Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland - Objecten ABC
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Religie en filosofie > Religieuze objecten
Datum & Land: 07/10/2007, NL
Woorden: 1326
insigne
Algemene term voor een onderscheidingsteken of draagteken dat rang, aanzien of verbondenheid aanduidt met een georganiseerde entiteit. Zo kan een profaan insigne verwijzen naar een korps van de strijdkrachten of een religieus insigne naar een bedevaartsoord. Zie voor het laatste de specifieke term pelgrimsinsigne voor het middeleeuwse draagteken dat de verbondenheid aanduidt met een bedevaartsplaats.
inri-bordje
Gebruik de term: kruistitel
inktpot
Houder voor schrijfinkt.
inktstel
Standaard met inktpot en schrijfgerei. Een oud inktstel heeft ook een zandstrooier.
inktkoker
Houder voor schrijfinkt.
index
Stokje om de te lezen tekst aan te wijzen, ter voorkoming van bezoedeling en beschadiging van het boek. Aan het uiteinde is veelal een zilveren handje met uitgestoken wijsvinger bevestigd. Synoniemen: : jat, aanwijsstokje, aanwijshand.
inzetreliekhouder
Gebruik de term: theca
jat
Gebruik de term: index
katheder
Spreekgestoelte. Een vrij te betreden platform met lezenaar van waaraf de lezing - de preek wordt gehouden. Kwam op na het Tweede Vaticaans Concilie, ten nadele van het gebruik van de preekstoel.
katafalk
Praalbed. Een verhevenheid waarop (de doodskist van) een overleden persoon van hoge rang ligt opgebaard. Ook een loze doodskist en een baar, waarover een lijkkleed ligt uitgespreid. Bij rouwplechtigheden vervangt de katafalk de doodskist met het lijk.
kast, paramentenkast
Hangkast voor kazuifels. Deze kast onderscheidt zich van andere kasten door een grote diepte.
kast, sacristiekast
Kast in de sacristie, die wordt gebruikt voor het opbergen van liturgisch toebehoren als kerkboekjes, kaarsen etc. Zie ook: paramentenkast en credens
kast, kelkdoekjeskast
Kast met aan de binnenzijde pinnen waarover kelkdoekjes worden opgehangen, soms ook met vakjes voor schone kelkdoekjes. Nummers geven aan wie de gebruikers zijn van de kelkdoekjes.
kast, kerkboekenkast
Kast achter in de kerk, waarin de kerkboeken voor de kerkgangers staan.
kast, beeldenkast
Een met beelden versierde oudhollandse kast.
kardinaalshoed
Grote purperen - ondraagbare maar symbolische - hoed met kleine, lage bol en brede platte rand. Om de bol een iets feller rood gekleurd koord met aan elk uiteinde vijf kwastjes, die over de rand afhangen. Dit was een onderscheidingsteken van het kardinalaat.
karaf
Fles of kan met handvat voor het serveren van wijn of water. Zie ook: ampul
kapiteel
Bewerkte steen tussen de bovenkant van een zuil en de architraaf.
kanunniksmantel
Gebruik de term: prelatenmantel
kansellezenaar
Zie onder: lezenaar
kansel
Synoniem voor preekstoel, vooral in protestantse kringen gebezigd.
kandelaber
Gebruik de term: kandelaar
kandelaar, wandarm
Een metalen krulconstructie met kaarshouder, veelal van koper, in vorm overeenkomend met de gekrulde arm van een kroonluchter. Voorzien van een montageplaatje ter bevestiging tegen de muur. Een dergelijke kandelaar bevestigd aan kansel, kerkgestoelte of koorhek e.d. wordt armluchter genoemd.
kandelaar, schotelkandelaar
Kandelaar met een vetvanger als voet, zonder oor.
kandelaar, tenebraeluchter
Zie onder kandelaar: kaarsegge
kandelaar, sanctuskandelaar
Kandelaar voor de 'sanctus-kaars' die volgens het Tridentijnse Romeinse missaal gedurende het Sanctus tot en met de communie van de priester moet branden. Dit voorschrift werd echter veelal niet nagevolgd.
kandelaar, rouwkandelaar
Kandelaar (vaak zwart geverfd) die tijdens de uitvaartdienst naast de doodskist staat. Maakt deel uit van een stel van vier of zes exemplaren.
kandelaar, pijpkandelaar
Algemene benaming voor een kandelaar waarin de kaars in een schacht wordt gezet.
kandelaar, puntkandelaar
Algemene benaming voor een kandelaar, waarbij de kaars op een punt wordt gestoken.
kandelaar, paaskandelaar
Kandelaar voor de paaskaars. Zie ook: paasnagel, paaskaarsstift, paaskaars
kandelaar, kraagkandelaar
Kandelaar met een schotelvormige vetvanger halverwege de stam.
kandelaar, menora
Liturgische, heilige kandelaar met zeven armen, die zijn vaste plaats heeft in de joodse synagoge en ook in joodse huizen wordt gebruikt. Hij is beschreven in Exodus 37: 17-24. Een zevenarmige kandelaar naar de vorm van de menora is tegenwoordig ook te vinden in christelijke kerken.
kandelaar, koorkandelaar
Monumentale kandelaar voor een grote kaars, staande bij de koorbanken aan de ingang van het koor of in de koorruimte. Maakt deel uit van een tweestel. Niet te verwarren met de paaskandelaar, waarvan maar één exemplaar in de kerk staat.
kandelaar, driekoningenkandelaar
Kandelaar voor drie kaarsen. Op een pin in het midden staat een waskaars, in de twee houders ter weerszijden staan vetkaarsen. Wordt gebruikt op het feest van Driekoningen (6 januari).
