrebs) Dan: Tangloppe (amphipod)
Voedselketens
Alle planten en dieren in de natuur zijn van elkaar afhankelijk. Ze hebben elkaar nodig, de één is het voedsel voor de ander. Planten bouwen hun biomassa op met energie uit zonlicht en elementaire bouwstoffen in het proces van fotosynthese. Dit noemt men de primaire productie. Alles wat daarna komt heet secundaire productie, het proces dat begint bij de plantenetende dieren. Kleine dieren worden vervolgens gegeten door grotere dieren en die, op hun beurt, weer door nog grotere. Dode planten, dieren en uitwerpselen zijn voedsel voor de opruimers in de natuur, die uiteindelijk de biomassa weer afbreken tot de elementaire bouwstoffen. Deze reeks van eten en gegeten worden heet een voedselketen.
In zee staan microscopisch kleine planten, het fytoplankton, aan de basis van de voedselketen. Deze zweven in het water, nemen elementaire bouwstoffen op en groeien met behulp van zonlicht. Het fytoplankton wordt vervolgens door het (eveneens vrij in het water zwevende) dierlijk plankton gegeten. Dit dierlijk plankton staat op het menu van kleine vissen zoals de zandspiering. Grotere roofvissen (zoals kabeljauw) doen zich tegoed aan de kleinere vissen. Aan de top van de voedselketen in zee staan de soorten die in staat zijn om de grote roofvissen te vangen: zeehonden, grote dolfijnen en mensen.
Dode planten en dieren worden opgegeten door de aaseters ( zeesterren, krabben, garnalen) en de opruimers (schimmels en bacteriën). De opruimers zetten de biomassa weer om tot elementaire voedingsstoffen voor het fytoplankton en algen.
vogelbekdier
Als zoogdier met een snavel is het vogelbekdier onmiskenbaar. Ook zijn manier van voortplanten is eigenaardig: het vogelbekdier legt eieren. Het is een echt waterdier. Hij brengt een groot deel van zijn tijd onder water door en vindt zijn prooi op de tast met zijn gevoelige snavel. De mannetjes hebben bij elke achterpoot een giftige stekel, wat ook uniek is voor een zoogdier.
Wetensch. naam: Ornithorhynchus anatinus
Engelse naam: duck-billed platypus; platypus
Verspreiding: Oosten Australië, Tasmani
Voedsel: insectenlarven, wormen, schaaldieren
Lengte: 60 - 82 cm
Gewicht: 1 - 2,5 kg
Status: kwetsbaar
Vogelheup-dinosauriërs
Wetenschappelijke naam: Ornithischia (orde binnen de Oerhagedissen, Archosauria)
Vogelheup-dinosauriërs leefden gedurende het Laat-Trias tot en met het Krijt (ca. 230-65 miljoen jaar geleden). Ze vormden een soortenrijke groep, met een heup die in bouw lijkt op die van vogels: het schaambeen is naar achteren gericht. Alle vogelheup-dinosauriërs waren planteneters, die vaak in kuddes leefden. De meeste soorten liepen op twee poten.
Vogelillustraties van M.A. Koekkoek
Marinus Adrianus Koekkoek (1873-1944) was in zijn tijd de beroemdste dierentekenaar van Nederland. Hij was als vaste tekenaar in dienst van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie. Zijn werk past in de traditie van beroemde schoolplatenmakers als Cornelis Jetses (1873-1955) en Johan Herman Isings (1884-1977).
Marinus Koekkoek kwam op 1 januari 1918 in dienst van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden. Alle Nederlandse schoolkinderen kenden hem toen al, omdat hij de tekenaar was van 24 schoolwandplaten waarop Nederlandse dieren te zien waren. Die platen hingen in de eerste helft van de twintigste eeuw op alle lagere scholen. Ze werden gebruikt bij de lessen over het dierenleven in ons land.
Marinus Koekkoek werd speciaal door het museum aangetrokken om het boek Ornithologia Neerlandica te illustreren. Dit boek beschrijft de in Nederland voorkomende vogelsoorten. Van Marinus Koekkoek werd geeist dat hij de vogels zo nauwkeurig schilderde dat de dieren op de tekening nagemeten konden worden. Internationaal verwierven de tekeningen uit Ornithologia Neerlandica veel lof. Ze werden gekopieerd voor het bekende `The Handbook of British Birds` van H.F. Witherby.
De originelen van al Koekkoeks afbeeldingen bevinden zich nog steeds in de archieven van Naturalis, de nieuwe naam voor het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie.
Vogellijm
Vogellijm is een plant die op bomen parasiteert en waar van oudsher een waas van geheimzinnigheid omheen hangt. Bij ons komt deze parasiet vrijwel alleen in Zuid-Limburg voor. Een buitenbeentje in Nederland
De vogellijmachtigen of Loranthaceae vormen een overwegend tropische familie met ongeveer 35 geslachten en 1300 soorten. Het zijn bijna allemaal boomparasieten met bladgroen. Parasitaire planten met bladgroen worden vaak als halfparasieten aangeduid, omdat ze zelf met behulp van zonlicht en koolzuur uit de lucht organische bouwstoffen kunnen maken. Voor hun mineralen echter zijn ze voor 100 procent afhankelijk van de sapstroom van hun gastheer. Eén van de weinige soorten die in Europa en ook in Nederland voorkomen is de vogellijm, maretak of mistel Viscum album. Het is een enigszins houtige plant met gaffelvormige vertakkingen en geelgroene, langwerpige, tegenoverstaande bladeren. Hij vormt vaak bolvormige, heksenbezemachtige bossen tot ongeveer een halve meter in doorsnee. Wie denkt nooit vogellijm gezien te hebben vergist zich misschien. Onder de Engelse naam mistletoe geniet de plant veel grotere bekendheid. Vogellijm en kalk
In Nederland is vogellijm zeldzaam, behalve in Zuid-Limburg. Wie een wandeling langs het riviertje de Geul maakt, kan de karakteristieke bolvormige bossen in de daar groeiende populieren niet missen, vooral niet in het voor- of najaar, als er geen bladeren aan de bomen zitten. In boomgaarden groeit de soort vooral op appelbomen. Het aantal boomsoorten dat als gastheer kan fungeren is overigens aanzienlijk.
Vogelopvang EcoMare
In de vogelopvang van EcoMare kunnen zieke, gewonde, verzwakte of besmeurde vogels weer op adem komen, om meestal later weer te worden uitgezet. Maar het is ook een ruimte waar de bezoekers van EcoMare aan de weet kunnen komen hoe de opvang van vogels in z`n werk gaat. Hieronder een schets van die werkwijze.
Een kustasiel op Texel
EcoMare op Texel is het informatiecentrum voor de wadden en de Noordzee. Behalve een grote permanente expositie over de natuur op Texel, de zee en het waddengebied, het Veldwerkcentrum `de Slinger` en een Duinpark is het vooral de Zeehondenopvang die jaarlijks vele bezoekers naar het centrum trekt. Naast de bassins met zeehonden bevindt zich de andere opvang van EcoMare: die voor de vogels.
Er zijn in Nederland meerdere vogelasiels, waar vaak met zeer weinig middelen en door vrijwilligers enorm veel werk wordt verzet. EcoMare is gespecialiseerd in de opvang van kust- en zeevogels. Het zijn vooral meeuwen, alken, zeekoeten, eenden- en ganzensoorten, Jan van Genten, sterns en nu en dan steltlopersoorten, die gewond, besmeurd of verzwakt binnenkomen. Meestal zijn het vogels die op Texel worden gevonden, maar het komt ook regelmatig voor dat andere vogel-opvangcentra zeevogels doorsturen naar EcoMare.
Daarnaast worden ook Texelse landvogels opgevangen, waaronder bij voorbeeld roofvogels, op. Vaak gaat het dan om verkeers- of prikkeldraadslachtoffers, of om sterk ondervoede vogels.
Olieslachtoffers
De meest in het oog lopende groep slachtoffers zijn de zeevogels die besmeurd zijn met olie.
Vogelpôlle
Het weidse polderlandschap met zijn weilanden, slootjes en rietkragen aan de westkant van Ameland is een eldorado voor weidevogels. Door inpoldering van de Hollumer en Ballumer mieden is dit polderlandschap ontstaan. Hierdoor veranderden de zoute buitenweiden in zoete binnenweiden.
Vooral de Vogelpôlle die achter de dijk bij de Westerkwelder ligt, is een belangrijk vogelgebied. Terwijl op de Westerkwelder het oorverdovende kabaal van ontelbare wadvogels de Waddenzee overstemt, is de Vogelpôlle een toevluchtsoord voor ontelbare weide- en kustvogels. De Vogelpôlle is het enige gebied op de westelijke helft van het eiland waar met enige regelmaat alle zangvogelsoorten voorkomen die gebonden zijn aan schaars begroeid kustlandschap, o.a. strandleeuwerik, oeverpieper, sneeuw- en ijsgors en frater. Samen met de aan de noordkant van de Westerkwelder gelegen Tonneduinen, is de Vogelpôlle in de vogeltrektijd een belangrijk gebied. Om verstoring zoveel mogelijk te voorkomen, is het gebied niet vrij toegankelijk.
Vogelrichtlijn
De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De richtlijn heeft betrekking op de bescherming van vogels, hun eieren en nesten en hun leefgebieden. Daarnaast krijgen zeldzame soorten extra bescherming.
De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. Gebieden waar zeldzame vogelsoorten leven of waar zeldzame trekvogels gebruik van maken moeten extra beschermd worden. De Vogelrichtlijn bevat een lijst met soorten die onder deze extra bescherming vallen. Voor deze soorten moeten de lidstaten gebieden aanwijzen als speciale beschermingszone (`Special Protection Areas` of SPA`s).
De soorten die in Nederland extra bescherming moeten krijgen zijn: roodkeelduiker, parelduiker, aalscholver, roerdomp, wouwaap, purperreiger, lepelaar, kleine zwaan, wilde zwaan, brandgans, nonnetje, wespendief, rode wouw, zeearend, bruine kiekendief, blauwe kiekendief, grauwe kiekendief, slechtvalk, korhoen, porseleinhoen, kwartelkoning, kraanvogel, steltkluut, kluut, goudplevier, rosse grutto, zwartkopmeeuw, lachstern, reuzenstern, grote stern, visdief, noordse stern, dwergstern, zwarte stern, velduil, nachtzwaluw, ijsvogel, zwarte specht, boomleeuwerik, duinpieper, blauwborst en grauwe klauwier.
Aanwijzing van nieuwe gebieden volgens de Vogelrichtlijn
In 1998 en 1999 heeft Nederland een inhaalslag gemaakt met het aanmelden en aanwijzen van gebieden in het kader van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn.
