Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


Wormsalamander
Op 20 oktober 1975 was de Nederlandse bioloog A. Stumpel in het tropische regenwoud van Suriname op zoek naar kikkers. Hij zocht vooral onder de stenen aan de voet van de Irenewaterval op de Brownsberg. Kikkers vond hij niet, maar wel een vreemd wormvormig dier. Het was 16 cm lang, afgeplat met een heel kort staartje, bruin van kleur met op iedere zijkant een gele streep. Bovenop de kop bevond zich een gele vlek en ook de bovenlippen waren geel. Het lichaam had welgeteld 384 dwarsplooien en nog eens elf plooien op het korte staartje. Omdat hij het dier niet thuis kon brengen, besloot hij het mee te nemen naar Nederland.
Wormsalamander
In het toenmalige Rijksmuseum van Natuurlijke Historie werd het dier gedetermineerd als de wormsalamander Rhinatrema bivittatum (Guérin Ménéville, 1830 - 1837). Tot dat moment waren slechts twee exemplaren van deze soort bekend, beide in het Musée Nationale d`Histoire Naturelle te Parijs: het zogenoemde holotype uit Cayenne, Frans-Guyana en een exemplaar dat in 1899 aan de rivier de Boven Lunier in het Tumuc Humac-gebergte in Amapa, Brazilië, werd verzameld. Het Surinaamse exemplaar, dat nu deel uitmaakt van de collecties van het Nationaal Natuurhistorisch Museum, was zodoende het derde bekende exemplaar van deze soort. Een vierde exemplaar werd in 1976 verzameld in Winiperu in Guyana en bevindt zich in het Natural History Museum in Londen. Het Leidse exemplaar is een onvolwassen mannetje, de drie andere exemplaren zijn volwassen vrouwtjes.

Wormweekdieren
Andere naam: Wormmollusken Wetenschappelijke naam: Aplacophora (klasse binnen de Weekdieren, Mollusca)
Wormweekdieren zijn slakken met een wormvormig lichaam. Ze hebben geen uitwendige schelp. De bouw van hun spieren lijkt op die van Platwormen. Door het bezit van een rasptong (radula), mantel, mantelholte en voet worden ze ingedeeld bij de Weekdieren. Wormweekdieren leven op de zeebodem. Ze voeden zich met micro-organismen of Neteldieren.

Wortelduizendpoten
Wetenschappelijke naam: Symphyla (klasse binnen de Duizendpootachtigen of Veelpoten, Myriapoda)
Wortelduizendpoten behoren tot de geleedpotigen. Het zijn enkele millimeters kleine, witte duizendpootachtigen. Ze zijn blind. Hun lichaam bestaat uit 14 segmenten en draagt 12 paar poten. Het voorlaatste segment heeft aanhangsels met spinklieren. Wortelduizendpoten leven in de bodem of strooisellaag van plantenwortels of strooisel. Sommige soorten zijn schadelijk voor landbouwgewassen.

Woudaap
Wetenschappelijke naam: Ixobrychus minutus
Aantal broedparen in Nederland: 10-30 (1998-2000)
Biotoop: moerassen, vaak met bomen, struiken, riet en drijvende vegetatie
Geluid: Woudaap Copyright: Wil Heemskerk

Woudpolder
Een onopvallend, maar rijk stuk weidegebied is de Woudpolder gelegen ten noordwesten van Hippolytushoef. Aan de waddendijk ligt middenin het gebied de plaatselijke ijsbaan. Ook al is het gebied landschappelijk weinig opvallend, het is vaak een gebied waar grote groepen vogels gezien kunnen worden. `s Winters zitten er altijd wel groepen rotganzen. Vooral in voor- en najaar kunnen er flinke groepen overtijende wadvogels zitten en verder is het gebied in het voorjaar rijk aan weidevogels. Met name voor de grutto is dit een van de belangrijkste gebieden op Wieringen.

Wrakken
Op de bodem van de Noordzee liggen vele duizenden scheepswrakken. In de vaarwegen zijn het gevaarlijke obstakels, en uit recentere wrakken lekt vaak olie of andere verontreinigende stoffen. De wrakken die de meeste problemen veroorzaken worden verwijderd, maar de meeste blijven liggen. Omdat de Noordzee voor een belangrijk deel uit zand- en slib bestaat, bieden wrakken onderdak aan planten en dieren die niet op zachte bodems kunnen groeien. Zee-anemonen, poliepen, zakpijpen, sponzen, krabben en kreeften zijn er volop te vinden. Er komen ook veel vissen op af, waaronder kabeljauw.
Wrakken (overlast)
Bodemvissers moeten oppassen bij wrakken: de kans op het verspelen van het vistuig is niet denkbeeldig. Zo raakten begin augustus 2000 beide netten van de Helderse viskotter HD 68 verstrikt in een scheepswrak. Een van de netten werd gekapt, maar dit mocht niet baten. De kotter zonk naar de bodem van de Waddenzee. Een paar dagen later is het schip geborgen.
Ook vormt een wrak in een scheepvaartroute een gevaar voor diep stekende vaartuigen. Zo liep begin 2003 de enkelwandige tanker Vicky van 70.000 ton op het wrak van de Tricolor in Het Kanaal. De schade viel mee, maar de kustwacht meldde dat dit net zo goed een olieramp had kunnen worden. Eerder was al het Duitse vrachtschip Nicola in aanvaring gekomen met het wrak van de Tricolor.
Weblinks
Engelse database met gegevens over wrakken: http://www.ukdiving.co.uk-wrecks-index.php
Er zijn verschillende duikclubs en -scholen die duiken op, en informatie verzamelen over de wrakken op de bodem van de Noordzee.

wrattenzwijn
Het wrattenzwijn heeft een opvallende kop met drie paar kraakbeenachtige `wratten`, waarvan één paar op de onderkaak. Deze knobbels zijn bij het mannetje het meest uitgesproken, net als de grote slagtanden. Deze zijn doorgaans langer dan 30 cm maar het record staat op 68 cm!
Wrattenzwijnen zijn vooral te vinden in open terrein en zijn voornamelijk overdag actief. Ze eten vaak genield op de voorpoten. Wrattenzwijnen houden erg van modderbaden, maar hun nest is altijd zeer schoon. Ze slapen meestal in holen, waar ze achterwaarts naar binnen gaan. Op deze manier kunnen ze een potentiele aanvaller direct te lijf gaan met hun slagtanden.
Andere namen: knobbelzwijn
Wetensch. naam: Phacochoerus africanus; Phacochoerus aethiopicus
Engelse naam: warthog
Verspreiding: savannegordel Afrika: van Ethiopië tot Senegal in het noorden tot Zuid-Afrika in het zuiden
Voedsel: kort gras, wortels, soms vruchten en bessen
Lengte: schouderhoogte 65 - 85 cm, lengte 0,9 - 1,5 m, staart 25 - 50cm
Gewicht: 50 - 150 kg
Status: algemeen

wrattig hoornkoraal
De poliepen van dit zachte koraal vormen waaiervormige kolonies. Meestal zijn deze zalmroze tot lichtoranje, maar er komen ook witte exemplaren voor. Als de poliepen zich hebben teruggetrokken ziet het oppervlak er bobbelig (`wrattig`) uit. De kolonie groeit langzaam: ongeveer 1 cm per jaar.
Andere namen: oranje hoornkoraal
Wetensch. naam: Eunicella verrucosa
Engelse naam: warty gorgonian; common sea-fan
Verspreiding: oostelijke Atlantische Oceaan (Schotland tot Angola); zeldzaam in Middellandse Zee
Voedsel: plankton
Lengte: 25 - 30 cm, max. 80 cm

Wulk
De wulk is een grote zeeslak die behoort tot de normale bodemfauna van de Noordzee. Het huisje van een wulk kan 15 centimeter lang worden, maar de helft daarvan is een meer gebruikelijke maat. Het huisje heeft een zwak geruit patroon, de kleur is variabel in alle schakeringen tussen wit en zwart. Een wulk kan zo`n 30 jaar oud worden. Deze slak is bijzonder gevoelig voor overbevissing, het omwoelen van de zeebodem en voor giftige stoffen zoals tributyltin. Door een combinatie van deze oorzaken is de wulk uit het Nederlandse kustgebied en de Waddenzee verdwenen.
Gevoeligheid van wulken voor gif
Onderzoekers van het koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee ( NIOZ) ontdekten tijdens verschillende tochten op de Noordzee vrouwelijke wulken met penisachtige uitgroeisels. Hun hormoonhuishouding was dermate verstoord, dat zij niet of nauwelijks meer tot eierproductie in staat waren. Dit verschijnsel heet imposex. Het kwam opvallend vaak voor in de buurt van de drukke scheepvaartroutes. Men vond uit dat het verschijnsel wordt veroorzaakt door tributyltin (TBT), een gifstof die wordt gebruikt in de verf die de aangroei van zee-organismen op schepen moet tegengaan. Op het NIOZ onderzocht Berend Mensink het verband tussen tributyltin (TBT) en wulken door de slakken bloot te stellen aan verschillende concentraties TBT. De wulk leeft vooral in de bodem, zodat hij vermoedelijk vooral via de bodem met TBT in aanraking komt. De wulk leeft bovendien lang. De onderzoekers vermoeden dat het optreden van de gevolgen van blootstelling aan TBT daardoor langer kan duren.

Wulk
Nederlandse naam Wulk.
Wetenschappelijke naam Buccinum undatum (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de 
Slakken (Gastropoda).
Belangrijkste kenmerken Grote, dikke schelp met 7 of 8 windingen. Tussen de windingen loopt een diepe naad. De mondopening beslaat bijna de helft van de schelp en loopt uit in een siphokanaal. Op het oppervlak zitten horizontale ribben en duidelijke verticale groeilijnen. Vaak zitten bovenaan de schelp ook nog verticale ribben.
Grootte Tot 11 cm hoog en 7 cm breed.
Kleur Geelwit met donkere vlekken. Aangespoelde wulken zijn vaak donkerblauw, doordat ze lang op de bodem van de zee hebben gelegen.
Voorkomen in Nederland Levend zeldzaam; lege wulkenhuizen spoelen wel regelmatig aan.
Aangespoelde wulkenhuizen. Foto: Jos van den Broek.
Voorkomen in de tijd
De wulk was vroeger een algemeen voorkomende Nederlandse soort, maar de aantallen zijn afgenomen door visserij en vervuiling, onder meer door antifouling. Dit is een giftige stof die op scheepsrompen wordt aangebracht om aangroei van mosselen, pokken en andere zeedieren tegen te gaan. Vrouwelijke exemplaren veranderen door deze giftige stof in pseudo-mannetjes, waardoor de voortplanting verstroord raakt.
Leefomgeving
Wulken leven op zachte bodems zoals modder en zand, tot op enkele honderden meters diepte.
Vergelijkbare soorten
De wulk lijkt op de Noordhoren. De Noordhoren is echter groter en vertoont meer reliëf op de schelp. Levende wulk uit de Oosterschelde.

Wulp
De wulp is de grootste Europese steltloper. Het terrein waar wulpen broeden bestaat uit open duinen, heidevelden, stuifzanden of grasland. Bij grasland stelt de wulp geen extreme eisen aan het vochtgehalte. Het voedsel van wulpen bestaat in het binnenland uit insecten en wormen. Op het wad worden kreeftachtigen, krabben en wadpieren gegeten.