Vogels
Weblinks:
Overzicht van veel websites met vogelinformatie over Nederland: http://www.bsc-eoc.org-links-links.jsp?page=l_eur_nl
Veel informatie over de vogels in Nederland is te vinden op: http://www.sovon.nl.
Voor meer informatie over vogelsoorten in Nederland die op de Rode Lijst staan: http://www.sovon.nl/overige-rodelijst2004.html.
Vogels in de getijdengebieden
Overal in de wereld zijn op het grensgebied van zee en land veel vogels te vinden. Dat is niet zo verwonderlijk, want kustgebieden zijn vaak rijk aan voedsel. De Waddenzee is een goed voorbeeld. Naar schatting tien miljoen vogels maken jaarlijks gebruik van dit gebied. Sommige vogelsoorten verblijven er het hele jaar, andere komen er alleen om te broeden of te overwinteren. Weer andere zijn op doortrek.
Er zijn vijf grote groepen wadvogels: steltlopers, ganzen, eenden, meeuwen en sterns.
Steltlopers
De steltlopers zijn het talrijkst. Vele duizenden scholeksters, tureluurs, wulpen, rosse grutto`s en diverse soorten strandlopers en plevieren bevolken jaarlijks voor korte of langere tijd de Waddenzee en het deltagebied. Ze eten met laagwater allerlei bodemdieren.
Ganzen
Ganzen als de rotgans en de brandgans zijn in de kustgebieden van de Noordzee voornamelijk wintergasten, die op de kwelders grazen. De Waddenzee vormt samen met het deltagebied de belangrijkste overwinteringsplaats voor de brandgans. In de tweede helft van maart trekken deze ganzen via de Duitse wadden en de Oostzee naar hun broedgebieden bij Nova Zembla.
Eenden
Eendensoorten als smienten, wintertalingen, bergeenden en eidereenden voelen zich ook goed thuis in het waddengebied. De meeste eenden eten dierlijk voedsel, voornamelijk bodemdieren. De enige vegetariër is de smient, die kwelderplanten en zeewier eet.
Meeuwen
De zilvermeeuw en de kokmeeuw zijn de meest opvallende meeuwen in Nederland.
Vogels in het noordpoolgebied
Vogels in het Noordpoolgebied
De vogelwereld toont relatief grote contrasten. Op de toendra` rondom de noordpool vinden we planteneters als zwanen en ganzen, zaad- en insecteneters zoals zangvogels (b.v. sneeuwgorzen) en vele steltlopersoorten. Bovendien soorten die van vissen, lemmingen, eieren en andere vogels leven. Duikers, alkachtigen, roofvogels als Slechtvalk en Ruigpootbuizerd, en Sneeuwuil; soortgroepen die in het zuidpoolgebied volledig ontbreken. Grauwe gans, eidereend en raaf
Slechts één zangvogelsoort behoort tot de zuidpoolavifauna: de South Georgia pieper (Anthus correndera). Ook zijn er soortgroepen zoals Jagers (roofmeeuwen) en vele soorten meeuwen, die in het Noordpoolgebied veel rijker vertegenwoordigd zijn dan in het zuidpoolgebied.
De meeste vogelsoorten trekken uit het noordpoolgebied weg als daar de winter invalt, en die soorten zien we dan ook massaal in Nederland op doortrek naar Afrika (bijv. Kanoet(strandloper) en Rosse grutto), of als wintergast: ganzen, zwanen, maar ook sneeuwgorzen en ruigpootbuizerds.
Slechts vier vogelsoorten zijn zo goed aan de kou aangepast dat ze ook gedurende de poolwinter in het hoge noorden blijven: het Sneeuwhoen (Lagopus mutus), de Sneeuwuil (Nyctea scandiaca), de Raaf (Corvus corax) en ook tot ieders verbazing een kleine zangvogeltje: de Witstuitbarmsijs (Carduelis hornemanni). Ruim honderd andere soorten trekken allen weg naar het zuiden. Deze trekvogels behoren tot tien verschillende ordes van de klasse der Vogels (Aves).
Auteur: dr. Bart Ebbinge (Alterra)
Vogels in het zuidpoolgebied
Op en rond de zuidpool zijn vogels weliswaar de meest opvallende dieren, maar we treffen eigenlijk slechts vertegenwoordigers van 4 ordes aan. Daaronder allereerst die van de karakteristieke pinguïns (Sphenisciformes), een orde die helemaal geen vertegenwoordigers op het noordelijk halfrond heeft. Keizerspinguïn met jongen (AWI, Bremerhafen)
De overige drie ordes hebben dus ook vertegenwoordigers in het Noordpoolgebied. Prominent zijn de Stormvogelachtigen (Procellariformes) met 24 soorten, en verder de Pelecaniformes met 2 soorten aalscholvers en de Charadriiformes met 1 meeuwensoort, 2 soorten sterns, 2 soorten poolkippen en 2 soorten jagers (roofmeeuwen).
Als uitzonderingen komen in het meest noordelijk deel van het zuidpoolgebied ook nog twee eendesoorten voor: de Kerguelen pijlstaart en de South Georgia pijlstaart, en één zangvogel (de South Georgia pieper), die we tot de Antarctische avifauna rekenen. Van deze in totaal 43 soorten zijn er maar 5 die uitsluitend op het land leven. Alle overige zijn echte zeevogels. Onder de orde van de Charadriiformes vallen overigens ook de steltlopers, zeekoeten en alken die op het noordelijk halfrond broeden.
Pinguins
Pinguïns zijn de meest bekende vogels uit Antarctica. Van de 18 soorten pinguïns die er op het zuidelijk halfrond voorkomen, worden er 7 tot de zuidpoolbewoners gerekend. Ze zijn geëvolueerd uit vliegende vogels, en eigenlijk kunnen ze ook vliegen met hun tot flippers omgevormde vleugels, zij het dan onder water.
Vogeltrek
De trek van vogels wordt al sinds de oudheid onderzocht. Veel vogels die in het Noordzeegebied voorkomen zijn trekvogels. Steltlopers, eenden en ganzen, die in noordelijke streken broeden, trekken in de nazomer naar het waddengebied. Sommige overwinteren hier, andere trekken verder naar het zuiden nadat ze zich hebben volgegeten op het wad. In het vroege voorjaar begint dan weer de reis terug naar de broedgebieden.
Wintergasten
Voor veel vogels die in noordelijke streken broeden is het klimaat in het waddengebied mild genoeg om te kunnen overwinteren. Spectaculair zijn de enorme vluchten brandganzen die de weilanden en akkers in het Lauwersmeergebied en op Schiermonnikoog bevolken. Op Texel foerageren in de noordelijke polders grote groepen kleine zwanen, rietganzen en rotganzen. Ook veel eendensoorten, zoals zaagbekken, krakeenden, nonnetjes, pijlstaarten, smienten en tafeleenden kiezen vaak voor het wad als winterverblijf.
In het cultuurland en de duingebieden zwerven in de winter groepen kramsvogels en koperwieken, lijsterachtigen die vroeger geliefd waren als jachtwild. Een roofvogel die wel in het waddengebied overwintert is de ruigpootbuizerd.
Weblinks
Amerikaans spel over vogeltrek: http://nationalzoo.si.edu-ConservationAndScience-MigratoryBirds-Education-Kids_Stuff-Woth_game-default.cfm
Vogelbescherming over de vogeltrek: http://www.vogelbescherming.nl/content.aspx?cid=1338
Overzicht van de sites van ringstations en telposten: http://home.wxs.nl/~schil265-link.htm
Vogelzang: een oorstrelende strijd
Ooit dacht men dat vogels zongen om mensen te behagen. En inderdaad, wie raakt niet onder de indruk van de zang van de Nachtegaal? Biologen zijn echter ook om een andere reden in vogelzang geïnteresseerd. Voor hen is zang een onderdeel van gedrag en even kenmerkend voor een soort als het uiterlijk of de fysiologie. Ze gaan ervan uit dat, net als uiterlijke of fysiologische eigenschappen, ook zang in de loop van de evolutie is ontstaan omdat het voordelen met zich meebrent. Wat die voordelen betreft hebben gedragsbiologen afgelopen jaren een ommezwaai gemaakt. Vroeger dachten zij dat zang ertoe diende de samenwerking onder soortgenoten te versterken en daardoor voordelig was voor de soort. Tegenwoordig stelt men dat zang van voordeel is voor het individu, dat zich ermee onderscheidt van soortgenoten en op die manier strijdt voor voortplanting.
Voorbeelden biotechnologie
De tentoonstelling over biotechnologie van Naturalis concentreert zich op negentien voorbeelden van biotechnologie. Het is een kleine selectie van toepassingen die reeds bestaan of ontwikkeld worden. De selectie laat zien dat biotechnologie een erg breed terrein is.
Biotechnologie wordt natuurlijk gebruikt om landbouwgewassen te verbeteren. Maar er worden met biotechnologie ook medicijnen ontwikkeld. Ook de industrie maakt gebruik van biotechnologie, door bacterien in kweekvaten grondstoffen voor allerlei producten te laten maken.
De links hieronder geven toegang tot informatie over de voorbeelden die bij Naturalis te vinden zijn.
Vegetarische kaas
Gepantserde soja
Gewapende mais
Bosje blauwe anjers
Superzalm
Rijst als medicijn
Stier met een menselijk gen
Identieke reageerbuiskoeien
Vis als meetinstrument
Biologisch gezuiverd water
Biotech waskracht
Stonewashen met enzymen
Boeven vangen met DNA
Insulinekweken
Genen repareren
Kapotte genen zoeken
Weefsels kweken
Ongeboren kinderen testen
Organen op bestelling
De geschiedenis van de tomaat
Genomics is de toekomst
Wie meer informatie zoekt kan op zoek gaan in Natuurinformatie.nl. Klik hier voor een lijst met alle artikelen waar in het thema Biotechnologie naar gelinkt wordt.
Meer achtergrondinformatie over DNA, genen, eiwitten en cellen vind je hier.
Voorboezem Amstelmeerkanaal
Deze voorboezem is ontstaan na de inpoldering van de Polder Waard-Nieuwland. Het is een langgerekt rietgebied dat aan de zuidelijke dijk van het voormalig eiland Wieringen ligt. Het is niet toegankelijk en daardoor een oase van rust. `s Zomers broeden er rietvogels, `s winters slapen er vaak blauwe kiekendieven. Daarnaast kent de voorboezem een rijk gevarieerd waterleven.
Voordelta
De Voordelta is het kustgebied voor de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden in de Noordzee. Het gebied omvat circa 900 km2 van de buitendelta`s van Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde. Als gevolg van de grootschalige Deltawerken heeft zich hier een jong, dynamisch landschap van zandplaten ontwikkeld, met grote betekenis als ecosysteem.