Namen: Ned: Wulp Eng: Eurasian Curlew Fra: Courlis cendréDui: Großer Brachvogel Dan: Stor regnspove Nor: Storspove Fries: Wylp Ital: Chiurlo Lat: Numenius arquata

Wulp
Wetenschappelijke naam: Numenius arquata
Aantal broedparen in Nederland: 6400-7400 (1998-2000)
Biotoop: kleinschalig akkerlandschap, vochtige heide en vochtige duinvalleien
Geluid: Wulp

Wurster kust
De Wurster Kust, die bij Nedersaksen hoort, strekt zich uit van Bremerhaven tot aan Cuxhaven. De Außenweser en het Wurster Wad vormen de grens van dit gebied in het westen, de heuvelachtige zandgronden in het oosten. Langs de Wurster kust liggen verschillende bezienswaardige natuurgebieden.
De naam van het Land Wursten is afkomstig van de Wurten of Warften: de Noord-Duitse benaming voor terpen. De vroegere bewoners bouwden hun huizen op terpen. De oudste terpen in dit gebied zijn zo`n 2000 jaar geleden gebouwd en hebben een grote cultuurhistorische waarde.
De terpen zijn niet in één keer gebouwd, maar werden in de loop der eeuwen permanent opgehoogd. Bij opgravingen, bijvoorbeeld op de Feddersen Wierde, zijn de overblijfselen van vroegere nederzettingen over elkaar heen liggend aangetroffen.
In de 11e of 12e eeuw werd de eerste dijk aangelegd. De aangroei van het buitendijkse gebied, noordelijk van de knik in de kust bij Solthörn, maakte het later mogelijk om verder zeewaarts gelegen dijken aan te leggen. Tegenwoordig zijn in dit kustgebied nog tot 7 achter elkaar gelegen slaperdijken te zien. De historie van de huidige zeedijk gaat terug tot ongeveer 1625. De dijk werd telkens weer doorbroken tijdens stormvloeden. Daarom werd hij meerdere keren verhoogd en versterkt. Tegenwoordig is de dijk 9 meter hoog.
Weblink
Site over de recreatiemogelijkhden in het Wurster Land: http://www.cuxland.de-urlaubsregionen-wurster_land.html

yak
De yak is een rund dat voorkomt op grote hoogten in de Himalaya: tot 6000 meter. Yaks hebben een langharige, zwarte vacht en ook de hoorns - soms bijna een meter lang - zijn donker. In Zuid- en Oost-Azië wordt de gedomesticeerde yak door veel volkeren als huisdier gehouden voor vlees, wol en melk en als lastdier.
De wilde yak is een stuk groter dan de tamme. In het wild is deze diersoort erg zeldzaam geworden: er zijn er naar schatting nog maar zo`n 500 op enkele afgelegen delen van het hooggebergte.
Yaks leven van nature in kudden van 20 tot 200 koeien en kalfjes, waar enkele stieren zich in de paartijd bij aansluiten.
Andere namen: jak; bromrund
Wetensch. naam: Bos grunniens; Bos mutus
Engelse naam: yak
Verspreiding: Himalaya, Tibet
Voedsel: gras, kruiden, mossen
Lengte: kop-romp tot 3,3 m, staart 60 cm, schouderhoogte 2 m
Gewicht: tot 525 kg
Status: kwetsbaar

Yohoia
Wetenschappelijke naam: Yohoia tenuis
Yohoia is een uitgestorven geleedpotige, die leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Hij had een langgerekt lichaam met 13 segmenten en lobvormige aanhangsels, die op kieuwen leken. De kop werd omgeven door een kopschild, en droeg bijzondere grijpaanhangsels, elk met 4 stekels. Yohoia leefde in zee.

Zaadruilbeurs
Wilt u meer biodiversiteit in uw eigen tuin? Via de zaadruilbeurs van de Nationale Proeftuin kunt u andere tuinders vragen of zij plantenzaad naar u toesturen. Gratis. Wilt u de biodiversiteit in uw tuin over Nederland verspreiden? Biedt uw plantenzaad dan op de zaadruilbeurs aan. Ga naar de Zaadruilbeurs van de Nationale Proeftuin

Zaadvorming en zaden
Hogere planten produceren zaden om zich voort te planten en te kunnen overleven. Een zaad bestaat uit een beschermend omhulsel, waarin zich een embryo en een rantsoen reservevoedsel bevinden. Zaadknoppen
Zaadplanten kenmerken zich door de vorming van zaden. Dit in tegenstelling tot sporenplanten als varens en mossen. Een zaad ontstaat uit een zogenaamde zaadknop, na bevruchting van de eicel die zich erin bevindt. Bij bepaalde planten, bijvoorbeeld coniferen, zijn de zaadknoppen onbedekt of `naakt`. Ze behoren tot de hoofdgroep der naaktzadigen (Gymnospermae). De tweede hoofdgroep, die der bedektzadigen (Angiospermae) of bloemplanten, is veel groter. Bij deze groep zitten de zaadknoppen netjes opgeborgen in een beschermend omhulsel, het vruchtbeginsel. Dit vernauwt zich naar boven toe meestal tot één of meerdere zogenaamde stijlen. Het open, vaak enigszins afgeplatte uiteinde van de stijl heet stempel. Vruchtbeginsel, stijl en stempel vormen samen de stamper.
Het aantal zaadknoppen per vruchtbeginsel, en later dus ook het aantal zaden per vrucht, varieert sterk. Zo hebben kersen slechts één zaad, de pit, terwijl tomaten zeer veel zaden bevatten. Zaadvorming
Bevruchting van de eicel vindt plaats via bestuiving met stuifmeel, ook wel pollen genoemd. Bestuiving gebeurt door de wind of door insecten, in de tropen ook wel door vogels of vleermuizen. Bij naaktzadigen komen stuifmeelkorrels na geslaagde bestuiving direct op de onbedekte zaadknop terecht en ontkiemen daar.

Zaagje
Nederlandse naam
Zaagje.
Wetenschappelijke naam
Donax vittatus (Da costa, 1778).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een stevige, driehoekige schelp met een brede en een spitse kant. De onderrand is duidelijk gekarteld. Het oppervlak heeft fijne groeven en groeilijnen.
Grootte
Tot 4 cm lang en 1,6 cm hoog.
Kleur
Paarsoranje met een bruingroene opperhuid. Exemplaren die aanspoelen zijn vaak bruin of zwart verkleurd.
Voorkomen in Nederland
Losse kleppen spoelen langs de hele kust aan, doubletten af en toe in grote hoeveelheden. De soort is plaatselijk algemeen, maar is gevoelig voor lage watertemperaturen.
Leefomgeving
Zaagjes leven ingegraven in het zand, tot 25 meter diepte. De afgeknotte zijde ligt evenwijdig aan het grondoppervlak. Onder gunstige omstandigheden kunnen zaagjes zich zeer snel vermenigvuldigen. In koude winters gaan grote aantallen dood.
Vergelijkbare soorten
Op de Waddeneilanden wordt soms het Glad zaagje als fossiel gevonden. Deze soort heeft een veel minder gekartelde onderrand en een gladder oppervlak.
Naamgeving
De naam verwijst naar de onderrand van de schelp die aanvoelt als een fijngertand zaagje.
Weetjes
Zaagjes bewegen zich ingegraven in het zand voort. Dit is goed te zien in vochtig zand, waar het schelpje een dun spoortje achterlaat. Ze filteren voedsel uit het water. Zaagjes zijn eetbaar.
Referenties

Veldgids Schelpen Bruyne, R.

Zaagje
Het zaagje leeft ingegraven in de bodem van wat dieper zeewater. Hij komt voor tot 30 meter diepte en leeft vrijwel uitsluitend in de zuidelijke Noordzee. Zaagjes leven van organisch afval en plantaardig materiaal op de zeebodem, groeien snel en zijn eetbaar. Ze worden hooguit 4 centimeter lang. Na vorst of aflandige wind kunnen honderden levende en dode zaagjes aanspoelen op het strand. Ook na een zandsuppletie kunnen levende zaagjes aangetroffen worden.
Namen: Ned: Zaagje Lat: Donax vittatus Eng: Banded wedge shellDui: Sägezähnchen (Dreiecksmuschel) Dan: Kilemusling

zaagvis
De zaagvis is een rog, maar lijkt meer op een haai met een lange zaagvormige snuit. De mond en kieuwspleten zitten echter zoals bij de andere roggen aan de onderzijde van de kop.
De zaag dient om de bodem mee om te woelen. Ook maaien ze er wel mee door een school vis, waarna ze de geraakte vissen die naar beneden dwarrelen opeten. Als de zaagvis aangevallen wordt, verdedigt hij zich soms door met zijn zaag te slaan.
Zaagvissen zijn levendbarend. Het zaagje van de jonkies is bij de geboorte afgedekt met een vlies om de moeder niet te verwonden. 
Wetensch. naam: Pristis spec.
Engelse naam: sawfish
Verspreiding: kusten en riviermondingen Atlantische, Indische en Stille Oceaan
Voedsel: vis, ongewervelden
Lengte: 6 m
Gewicht: 300 kg
Status: bedreigd

zadeljakhals
De zadeljakhals dankt zijn naam aan de zwarte vlek op zijn rug, die op een zadel lijkt. Hij jaagt veel op pasgeboren kalveren van runderen, maar ook op kleinere prooien. Als ze in de buurt van andere grote jagers leven, willen ze ook nog wel eens de restjes opeten.
Andere namen: sjabrakjakhals
Wetensch. naam: Canis mesomelas
Engelse naam: black-backed jackal
Verspreiding: centraal en zuidelijk Afrika
Voedsel: kleine zoogdieren, vogels, eieren, insecten, reptielen, aas
Lengte: 45 - 90 cm, staart 30 - 35 cm
Gewicht: 10 kg
Status: algemeen

Zadelrob
Zadelrobben zijn nauw verwant aan de gewone zeehond, maar ze komen niet in de Noordzee voor. Slechts een enkele keer wordt een dwaalgast langs de Nederlandse kusten gesignaleerd. De mannelijke zadelrob heeft een zadelvormige zwarte vlek op de rug. De wijfjes en de jongen hebben een minder opvallend patroon van zwarte of bruine vlekken. Beide geslachten kunnen 1.70 meter lang worden en 130 kilo zwaar; ze worden 30-35 jaar oud.
Van 1987 tot 1991 zijn opvallend veel zadelrobben gestrand. Langs de Nederlandse, Duitse, Deense en noord-Franse kust samen werden 35 strandingen gemeld. Vrijwel alle meldingen komen uit maart of april. De Nederlandse strandingen staan in onderstaande tabel. Zo`n invasie heeft zich volgens P. van Bree van het Zoölogisch Museum in Amsterdam ook voorgedaan in de jaren 1901-1903. Ook toen kwamen volwassen zadelrobben in meer dan normale aantallen naar het zuiden. Tussen de invasies door is er alleen sprake van een enkele dwaalgast.
Weblink
Voor meer informatie over de zadelrob: http://www.pinnipeds.org-species-harp.htm.
Namen: Ned: Zadelrob Eng: Harp seal Fra: le Phoque du GroenlandDui: Sattelrobbe Lat: Phoca groenlandica (Pagophilus groenlandica) Dan: Grønlandsæl Nor: Grønlandssel

zadelrob
De mannetjes van deze zeehondensoort zijn zilvergrijs met een donkerbruine band over de rug en flanken (het `zadel`) en een donkere kop. Bij vrouwtjes zijn de kop en de band lichter van kleur. De pups worden geboren met een zijde-achtige witte vacht.
Om het bont van de jongen is lang op de zadelrob gejaagd. De jacht op de pups voor het bont is nu verboden. Wel worden er nog steeds op oudere dieren gejaagd. Ondanks dat is de zadelrob talrijk: er zijn er naar schatting 2 miljoen.
Wetensch. naam: Phoca groenlandica
Engelse naam: harp seal
Verspreiding: Noordelijke Atlantische Oceaan, geconcentreerd in 3 gebieden: Barentsz Zee, Oostelijk Groenland en Oostelijke Canada
Voedsel: vis (veel verschillende soorten), krill en andere kreeftachtigen
Lengte: 169 cm, bij geboorte 80 - 85 cm
Gewicht: 130 kg, bij geboorte 10 - 11 kg
Status: algemeen

Zaden in rust
Zaadverspreiding is een ruimtelijk proces. Zaden reizen echter niet alleen in ruimte maar ook in tijd. Dit kan dankzij de zaadrust. Zowel vertrek als aankomst vergen bij zo`n `droomreis` een goede afstemming op de omgeving. Zaadrust
Zaadplanten kunnen perioden zonder groei overbruggen in de vorm van zaad. Sommige zaden zijn maar enkele dagen kiemkrachtig, zoals die van veel planten in het tropisch regenwoud. De omstandigheden om te kiemen zijn daar immers bijna altijd gunstig. Andere zaden kunnen zeer lang in rust blijven, in afwachting van betere tijden. Zo zijn er in China en Japan in dikke veenlagen zaden gevonden van de lotusbloem, Nelumbo nucifera. Deze ontkiemden, na een rust van 2000 jaar, binnen enkele dagen. En in Amerika, in de Yukon, zijn zaden van Lupinus arcticus aangetroffen in een bevroren lemminghol, tezamen met dierlijke resten van 10.000 jaar oud. Ook deze zaden bleken nog kiemkrachtig. Moeilijke tijden
In onze streken vormen de meeste planten zaden voordat de winter invalt. Deze zaden blijven in rust totdat het groeiseizoen weer aanbreekt. Zo zorgen eenjarige planten voor voldoende nakomelingen in het volgende voorjaar. En ook voor meerjarige planten is het een goede garantie op nakomelingen voor het geval ze de winter niet zouden overleven. Het zaad is meestal goed beschermd tegen vorst. Het bevat weinig vocht en veel vet en heeft vaak een stevige huid. Moeilijke plekjes
Zaden komen niet altijd direct terecht op een plekje waar ze kunnen kiemen en uitgroeien tot een volwassen plant.