Voorkomen
Omdat lawaaischade niet te genezen is, is voorkomen enorm belangrijk. Haarcellen die eenmaal omknakken, kun je nooit meer rechtop zetten.
Let daarom goed op wat je met je oren doet! Gebruik hiervoor de vuistregel
Wil je toch naar de disco? Gebruik dan goede oordoppen. Met oordoppen in kun je prima van de muziek genieten, je kunt elkaar beter verstaan en loop je geen lawaaischade op... Wat wil je nog meer?
Voortplanting van vissen
Het afzetten van de eitjes en de bevruchting daarvan noemt men bij vissen het `paaien`. De meeste soorten vis doen dit op specifieke plekken in zee: de paaiplaatsen. Als de eitjes eenmaal zijn uitgekomen leiden de larven eerst een leven als deel van het zoöplankton. Ze komen dan, door de stroming van de zee, terecht op plekken (zoals de Waddenzee) waar het goed opgroeien is: de kinderkamers.
Vissen hebben vaak veel nakomelingen, vooral die soorten waarvan de eitjes vrij in het water zweven. Een kabeljauw legt tot één miljoen eitjes per jaar. Veel viseitjes en -larven worden namelijk opgegeten door allerlei dieren. Maar een klein deel groeit uit tot volwassen vis. Bij soorten als haring en zandspiering worden de eieren op de zeebodem afgezet. De eitjes zijn minder kwetsbaar, zodat deze vissen minder toe kunnen. Zo produceert de haring per jaar `slechts` 30.000 eitjes. Andere soorten, zoals de hondshaai en stekelrog, leggen nog minder eieren, zo`n 140 stuks.
Vissen hebben voor hun voortplanting vaste stekken. Zo zetten haringen hun eieren (kuit) alleen af op grind of schelpenbanken, o.a. voor de Engelse en Schotse kust. Na het bevruchten van de eitjes door de mannetjes met zaad (hom) gaan de volwassen vissen weer terug naar de noordelijke en centrale Noordzee. Zandspieringen leggen hun eitjes in het zand.
Vormen van Aardenergie
Bijna alle energie die op Aarde beschikbaar is komt van de zon. Toch is ook onze planeet zelf een belangrijke energiebron. Het binnenste van de Aarde is zo heet dat een deel van het kerngesteente vloeibaar is. Het is een bijna eindeloze voorraad energie die de Aarde nog dagelijks beïnvloedt. Soms onzichtbaar traag, zoals bij het ontstaan van bergen of het verschuiven van de continenten. Soms gaat het juist erg hard, bij een vulkaanuitbarsting of een aardbeving bijvoorbeeld.
Vergeleken met de energie die ons vanaf de zon bereikt is de hoeveelheid energie die van de Aarde zelf afkomstig is klein; meer dan vierduizend keer zo klein. Maar het is nog altijd indrukwekkend wat daarmee gebeurt. Het is deze energie die de ervoor zorgt dat de continenten verschuiven en het is de motor achter vulkanen, aardbevingen, warmtebronnen en geysers. Op grote diepte is de druk zo groot dat zelfs gesteente van gedaante verandert; kalksteen wordt bijvoorbeeld samengeperst tot marmer.
De energie van de Aarde komt in verschillende vormen voor als thermische (warmte) energie, kinetische (beweging) energie en magnetische energie. Dat onze planeet bewegingsenergie heeft merken we letterlijk iedere dag weer: het is de draaiing van de aarde om haar as. Deze energie neemt langzaam af. De rotatie van de aarde wordt afgeremd door allerlei vormen van wrijving. Aan het oppervlakte door de eb- en vloedbeweging van de zeeën bijvoorbeeld, maar ook in het binnenste van de aarde vindt wrijving plaats.
Het binnenste van de aarde is niet uniform.
vos
De vos is een van de weinige roofdieren die regelmatig in ons land te zien is. Hij komt in heel Eurazië en Noord-Amerika voor in allerlei soorten leefgebieden, van bossen tot toendra`s en van de bergen tot in de stad.
Vossen zijn niet kieskeurig en passen hun voedselkeuze aan, aan wat er beschikbaar is. In de duinen eten ze veel konijnen, op de velden veel muizen, in het najaar veel bessen en in de stad vooral afval. Omdat ze als ze de kans krijgen ook nesten van weidevogels of kippenhokken plunderen, zijn ze niet bij iedereen even geliefd. In Nederland is dan ook veel discussie of er wel of niet op vossen gejaagd moet worden.
Vossen zijn voornamelijk `s nachts en in de schemering actief. Normaal gesproken houden ze zich overdag schuil onder een struik of in een hol. Soms gebruikt een vos de burcht van een das of konijnen, maar ze kunnen ook zelf een hol graven.
Wetensch. naam: Vulpes vulpes
Engelse naam: red fox
Verspreiding: Europa, Azië, Noord-Amerika, Australië (geïntroduceerd)
Voedsel: konijnen, ratten, muizen, eekhoorns, kikkers, eieren, vogels, aas, afval en plantaardig voedsel
Lengte: 60 - 90 cm, staart 40 cm
Gewicht: 3 - 11 kg
Status: algemeen
Vos
De vos komt niet voor op de Nederlandse waddeneilanden, maar wel op Sylt, in de duinstrook van Noord- en Zuid-Holland, op enkele Zeeuwse eilanden en langs de waddenkust. Het voedsel van vossen bestaat uit knaagdieren, insecteneters, haasachtigen, vogels, regenwormen, kevers, eieren, aas en afval. Ook bessen en fruit worden wel door vossen gegeten. Bij voedselovervloed wordt een deel van de buit begraven of verstopt.
Namen: Ned: vos Eng: (red) fox Fra: le renard (roux)Dui: der Rotfuchs Nor: Rev Lat: Vulpes vulpes
Vossen in de duinen
De vos is honderden jaren niet voorgekomen in de duinen. Door jagers is hij in de Middeleeuwen volledig uitgeroeid. Maar... sinds 1968 is de vos weer te vinden in het duingebied. Je zult hem niet zo snel zien, want vossen zijn echte nachtdieren. Bovendien hebben ze scherpe zintuigen waarmee ze mensen goed weten te ontlopen.
De vos verraadt zijn aanwezigheid met zijn hol, dat iets groter is dan een konijnenhol. Je kan zijn aanwezigheid ook opmerken door te zoeken naar keutels. Het is niet moeilijk om die te vinden: ze zijn te herkennen aan hun gedraaide vorm en het rare puntje aan het eind. De kleur verschilt wel eens. Meestal zijn ze donker van kleur, maar soms zijn ze oranje door de duindoornbessen. In het najaar zijn de keutels vaak paars door de vele dauwbramen die ze dan eten.
Het is misschien handig om te weten hoe een vos eruit ziet. Anders herken je hem misschien niet als je hem een keer tegenkomt. Vossen zijn ongeveer 40 cm lang. De mannetjes (rekels) zijn iets langer dan de vrouwtjes (moertjes). De vacht en de staart zijn roodbruin gekleurd. De jonge vossen zijn iets meer grijsachtig bruin gekleurd. Soms wordt de vos verward met de hond. Een vos is echter kleiner dan een grote hond, zoals een herdershond. Hij is ongeveer zo groot als een keeshond, maar dan veel smaller. Een vos heeft bovendien spitse oren en een puimstaart. De pootafdruk van een vos is vaak ook wat smaller dan die van een hond. Je weet nu een beetje waar je op moet letten om een vos op te merken in de duinen.
Vroege beenvissen
Wetenschappelijke naam: Macrosemiiformes + Pycnodontiformes (ordes binnen de Straalvinnige beenvissen, Actinopterygii)
Vroege beenvissen zijn uitgestorven beenvissen (Osteichthyes) die leefden gedurende het Trias tot en met het Krijt (ca. 250-65 miljoen jaar geleden). Het waren kleine vissen, veelal met een lange, hoge rugvin. Ze onderscheiden zich van alle andere vroege beenvissen door een rijtje van zeven botjes onder de oogbeenderen. Vroege beenvissen zijn het meest verwant met de Kaaimansnoeken en de Moddersnoeken. Samen worden ze wel de Beenganoïden (Holostei) genoemd.
Vroege bloemplanten
Wetenschappelijke naam: Premagnoliopsida
Vroege bloemplanten zijn uitgestorven zaadplanten, die leefden gedurende het Triastot en met het Krijt(ca. 250 tot 65 miljoen jaar geleden). Ze stammen af van de Gnetum-achtigen. Deze groep is met name gebaseerd op de vrij recent gevonden Sanmiguelia lewisii, een plant uit het Laat-Trias (ca. 230-210 miljoen jaar geleden) van Noord-Amerika. De vrouwelijke en mannelijke voortplantingsstelsels (bloeiwijzen) hiervan zijn bekend onder de namen Axelrodia burgeri resp. Synangispadixis tidwelli. De voortplantingsorganen van deze planten lijken veel op die van andere Bedektzadigen (= Bloemplanten). De bloemen van deze plant werden bestoven door plantenetende insecten. De zaden van deze planten werden omhuld door een vrucht en verspreid door dieren die deze vruchten aten.
Vroege bloemplanten
Wetenschappelijke naam: Premagnoliopsida
Vroege bloemplanten zijn uitgestorven zaadplanten, die leefden gedurende het Trias tot en met het Krijt (ca. 250-65 miljoen jaar geleden). De voortplantingsorganen van deze planten lijken veel op die van andere Bedektzadigen (= Bloemplanten). Deze groep is met name gebaseerd op de vrij recent gevonden Sanmiguelia lewisii, een plant uit het Laat-Trias (ca. 230-210 miljoen jaar geleden) van Noord-Amerika. De vrouwelijke en mannelijke voortplantingsstelsels (bloeiwijzen) hiervan zijn bekend onder de namen Axelrodia burgeri resp. Synangispadixis tidwelli. De bloemen van deze plant werden bestoven door plantenetende insecten.
Vroege hoefdieren
Wetenschappelijke naam: Condylarthra (orde binnen de Hoefdierachtigen, Ungulata)
Vroege hoefdieren zijn uitgestorven placentale zoogdieren (Eutheria, Placentalia) die leefden gedurende het Paleoceen en Eoceen (ca. 65-35 miljoen jaar geleden) in Noord-Amerika en Eurazië. Het zijn de voorouders van zowel de Evenhoevigen als Onevenhoevigen van tegenwoordig. Ze worden gekenmerkt door het bezit van vijf gehoefde tenen per poot en een lange staart. Het waren voornamelijk planteneters met grote hoektanden.
Vroege insecteneters
Wetenschappelijke naam: Proteutheria (orde binnen de Placentale zoogdieren, Eutheria of Placentalia)
Vroege insecteneters zijn uitgestorven zoogdieren die leefden gedurende het Krijt en Paleogeen (ca. 140-25 miljoen jaar geleden). Het waren primitieve zoogdieren met een placenta (moederkoek). Ze leken op recente insecteneters maar zijn hiervan waarschijnlijk niet de voorouders. Sommige soorten konden springen. Het waren waarschijnlijk nachtdieren die insecten aten.