Zagers
Er zijn verschillende soorten zagers. De grote of groene zager kan tot 40 cm lang worden. De gewone zager of zeeduizendpoot (foto) wordt 20 cm. Zagers komen algemeen voor op de bodem van de Waddenzee en Noordzee. Het zijn roofwormen die leven van kleine bodemdieren. Zagers zijn gewild aas voor zeevissers. Omdat deze soort moeilijk te steken is en de vis er zeer goed in bijt, ligt de prijs voor zagers hoger dan die voor wadpieren. Door deze hoge prijs is het interessant om zagers te gaan kweken.
Namen: Ned: Zager (zeeduizendpoot) Lat: Nereis spec. Eng: Rag-worm (king rag, estuary rag-worm, clamworm)Dui: Seeringelwurm Dan: Børsteorm (frynseorm)

Zakjeszwammen
Andere naam: Ascomyceten Wetenschappelijke naam: Ascomycota

Morielje

Zakjeszwammen vormen een grote groep van schimmels. Ze dragen zakvormige cellen (asci) met elk meestal acht geslachtelijke sporen (ascosporen). Deze ascosporen zijn maximaal ongeveer 0.25 mm lang, maar doorgaans veel kleiner. Naast - of in plaats van - ascosporen produceren veel soorten ongeslachtelijke sporen (conidiën). Zakjeszwammen variëren van eencellige, microscopische soorten tot veelcellige soorten die grote, paddenstoelachtige vruchtlichamen (ascocarpen of ascomata) kunnen vormen.
Sommige soorten veroorzaken ziekten bij plant, dier en mens. Anderen zijn economisch belangrijk omdat ze onmisbaar zijn voor de productie van bijv. brood en alcoholische dranken (gisten), antibiotica leveren (zoals de Penseelschimmel die penicilline levert) of eetbaar zijn (morielje, sommige truffels).

Zalm
De zalm kan flinke afmetingen bereiken, hij wordt maximaal 1,50 meter lang. Zalmen eten haring, spiering en kreeftachtigen. Een zalm brengt zijn eerste levensjaren door in zoet water, daarna trekken ze de zee op. Na één tot drie jaar trekken ze terug naar de plaats waar ze zijn geboren om daar te paaien. Over hun verblijfplaats op zee is nog niet veel bekend. Uit vangst van gemerkte exemplaren blijkt dat een groot aantal zalmen naar de Groenlandse wateren trekt, duizenden kilometers van hun paaiplaatsen.
De zalm staat als verdwenen diersoort op de Nederlandse Rode Lijst van beschermde zoetwatervissen.
In tegenstelling tot Pacifische zalmen sterven Europese zalmen niet direct na het paaien, waardoor ze meestal nog een tweede keer de lange reis naar hun paaiplaatsen in de rivieren kunnen ondernemen.
Zalm en zeeforel zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Volgens een vuistregel is een zalm wel aan zijn staart op te tillen, een zeeforel niet. De staartwortel van zeeforellen is namelijk bijna net zo dik als de staartpunt (en ontglipt dus makkelijk), terwijl de staartwortel van de zalm, omdat die dunner is, juist een mooi handvat vormt.
Waarom zalmen zo ver trekken is onduidelijk. Er is wel een groot voedselaanbod bij Groenland, maar dat is op sommige plaatsen in de Noordzee ook het geval. Er wordt wel gesuggereerd dat de trekroute erfelijk vastligt en nog stamt uit de tijd dat de Noordzee grotendeels land was (15.000-20.000 jaar geleden). De mondingen van de rivieren kwamen toen in de Atlantische oceaan uit en Groenland was dus minder ver van de mondingen verwijderd.

Zalmachtigen
Wetenschappelijke naam: Protacanthopterygii (superorde binnen de Echte beenvissen, Teleostei)
Zalmachtigen zijn Straalvinnige beenvissen (Actinopterygii) die worden gekenmerkt door een `vetvinnetje` tussen de rugvin en staart. Ze hebben geen stekels. De buikvinnen zijn ver van de borstvinnen naar achter geplaatst. Ze zijn in het bezit van een zwemblaas. Hun bovenkaak kan niet worden uitgestulpt. Tot deze groep behoren de Zalmen (Salmoniformes), Snoeken (Esociformes) en Smeltachtige vissen (Osmeriformes). Ze komen zowel voor in zee als zoet water. Sommige soorten trekken van zee naar zoet water voor de voorplanting.

Zand
Zand is korrelig afbraakmateriaal van gesteenten. We gebruiken het voor zeer veel doeleinden, bijvoorbeeld in beton- en metselmortels, in asfalt, als ophoogmateriaal voor bouwterreinen of wegfunderingen en in bouwstenen. Het Nederlandse zand bestaat meestal uit een mengsel van silt, klei en grind. Zand kan ook schelpen bevatten en organische resten, bijvoorbeeld van bladeren, riet en hout.
Zandkwaliteit
Zand vormt de grondstof voor een groot aantal producten. De kwaliteit van die producten hangt af van de mineralogische samenstelling, grootte en vorm van de zandkorrels. Andere kwaliteitbepalende factoren zijn de aard en hoeveelheid van de bijmengsels. Die zijn op hun beurt weer bepaald door de wijze waarop het zand ooit is afgezet en alles wat het daarna heeft meegemaakt. Rivieren zetten meestal scherp, hoekig zand af, terwijl we op stranden veelal zacht, afgerond zand aantreffen. Naar hun toepassingsgebied onderscheiden we vier zandtypen: Beton- en metsel zand Kalkzandsteenzand Ophoogzand Zilverzand
Beton- en metselzand is de gangbare aanduiding voor zanden die geschikt zijn voor toepassing in beton- en metselmortels. Industriezanden hebben echter meer toepassingsmogelijkheden, zoals vloerenzand, asfaltzand, draineerzand, filterzand, straatzand en stukadoorzand. Het jaarlijks gebruik bedraagt in Nederland ongeveer 22 miljoen m3 beton- en metselzand. Natuurlijke zanden met een gemiddelde korrelgrootte van af ongeveer driehonderd micrometer vormen de basis voor beton- en metselzand.

Zandadder
De zandadder heeft niet echt een voorkeur voor ee zandige omgeving. We is hij zandkleurig tot lichtgrijs met een donkergerande zig-zag lijn op zijn rug. Hij is vrij traag maar kan een snelle uitval doen. Het is de gevaarlijkste slang van Europa maar gelukkig is de beet tegenwoordig goed te behandelen.
Een opvallend kenmerk is het zachte opstaande `hoorntje` voor aan zijn snuit.
Het vrouwtje is levendbarend. Rond augustus brengt ze tot 14 jongen ter wereld.
Wetensch. naam: Vipera ammodytes
Engelse naam: nose-horned viper
Verspreiding: Zuidoost-Europa, Zuidwest-Azië
Voedsel: kleine zoogdieren, hagedissen, slangen en vogels
Lengte: tot 65 cm (max. 90 cm)
Status: algemeen

Zandbewegingen langs de kust
Zandzakken voor de deur. Een bekend beeld als er ergens een overstroming is. Om Nederland droog te houden, hebben we geen zandzakken maar een hele zandkust voor de deur liggen. Zonder strand en duinen zou een groot deel van Nederland onder water liggen. Het zand van onze kust spoelt gemakkelijk weg als het stormt. Dat roept de vraag op hoe veilig onze kust eigenlijk is en of hij ons ook in de toekomst blijft beschermen. Om te weten hoe de zandkust zich onder invloed van de zee gedraagt, moeten we begrijpen hoe het zand beweegt. Het Nederlands Centrum voor Kustonderzoek doet daar onderzoek naar.
Zandkorrels maken de kust
De Nederlandse kust bestaat uit een opeenstapeling van oneindige hoeveelheden zandkorrels, hoewel lokaal ook slib en veenlagen voorkomen. Al dit zand is in de loop van de afgelopen 2,5 miljoen jaar via de grote rivieren aangevoerd uit berggebieden. Een vaste rotsbodem die het land beschermt tegen de zee is bij ons afwezig.
Onrust langs de kust
Vanwege de ligging van ons land direct aan de Noordzee, is er langs de kust veel dynamiek. De Noordzee is ondiep en daardoor rollen relatief zware golven ongehinderd op de kustlijn af. Op open zee ontwikkelen zich depressies, met als gevolg veel harde wind en een regelmatig optreden van zware stormen. Het westen van ons land ligt aanzienlijk lager dan de zeespiegel, dus is het zaak dat onze kust het houdt.
Zand spoelt gemakkelijk weg
Water draagt zand van kleine korrelgrootte, zoals dat op onze kust te vinden is, gemakkelijk met zich mee.

Zandblauwtje
Het gebied waar zandblauwtje voorkomt wordt steeds kleiner. Toch is hij in de duinstreek en op de zandgronden nog regelmatig te zien. Zandblauwtje staat graag op een open en zonnige plek op droge zandgrond. Hij kan niet tegen zware bemesting. Je kunt deze plant tegenkomen op grazige plaatsen, in bermen, langs spoorwegen, in zandige weiden, langs kanalen, in dennenbossen en op braakliggende terreinen. Ook zie je hem op de Texelse tuinwallen.

Namen: Ned: Zandblauwtje Lat: Jasione montane Eng: Sheep`s bit Fra: Jasione des montagnesDui: Sandknöpfchen

Zandhagedis
De zandhagedis kwam vroeger algemeen voor in de Hollandse duingebieden, op enkele eilanden en in andere heidegebieden, maar is sterk achteruitgegaan als gevolg van de vergrassing van de heide. Op de Veluwe, in de Hollandse kustduinen en op Vlieland en Terschelling komen ze nog wel voor. Hij kan twintig centimeter lang worden en leeft van insecten. Zandhagedissen hebben kaal zand nodig om hun eieren in af te zetten. Konijnen en andere gravende zoogdieren kunnen daarvoor zorgen. Als het vrouwtje de eieren in een zelf gegraven holletje heeft gelegd, worden ze verder door de zon uitgebroed. De zandhagedis houdt een winterslaap en doet dit bij voorkeur in een verlaten muizenhol.
Namen: Ned: zandhagedis (duinhagedis) Lat: Lacerta agilis Eng: sand lizardDui: Zauneidechse Dan: Markfirben

Zandhaver
Zandhaver groeit op droge kalkhoudende zandgronden, met een open begroeiing en een regelmatige aanvoer van vers zand en voedingsstoffen. Het is een typische plant van de zeereep. In Nederland komt hij vrij algemeen voor langs de Noordzeekust, langs de Waddenzeekust op de waddeneilanden, op aangevoerd zand langs de IJsselmeerkust en op opgespoten terreinen. De larve van de zandhavervlieg heeft zandhaver nodig om zich te ontwikkelen.
Namen: Ned: Zandhaver Lat: Leymus arenarius Eng: Lyme grass Fra: Elyme des sablesDui: Strandroggen

Zandkokerworm
Op het wad zijn slappe kokertjes van zandkorrels en slijm te zien waarin de zandkokerwormen leven. De uiteinden steken enkele centimeters boven het zand uit. Er zijn verschillende soorten borstelwormen die zulke kokertjes maken. Als de koker bedolven wordt door zand kan het dier deze een stukje verlengen. De geel-grijze kokertjes worden, inclusief het ondergrondse deel, tot 11 cm lang. Zandkokerwormen leven het liefst op zandige plaatsen op het wad, soms komen ze ook voor langs de Noordzeekust.
De zandkokerworm van het wad heet Pygospio elegans. Met twee lange tentakels schraapt het bij hoogwater algjes van de bodem af, die het met een transportband van trilhaartjes naar de mond brengt.
De worm Spio filicornis verzamelt zijn voedsel met oranje vangarmen die tot 4 cm lang kunnen worden. Deze zandkokerwormen komen in de hele Noordzee voor, met de hoogste dichtheden ten westen en noorden van de waddeneilanden tot en met het Friese Front. Aan de zuidrand van de Doggersbank komen hoge concentraties van de soort Spiophanes bombyx voor.
Namen:

Ned: Zandkokerworm (zandpijp) Lat: Pygospio elegans (Spio filicornis, Spiophanes bombyx) Eng: zie Latijnse naamDui: Sandröhrenwurm (Pygospio-Wurm) Dan: zie Latijnse naam (spionider)

Zandkreeftjes
Wetenschappelijke naam: Mystacocarida (klasse of onderklasse binnen de Kreeftachtigen)
Zandkreeftjes behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kleine (tot 0,5 millimeter lange), langwerpige kreeftachtigen met een kop die vooraan is gespleten. Hun lichaam bestaat uit 11 segmenten. Zandkreeftjes leven vooral tussen zandkorrels in de zeebodem. Daar voeden zij zich met organisch materiaal, dat ze van de zandkorrels afschrapen.

zandloperdolfijn
Deze fraai getekende dolfijnen leven voornamelijk in de koude wateren rondom Antarctica. Ze danken hun naam aan de zandloper vorm van de witte vlek op hun zijde.
Het zijn snelle zwemmers en ze worden soms samen gezien met andere walvisachtigen, zoals vinvissen en butskoppen.
Wetensch. naam: Lagenorhynchus cruciger
Engelse naam: hourglass dolphin
Verspreiding: koude zeeën op het zuidelijk halfrond
Lengte: 1,6 - 1,8 m
Gewicht: 90 - 120 kg
Status: algemeen

Zandplaten bij Schiermonnikoog
Schiermonnikoog ligt als het ware tussen twee zandplaten in: het Rif in het westen en de Balg in het oosten.
Balg
In het uiterste oosten van het eiland is een grote zandvlakte. Deze plaat wordt de Balg genoemd. De plaat is pas na 1800 ontstaan en gegroeid. In 1975 was het nog een kale, stuivende zandplaat. De plaat breidt zich elk jaar meer uit naar het oosten. Daardoor zijn er kleine duinen ontstaan en planten gaan groeien. Op de vlakte zijn regelmatig zeehonden te zien.
Het Rif
De zeer brede zandplaat Het Rif is ontstaan door afsluiting van de Lauwerszee. Door deze afsluiting in 1969 stroomde er minder water door de geul tussen Schiermonnikoog en Ameland. Daardoor werd deze geul ondieper. Het westerstrand werd weer breder en er groeide een oude zandplaat met de naam Het Rif vast aan het westerstrand. Tegenwoordig is het een vrij hoge zandplaat van 1.50 meter boven NAP. Op de plaat beginnen, in de buurt van de Westerduinen, kleine duinen te ontstaan.

Zandspiering
Zandspiering is een maximaal 25 centimeter lange, kort levende vis, die in grote scholen op de Noordzee voorkomt. Zij leven van plankton en vormen op hun beurt het natuurlijke voedsel voor grotere roofvissen (bijvoorbeeld de doornhaai, kabeljauw en schelvis), zeevogels en de kleinere zeezoogdieren, zoals de bruinvis en de witsnuitdolfijn. Bij gevaar graven zandspieringen zich snel in. Ze kunnen dat zelfs in nat zand op het strand.
Zandspiering is van groot belang als voedsel voor vissoorten als makreel, koolvis, wijting, schelvis en kabeljauw. Bij elkaar eten deze vissen in de Noordzee naar schatting 1.3 miljoen ton van de 1,8 miljoen ton zandspiering per jaar op.
Smelt is familie van de zandspiering. Smelten worden doorgaans een stuk groter.
Verspreiding van zandspiering
Namen: Ned: Zandspiering Lat: Ammodytes marinus Eng: Lesser sandeelDui: Kleiner Sandaal Fr: Lançon Dan: Kysttobis (sandgrævling)
Weblink
Zandspiering in de (engelstalige) fishbase: http://www.fishbase.org-Summary-SpeciesSummary.cfm?genusname=Ammodytes&speciesname=marinus

Zandsuppletie
Duinen worden door wind en water opgebouwd en weer afgebroken. Soms spoelt er meer zand weg dan er aanspoelt, en ontstaat een negatieve zandbalans. Sinds 1979 compenseert Rijkswaterstaat de kustafslag met het opspuiten van zand op het strand voor de Nederlandse kust. Sinds 1990 is dit de voornaamste vorm van kustverdediging, en vanaf 1993 brengt men ook grote hoeveelheden extra zand aan op de vooroever.
Zandsuppletie wordt onder andere toegepast om de duinen te behouden en de negatieve zandbalans te verkleinen. Door een verbreding van het strand worden ook de achterliggende duinen beter beschermd.
Het zand wordt gewonnen op locaties die meestal een aantal kilometers uit de kust liggen. Ook zand dat vrij komt bij het uitdiepen van vaargeulen wordt gebruikt voor suppleties. Tussen 1990 en 2000 werd in Nederland elk jaar zo`n 7 miljoen kubieke meter zand aangevoerd. Verwacht wordt dat deze hoeveelheid zal moeten toenemen vanwege de zeespiegelstijging.
Ook op de Oostfriese en Noordfriese eilanden moeten de stranden regelmatig van nieuw zand voorzien worden. De badstranden van Baltrum en Wangerooge gingen bijvoorbeeld tijdens de zware winterstormen van 1998-99 bijna volledig verloren. Ook Sylt wordt door het voortdurende zandverlies bedreigd.
Nederland groeit weer
Maar ook de inzichten in de gevaren van de zee groeien. TNO ontwikkelde nieuwe modellen voor de impact van de golven tijdens een superstorm en kon daarmee analyseren dat er op verschillende plekken toch, ondanks een breder strand, sprake is van een blijvend gevaarlijke situatie.

Zandwinning
Per jaar gebruikt Nederland ongeveer 72 miljoen kubieke meter zand. De helft van dit zand komt uit rijkswateren, zoals de Waddenzee, het Eems-Dollardgebied, het IJsselmeer en de randmeren, de deltawateren en vooral de Noordzee. De rest van het zand wordt gewonnen uit afgravingen op het land. Het zand wordt gebruikt voor woningbouw, waterstaatkundige werken en wegenbouw. Ook de bollenteelt neemt zand af. Een deel van het zeezand wordt gebruikt voor zandsuppletieprojecten (in 1998: 7,4 miljoen m3).
Rond 1980 maakte het zeezand nog maar enkele procenten uit van de totale hoeveelheid gewonnen zand. Sindsdien is de winning van zeezand sterk in opmars. In 1991 werd zelfs twee maal zoveel zeezand aan wal gebracht als het jaar daarvoor. Tussen 1992 en 1996 werd zo`n 20 miljoen kubieke meter zeezand opgebaggerd. In 1996 werd een record-hoeveelheid van 23,2 miljoen kubieke meter gewonnen. Sindsdien en wordt jaarlijks zo`n 22 miljoen kubieke meter zeezand gewonnen. Nederland is daarmee veruit de belangrijkste zandwinner op de Noordzee geworden, zoals blijkt uit onderstaande grafiek.
Zeezand komt aan land met sleephopperzuigers. Het overgrote deel is afkomstig van onderhoudswerkzaamheden van de IJ-geul en de Euro-Maasgeul. Ook wordt gebaggerd in de vaarroutes van Westerschelde en Waddenzee. De baggerschepen brengen het zeezand naar vier depots voor de kust: bij de Maasvlakte, in het Haringvliet, bij IJmuiden en in de Westerschelde. Daar wordt het zand weer door kleinere vaartuigen opgezogen om naar de afnemers te worden vervoerd.

Zandzager
De zandzager is een middelgrote zagerachtige: een roofworm die tot 15 cm lang kan worden. Hij jaagt vooral op jonge schelpdieren, kreeftachtigen en andere wormen, maar kan ook leven van organische resten en algen. Deze zager komt vrij algemeen voor in de Waddenzee en deltawateren, langs de kust en aan de zuidrand van de Doggersbank.
Zandzagers zijn erg beweeglijk, hun lange monddelen steken ze snel in en uit, en ze graven zich bliksemsnel in. Zandzagers in getijdengebieden zijn erg gevoelig voor strenge winters. Na zo`n strenge winter kunnen ze jarenlang niet te vinden zijn.
De zandzager is gevoelig voor verontreiniging met olie of oliehoudende boorspoeling.

Namen: Ned: Zandzager Lat: Nephtys hombergii Eng: White worm (white cat)Dui: Opalwurm Dan: zie Latijnse naam (nephthyider)

Zandzegge
Zandzegge lijkt op gras. Hij groeit op kaal zand en heeft uitlopers in een opvallend rechtlijnig patroon. Deze zegge met zijn driekantige bloeistengel zie je op voedselarm zand in de duinen en op zandverstuivingen. Daar legt hij zand vast dat beperkt verstuift. Ook komt hij langs rivieren, zanddijken en wegranden voor. In het bos kan zandzegge de bodem bedekken. In droog duingrasland zie je zandzegge en duinroosje vaak samen.
Namen: Ned: Zandzegge Lat: Carex arenaria Eng: Sand sedge Fra: Laiche des sablesDui: Sand-Segge

Zanglijster
Wetenschappelijke naam: Turdus philomelos
Aantal broedparen in Nederland: 120.000-160.000 (1998-2000)
Biotoop: bosrijke omgeving en halfopen landschap, maar niet in naaldbos
Geluid: Zanglijster

Zangvogels
Wetenschappelijke naam: Passeriformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Zangvogels vormen de meest soortenrijke vogel-orde van tegenwoordig: meer dan de helft van alle 9000 vogelsoorten behoren tot deze groep. Ze vertonen een grote verscheidenheid in gedrag, voedselkeuze, verspreiding en zang. Alle jonge zangvogels zijn de eerste weken uiterst hulpbehoevend (nestblijvers). Zangvogels komen overal ter wereld voor. Tot deze groep behoren o.a. de Mussen, Kraaien, Winterkoninkjes, Lijsters, Mezen, Vinken, Karekieten, Zwaluwen en Paradijsvogels.

Zebragras
Wetenschappelijke naam: Themeda triandra
Behoort tot de Eenzaadlobbigen Palmachtige bloemplanten, Grassenfamilie Komt voor in Afrika, Australië en Zuidoost-Azië
Zebragras is een windbloeier
De groeikern van grassen zit niet bij de top, maar vlak boven de grond. Bij afgrazen blijft deze intact, zodat het gras meteen weer aangroeit. Grassen krijgen daardoor snel de overhand op plaatsen die regelmatig begraasd worden en vormen dan grote grasvlakten.
Zebragras is een windbloeier. De wind brengt het stuifmeel naar andere planten, die altijd in de buurt zijn.
De bloemen van zebragras zijn klein en onopvallend, zonder kleur en nectar. Ze hoeven geen insecten te lokken.

Zebravink
Wetenschappelijke naam: Poephila guttata
Behoort tot de Vogels Zangvogels, Vinken Komt voor in Australië en Indonesië
De zebravink is een golver
Zebravinkenkomen voor op de savannen van Australië en het oosten van Indonesië. Ze leven van graszaden en zoeken hun voedsel op de grond.
Daar vormen roofvogels het grootste gevaar. Zebravinken leven meestal in grote troepen. In groepsverband is een vogel veiliger. Bovendien is de zebravink een snelle starter. Evenals veel andere zangvogels, hebben zebravinken een golvende vlucht, doordat ze telkens hun vleugels even stilhouden. Ze vliegen meestal niet ver. Alleen de drinkplaatsen liggen in de droge tijd soms ver weg.

Zee-anemonen
Zee-anemonen worden wel eens voor planten aangezien, maar het zijn holtedieren. Ze vangen allerlei zeedieren met behulp van hun tentakels, die de meeste soorten snel kunnen intrekken. Ze kunnen de meest bijzondere vormen en kleuren hebben.
Besproken worden de paardenanemoon, de zeeanjelier, de zeedahlia, de dodemansduim, de slibanemoon en de weduweroos.
Weblink:
Meer info over zee-anemonen: http://www.anemoon.org-soorten-coelenterata-AnthozGr01.html
Namen: Ned: Zee-anemonen Lat: Actinia equina Eng: Sea anemoneDui: Seeanemonen Dan: Søanemoner

Zee-egels
Wetenschappelijke naam: Echinoidea (klasse binnen de Zee-egelachtigen, Echinozoa)
Zee-egels behoren tot de stekelhuidigen. Het zijn bolvormige of afgeplatte dieren met beweeglijke stekels. Het lichaam bestaat uit een stevige schaal van vergroeide kalkplaten met een 5-stralige symmetrie. Door gaatjes in de schaal steken buisvoetjes voor de voortbeweging. Zee-egels komen voor sinds het Ordovicium (ca. 500-440 miljoen jaar geleden); er zijn veel fossielen van bekend. Ze leven op de bodem van de zee, waar ze algen grazen of organisch afval opruimen.