Vroege mensen
Wetenschappelijke naam: Australopithecinae (onderfamilie binnen de Mensachtigen, Hominidae)
Vroege mensen zijn uitgestorven mensachtigen die ongeveer 2 tot 4 miljoen jaar geleden (in het Tertiair) leefden. Zij worden beschouwd als de voorouders van de moderne mens en stammen af van de Mensapen. Fossiele overblijfselen en werktuigen van Vroege mensen zijn gevonden in Afrika.
Kenmerkend is het feit dat deze groep, net als mensen, op twee benen liep. Hun hersenen waren groter dan die van de Mensapen, maar beduidend kleiner dan die van de mens. De Vroege mensen hadden geen opponeerbare teen meer.
Vroege naaktzadigen
Wetenschappelijke naam: Progymnospermophyta, Progymnospermopsida
Vroege naaktzadigen zijn uitgestorven bomen, die leefden gedurende het Carboonen Perm(ca. 360 tot 250 miljoen jaar geleden). Ze stammen af van de Oervarens.
Hun varenachtige, samengestelde bladeren leken zowel op die van sporenplanten als van naaktzadigen. Dit waren de eerste bomen die een onderscheid vertoonden tussen mannelijke en vrouwelijke sporendoosjes (microsporangia resp. macrosporangia), als de voorlopers van respectievelijk stuifmeelkorrels en zaadknoppen. De Vroege naaktzadigen hadden echte vaatbundels in hun stam, waardoor ze water en voedsel konden transporteren.
Vroege naaldbomen
Wetenschappelijke naam: Voltziales (een orde binnen de klasse van de Naaldbomen, Pinopsida)
Vroege naaldbomen zijn uitgestorven coniferen (= naaldbomen), die leefden gedurende het Carboon tot en met het Trias (ca. 360-210 miljoen jaar geleden). Ze leken sterk op de bestaande Araucaria`s, door telkens twee aan twee nieuwe scheuten te maken in één vlak. De bladeren waren meestal schubvormig en stonden dicht op elkaar. De bladeren op de stam waren wat zwaarder dan op de zijtakken. De mannelijke en vrouwelijke kegels bevonden zich meestal aan het einde de takken.
Vroege prikken
Wetenschappelijke naam: Anaspidiformes, Anaspida (orde binnen de Kopschildvissen, Cephalaspidomorphi)
Vroege prikken zijn uitgestorven kaakloze vissen (Agnatha) die leefden gedurende het Siluur tot en met het Carboon (ca. 440-290 miljoen jaar geleden). Ze hadden een sigaarvormig lichaam. De kop had geen zware kopschilden, maar was bedekt met onregelmatig gevormde schubben en plaatjes. De anale vin droeg een stekel en ze hadden borststekels. Vroege prikken leefden bij voorkeur in open water, zowel in zee als in zoet water. Hoewel hun naam anders doet vermoeden, zijn Vroege prikken geen Prikken. Prikken hebben een aalvormig lichaam zonder schubben en een ronde zuigmond. Door gebrek aan informatie over de inwendige bouw van Vroege prikken is hun precieze plaats in de stamboom onzeker. Volgens sommigen zijn ze niet voortgekomen uit de Prikken, maar zijn ze hiervan een zustergroep (voortgekomen uit dezelfde vooroudergroep).
Vroege roofdieren
Wetenschappelijke naam: Creodonta (orde binnen de Placentale zoogdieren, Eutheria of Placentalia)
Vroege roofdieren zijn uitgestorven zoogdieren die leefden gedurende het Laat-Krijt tot en met het Neogeen (ca. 100-2,5 miljoen jaar geleden). In tegenstelling tot de huidige roofdieren hadden ze korte poten en een anders gebouwde voet: de polsbeentjes waren niet vergroeid. Uiterlijk leken ze vaak op hedendaagse roofdieren.
Vroege straalvinnigen
Wetenschappelijke naam: Perleidiformes + Redfieldiiformes (ordes binnen de Straalvinnige beenvissen, Actinopterygii)
Vroege straalvinnigen zijn uitgestorven beenvissen (Osteichthyes) die leefden gedurende het Trias en Jura (ca. 250-140 miljoen jaar geleden). Ze hadden een torpedovormig lichaam, bedekt met ruitvormige beenschubben. Vroege straalvinnigen zijn het meest verwant met de eveneens uitgestorven Oerstraalvinnigen alsook met de nog levende Steurachtigen en Kwastsnoekachtigen. Samen worden ze wel de Kraakbeenganoïden (Chondrostei) genoemd.
Vroege vaatplanten
Wetenschappelijke naam: Protracheophyta
Vroege vaatplanten zijn de voorouders van alle planten met vaatbundels. Aglaophyton major (tot 1986 bekend als Rhynia major) is gevonden in hoornsteen (Eng. chert) uit het Vroeg-Devoon (ca. 410 tot 390 miljoen jaar geleden) bij het Schotse plaatsje Rhynie. Wellicht bestond de soort al eerder of had althans oudere groepsgenoten die reeds in het Siluur(ca. 440 tot 410 miljoen jaar geleden) voorkwamen. Waarschijnlijk zijn ze ontstaan uit de Groenwieren. Vroege vaatplanten worden overigens ook wel tot de Rhynia`s gerekend.
Vaatbundels dienen voor het transport van water en voedingsstoffen naar alle delen van de plant alsook voor de stevigheid. Ze waren van groot belang voor de ontwikkeling van (grotere) moeras- en landplanten uit waterplanten, evenals de vorming van huidmondjes en luchtsporen. De huidmondjes dienden voor de uitwisseling van gassen: koolstofdioxide de plant in en zuurstof de plant uit. Ze waren voorzien van een wasachtig laagje om ze tegen uitdrogen te beschermen.
Het is onduidelijk hoe de allereerste vaatplanten er precies uitgezien hebben. Een mogelijke vertegenwoordiger van deze hypothetische groep is Aglaophyton major. Deze ca. 20 cm hoge plant had liggende stengels met schijnworteltjes (rhizoïden) en ca. 2-6 mm dikke rechtopstaande, vorkvormig vertakte stengels (dichotoom vertakt) met eindelingse sporendoosjes (sporangia). De dikwandige vaatbundelcellen bezaten nog geen ring- of spiraalvormige wandverdikkingen, zoals bij andere vaatplanten, maar leken precies op de watervoerende cellen die bij mossen worden aangetroffen.
Vroege vaatplanten
Wetenschappelijke naam: Protracheophyta
Vroege vaatplanten zijn de voorouders van alle planten met vaatbundels. Vaatbundels dienen voor het transport van water en voedingsstoffen naar alle delen van de plant alsook voor de stevigheid. Ze waren van groot belang voor de ontwikkeling van (grotere) moeras- en landplanten uit waterplanten, evenals de vorming van huidmondjes en luchtsporen. Het is onduidelijk hoe de allereerste vaatplanten er precies uitgezien hebben. Een mogelijke vertegenwoordiger van deze hypothetische groep is Aglaophyton major. Deze ca. 20 cm hoge plant had liggende stengels met schijnworteltjes (rhizoïden) en ca. 2-6 mm dikke rechtopstaande, vorkvormig vertakte stengels met eindelingse sporendoosjes (sporangia). De dikwandige vaatbundelcellen bezaten nog geen ring- of spiraalvormige wandverdikkingen, zoals bij andere vaatplanten, maar leken precies op de watervoerende cellen die bij mossen worden aangetroffen. Aglaophyton major (tot 1986 bekend als Rhynia major) is gevonden in hoornsteen (Eng. chert) uit het Vroeg-Devoon (ca. 410-390 miljoen jaar geleden) bij het Schotse plaatsje Rhynie. Wellicht bestond de soort al eerder of had althans oudere groepsgenoten die reeds in het Siluur (ca. 440-410 miljoen jaar geleden) voorkwamen. Vroege vaatplanten worden overigens ook wel tot de Rhynia`s gerekend.
Vroege vogels
Wetenschappelijke naam: Enantiornithes (onderklasse binnen de `Latere vogels, Metornithes)
Vroege vogels zijn uitgestorven vogels, die leefden gedurende het Jura en Krijt (ca. 210-65 miljoen jaar geleden). In tegenstelling tot andere vogels uit die tijd hadden Vroege vogels geen tanden in hun snavel. Ze kwamen wijd verspreid voor en hadden een grote diversiteit, met afmetingen van een spreeuw tot een gier. Vroege vogels stierven gelijktijdig met de dinosauriërs uit. Tot de Vroege vogels behoren onder andere Enantiornis, Gobipteryx en Confuciusornis. Voordat de Vroege vogels als aparte onderklasse onderscheiden werden, bracht men de soorten onder in de Archaeornithes (`Oude vogels`), wat sommigen nu nog doen.
Vroege zoogdieren
Wetenschappelijke naam: Multituberculata (orde binnen de Oerzoogdieren, Prototheria)
Vroege zoogdieren zijn uitgestorven, knaagdierachtige zoogdieren, die leefden gedurende het Triastot en met het Paleogeen(ca. 250 tot 25 miljoen jaar geleden). Ze stammen af van de late zoogdierreptielen.
De jongen van de vroege zoogdieren werden voor het eerst in de evolutie gezoogd door de moeder. Daarvoor konden de jongen als ze uit het ei kwamen meteen zacht voedsel eten, zoals bijvoorbeeld wormen of jonge bladeren. Van de vroege zoogdieren weten we zeker dat ze warmbloedig waren en dus hun lichaamstemperatuur constant konden houden door het verbranden van hun voedsel. Het waren de eerste plantenetende zoogdieren.
Ze worden gekenmerkt door hun geknobbelde kiezen, zoals ook tot uiting komt in hun wetenschappelijke naam (multi = veel; tubercula = knobbeltjes).
Vroegste armbotje gevonden
Primitieve amfibieën waren de eerste gewervelde dieren die aan land kropen. Een onlangs in de Amerikaanse staat Pennsylvania gevonden fossiel laat zien dat de vissen waaruit deze eerste landdieren ontstonden al over een goed ontwikkeld opperarmbeen beschikten.
Het 370 miljoen jaar oude opperarmbeen naast het armskelet van de mens (foto: BBC)
Tussen vis en amfibie
Amfibieën stammen af van vissen. De meeste vissen gebruiken hun opperarmbeenderen om vinnen heen en weer te bewegen, maar er zijn ook vissen die op hun vinnen `lopen`. Met hun goed ontwikkelde opperarmbeenderen zijn ze in staat om het lichaam tegen de bodem af te zetten en zich kruipend voort te bewegen. Waarschijnlijk zijn dit de voorlopers van de amfibieën. Amfibie komt van het griekse woord `amfibios`. Dit betekent `in het water en op het land leven`.