Zeealsem
Zeealsem groeit op kwelders, vooral op de wat hogere, zandige randen van de slenken die door de kwelder lopen. Je herkent hem aan zijn zilvergrijze kleur, fijnvertakte blaadjes en sterke geur. Over de eilandkwelders kijkend zie je zilveren veldjes zeealsem tussen lamsoor. Zeealsem bloeit vanaf september en is daarmee de laatst bloeiende plant van de kwelder.
Namen: Ned: Zeealsem Lat: Artemisia maritima Eng: Sea wormwood Fra: Armoise maritimeDui: Strand-Beifuss (Strandbeifuß)

Zeeanjelier
De zeeanjelier kan tot 11 cm in doorsnede worden. Het is een vrij hoge zee-anemoon, die vooral opvalt door zijn vele, dunne tentakels, die als een pruik op de zuil staan. Verder heeft de zuil een opstaande rand of kraag. Ze kunnen wit, roze, bruin of grijs van kleur zijn. Zeeanjelieren komen algemeen voor in de Noordzee. Ze hechten zich vast op stenen rond de laagwaterlijn (bijvoorbeeld op strekdammen), maar ook op drijvende voorwerpen.

Namen: Ned: Zeeanjelier Lat: Metridium senile Eng: Plumose anemone (sea pink)Dui: Seenelke Dan: Sønellike

Zeeaster
Zeeaster is een plant van zoute en brakke standplaatsen. Vooral op slikkige kwelders kan hij massaal groeien. Ook binnendijks staat hij langs brakke sloten en op andere plaatsen met zoute kwel. Aan de oevers van de Dollard wordt zeeaster in de bloeitijd (late zomer en herfst) manshoog. Insecten, waaronder veel bijen, bezoeken zijn bloemen intensief. Zeeaster wordt als zilte zeegroente gegeten en ook geteeld. In Zeeland heten de blaadjes van deze plant `lamsoren`. Hij is verwant aan de asters in de tuin.

Namen: Ned: Zeeaster (zulte, lamsoren) Lat: Aster maritime Eng: Sea aster Fra: Aster maritimeDui: Strandaster Dan: Strandasters

Zeebaars
De zeebaars is een warmwatervis die ten zuiden van de Britse eilanden voorkomt. Hij wordt, zeker in de winter, zelden waargenomen in de Noordzee. In de zomer maken enige zeebaarzen voedseltrektochten in de zuidelijke gedeelten van de Noordzee. Ze leven in zout en brak water en incidenteel zwemmen ze rivieren op. Ze kunnen een leeftijd van 25 jaar bereiken, een lengte van één meter en een gewicht van 10 kg. Garnalen, weekdieren en kleine vis worden als voedsel gegeten door zeebaarzen. Vissers vangen graag zeebaars omdat er goed betaald wordt voor deze vis.
Namen: Ned: Zeebaars (zeesnoek) Lat: Dicentrarchus labrax (morone labrax) Eng: Sea bass (grouper, European bass)Dui: Seebarsch (Wolfsbarsch, Zackenbarsch, Meerbarsch) Fra: Bar (bar commun) Dan: Bars

Zeecypres
De zeecypres is een kolonievormende poliep. De kolonies zijn veervormig en kunnen tot 35 cm groot zijn. Het is een algemeen voorkomende soort van de zandige Noordzee-bodems, vanaf de laagwaterlijn tot ongeveer 100 meter diepte. Zeecypres wordt in Engeland wel geoogst als `wit zeewier`.
Namen: Ned: Zeecypres (zeemos) Lat: Sertularia cupressina Eng: White weed (hydroid)Dui: Seemoos (Zypressenmoos) Dan: Sertularia cupressina

Zeedagen-regeling
Binnen de EU is de registratie van zee- of visdagen verplicht. Elke dag dat een visserijvaartuig zich op zee bevindt en vis vangt is officieel een visdag. Vanaf 1992 mogen de Nederlandse kotters elk jaar een beperkt aantal visdagen maken. In andere EU-landen is nog geen maximum gesteld aan het aantal visdagen dat een vissersboot mag maken.
De Europese Commissaris voor visserijzaken heeft laten weten dat het vangstquotum belangrijker is dan het aantal visdagen. Wanneer blijkt dat het aantal visdagen niet voldoende is om het gehele quotum op te vissen, moet het aantal visdagen uitgebreid worden. Ook het ministerie van Landbouw heeft gemeld dat het soepel zal omgaan met de zeedagenregeling wanneer het quotum niet binnen de gestelde dagen opgehaald kan worden.
Zeedagen
Het aantal dagen dat een schip op zee vaart, wordt uitgedrukt in zeedagen. Het aantal varieert nogal van gemiddeld 174 dagen per schip in de periode 1975-1985 tot 160 in de 10 jaar daarna. Jaarlijks zijn er echter aanzienlijke verschillen in het gebruik van het aantal zeedagen. Zo werden in 1994 per schip 183 zeedagen gebruikt en in 1990 nog geen 150.
Begin 1998 werden de Nederlandse kottervissers opeens aanzienlijk gekort in het aantal beschikbare zeedagen: men kreeg er nog maar gemiddeld 159 toebedeeld. De reden hiervoor was dat het Landbouw-Economisch Instituut had berekend dat men, door de toenemende visstanden, wel minder dagen nodig zou hebben om de quota op te vissen. De kottersector protesteerde fel tegen deze regeling.

Zeedahlia
Zeedahlia`s zijn grote zee-anemonen die rond of beneden de laagwaterlijn op harde ondergrond, vooral op dijken. De doorsnede van de voet kan 17 cm zijn. Deze soort kan tot 160 tentakels hebben. Het is aan de kust geen algemene verschijning: in de Oosterschelde zijn ze vrij zeldzaam, elders nog zeldzamer. In de diepere delen van de Noordzee komt hij vrij algemeen voor op harde ondergrond.
Namen: Ned: Zeedahlia Lat: Urticina felina Eng: Dahlia anemoneDui: Dickhörnige Seerose (Seedahlie) Dan: Søgeorgine

Zeeden
Zeeden is hier en daar in de Nederlandse bossen aangeplant. Hij heeft veel grotere kegels dan de andere dennensoorten. Afgaand op de naam zou je verwachten dat de naaldbossen langs de kust vooral uit zeedennen bestaan. Daar zijn echter in hoofdzaak zwarte dennen aangeplant.

Namen: Ned: Zeeden Lat: Pinus pinaster Eng: Maritime Pine Fra: Pin maritimeDui: Strand-Kiefer

Zeedennenappels
Wetenschappelijke naam: Helicoplacoidea (klasse binnen de Zee-egelachtigen, Echinozoa)

Zeedennenappels zijn uitgestorven stekelhuidigen, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Hun lichaam had de vorm van een dennenappel. Net als zeekomkommers, was hun lichaam zwaar gepantserd, maar toch flexibel. Ze hadden geen armen, maar een groeve voor het opnemen van voedsel. Zeedennenappels leefden in zee. Over hun levenswijze is weinig bekend.

Zeedijken
Zeedijken zijn aangelegd om kwetsbare delen van de kust te beschermen. Langs 34 van de 353 kilometer Noordzeekust vervangen een aantal dijken de te zwakke of ontbrekende duinenrij. De meeste zeedijken liggen langs de Waddenzee en de deltastromen. Zeedijken zijn, naast strekdammen, de `rotsen` langs de verder zandige kustlijn, en hebben daarom een heel eigen flora en fauna.
De oudste bekende zeedijk van Nederland ligt in het Friese plaatsje Peins. Hij is gemaakt van gestapelde graszoden. Volgens archeologen is deze dijk minstens 2000 jaar oud.
Noordzeedijken zijn te vinden op de `koppen` van Zeeuws Vlaanderen en de delta-eilanden, even ten noorden van Hoek van Holland, bij Petten (de Hondsbosse Zeewering), bij Den Helder en op de noordpunt van Texel (het Bolwerk).
Langs de Deltastromen en de Waddenzee liggen vrijwel overal zeedijken die de achterliggende polders beschermen tegen hoge waterstanden. De uitzonderingen op deze regel zijn de strandvlakten op alle waddeneilanden, de kweldergebieden op Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog en de onbewoonde eilanden.
Verschillende dijkversterkingen
In de loop van de vorige eeuw zijn de zeedijken in Nederland twee maal verhoogd. In het kader van de Zuiderzeewerken werden alle dijken, waar nodig, op een hoogte van 4,30 meter boven Normaal Amsterdams Peil (NAP) gebracht. Na de watersnoodramp in 1953 besloot men dat alle zeeweringen tot 7,65 meter boven NAP moesten worden verhoogd. Dit noemt men `het op deltahoogte brengen` van de dijken.

Zeedonderpad
In Nederland komen drie soorten donderpadden voor. Twee daarvan komen in zout water voor, waarvan de zeedonderpad de grootste is (maximaal dertig centimeter). Behalve voor de kust wordt de zeedonderpad ook wel in de Waddenzee gevonden. Zeedonderpadden eten zwemkrabben en garnalen. De grote exemplaren eten ook vissen. Ze zijn in hun tweede levensjaar geslachtsrijp en leggen hun eieren tussen stenen. De stekels op hun vinnen en kieuwdeksel zijn niet giftig maar kunnen ze wel erg pijnlijk zijn.
Namen: Ned: Zeedonderpad (gewone zeedonderpad, botskop, donderpadde, knorhaan, postsekop, stekker) Lat: Notesthes robusta (Myoxocephalus scorpius, Myocephalus scorpius) Eng: Shorthorn sculpin (bull rout, father lasher)Dui: Seeskorpion Dan: Almindelig ulk Fra: Chaboisseau à épines courtes

Zeedruif
Zeedruiven behoren tot de ribkwallen, ze worden tot 3 cm groot. Zeedruiven vangen kleine planktondiertjes met behulp van twee lange tentakels met kleverige haren. Vooral in het voorjaar kan het kustwater van de Noordzee vol zitten met zeedruiven, ze kunnen dan ook massaal aanspoelen op het strand. Een zeedruif heeft geen netelcellen en kan daarom niet prikken.
Weblink
Meer informatie over de zeedruif: http://www.noordzee.nl/natuur-zeedruif.html
Namen: Ned: Zeedruif Lat: Pleurobrachia pileus Eng: Sea gooseberryDui: Seestachelbeere Dan: Stikkelsbærgopler

zeeduivel
De zeeduivel is een afgeplatte, op de zeebodem levende vis die behoorlijk groot kan worden.
Zeeduivels liggen doorgaans op 200 tot 300 meter diepte te wachten tot er een vis in de buurt komt, waarna ze hun enorme bek openen en de prooi naar binnen zuigen. Met hun kleur en vlezige uitstekels zijn ze perfect gecamoufleerd. Daarnaast lokken ze vissen naderbij met een uitgroeisel dat door een rugvin boven hun bek gehouden wordt.
Zeeduivels komen ook in de Noordzee voor. Ze worden regelmatig als consumptievis gevangen.
Andere namen: hozemond
Wetensch. naam: Lophius piscatorius
Engelse naam: angler; anglerfish; goosefish
Verspreiding: Atlantische Oceaan
Voedsel: vis
Lengte: 1,8 m (max.)
Gewicht: 40 kg (max.)
Status: plaatselijk algemeen

Zeefauna
Het dierenleven in zee is bijzonder complex. Verreweg het belangrijkste zijn organismen die niet tegen de zeestroming in kunnen zwemmen: het fyto- en zoöplankton. Andere belangrijke groepen in het open water zwemmen actief rond, zoals: de zeevissen, de inktvissen en de zeezoogdieren. Zeevogels vliegen boven, zwemmen in en duiken onder de zeespiegel. Parasieten komen bij alle diergroepen voor. Verder kan men ook onderscheid maken naar de plaats van voorkomen: de bodemfauna, de diepzeefauna, de fauna van de kustwateren of die van de getijdengebieden.