Het in Pennsylvania gevonden opperarmbeen zit een beetje tussen het opperarmbeen van een vis en dat van een amfibie in. Het is nog niet zo volmaakt als het opperarmbeen van latere amfibieën, maar al wel geschikt om het lichaam op het land vooruit te duwen.
Fossiel bewijst evolutie van de poot
Naturalis-paleontoloog Dr. Lars van den Hoek Ostende is enthousiast over het gevonden fossiel:
`De nieuwe vondst laat weer eens goed zien hoe evolutie werkt. We denken vaak in termen van het eindproduct, in dit geval de poot, waarmee gewervelde dieren zich op het land voortbewegen. Maar structuren ontwikkelen zich, omdat ze op dat moment nuttig zijn, niet omdat ze miljoenen jaren later ergens voor gebruikt kunnen gaan worden.
Vruchtenetende vleermuizen
Wetenschappelijke naam: Megachiroptera (onderorde binnen de Vleermuizen ofwel Handvleugeligen, Chiroptera)
Vruchtenetende vleermuizen kunnen uitstekend vliegen doordat de voorpoten en achterpoten aan weerszijden met elkaar verbonden zijn door een vlieghuid. De meeste vingers zijn lang en eveneens verbonden met deze vlieghuid. De duim en de tenen zijn echter vrij en hebben scherpe nagels. Ook de tweede vinger draagt vaak een nagel. De tenen zijn naar achteren gericht. Dit is een aanpassing aan de deels hangende levenswijze van deze zoogdieren. Een goed ontwikkeld staartvlies ontbreekt. Vruchtenetende vleermuizen hebben grote ogen en eenvoudig gebouwde oren. In tegenstelling tot de Insectenetende vleermuizen verplaatsen ze zich dan ook voornamelijk op het gezicht en gebruiken geen echolocatie. Hun gebit is eenvoudig gebouwd (soms gereduceerd). Vruchtenetende vleermuizen leven van vruchten of nectar. Ze komen voor in Afrika, Zuid-Azië en Oceanië.
Afstammingsreeks van de Vruchtenetende vleermuizen
Vruchtenetende vleermuizen Halfapen Toepaja`s Eierleggende zoogdieren Vroege zoogdieren Late zoogdierreptielen Dikkopzoogdierreptielen Dolktandzoogdierreptielen Rugzeilzoogdierreptielen Oerreptielen Oeramfibieën Oerkwastvinnigen Stekelhaaien Oerhaaien Rattenstaartpantservissen Prikken Kaakloze pantservissen Slijmprikken Conodontendieren Lancetvisjes Manteldieren Hoefijzerwormen Oerplatwormen Planula`s Eencelligen met complexe zweephaar Eencelligen met mitochondriën (en celkern) Oer-archaebacteriën Oerbacteriën Ontstaan van het leven
Vulcanodontidae
De Vulcanodontidae zijn de meest primitieve sauropoden. Vulcanodon is van deze groep de best bekende vertegenwoordiger. De Vulcanodontidae hebben nog veel eigenschappen met de prosauropoden gemeen. In de eerste beschrijving van Vulcanodon (in 1972) werd deze soort zelfs nog tot de prosauropoden gerekend. Later werd Vulcanodon op basis van de lengte van een middenvoetsbeentje alsnog bij de sauropoden geplaatst.
Vulcanodon is bekend van de Trias - Jura-grens van Zimbabwe, en de precieze verwantschappen van deze soort met de prosauropoden en de sauropoden zijn nog steeds niet bekend. De schedel en de meeste wervels van Vulcanodon zijn nog niet gevonden, maar zijn wel belangrijk om die vraag te beantwoorden.
Vulcanodon was een viervoeter van ongeveer 10 meter lang. Andere Vulcanodontidae zijn Zhigongosaurus uit China en Ohmdenosaurus uit Duitsland.
Vuurgoudhaan
Wetenschappelijke naam: Regulus ignicapillus
Aantal broedparen in Nederland: 5000-7000 (1998-2000)
Biotoop: rijk oud loofbos of gemengd loof--sparrenbos
Geluid: Vuurgoudhaan Copyright: Wil Heemskerk
vuursalamander
De vuursalamander is duidelijk herkenbaar aan de zwartgele tekening op zijn lichaam, wat een waarschuwing is voor zijn giftigheid en vieze smaak. Hij leeft in bossen. Dit dier heeft een kenmerkende eigenschap. De eieren van het dier ontwikkelen zich namelijk in het lichaam van de moeder. Zodra de larven hier aan toe zijn worden ze in het water uitgezet. Ze verliezen vervolgens hun kieuwen en zetten het bestaan voort op het land.
Wetensch. naam: Salamandra salamandra
Engelse naam: fire salamander
Verspreiding: Europa, Noordwest-Afrika, West-Azië
Voedsel: wormen, slakken en andere ongewervelde dieren
Lengte: 18 - 20 cm
Status: plaatselijk algemeen
Vuursteen
Een van de oudste delfstoffen die mensen gebruikten is vuursteen. Vuursteen is gesteente dat voorkomt in kalkgesteente. Deze relatief goed bewerkbare steensoort wordt vanaf het Paleolithicum gebruikt voor het maken van werktuigen. Tot het midden van de 19e eeuw is vuursteen nog in gebruik geweest voor het maken van vonken in musketten.
Prehistorische vuursteenwinning
In 1881 ontdekte de Belgische archeoloog Marcel de Puydt de prehistorische vuursteenmijn in Rijckholt. De mijn in de oostelijke dalwand aan de Maas was vermoedelijk de belangrijkste winplaats van vuursteen in Zuid-Limburg. De vuursteen komt voor in banken in de Kalksteen van Lanaye en werd vierduizend voor Chr. in het Neolithicum gedolven. De delvers gebruikten het om er gebruiksvoorwerpen voor de jacht en de vlees- en akkerbewerking van te maken. In heel Zuid-Limburg heeft vuursteenwinning in ongeveer tweeduizend mijnschachten plaatsgevonden. Waarschijnlijk heeft de vroegere mijnbouw daar in totaal zon twintig ton vuursteen opgeleverd. Dat was genoeg grondstof voor miljoenen gebruiksvoorwerpen. Uit archeologisch onderzoek bleek dat deze voorwerpen tot op honderden kilometers afstand, tot in Duitsland en Frankrijk, zijn verhandeld en gebruikt.
Prehistorische mijngang in de vuursteenmijnen van Rijckholt. In de pilaar is de ontgonnen vuursteenbank (Kalksteen van Lanaye) zichtbaar, © Felder en Bosch
Hedendaags gebruik van vuursteen
Tegenwoordig wordt vuursteen gebruikt voor de vervaardiging van schuurpapier, wegbedekking en voor het bekleden van trommels die zand of porseleinaarde malen.
Vuurtoren Ameland
Een imposante verschijning op het eiland, de in 1880 van gietijzer gebouwde vuurtoren. Sinds januari 2005 is de toren niet meer door de kustwacht in gebruik, maar wel open voor publiek. De karakteristieke lichtbundels laten nog steeds hun stralen over het eiland schijnen. De vuurtorenwachter zit niet hoog in de toren (camera`s houden de kustlijn nu dag en nacht in de gaten) maar ontvangt bezoekers en vertelt boeiende verhalen over de kustwachtgeschiedenis.
Weblink:
http://www.vuurtorens.net-
Vuurtorens op Schiermonnikoog
In 1853 werden op Schiermonnikoog twee vuurtorens gebouwd. De eerste lichten op de torens werden gestookt met olie. Wanneer de lichten vanaf een schip gezien samenvielen kon de schipper zo tussen de zandbanken van Noordzee naar Waddenzee varen. Maar de zandbanken verplaatsten zich. Daarom werd één van de torens later watertoren. In de vuurtoren die overbleef zit nu de Kustwacht.
Waal en Burg
Polder Waal en Burg ligt in het midden van Texel. Restanten van het voormalige kwelderlandschap zijn er te vinden in de vorm van oude kreken. De begrenzingen van Waal en Burg zijn nog steeds in het landschap aanwezig in de vorm van oude dijkjes. Waal en Burg is grotendeels in beheer bij Natuurmonumenten. Een bekend gedeelte is het Blok. Dit is een moerasgebied in het midden van de polder, dat bekend stond om het voorkomen van de kemphaan.
Wad en kwelder
Vlieland heeft slechts enkele kleine kwelders die hier en daar begroeid zijn met kwelderplanten. Je kunt niet over het wad van de vaste wal naar Vlieland lopen. Het leven op en in de wadbodem, zoals wadpieren, mossels en kokkels is achteruitgegaan. Voor vogels is het wad bij het Posthuys nog steeds enorm belangrijk.
Het wad bij Vlieland
Het meest opmerkelijke wat er over het Vlielander wad te melden is moet wel zijn dat je vanaf de vaste wal niet naar Vlieland kunt lopen. Voor doorgewinterde wadlopers is een tocht van Texel naar Vlieland mogelijk. Je moet dan wel een tij overblijven op een plaat waar het water tijdens hoogwater niet zo hoog komt. Voor de echte professionals is ook een tocht naar de Richel mogelijk. De Richel is een grote zandplaat vlak voor de oostpunt van het eiland. De veerboot maakt altijd een omweg over de Noordzee om de plaat te ontwijken.
Het verdwijnen van de mosselbanken voor de kust is ook een opvallende verandering. De mosselbanken zijn weggevist door Zeeuwse mosselvissers. In de jaren `70 waren de mosselbanken langs de zuidkant van het eiland bij laag water nog goed te herkennen als donkere vlekken op de drooggevallen zandbanken. Na intensieve bevissing door mosselkotters zijn deze geheel verdwenen. Voor de jaren `50 werden mosselen veel gegeten. Als de Vlielanders tegenwoordig mosselen willen eten is het heel lastig om een maaltje bij elkaar te scharrelen. Behalve dat de mossels nu ook als voedsel voor meerdere soorten vogels gemist worden ontberen de jonge eidereenden de banken als rustplaats.
Wadden en slikken
De wadden zijn de delen van de Waddenzee die bij laagwater droogvallen. In het deltagebied noemt men dit landschap `slikken`. In deze getijdengebieden bevindt zich een wijdvertakt stelsel van geulen en prielen met een unieke flora en fauna.
Bij de zeegaten zijn de geulen zeer diep als gevolg van de inslijping door snelstromend water. Verderop wordt de stroomsnelheid lager: de geulen worden minder diep. Deze kleinere geulen vertakken zich tot prielen. Prielen vallen droog bij laag water, de geulen niet. Ook de zandplaten die tussen de prielen liggen vallen dan droog. De zandplaten en de prielen samen vormen het eigenlijke wad.