Zeeflora
Het overgrote deel van het plantenleven in zee wordt gevormd door vrij in het water zwevende, meest microscopisch kleine algen: het fytoplankton. Alleen op de delen van de zeebodem waar voldoende daglicht kan doordringen, komen planten voor die op een vaste plaats groeien: wieren en zeegras.


fytoplankton
wieren
zeegras

Zeeforel
Zeeforellen kunnen maximaal 1,40 meter lang en 20 kg zwaar worden. Het gebeurt nogal eens dat grotere exemplaren voor zalm worden aangezien. Zeeforellen zijn echter minder zeldzaam dan zalmen. De zeeforel voedt zich met vlokreeften, insecten, zandspiering, haring en wormen. De (sport)visserij op zeeforel wordt spoedig verboden. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat deze soort weer meer gaat voorkomen in de rivieren van West-Europa.
Zalm en zeeforel vallen moeilijk van elkaar te onderscheiden. Volgens een vuistregel valt een zalm wel aan zijn staart op te tillen, een zeeforel niet. De staartwortel van zeeforellen is namelijk bijna net zo dik als de staartpunt (en ontglipt dus makkelijk), terwijl de staartwortel van de zalm, omdat die dunner is, juist een mooi handvat vormt.
Namen: Ned: Zeeforel Lat: Salmo trutta Eng: Sea trout (salmon trout)Dui: Meerforelle Fra: Truite de Mer Dan: Havørred (ørred)

Zeegras
Groot zeegras is een zaadplant die in zee kan leven. Het is dus geen wier. Hij groeit op plaatsen die zelden droogvallen en waar geen sterke stroming staat. Voor 1930 waren er uitgestrekte zeegrasvelden in de Zuiderzee en Waddenzee. Die waren van groot belang voor de wadfauna en voor gebruik door mensen. Vanaf de middeleeuwen is samengeperst zeegras gebruikt om er steile zeedijken mee te bouwen: wierdijken. Maar inpolderingen en een plantenziekte maakten een eind aan de grote zeegrasvelden. Nu wordt zeegras nog slechts plaatselijk gevonden in de Waddenzee en het deltagebied. Sinds 1993 worden er experimenten gedaan om het te herintroduceren.
Biotoop op zich
Zeegrasvelden zijn een biotoop op zichzelf. Ze zijn voor veel dieren van belang. Smienten, rotganzen, knobbelzwanen en meerkoeten begrazen de velden. Door het verdwijnen van de grote zeegrasvelden zijn veel van deze vogels aan de andere kant van de dijk, op het boerengrasland, gaan foerageren. Ook de zeepissebed voedt zich met groot zeegras. Zeenaalden zijn vissen die het best gedijen in zeegrasvelden. Verder zijn zeegrasvelden van belang als kinderkamer voor jonge vissen.
Zeegras heeft helder zeewater nodig om voldoende licht te krijgen voor fotosynthese. Dat heldere water is vaak voedselarm. Om toch voldoende voedingsstoffen op te kunnen nemen, heeft de plant een uitgebreid wortelstelsel waarmee het de voedingsstoffen uit de zeebodem kan halen. Vertroebeling van het water door eutrofiëring of het opwervelen van deeltjes door veranderende waterstromingen kan leiden tot het verdwijnen van de soort op bepaalde plaatsen.

Zeehond - sensibele snor
Echte hondenogen heeft hij, de zeehond. Het is een fabeltje dat hij daarmee niet goed kan zien. Toegegeven: boven water is zijn zicht niet optimaal, maar eenmaal ondergedoken in de Waddenzee functioneren die meelij opwekkende kijkers perfect. Tot op grote diepte ziet Phoca vitulina nog vis in de duisternis. Dat komt door de grootte van de ogen en door de lichtgevoelige cellen op het netvlies. Boven water moet de zeehond zijn zicht bijstellen. Dat gebeurt automatisch, in een reflex. Hij knijpt zijn ogen tot een smalle spleet samen en bekijkt zijn omgeving als het ware door het oog van een naald. Details ziet hij daardoor scherp, maar een duidelijk overzicht heeft hij niet.
Overigens heeft hij nog een ander oog om tijdens het jagen onder water te zien. Met zijn snorharen vangt hij trillingen op die op een passerende school haringen zouden kunnen wijzen. Hierdoor lukt het ook blinde zeehonden om in leven te blijven. Uit: Grasduinen, januari 2001. Tekst: Jan Hopman.
Meer informatie over de zeehond >

Zeehonden
De gewone zeehond en de grijze zeehond zijn vaste bewoners van de Nederlandse kust. Het zijn door verschillende richtlijnen en Conventies beschermde dieren. Als dwaalgasten afkomstig uit noordelijker zeeën komen af en toe ringelrobben, zadelrobben en klapmutsen voor in de zuidelijke Noordzee. Zeehonden maken deel uit van de vinpotigen.
Zeehonden eten voornamelijk vis. Om die in het vaak troebele water te kunnen vinden, gebruiken ze hun snorharen. Daarmee kunnen zeehonden de kleinste bewegingen van het water opvangen, zoals de waterverplaatsing van een zwemmende vis. Ze kunnen waarnemen waar de vis zich bevindt en hem vangen. Zeehonden hebben niet echt een voorkeur voor één soort vis. De soorten die ze eten kunnen, afhankelijk van het aanbod, per seizoen verschillen.
De hoeveelheid vis die in de zuidelijke Noordzee door zeehonden wordt gegeten is klein. Toch wordt de zeehond vaak als bedreiging gezien voor de visserij. In het verleden werden er afschotpremies uitgeloofd voor zeehonden vanwege de schade die ze zouden toebrengen. Plaatselijk kan vooral visserij met staand want of fuiken hinder van de dieren ondervinden. De zeehonden beschadigen bij het stelen van de vis zowel de netten als de vangst. Andere visserij kan zich storen aan de concurrentie van de zeehonden om de vis. De dieren worden over het algemeen als lastig ervaren, maar niet echt als een probleem gezien. Een uitzondering is de Schotse zalmkwekerij. Daarbij is het toegestaan zeehonden te schieten die schade toebrengen aan vis en tuig.

Zeehondenopvang EcoMare
Sinds 1952 worden op Texelzeehonden opgevangen. Aanvankelijk bleven alle opgevangen dieren bij het toenmalige Texels Museum. Uitzetten was onverantwoord omdat er nog volop op zeehonden werd gejaagd. Nu zetten EcoMare-medewerkers jaarlijks zo`n 20 tot 30 zeehonden uit in de Waddenzee.
Het begin van de zeehondenopvang
In 1952 begon op Texel de heer De Haan, de toenmalige directeur van het Texels Museum, met de opvang van `huilers` (pasgeboren zeehonden die hun moeder verloren hebben) en zieke zeehonden, die op het eiland of elders langs de kust aanspoelden. Met vallen en opstaan lukte het om de zeehonden in leven te houden en op te knappen. Ze werden niet weer uitgezet omdat er immers nog volop op zeehonden werd gejaagd.
De afname van het aantal zeehonden in de jaren vijftig van de vorige eeuw maakte het werk van het opvangcentrum erg belangrijk: enerzijds bleven zeehonden in leven die anders zeker gestorven zouden zijn, anderzijds werd het publiek via de in het Texels Museum verblijvende zeehonden op de problemen in de Waddenzee gewezen.
Opvangen, fokken en uitzetten
In de loop der jaren veranderde de houding ten aanzien van de zeehonden aanzienlijk. In Nederland was de jacht gestopt en in plaats van dat alle zeehonden in het centrum gehuisvest bleven, werden opgevangen zeehonden, zodra ze gezond waren, weer uitgezet in de Waddenzee.
Met de vrij grote groep zeehonden die al jaren in het centrum verkeerde was dit echter minder eenvoudig. De gemiddelde leeftijd van de groep is nu ongeveer 25 jaar, dat wil zeggen ruim twee keer zo oud als hun soortgenoten in de Waddenzee.

Zeehondenreservaten
In de landen rond de Noordzee wordt er niet op de gewone zeehond gejaagd, uitgezonderd in Schotland en Noorwegen. In Nederland,Duitsland en Denemarken zijn er verschillende zeehondenreservaten aangewezen op zandplaten in de Waddenzee. Bescherming van zeehonden is nodig vooral in de periode dat de jongen geboren zijn en ze moeten zogen. In het geval van de gewone zeehond is dat midden in de zomer wanneer er veel recreatie plaatsvindt.
Reservaten in het Nederlandse waddengebied
Zeehonden worden beschermd door op grond van de Natuurbeschermingswet zeehondenreservaten aan te wijzen in de Waddenzee. Het gaat hier om gebieden waar ieder jaar een groot aantal zeehonden te vinden zijn. Rond zo`n zeehondenlocatie wordt een grens getrokken op 1200 meter afstand, de afstand waarbinnen zeehonden door naderende schepen worden verstoord. Binnen het reservaat is de toegang verboden.
Gewone zeehonden in het deltagebied
Aan het begin van de 20ste eeuw zal het aantal zeehonden in de Delta tussen de 6000 en 12.000 dieren gelegen hebben op grond van het aantal geschoten dieren. De eerste schattingen op basis van tellingen dateren uit de jaren dertig. Toen werd de populatie op minimaal 1300 dieren geschat. In het verleden was het deltagebied naast de Waddenzee dus een belangrijk gebied voor de gewone zeehond in Nederland.
In 1990 leefden er nog maar 90 zeehonden in het deltagebied en in 1992 werden er slechts 18 geteld. De sterke achteruitgang wordt veroorzaakt door de toenemende verontreiniging van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren.

Zeekat
Zeekatten worden ongeveer 30 cm groot, de armen niet meegerekend. De kleur is afhankelijk van de `stemming` van het dier. De meeste rugschilden die op het strand aanspoelen zijn van deze inktvissoort. In de dierenwinkel worden ze als `zeeschuim` verkocht als kalkbron voor kooivogels. De zeekat komt algemeen voor in de Noordzee, tot op een diepte van ongeveer 150 meter. In het voorjaar trekken ze vanuit het Kanaal naar het kustwater om zich daar voort te planten. Na het afzetten van de eieren sterven de volwassen dieren.
Zeekatten zijn kleurkunstenaars. Ze nemen met groot gemak de kleur van de omgeving aan, en worden daarom wel de `kameleons van de zee` genoemd. Wetenschappers hebben recent vastgesteld dat zeekatten ook met elkaar communiceren via snelle wisselingen van hun lichaamskleur tijdens gevechten, balts en paring.
Jonge zeekat
Sinds ongeveer 1965 is de hoeveelheid zeekatten in de Noordzee afgenomen. Dit wordt toegeschreven aan de opkomst van de boomkorvisserij met wekkerkettingen. Op de zeekat wordt op de Noordzee niet doelgericht gevist, wel langs de kust van Noord-West Afrika en in de Middellandse Zee .
Het rugschild van de zeekat dient om het drijfvermogen van deze inktvis te verhogen en om het achterlijf in vorm te houden.
Weblinks:
Meer informatie, foto`s en een filmpje van een jonge zeekat bij de Zeelandbrug: http://www.digischool.nl/bi-onderwaterbiologie-html-biologie-zeeland-sepia.htm

Namen: Ned: Zeekat (sepia) Lat: Sepia officinalis Eng: Common cuttlefishDui: Gemeiner Tintenfisch (Sepia) Fra: Sèche Dan: Sepiablæksprutte

Zeeklit
De zeeklit is een grote, hartvormige zee-egel. Hij kan tot 9 cm in doorsnede worden. Het kale, vrij tere skelet van de zeeklit wordt vaak op het strand gevonden. Levend heeft de zeeklit veel stekels, die plat tegen het lichaam aan liggen. Ze komen in alle wereldzeeën voor. Zeeklitten leven ingegraven in de zeebodem en eten organisch afval. Mede daardoor zijn ze bijzonder gevoelig voor verontreiniging van de zeebodem met olie.
Namen: Ned: Zeeklit (hartegel) Lat: Echinocardium cordatum Eng: Sea potato (heart urchin)Dui: Großer Herzigel Fr: Oeuf de Grisard

Zeekoeien
Wetenschappelijke naam: Sirenia (orde binnen de Placentale zoogdieren, Eutheria of Placentalia)
Zeekoeien zijn zoogdieren die zijn aangepast aan het leven in water. Ze hebben een groot, rolrond lichaam zonder achterpoten. De voorpoten zijn breed en peddelvormig. De staartvin beweegt in horizontale richting. Hun huid is vrijwel onbehaard: ze hebben een isolerende speklaag. De stompe snuit heeft afsluitbare neusgaten. Zeekoeien zijn planteneters. Ze leven in (sub)tropische gebieden, in zee en zoet water.