De bodem van het wad is dichtbevolkt met allerlei soorten bodemdieren. De meeste leven van plantaardig of dierlijk plankton, dat ze uit het zeewater filteren, of van eencellige algen en dieren die op de wadbodem leven. Dat kleine leven is in grote hoeveelheden aanwezig, omdat het profiteert van een voortdurende toevoer van voedingsstoffen via de rivieren en uit de Noordzee. Met iedere vloedstroom komen er nieuwe zwevende slib- en voedseldeeltjes mee die voor een groot deel op de wadplaten bezinken.
Wanneer het wad droogvalt lijkt het of er geen planten groeien op de platen. Toch zijn er miljarden eencellige diatomeeën (kiezelwieren) te vinden. In het voorjaar en de zomer komen ze zó veel voor dat de platen er bruin van zien. Alikruiken, wadslakjes en wadpieren leven er goed van. Ook mosselen, kokkels, nonnetjes en strandgapers zijn op de wadplaten te vinden.
Waddencentrum Pieterburen
Het Noord-Groningse Pieterburen is een centrum van activiteiten op natuur- en milieugebied. De zeehondencrèche is de bekendste. Er zijn ook twee wadloopcentra. Tegenover de botanische tuin (Domies Toen) is het Waddencentrum gevestigd. Dit informatiecentrum wordt beheerd door het Groninger Landschap. Specialiteiten zijn verschillende trektochten door het zeeklei-landschap en de buitendijkse kwelders.
Het Waddencentrum is in mei 1996 heropend. Daarvoor was het bekend als het museum Ten Dijke. Ten Dijke combineerde jarenlang de functie van plaatselijke VVV met de voorlichting rond zeehonden, in aanvulling op een bezoek aan de zeehondencrèche. Ook waren er regelmatig exposities van kunstenaars rond natuur- of milieuonderwerpen. In 1992 opende de zeehondencrèche zelf een publiekstentoonstelling, zodat Ten Dijke vanaf die tijd een nieuwe koers kon gaan varen. Het centrum kwam onder beheer van het Groninger Landschap, en ontwikkelde zich tot het huidige informatiecentrum over natuur, milieu en landschap in Noord-west Groningen.
Het zeeklei-landschap in Noord-west Groningen is gegroeid vanuit het wad. Ooit bewoonde men hier de kwelderruggen en wierden: opgeworpen heuvels op de kwelders. Eeuwenlange landaanwinning zorgde voor steeds meer veiligheid. Deze geschiedenis weerspiegelt zich in het huidige landschap. Sommige dorpjes liggen nog op een wierde; waterlopen verraden hun oorsprong als kwelderslenk en evenwijdig aan de huidige delta-dijk liggen oude zeedijken. Buitendijks ligt de -hier bijzonder slikkige- kwelder, van de eerste wadplaten gescheiden door een diepe geul.
Waddenkust tussen Oost en Ceres
Aan de oostkant van het oude land van Texel ligt een aantal natuurgebiedjes. De gebiedjes liggen tussen de nieuwe op Deltahoogte gebrachte dijk en de restanten van de oude dijk. Van noord naar zuid zijn dat Waagejot, Minkewaal, Zandkes en de Kleiput, de eendenkooi bij Spang, Dijkmanshuizen, Ottersaat, Troelje en de Snippen, Büttikofers Mieland, de Schans en Ceres. In deze terreintjes is de invloed van de zoute kwel goed te zien. Op Ceres na zijn al deze gebieden in beheer bij Natuurmonumenten.
Waddenvereniging
De Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee werd in 1965 opgericht toen de overheid twee dammen tussen Ameland en de Friese kust wilde aanleggen. Een grote groep wadliefhebbers zag dit als de eerste stap in de richting van de algehele inpoldering van de Waddenzee. Het tweedammenplan kon worden tegengehouden. Sindsdien hebben de juristen en actievoerders van de Waddenvereniging ook belangrijke successen geboekt in de strijd tegen de milieuvervuiling, andere inpolderingen, militair gebruik, delfstoffenwinning en visserij. In de statuten staat: `De Waddenvereniging is de enige waakhond van het dynamische waddengebied, het mooiste natuur- en recreatiegebied van West-Europa. De Waddenvereniging communiceert over misstanden, bestrijdt ze en promoot actief verbeteringen en nieuwe ontwikkelingen die het beheer en behoud van dit unieke gebied ten goede komen.`
Belangrijke zaken die de laatste jaren spelen zijn de schelpdiervisserij en gasboringen. Begin mei 2004 moest de voorzitter Henk Tameling nog onverwacht het veld ruimen, nadat hij zich had uitgesproken voor gaswinning, als vaststond dat die geen onherstelbare schade zouden veroorzaken in het waddengebied.
Het laatste nieuws van de Waddenverening staat op de website. Ook kan de nieuwsbrief `Doe Wad` via de e-mail verkregen worden na aanmelding bij redactiewebsite@waddenvereniging.nl
Weblinks
De site van de Waddenvereniging: http://www.waddenvereniging.nl.
Waddenzeeconferenties
De eerste ministersconferentie in het kader van het internationale Waddenzee-beleid was in 1978. In 1982 tekenden de ministers, in Kopenhagen, de Gezamenlijke Verklaring ter Bescherming van de Waddenzee. De daaropvolgende conferenties werkten deze verklaring uit. Een nieuwe doorbraak ontstond in 1991, in Esbjerg, toen besloten werd om te komen tot een gezamenlijk beheersplan voor de Waddenzee. De 10de Trilaterale Waddenzee Conferentie wordt op 2 en 3 november 2005 op Schiermonnikoog gehouden.
In de voorbereiding van de ministersconferenties speelt het Internationale Waddenzee Secretariaat (IWSS), gevestigd in Wilhelmshaven, de hoofdrol. Het IWSS voert het secreatriaat van de Trilateral Working Group (TWG), de groep rijksambtenaren die onderhandelen over de vergaderstukken van de ministersconferenties. Voor Nederland nemen ambtenaren van het Ministerie Landbouw, Natuurbeheer en Visserij deel aan de TWG.
Wetenschappelijke symposia
Eens per drie jaar organiseert het IWSS een wetenschappelijk symposium voor alle instituten die onderzoek doen dat van belang is voor de bescherming van de Waddenzee. Deze wetenschappelijke symposia leveren doorgaans een lange lijst van aanbevelingen op voor de agenda van de ministersconferenties.
Overleg op gemeentelijk en provinciaal niveau
Niet alleen de ministers komen bij elkaar. De provinciale overheden in het waddengebied organiseren van tijd tot tijd zogenaamde `Interregionale Waddenzeeconferenties`. Het beleid van de waddenprovincies wordt er zo veel mogelijk op elkaar afgestemd.
Wadlopen
Bij wadlopen ervaart men het wad: slikkig, nat, en vooral heel indrukwekkend. Onder leiding van een gids wordt in de uren rond laagwater een tocht gemaakt over het wad. Vanaf sommige plaatsen aan de vaste wal kan men een eiland bereiken. Op plaatsen waar dat niet mogelijk is, worden hier en daar zwerftochten uitgezet.
Wadlopen heeft een lange traditie in het waddengebied. Maar wadlopen is niet geheel zonder gevaar. Op sommige plaatsen zak je weg in het slik. Ook het getij kan een gevaar betekenen wanneer men te laat vertrekt. Vanwege deze gevaren en vanwege de verstoring van vogels en zeehonden die wadlopen met zich mee kan brengen, mag er alleen gelopen worden onder leiding van een gids. Deze gidsen behoren bij wadlooporganisaties die jaarlijks een flink aantal tochten organiseren.
Naast het echte wadlopen, wat vaak meer dan tien kilometer wandelen betekent, zijn er ook wadexcursies. Op elk waddeneiland worden vanuit de bezoekerscentra mogelijkheden geboden om met een gids een stukje het wad op te gaan. Tijdens een excursie wordt aandacht besteed aan het ontstaan van de wadden, de dynamiek van het gebied en de planten en dieren die er voorkomen. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan de bedreigingen van de Waddenzee.
Weblinks
De volledige tekst van de provinciale wadloopverordening: http://home.planet.nl/~kwant017-overheid-verordening-
Wadlopen vanuit Pieterburen: http://www.wadloop-dijkstra.nl
Wadlopen vanuit diverse plaatsen http://www.wadgids.
Wadlopen naar Schiermonnikoog
Wadlopen vind vooral plaats naar Schiermonnikoog en Ameland. De tocht naar Schiermonnikoog is langer (17 km) en zwaarder dan die naar Ameland (10 km). Wadlopers lopen over het wantij. Het wantij van Schiermonnikoog liep vroeger naar Friesland. Omdat het eiland zich verplaatst naar het oosten verschoof het wantij ook naar het oosten. Nu loopt het naar Groningen.
Historie
De meest bekende eerste wadlopers naar Schiermonnikoog zijn natuurlijk de schiere monniken. Maar daarvoor moeten mensen het ook al gewaagd hebben. In die tijd kwamen de wadlopers vanuit Friesland. Het wantij liep van het Friese dorp Paessens naar het eiland. Van 1400 tot 1700 heeft het wantij zich verplaatst van de Friese kust naar de Groningse kust. Dit omdat het eiland naar het oosten opschoof. Ook rond 1810 werd het wadlopen wel beoefend. Twee officieren uit het Franse leger, Atthalin en Picot, schreven er over: `In tegenstelling tot Ameland is op Schiermonnikoog de kunst van het wadlopen wel in ere. Bij laagwater met oostenwind kan men van de oostzijde van het eiland droogvoets lopen naar Hornhuizen. De overtocht kost vier uur.`
Nu
Na de Tweede Wereldoorlog gingen steeds meer mensen wadlopen. Ze deden het voor het plezier en de spanning. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw was het enorm populair. Op sommige dagen liepen vele groepen over het wad. Daarom zijn er al vanaf 1972 maatregelen genomen om deze drukte af te remmen. Er zijn nu nog maar zeven wadloop-organisaties die een vergunning hebben voor tochten met grote groepen.
Wadpieren
Wadpieren komen in grote aantallen voor op de wadden en slikken. Ze worden tot 20 centimeter lang. Wadpieren zijn belangrijk voedsel voor vogels en platvissen. Sportvissers gebruiken wadpieren als aas. Wadpieren nemen hapjes van de bodem om daaruit in het darmkanaal het eetbare te verteren. Om aan voldoende voedsel te komen moeten deze dieren veel zand verwerken. Deze worm leeft in een u-vormige buis. Aan de ene kant van de buis eet het dier zand. In het lichaam worden alle eetbare zaken eruit gehaald. De rest perst de worm aan het andere uiteinde van de gang naar buiten in de vorm van de bekende `tandpastahoopjes`.