Zeekoet
De zeekoet is de meest algemeen voorkomende zeevogel op de Noordzee. Hij broedt op de rotskusten van de noordelijke Noordzee en verspreidt zich in de winter ook naar het zuidelijke Noordzee om voedsel te zoeken. Het voedsel, meestal sprot en zandspiering, wordt tijdens soms langdurige en diepe duiken bemachtigd. Zeekoeten lijken wel wat op pinguïns, met het zwart-witte verenkleed en de rechtop zittende houding. Toch zijn ze zelfs geen familie van elkaar. Onder water zwemt de zeekoet net als een pinguïn met behulp van zijn vleugels. De veren op de vleugels zijn daarom kort en sterk.
Door zijn duikende leefwijze is de zeekoet zeer gevoelig voor olievervuiling. Iedere winter spoelen grote aantallen dode zeekoeten aan op de Nederlandse kust. De vogels broeden in grote kolonies op klifkusten. Ze maken geen nest: het enkele ei wordt gelegd op een smal rotsricheltje. Het ei is heel puntig, zodat het niet van de richel afvalt maar rond de punt blijft draaien. Elk ei heeft een andere kleur en tekening, zodat de ouders hun eigen ei kunnen herkennen.
Verspreiding van zeekoeten in het Noordzee-gebied
Namen: Ned: Zeekoet Eng: Guillemot Fra: Guillemot de TroilDui: Trottellumme Dan: Lomvie Nor: Lomvi Fries: Skoet Ital: Uria Lat: Uria aalge

Zeekomkommers
Wetenschappelijke naam: Holothuroidea (klasse binnen de Zee-egelachtigen, Echinozoa)
Zeekomkommers behoren tot de stekelhuidigen. Ze hebben een worstvormig, vlezig lichaam en een leerachtige huid. Rond de mond zit een krans van tentakels, voor het opnemen van voedsel. Net als alle andere stekelhuidigen (bv. Zee-egels), hebben Zeekomkommers skeletplaten, maar die zijn gereduceerd tot losse beentjes in het onderhuidse bindweefsel. Bij verstoring kunnen ze hun hele darmkanaal uitstoten; deze regenereert in enkele weken. Zeekomkommers komen in alle zeeën voor, van ondiep tot diep.

Zeekraal
Zeekraal is, als uitgesproken zoutplant, de pioniersplant van de kweldervegetatie. Hij kan groeien op slikkige platen die met elk hoogwater worden overstroomd. Zeekraalbegroeiing versterkt het opslibben en zorgt er zo voor dat de kwelder hoger en droger wordt. Omdat zeekraal goed tegen zout in de bodem kan en lekker smaakt, wordt hij als zilte zeegroente geteeld op gronden met veel zoute kwel.
Namen: Ned: Zeekraal (langarige zeekraal, kortarige zeekraal) Lat: Salicornia spec. (S. dolichostachya en S. brachystachya) Eng: Glasswort (marsh samphire) Fra: Salicorne (passepierre)Dui: Queller Dan: Salturt

Zeekreeft
De zeekreeft leeft solitair en is erg agressief. Volwassen exemplaren kunnen tot twintig jaar oud worden, meer dan 5 kg wegen en langer dan één meter zijn. Zo groot worden ze echter zelden, vanwege de overbevissing op deze soort in zijn leefgebied. Zeekreeften leven in holen in rotsen, of halen zand onder stenen weg om een diep hol te bouwen. Deze beschermde omgeving hebben ze vooral nodig nadat ze hun pantser afgegooid hebben om verder te kunnen groeien; hun nieuwe pantser blijft dan nog lange tijd zacht.
Namen: Ned: Zeekreeft (gewone zeekreeft) Lat: Homarus gammarus Eng: Common lobsterDui: Hummer Fra: Homard Dan: Hummer

zeekrokodil
© 1998 Adam Britton
Deze krokodil leeft zowel in zoet als in zout water. Het is de grootste krokodil, al zijn de echt grote exemplaren door de jacht zeldzaam geworden. De zeekrokodil kan ook op het land goed uit de voeten en springt soms ver uit het water om een prooi te grijpen. Ook voor mensen is hij gevaarlijk.
Wetensch. naam: Crocodylus porosus
Engelse naam: saltwater crocodile; salty
Verspreiding: tropisch Azië, Noord Australië tot Solomon-eianden
Voedsel: zoogdieren, vogels, vis
Lengte: tot 7 m
Gewicht: 1000 kg (max. 2000 kg)
Status: algemeen

zeeleguaan
De zeeleguaan is de enige hagedis die een groot deel van zijn tijd in de zee doorbrengt. Hij leeft van zeewier dat op de rotsen groeit. Vooral de volwassen mannetjes duiken langdurig - soms een uur achter elkaar - tot een diepte van tien meter. Het zeewater rond de Galápagos eilanden is nogal koud. Na een duik moeten de zeeleguanen in de zon weer op peil brengen.
De zeeleguanen van de verschillende eilanden van de Galápagos-archipel verschillen aanzienlijk in gewicht: op Genovesa worden de mannetjes zelden zwaarder dan 1 kilo, op Fernandina wegen ze vaak meer dan 10 kilo.
Wetensch. naam: Amblyrhynchus cristatus
Engelse naam: marine iguana
Verspreiding: Galápagos eilanden
Voedsel: zeewier
Lengte: 120 - 150 cm
Status: kwetsbaar

Zeelelies
Wetenschappelijke naam: Crinoidea (klasse binnen de Zeelelieachtigen, Crinozoa)
Zeelelies behoren tot de stekelhuidigen. Hun lichaam bestaat uit 5 paar armen met zijtakken, die rondom de mond staan gerangschikt. De armen dragen buisvoetjes zonder zuignappen maar wel bezet met trilharen (cilia) waarmee het voedsel naar de mond gevoerd wordt. Veel soorten hebben een steel, waarmee ze vastgehecht zijn aan de zeebodem, maar er zijn ook steelloze, vrijzwemmende soorten. Zeelelies zijn vooral als fossiel bekend. Er zijn ongeveer 625 recente soorten, die met name in tropische zeeën leven.

Zeelepels
Wetenschappelijke naam: Homoiostelea (orde binnen de Zeelepelachtigen, Homalozoa)

Zeelepels zijn uitgestorven stekelhuidigen, die leefden gedurende het Cambrium tot en met het Devoon (ca. 540-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een afgeplat, asymmetrisch lichaam met één arm en een steel. In tegenstelling tot andere stekelhuidigen vertoonden Zeelepelachtigen nog geen radiaire symmetrie. Sommige onderzoekers denken dat de Zeelepelachtigen verwant zijn aan de Halfchordaten (Vleugelkieuwigen, Eikelwormen en Graptolieten). Zeelepels leefden in zee. Over hun levenswijze is weinig bekend.

zeeluipaard
Deze grote zeehondensoort heeft een lang, gestroomlijnd lichaam en een zeer zware, bijna dinosaurus-achtige kop. Zeeluipaarden zijn doorgaans zilvergrijs met donkergrijze vlekken. Ze leven solitair en zijn opportunisten wat voedsel betreft: ze eten wat er voorhanden is, van krill tot andere zeehonden en pinguïns. Jonge dieren verdwalen nog wel eens en komen in Australië terecht.
Wetensch. naam: Hydrurga leptonyx
Engelse naam: leopard seal
Verspreiding: rondom Antarctica
Voedsel: krill, vis, inktvis, vogels (pinguïns) en jonge zeehonden en zeeleeuwen
Lengte: 2,5 - 3,2 m
Gewicht: 200 - 455 kg, bij geboorte 35 kg
Status: algemeen

Zeemadeliefjes
Wetenschappelijke naam: Concentricycloidea (klasse binnen de Stekelhuidigen, Echinodermata)

Zeemadeliefjes behoren tot de stekelhuidigen. Het zijn kleine dieren (kleiner dan 1 centimeter), met een afgeplat lichaam zonder armen. De skeletplaatjes liggen rond een gemeenschappelijk middelpunt gerangschikt. De buisvoetjes hebben geen zuignappen en staan in een ring langs het lichaam. Zeemadeliefjes vormen een pas in 1986 ontdekte groep van twee soorten, Xyloplax medusiformis en Xyloplax turnerae, die in de diepzee bij Nieuw-Zeeland resp. bij het Bahama-eiland Andros in het Caribisch gebied leven. Sommige onderzoekers rekenen de zeemadeliefjes tot de zeesterren.

Zeemuis
De zeemuis is de enige worm aan de Nederlandse kust waar werkelijk iedereen versteld van staat. Het is een fors dier, tot zo`n 20 cm groot, en half zo breed als lang. De rug is bedekt met eigenaardige, viltige muisgrijze haren, afgezoomd met stugge stekels, die fantastische iriserende kleuren hebben. Zeemuizen leven half ingegraven in zandige bodems, waar ze allerlei bodemdieren eten.
Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw werden aangespoelde zeemuizen vrij regelmatig gevonden langs de hele Nederlandse kust. Tegenwoordig zijn ze zeldzaam in het kustgebied, en spoelen ze maar zelden aan. Deze `superworm` komt in de Oosterschelde nog wel voor.
Namen: Ned: Zeemuis Lat: Aphrodite aculeata Eng: Sea mouseDui: Seemaus

Zeenaalden
Twee soorten zeenaalden, de grote (tot 50 cm) en de kleine zeenaald (tot 20 cm), komen algemeen voor in de getijdengebieden en het kustwater. De grote is iets algemener en komt meer voor in de diepere geulen van getijdengebieden. Zeenaalden leven vooral tussen wieren en zeegras en kunnen dan ook vaak gevonden worden in poeltjes op begroeide zeedijken en strekdammen. Ze eten kleine kreeftachtigen en vislarven, die ze in hun bekje naar binnen zuigen. Zeenaalden doen aan broedzorg: de mannetjes dragen de eieren en larven (in juli en juli) met zich mee in een broedbuidel.
Namen: Ned: Zeenaalden (grote zeenaald, trompetterzeenaald) Lat: Syngnathus spec. - Nerophis spec. - Entelurus spec. Eng: Pipefish (deep-snouted pipefish, broad-nosed pipefish)Dui: Grasnadel (Große Seenadel, Schlangennadel) Dan: Tangnil (stor tangnil, almindelig tangnil)

zeeotter
De zeeotter brengt zijn hele leven in zee door en komt maar zelden aan land. Wel blijven deze grote otters vaak dicht bij de kust. Daar vormden ze een gemakkelijke vangst voor pelsjagers die ze bijna hebben uitgeroeid in de VS.
Zeeotters houden zich bij voorkeur op in zeewierbedden. Voordat ze gaan rusten draaien ze zichzelf vaak vast in een lange sliert wier, zodat ze rustig op de plaats blijven dobberen.
Zeeotters zoeken hun voedsel voornamelijk duikend op de zeebodem. Gevangen schelpen, zeesterren of krabben nemen ze vaak mee naar boven om daar rustig op te peuzelen.
Soms gebruiken ze voor het openbreken een platte steen die ze op hun buik leggen en vervolgens als aambeeld gebruiken om hun prooi open te slaan. Een goede steen dragen de zeeotters vaak een tijdje bij zich.
Wetensch. naam: Enhydra lutris
Engelse naam: sea otter
Verspreiding: kustwateren van Alaska tot Californië
Voedsel: schelpdieren, zee-egels, slakken, kreeftachtigen en andere ongewervelde zeedieren
Lengte: 60 - 130 cm, staart 25 cm
Gewicht: 21 - 28 kg, bij geboorte 1,5 - 2,3 kg
Status: bedreigd

Zeepaardje
Wetenschappelijke naam: Hippocampus hippocampus
Behoort tot de Vissen Baarsachtige beenvissen, Zeenaalden Komt voor in Middellandse Zee en kusten van Portugal, Spanje en Frankrijk Het zeepaardje is een manoeuvreerder
Het zeepaardje valt niet op tussen zeegras of wier. Hij lijkt net een stukje plant.
Door zijn verticale stand en rustige bewegingen is het zeepaardje haast onzichtbaar voor roofvissen, maar ook voor zijn prooi. Die bestaat uit kleine garnalen en andere diertjes, die hij met zijn snuit opzuigt.
Bij gevaar moet de papegaaivis snel weg kunnen schieten tussen de spleten van het koraal. Een korte sprint is voldoende, want het rif heeft overal schuilplaatsen.