Namen: Ned: Wadpier (zeepier, leegloper) Lat: Arenicola marina Eng: Lugworm (lobworm, rockworm)Dui: Wattwurm (Köderwurm, Pierwurm) Dan: Sandorm
Wadslakje
Nederlandse naam Wadslakje.
Wetenschappelijke naam Peringia ulvae (Pennant, 1777).
Behoort tot de
Slakken (Gastropoda).
Belangrijkste kenmerken Huisje is vrij dun en klein, opgebouwd uit 6 tot 8 windingen en voorzien van een spitse top. Het oppervlak van de schelp is vrijwel glad, alleen fijne groeilijnen te zien.
Grootte
Tot 0,8 cm.
Kleur
Verse exemplaren geelbruin, aangespoelde exemplaren vaak verkleurd (grijs of blauw).
Voorkomen Is inheems in Nederland. Komt op sommige plaatsen in enorme aantallen voor. In fijn gruis zijn regelmatig lege horentjes te vinden.
Leefomgeving Wadslakjes leven in slikbodems, bij eb graven ze zich in. Behalve aan de kust komen ze ook in de modder van riviermondingen voor. Soms zitten ze ook op wieren of op een harde ondergrond.
Vergelijkbare soorten De soort lijkt een beetje op het vergeten brakwaterhorentje en het opgezwollen brakwaterhorentje. Deze soorten zijn kleiner en veel langwerpiger en zijn te herkennen aan de aanwezigheid van een navel.
Naamgeving Het wadslakje dankt zijn naam aan de plek waar hij leeft, namelijk op slikken en schorren zoals die veelvuldig voorkomen in het waddengebied. Soms wordt de soort brakwaterhorentje genoemd.
Weetjes Wadslakjes drijven met luchtbellen op het wateroppervlak. Als het vloed wordt, drijven ze op een laagje slijm waardoor ze met de stroming worden verplaatst.
Op het strand zijn ze moeilijk te ontdekken. Door gruis mee naar huis te nemen en dat onder een loep uit te zoeken zijn ze te vinden.
Wadslakjes en brakwaterhorentjes
Wadslakjes en brakwaterhorentjes zijn tot 8 mm grote slakjes die massaal voorkomen op het wad en de Zeeuwse slikken. Ze eten zeesla, darmwier en algen van de wadbodem en komen tot op twintig meter diepte voor. Wadslakjes worden door veel dieren in de getijdengebieden gegeten, bijvoorbeeld eenden. De ontlasting van deze slakjes kit het zand en slik aan elkaar en draagt zo bij aan de stabiliteit van de bodem.
Soms vind je aan dijkvoeten in het waddengebied hele banken van het `grijze gruis`. Dit gruis bestaat uit duizenden slakkenhuisjes. Ze zijn het slachtoffer van de wind, die ze bij ondiep water tegen de kant heeft geblazen.
Namen: Ned: Wadslakje (brakwaterhorentje) Lat: Hydrobia spec. (Peringia spec.) Eng: Laver spire shellDui: Wattschnecke Dan: Stor dyndsnegl (muddersnegl)
Wadvisserij
De visserij in het waddengebied richt zich vooral op mosselzaad, mosselen en garnalen. De mechanische visserij op kokkels is in 2005 gestopt. Een enkeling verdient zijn brood met het steken van wadpieren en zagers. In Sleeswijk-Holstein is een gebied van 0,5 km2 aangewezen voor de teelt van Japanse oesters. Naast professionele vissers kom je op de wadden ook veel sportvissers tegen. De visserij in de Waddenzee heeft te maken met tal van regels. De Waddenzee is vóór alles een natuurgebied. De meningen zijn verdeeld over de vraag of de regels de verstoring door de visserij kunnen voorkomen.
In het voorjaar van 1993 besloot de Tweede Kamer, met het aannemen van de Structuurnota Zee- en Kustvisserij, akkoord te gaan met het permanent sluiten van 26% van de Waddenzee en 15% van de Oosterschelde voor de schelpdiervisserij. Meer dan de helft van de kokkels in de Waddenzee lag in de gebieden die voor de kokkelvisserij gesloten waren. Daarnaast moest er, in kokkelarme jaren, minimaal 60 tot 70% van de gemiddelde voedselbehoefte voor de wadvogels beschikbaar zijn. Per jaar werd in de kokkelvisserij tussen de 45 en 68 miljoen euro omgezet.
De mosselvisserij vangt mosselzaad en laat dit op mosselbanken groeien. In het voorjaar produceert een mossel miljoenen eieren. Deze vestigen zich na verloop van tijd op geschikte plekken. De vissers vangen het zaad en leggen het op die plekken die voor hen gunstig zijn. Wanneer de mosselen groot genoeg zijn, worden ze weer opgevist en naar de Oosterschelde vervoerd.
Walrus
De walrus neemt een aparte plaats in binnen de zeehonden en zeeleeuwen. Hij heeft opvallende slagtanden en een borstelsnor. Zijn huid is kaneel-bruin van kleur en wordt lichter naarmate de dieren ouder worden. Ook als de dieren koud zijn (als ze net uit het water komen) zijn ze licht van kleur.
Het voedsel van de walrus bestaat uit bodemdieren, zoals oesters. Hij vindt die op de tast met zijn snorharen. Daarna maakt hij ze vrij door een waterstraal over de bodem te blazen en het schelpdier uit de schelp te zuigen.
Wetensch. naam: Odobenus rosmarus
Engelse naam: walrus
Verspreiding: Noordelijke Atlantische en Stille Oceaan, dicht bij het pakijs
Voedsel: schelpdieren, stekelhuidigen en kreeftachtigen
Lengte: Atlantische walrus: mannetje 3 m, vrouwtje 2,5 m, bij geboorte 140 cm. Pacifische walrus: mannetje 3,6 m, vrouwtje 2,6 m, bij geboorte 140 cm
Gewicht: Atlantische walrus: mannetje 1200 kg, vrouwtje 750 kg, bij geboorte 50 kg. Pacifische walrus: mannetje 1600 kg, vrouwtje 1250 kg, bij geboorte 60 kg
Status: kwetsbaar
Walvisachtigen
Wetenschappelijke naam: Cetacea (orde of onderorde binnen de Hoefdierachtigen, Ungulata)
Walvisachtigen zijn zoogdieren die in het water leven. Ze hebben een gestroomlijnd lichaam zonder achterpoten. De voorpoten hebben de vorm van borstvinnen. De staartvin beweegt horizontaal, in tegenstelling tot de verticale beweging van de staart bij vissen. Veel soorten hebben een rugvin. In plaats van haren, hebben Walvisachtigen een isolerende speklaag. De ademhalingsopening (blaasgat) zit bovenop de kop. Ze hebben geen oorschelpen. Walvisachtigen komen in alle zeeën voor, sommige soorten leven in zoet water. Er zijn twee groepen: de Tandwalvissen (Odontoceti) leven van vis of inktvis; de Baleinwalvissen ofwel Baardwalvissen (Mysticeti) leven van krill (kleine garnaaltjes). Tot de eerste groep behoren de Potvis, Bruinvis en dolfijnen. Tot de laatste groep behoren de Vinvissen, waaronder het grootste zoogdier dat ooit geleefd heeft: de Blauwe vinvis (30 meter lang, 130 ton zwaar).
walvishaai
De walvishaai is een haai en geen walvis. Wel voedt hij zich op dezelfde manier als veel walvissen: door plankton uit het zeewater te zeven. Vanwege deze voedingswijze is deze reusachtig grote haai - verreweg de grootste vis ter wereld - niet gevaarlijk voor mensen.
Bij het planktonzeven zwemmen de walvishaaien vaak rustig nabij het wateroppervlak rond. Daardoor kunnen duikers deze grote haaiensoort regelmatig ontmoeten.
Wetensch. naam: Rhincodon typus
Engelse naam: whale shark
Verspreiding: alle oceanen; vooral tropische en gematigde zeeën
Voedsel: plankton, kleine visjes en inktvis
Lengte: tot 14 m
Gewicht: tot 15.000 kg
Status: kwetsbaar
Walviskaken
De walvisvaart kwam rond het jaar 1600 op gang nadat Willem Barentsz zijn reizen had gemaakt en men de handelswaarde van de walvis ontdekte. In 1614 werd op Vlieland de Noordsche Compagnie opgericht die in feite een soort monopolie had voor de walvisvangst. Eind zeventiende eeuw was deze tak van zeevaart op zijn hoogtepunt. In deze bloeitijd telde het eiland 74 commandeurs (kapiteins op de walvisvaart) onder zijn bevolking. De meesten ervan woonden op West Vlieland.
De Noordse Compagnie had het echter maar gered tot 1642 toen deze werd opgeheven.
Alle activiteiten rond de walvisvaart en de vangstverwerking speelden zich ver van huis in het hoge Noorden af, met Spitsbergen als centrum. Naar de Nederlanden kwamen eindproducten als traan en baleinen. De onderkaakhelften van de baardwalvissen vormden een restproduct. Op de terugreis werden deze botten tegen de mast bevestigd om er beenderolie uit te tappen. Na terugkeer hechtte men weinig waarde aan de afgewerkte botten. Vlieland was een armer eiland dan de andere waddeneilanden. Op Vlieland werden de walviskaken ook wel gebruikt als grafmonument. Dat was goedkoper dan een grafsteen. Maar tegenwoordig maken die grafpalen deel uit van Vlielands cultuurhistorische rijkdom: ze kennen in Europa hun weerga niet.
Walvissen
Walvissen zijn de meest soortenrijke groep zeezoogdieren. Binnen de orde van de walvisachtigen (Cetacea) worden twee suborden onderscheiden: de Mysticeti of Baleinwalvissen (10 soorten) en de Odontoceti of Tandwalvissen (66 soorten).
Illustraties: Rob van Assen - © ArtBoutique. Bekijk de hele oceaancollectie bij ArtBoutique
Samenstelling: Kustvereniging EUCC
Walvissen in de Noordzee
In de Noordzee komt eigenlijk maar één soort walvis algemeen voor: de dwergvinvis. Andere walvissen die stranden op de kusten van de Noordzee zijn altijd dwaalgasten. Daarvan is de potvis de meest voorkomende, maar er zijn ook strandingen bekend van noordse vinvissen en gewone vinvissen. Behalve de soorten die in de Vleet behandeld worden, worden zo nu en dan ook andere walvissen in de Noordzee waargenomen. Op 12 april 2001 spoelde in Nederland bijvoorbeeld een levende jonge blauwe vinvis aan en op Vlieland strandde in juni 2004 een bultrug.
Weblinks:
Meer informatie over walvissen en walvisachtigen is te vinden op de site van de Whale Foundation (in Engels en Nederlands): http://www.whalefoundation.org.