Zeepaddenstoel
De zeepaddenstoel is een bolle kwal die tot 50 cm in doorsnede kan worden. Ze zijn meestal lichtblauw. Kenmerkend zijn de acht lobben, die vanaf de mondopening naar beneden hangen. Randtentakels ontbreken. Zeepaddenstoelen steken niet. Ze komen zeer algemeen voor in de Noordzee en spoelen, vooral in het najaar, vaak massaal aan op het strand. Zeepaddenstoelen leven van plankton.
De kwalvlo komt vaak in zeepaddenstoelen voor. Dit garnaaltje voedt zich met de eiermassa van de kwal.

Namen: Ned: Zeepaddenstoel (bloemkoolkwal) Lat: Rhizostoma cuvieri (octopus) Eng: Rhizostome jellyfishDui: Blumenkohlqualle (Blaue Lungenqualle) Fr: Rhizostome cuvier Dan: Lungegople

zeepaling
Anders dan de gewone paling leeft een volwassen zeepaling in zout water, vooral bij rotskusten tot circa 100 meter diep.  Overdag houden ze zich schuil in een hol tussen de stenen of in een scheepswrak. `s Nachts zwemmen ze met hun typische kronkelende beweging vlak boven de bodem op zoek naar prooien.
Na 5 tot 15 jaar zijn zeepalingen geslachtsrijp. In de zomer zwemmen ze dan naar dieper water om te paaien. Uit de eieren komen doorzichtige larven die 1 of 2 jaar bij het zeeoppervlak doorbrengen voordat ze in jonge zeepalingen veranderen en zich aan de kust vestigen.
Andere namen: kommeraal; gewone zeepaling
Wetensch. naam: Conger conger
Engelse naam: conger eel
Verspreiding: Atlantische Oceaan, Middellandse Zee
Voedsel: vis, krab, inktvis
Lengte: tot 2,7 m
Gewicht: tot 65 kg
Status: algemeen

Zeepissebed
Zeepissebedden leven op de zeebodem, tussen zee wier of zeegras, en halen dus hun zuurstof uit het zeewater. Ze eten zeewier dat op het punt staat om te vergaan. Op het strand worden ze wel gevonden tussen aangespoeld zeewier. Zeepissebedden worden tot 3 cm lang. Er zijn verschillende soorten, die te herkennen zijn aan de vorm van het achterlijfschild. Zeepissebedden hebben vaak opvallende kleuren: groen, geel of bruinrood.
Namen: Ned: Zeepissebed Lat: Idotea balthica Eng: Baltic isopodDui: Meerassel

Zeepokken
Zeepokken zijn kreeftachtige diertjes met een kalkskelet dat lijkt op een schelp en zit vastgehecht aan stenen, hout, wrakstukken, schepen of andere dieren zoals mosselen, krabben of walvissen. Met `vangpoten` halen zeepokken voedsel uit het zeewater. Dat voedsel bestaat vooral uit dierlijk plankton. Bij laagwater kunnen zeepokken hun huisje sluiten.
Zeepokken zijn tweeslachtig. Ze paren doordat de ene pok een lange penis in een naburige pok steekt, die dan als vrouwtje dient. De larven ontwikkelen zich eerst in het ouderdier, maar zwermen daarna uit in het zeewater om zich later te vestigen op een harde ondergrond. Sommige zeepokken doen dat zo massaal, dat het nodig is om de huid van zeeschepen onder de waterlijn regelmatig schoon te maken omdat de aangroei van zeepokken de snelheid te zeer belemmert. Op zeeschepen wordt de aangroei van zeepokken tegengegaan door gebruik te maken van aangroeiwerende verf met giftige tributyltin of koperverbindingen bevat.

Zeepostelein
Zeepostelein is een eenjarige strandplant, die groeit op plaatsen waar het aanspoelsel is bedekt met een laagje zand. Hij heeft regenwater nodig om te ontkiemen. Hij groeit ook in de voegen van basaltblokken in de zeedijken. Deze taaie pionier kan lange tijd stand houden, zelfs wanneer de toevoer van aanspoelsel en zand vermindert, of bij langdurige droogte. De kleine, dikke, enigszins vette bladeren beschermen de plant tegen uitdroging.
Namen: Ned: Zeepostelein Lat: Honkenya peploides Eng: Sea sandwort (sea purslane) Fra: Pourpier de merDui: Strand-Salzmiere Dan: Strandarve

Zeeprik
Zeeprikken zijn de grootste prikken die in en rond de Noordzee leven. Zij kunnen tot 100 cm lang worden. Ze paaien in zoet water en trekken naar zee om daar op te groeien. Zeeprikken zijn dus sterk afhankelijk van mogelijkheden om de rivieren op te trekken. Volwassen zeeprikken worden vaak als parasiet aangetroffen op kabeljauw, zalm, makreel en haaien.
Na het paaien leven de jonge prikken de eerste paar jaar ingegraven in de bodem van de paaiplaats. Ze leven daar als wormen van dode planten, diatomeeën en kleine ongewervelden. Daarna volgt een metamorfose tot volwassen prik en de trek naar zee.
Sinds het veranderde spuiregime in de sluizen van de Afsluitdijk worden weer meer zeeprikken gevangen in de Waddenzee en op het IJsselmeer. Vangsten van zeeprikken van 70 tot 80 cm waren vroeger zeldzaam, maar komen steeds meer voor.
De zeeprik staat als bedreigde diersoort op de Nederlandse Rode Lijst van beschermde zoetwatervissen.
Namen: Ned: Zeeprik (bonte negenoog, moederprik, petnegenoger, zeelamprei) Lat: Petromyzon marinus Eng: Sea lamprey (lamprey)Dui: Meerneunauge Fra: Lamproie marine Dan: Havlampret (lampret)

zeeprik
Een volwassen zeeprik voedt zich met bloed van andere vissen. Daarvoor hechten ze zich met hun grote zuigmond vast aan een vis zoals een zalm, een haring of een makreel en drinken net zo lang bloed bij hun gastheer tot ze naar een ander slachtoffer verhuizen.  De gastheren ondervinden ondervinden veel hinder van het bloedzuigen en de wond die prikken achterlaten, maar ze kunnen de parasitaire zeeprikken niet afschudden.
Om eieren te leggen zwemmen zeeprikken rivieren op. Hun larven leven ingegraven in de rivierbodem waar ze voedseldeeltjes uit de modder zeven. Ze zijn blind en tandeloos. Na zo`n vijf jaar krijgen ze tanden en trekken ze naar zee. Er zijn ook zeeprikken die zich in grote binnenmeren vestigen.
Wetensch. naam: Petromyzon marinus
Engelse naam: sea lamprey
Verspreiding: Atlantische Oceaan; kustwateren Europa en Noord-Amerika
Voedsel: bloed, aas
Lengte: 1,2 m
Gewicht: 2,5 kg
Status: thans niet bedreigd

zeer klein
de schelp heeft fijne ribben en de rechterklep is groter en boller dan de linkerklep de schelp heeft alleen groeilijnen en de slotplaat is nauwelijks ontwikkeld

Zeeraket
Zeeraket is een opvallende plant op het strand. In de zeereep kom je hem vaker tegen. Het is een plant die een barre omgeving trotseert. Hij heeft vetplant-achtige bladeren en lila, soms witte, bloemen. Hij leeft op ondergestoven dode dieren en planten. De afbraak daarvan levert de voedingsstoffen op die zeeraket nodig heeft. Op het strand groeit zeeraket net zoals biestarwegras dan ook meestal op het vloedmerk. Beide planten houden zand vast en dat kan het begin zijn van een nieuw duintje.
Namen: Ned: Zeeraket Lat: Cakile maritima Eng: Sea Rocket Fra: CakilierDui: Meersenf Dan: Strandsennep

Zeereservaten
Tussen 2006 en 2012 moet Nederland, volgens Europese en mondiale verplichtingen, beschermde gebieden aanwijzen op de Noordzee. Voor de selectie en het beheer van deze gebieden zijn richtlijnen opgesteld door de EU en in het OSPAR verdrag. Vanaf 2012 moeten deze natuurreservaten deel gaan uitmaken van een wereldwijd netwerk van natuurgebieden.
In de Nota Ruimte worden de volgende vijf gebieden aangemerkt als te beschermen gebieden met bijzondere ecologische waarde: de Kustzone, het Friese Front, de Centrale Oestergronden, de Klaverbank en de Doggersbank. In het beheerplan Noordzee 2015 wordt dit plan verder uitgewerkt.
Greenpeace vindt dat de reservaten er snel moeten komen en dat in totaal 40% van de Noordzee natuurreservaat moet worden. Tijdens een actie in augustus 2004 hebben actievoerders de Doggersbank symbolisch afgezet met boeien. Hierbij probeerden de actievoerders de vissers het vissen te beletten. De vissers zien reservaten niet als oplossing, maar pleiten voor een tijdelijk visverbod in gebieden op het moment dat er veel bijvangst wordt gevangen.
Weblinks:
Greenpeace en zeereservaten: http://www.greenpeace.nl/news-details?item_id=688223
Rapport Stichting Noordzee: http://www.noordzee.nl/natuur-Begrenzingennatuurgebieden.pdf

Zeerus
Zeerus bloeit in de zomer op de hoge delen van de kwelder en vormt daar dichte pollen. Zijn stekende bladtoppen maken hem onaantrekkelijk voor vee. De plant groeit op plekken waar zowel zout als zoet water invloed hebben, zoals strandvlakten die grotendeels door duinen omringd zijn. Zeerus kan zich lang handhaven in van de zee afgesloten duinvalleien, waar het grondwater steeds zoeter wordt.

Namen: Ned: Zeerus Lat: Juncus maritimusDui: Strand-Binse Eng: Sea rush

Zeeschorpioenen
Wetenschappelijke naam: Eurypterida, Gigantostraca (onderklasse binnen de Gifkaakdragers, Chelicerata)
Eurypterus sp.
Zeeschorpioenen zijn uitgestorven geleedpotigen (Arthropoda) die leefden van het Ordovicium tot en met het Perm (ca. 500-250 miljoen jaar geleden). Hun naam danken ze aan de gelijkenis met schorpioenen. Ze hadden vier paar poten, waarvan de voorste waren verlengd en de achterste soms dienst deden als roeipoten. Het waren grote, tot twee meter lange dieren. Zeeschorpioenen leefden in zee en zoet water. Er waren waarschijnlijk ook landdieren bij. Zeeschorpioenen zijn het meest verwant met de Degenkrabben en de uitgestorven Langstaartdegenkrabben, waarmee ze in een aparte klasse (Merostomata) binnen de Gifkaakdragers (Chelicerata) worden gerangschikt.

Zeeschuim
Aan het einde van de zomer spoelen op het strand soms witte, langwerpige, schildvormige voorwerpen aan die op het water drijven. In de volksmond spreekt men van zeeschuim. Rugschild van de zeekat
Zeeschuim is de populaire naam voor het rugschild van de zeekatSepia officinalis, een inktvis die in de zomer algemeen langs onze kust voorkomt. Als deze dieren sterven en tot ontbinding overgaan, komen de poreuze rugschilden naar de oppervlakte. Onder invloed van stroom en wind spoelen ze vervolgens aan. Samenstelling en toepassingen
Zeeschuim bestaat voor ongeveer 80 tot 90 procent uit aragoniet, een vorm van kalk. Het wordt voor diverse doeleinden gebruikt. Er wordt een wit poeder uit bereid, dat men met name vroeger veel gebruikte als kwalitatief hoogwaardig polijstmiddel. In de dierenhandel wordt zeeschuim aangeboden om te voorzien in de kalkbehoefte van volièrevogels, die de opgehangen schilden ook benutten om hun snavels te scherpen. Tot in de 19de eeuw werd zeeschuim, als Ossa sepiae, veelvuldig in de artsenijboeken vermeld als middel tegen allerlei kwalen, variërend van huiduitslag en oogontsteking tot de geslachtsziekten. In de Oriënt gebruikt men het als afrodisiacum, een middel waarvan men, vaak onterecht, veronderstelt dat het de seksuele drift stimuleert. Meerschaum
Zeeschuim moeten we niet verwarren met Meerschaum. Meerschaum is een zeer licht, vrij zacht, lichtgrijs tot gelig gesteente dat bij geologen bekend staat als sepioliet, en dat vooral in Klein-Azië wordt gedolven.