Wandelen op Ameland
Wandelen op Ameland is een avontuur. Al of niet uitgerust met knapzak en natuurgids over flora en fauna, kan de ware natuurliefhebber zijn hart ophalen en zich in alle rust overgeven aan de natuur.
Een boekje met alle wandel- en fietsroutes en historische informatie is verkrijgbaar bij het V.V.V. en in de boekhandel.
Wandelende duinen
Als we duinen niet door beplanting vastleggen, gaan ze aan de wandel. Met name in de Sahel zijn loopduinen een grote bedreiging. Maar hoe loopt zo`n heuvel eigenlijk?
Duinen zijn zandheuvels die door de wind zijn opgeblazen. In Nederland vinden we duinen vooral aan de kust. Daarnaast zijn ze met name op de Veluwe op zandverstuivingen te vinden. Duinen vinden we in grote getale in woestijngebieden. Met name daar kunnen we een merkwaardig verschijnsel goed zien. De duinen lijken te lopen: met de tijd verplaatsen ze zich. Met name in de Sahellanden vormen deze loopduinen een bedreiging. Hele dorpen kunnen ondergestoven raken. Als de duinen weer verder zijn getrokken, komt zo`n dorp weliswaar vrijwel intact weer boven, maar dat is een schrale troost voor de inwoners die jarenlang hun huis onder het zand weten.
Ook in Nederland is overigens ooit een dorp door duinen opgeslokt. In de omgeving van Kootwijk ligt een Middeleeuws dorp onder het zand. De voortdrijvende kracht van de wind
De wind is verantwoordelijk voor het ontstaan van duinen en is ook de drijvende kracht achter loopduinen. De richting waarin duinen lopen wordt bepaald door de overheersende windrichting.
De wind blaast aan de loefzijde van het duin korreltjes omhoog. Als de zandkorrels de top van het duin hebben bereikt, vallen ze aan de lijzijde weer naar beneden. Ze liggen dan in de luwte van het duin en kunnen door de wind niet meer worden opgepakt. Zo wordt het zand korreltje voor korreltje naar de lijzijde van het duin getransporteerd.
Wangerland
Het Wangerland vormt het Friese deel van de Nedersaksische Noordzeekust. Het gebied wordt in het noorden begrensd door het wad aan de zuidkant van het eiland Wangerooge en in het oosten door de Außenjade. In de regio van het Wangerland liggen verschillende natuurgebieden.
De meer dan 600 jaar oude stad Jever was lange tijd de hoofdstad van het Wangerland. In Jever ligt een kasteel dat ook regionaal museum is. In de nabijheid van het kasteel ligt de Jever-bierbrouwerij. Het Hooksieler diep verbindt Jever met het vissersdorp Hooksiel. Vroeger werden goederen van en naar Jever over dit kanaal getransporteerd.
Ontstaansgeschiedenis
Het Wangerland bestaat uit kleigronden van verschillende ouderdom. De jongste kleigronden hebben zich in de voormalige baai van Crildumersiel en in de verlande en ingepolderde delen van de Harlebucht gevormd. De inbreuk van de Harlebucht tussen Neuharlingersiel en Friederikensiel was van groot belang voor de ontwikkeling van de kust van het Wangerland. In het jaar 800 na Chr. kende deze baai zijn grootste uitbreiding. De daaropvolgende landaanwinning en inpolderingen vallen nog te herkennen aan de indeling van de kwelders en sloten.
Weblink
Toeristische informatie over Wangerland: http://www.wangerland.de-
Wangerooge
Wangerooge is het meest oostelijk gelegen eiland van de Oostfriese eilanden. Het hoort bij Nedersaksen en ligt ten oosten van Spiekeroog. Wangerooge is het eiland van de oudste vuurtoren van de Duitse Noordzeekust. Sinds 1800 is het eiland een badplaats. In de Tweede Wereldoorlog kreeg Wangerooge het zwaar te verduren vanwege de strategische ligging aan de vaarroute naar Wilhelmshaven, de thuishaven van de Duitse Marine. Ten zuidoosten van Wangerooge ligt het eilandje Minsener Oog.
Vervoer
Vanuit Harlesiel vaart een veerboot die afhankelijk is van het getij naar Wangerooge. Op Wangerooge kan men vervolgens vanaf de steiger in het westen met een smalspoortreintje naar het dorp in het midden van het eiland rijden. Op het eiland mogen geen auto`s rijden. Bezoekers kunnen hun auto`s in Harlesiel in parkeergarages achterlaten. Wangerooge heeft een kleine luchthaven en er zijn lijnvluchten naar het eiland.
Weblink
Informatie over Wangerooge: http://www.wangerooge.de-index_norm.html
Wantsachtigen
Wetenschappelijke naam: Paraneoptera (onderafdeling van de Gevleugelde insecten, Pterygota).
Wantsachtigen behoren tot de Geleedpotigen (Arthropoda, de groep waartoe bijvoorbeeld ook de spinnen, insekten en duizendpoten behoren). De Wantsachtigen zijn gedurende het Krijtontstaan (ca. 140 tot 65 miljoen jaar geleden) uit de Kakkerlakachtigen.
Onder de wantsachtigen komen veel schadelijke soorten voor de plantenteelt voor (bladluizen, schildluizen, cicaden), maar ook parasieten (luizen, bedwants) en roofdieren (roofwantsen).
Ze hebben vaak een ingewikkelde levenscyclus.
Het zijn gevleugelde insecten, met vliezige of gedeeltelijk verharde voorvleugels. De Wantsachtigen onderscheiden zich van andere insekten, omdat ze een andere vleugeladering hebben. De monddelen zijn meestal zuigend-stekend, soms bijtend.
Waptia
Wetenschappelijke naam: Waptia fieldensis
Waptia is een uitgestorven geleedpotige, die leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het was een kreeftachtig dier, met een gesegmenteerd lichaam. Kop en borststuk werden omgeven door een tweekleppige schaal (carapax). Hij had een lang achterlijf zonder aanhangsels, behalve twee flappen aan de staart. Waptia leefde in zee.
warana
© WWF-Canon - M.Marcovaldi
De warana is een kleine zeeschildpad met een olijfkleurig rugschild. Deze soort is verwant met de nog iets kleinere Kemps zeeschildpad.
Als de warana`s eieren gaan leggen, komen ze massaal op hetzelfde tijdstip het strand op. Juist die concentratie heeft deze schildpad kwetsbaar gemaakt voor eier-roof. Het Wereld Natuur Fonds zet zich in voor de bescherming van deze legstranden.
Wetensch. naam: Lepidochelys olivacea
Engelse naam: olive ridley turtle
Verspreiding: tropische zeeën
Voedsel: kreeftjes, krabben, slakken en vissen
Lengte: 55 - 75 cm
Gewicht: 35 - 45 kg
Status: bedreigd
wasbeer
Wasberen eten van alles dat ze te pakken kunnen krijgen en voelen zich in uiteenlopende gebieden thuis. Van het bos tot de stad en van woestijn tot rivier.
Wasberen zijn bijzonder handig en kunnen kasten, afvalbakken of rugzakken in een mum van tijd leegroven. Vandaar dat voedsel op veel plekken in de VS `raccoon-proof` moet worden opgeborgen.
Ook uit het klimmen of het vangen van rivierkreeften blijkt de handigheid van wasberen. Het is ook geen wonder dat gevangen wasberen geregeld ontsnappen. Hierdoor leven er in Europa verschillende wasbeerfamilies en duiken ze ook wel eens op in Nederland.
Wetensch. naam: Procyon lotor
Engelse naam: raccoon
Verspreiding: van zuidelijk Canada tot Midden-Amerika
Voedsel: rivierkreeft, kleine dieren, fruit, noten en afval
Lengte: 40 - 65 cm, staart 30 cm
Gewicht: 3 - 8 kg
Status: algemeen
Water
Grachten, kanalen en vijvers vormen de biotoop voor een grote verscheidenheid aan organismen, variërend van waterplanten die op het water drijven, tot micro-organismen die in het water leven. Bacteriën, watervlooien en andere micro-organismen geven het water een zelfreinigend vermogen. Ze breken bestanddelen af die in het water terecht komen en houden het water zo schoon en helder.
Waterpartijen
Grachten, kanalen, singels, slootjes en vijvers vormen zelfstandige biotopen met een grote verscheidenheid aan levensvormen, zowel op als onder water.
Sinds de jaren `70 van de vorige eeuw mag er door huizen en fabrieken niet meer openlijk geloosd worden op het water in de stad.
Rioolwater komt nu terecht in zuiveringsinstallaties en wordt pas daarna op het oppervlaktewater geloosd. Het water in de stad is nu schoner en doorzichtiger dan in de middeleeuwen, toen er nog geen fabrieken waren maar de grachten wel als open riool werden gebruikt. Dankzij het heldere water hebben zichtjagers als snoek en baars hun weg naar de stad teruggevonden.
Kademuren
Op kademuren in oude binnensteden zijn vaak bijzondere varens als steenbreek te vinden en andere planten die van een vochtige omgeving houden.
De planten halen mineralen uit de gemetselde voegen, waar ze met hun wortels in vast zitten.
Natte ruigte
Drassige natuur met ruige begroeiing en soms riet.
Natte ruigtes zijn vaak midden in de stad te vinden langs grachten die slecht worden onderhouden. Op zulke plekken schieten vaak wilgen uit de grond die met hun over het water hangende takken een ideale nestgelegenheid bieden aan futen en meerkoeten.
Waterbouw op zee
Onder waterbouw op zee verstaat men activiteiten als het opwerpen van kunstmatige eilanden, het maken van kunstmatige riffen en offshore windmolenparken en baggerwerkzaamheden, bijvoorbeeld ten behoeve van het op diepte houden van vaargeulen.
Waterdrieblad
Waterdrieblad is een zeldzame plant die wettelijk beschermd is. De moerasplant groeit op veen- en zandgrond, laagland, moerassige weiden en aan slootkanten. In de duinen vindt men hem vooral in natte duinvalleien. Waar waterdrieblad voorkomt is er sprake van weinig bemesting. De nectar in de bloem trekt vele hommels en bijen aan terwijl de vogels geïnteresseerd zijn in de bessen van de plant.
Namen: Ned: Waterdrieblad Lat: Menyanthes trifoliata Eng: Bogbean (buckbean) Fra: Trefle d`eauDui: Sumpfbitterklee (Dreiblättriger Fieberklee) Dan: Bukkeblad
Waterhoen
Wetenschappelijke naam: Gallinula chloropus
Aantal broedparen in Nederland: 40.000-55.000 (1998-2000)
Biotoop: overal bij water met rijke oeverbegroeiing
Waterhuishouding
Onderwerpen:
waterstromingen
Weblink
Site met veel gegevens over stoffen in de Nederlandse wateren: http://www.waterbase.nl/