kandelaar, kaarsegge
Kandelaar in de vorm van een driehoek, die vijftien kaarsen draagt. Werd gebruikt tijdens de Donkere Metten, onderdeel van het getijdengebed van Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaszaterdag. Na elk van de veertien psalmen werd telkens één paars getinte kaars gedoofd. De laatste witte kaars werd onder het zingen van de lofzang van Zacharias (het Benedictus) achter het altaar gebracht, zodat het licht niet zichtbaar was. Na het dichtslaan van de zangboeken kwam de kaars weer te voorschijn als verwijzing naar de verrijzenis van Christus. Synoniem: tenebraeluchter.
kandelaar, Blasiuskandelaar
Kandelaar met twee gekruiste armen. Tussen de kaarsen is een tussenruimte van circa 40 cm. Wordt op de feestdag van de H. Blasius (3 februari) gebruikt voor de Blasiuszegen ter bescherming tegen aandoeningen van keel en hals. De twee gewijde kaarsen bevinden zich gedurende deze zegen ter weerszijden van de hals.
kandelaar, bisschopsblaker
Blaker waarmee de bisschop werd bijgelicht tijdens bepaalde ceremoniën in de pontificale mis.
kandelaar, blaker
Lage kandelaar met een schotel- of schaalvormige voet, vaak voorzien van een oortje als handvat. Ook kaarsepan genoemd. Soms (zonder oortje) bevestigd op kerkgestoelte.
kandelaar, armluchter
Een metalen krulconstructie met kaarshouder, veelal van koper, in vorm overeenkomend met de gekrulde arm van een kroonluchter. Voorzien van een montageplaatje of -stang ter bevestiging tegen kansel, doophek of kerkgestoelte. Het exemplaar tegen de muur wordt wandarm genoemd.
kandelaar, apostelkandelaar
Kandelaar bij het wijdings- of apostelkruis (12 stuks). Zie ook: wijdingskruis
kandelaar, altaarkandelaar
Kandelaar die op het altaar staat. Maakt meestal deel uit van een stel van twee, vier of zes stuks. Zijn er zeven identieke altaarkandelaars, dan wijst dit op het gebruik bij de celebratie door de diocesane bisschop, waarbij zeven kandelaars met brandende kaarsen worden geplaatst. In het missaal staat dat de altaarkandelaars uitdrukking geven aan de verering en aan het feestelijk karakter van de viering. Bij elke liturgische plechtigheid zijn zij vereist.
kandelaar, adventskandelaar
Kandelaar voor vier kaarsen. Deze worden de een na de ander op de zondagen van de advent ontstoken. De eerste zondag van de Advent de eerste kaars, de tweede zondag van de Advent de tweede kaars etc.
kandelaar
Kolom- of balustervormig gestel met verbrede voet en een schaaltje of bekervorm aan de bovenzijde (bobèche) om een kaars op of in te plaatsen. Aan de stam kunnen meer armen zitten voor meer kaarsen. Voor krulvormig armatuur aan wand of kerkmeubilair, zie: armluchter en wandarm
kam, liturgische kam
Ceremoniële kam die dienst deed bij de middeleeuwse aankledingsrituelen van de priester voor de aanvang van de liturgieviering.
kalot
Kruinmutsje of schedelkapje, gedragen door de paus (wit), de kardinalen (rood) abten en prioren van sommige kloosterorden (zwart) en capucijnen (bruin). Het wordt slechts voor God afgenomen, bijvoorbeeld tijdens het bidden van het eucharistisch gebed of voor het uitgestelde heilig Sacrament. Wordt daarom ook soli deo, solidee, solideetje genoemd.
kaarsenstok
Lange stok waarmee kaarsen zowel aangestoken als gedoofd kunnen worden. Aan de bovenkant is een conische dover van koper of zilver bevestigd en eveneens een holle pin met oog, waar doorheen een wasdraad kan worden getrokken. Deze wasdraad wordt aangestoken om daarmee de kaarsen te ontsteken.
kaarsenstandaard
Manshoge, monumentale stellage voor kaarsen, die op pinnen of in kaarshouders staan.
kaarsensnuiter
Gebruik de term: snuiter
kaarsenscherm
Klein scherm dat wordt gebruikt om brandende kaarsen mee te beschermen tegen tocht. Werd in de 18e eeuw vervaardigd.
kaarsenschaar
Gebruik de term: snuiter
kaarsenhouder
Plateau met kaarsenpinnen om kaarsen op te zetten. Veelal aangebracht aan de voet van een beeld.
kaarsendover
Metalen steel met metalen conisch mutsje van koper of zilver aan het uiteinde, dat bij plaatsing dicht boven de kaars de vlam haar zuurstof ontneemt, waardoor deze dooft.
kaarsenbank
Opstand op het hoogaltaar - ter weerszijden van het tabernakel - waarop de altaarkandelaars staan. Voor de kaarsenbanken kan een kaarsenbankantependium worden geplaatst in de liturgische kleur van de dag. Moderne altaren hebben vanwege de celebratie met het gezicht naar het volk geen kaarsenbank meer; ter weerszijden van dit altaar staant een kaarsen in een hoge kandelaar.
kaarsenbak
1. Bak (op standaard) met kaarspinnen voor offerkaarsen. Aan de standaard zijn een kaarsenhouder voor de offerkaarsen en een offerbus voor het kaarsengeld bevestigd. Wordt ook offerblaker genoemd. 2. Bak (op standaard) voor devotielichtjes. Aan de standaard zijn een bakje voor de devotielichtjes en een offerbus voor het kaarsengeld bevestigd. Wordt ook offerblaker genoemd. Voorkeursterm: kaarsenbak.
kaars, sanctuskaars
Kaars die in gelezen missen wordt aangestoken vóór de opheffing van het brood en blijft branden tot na de communie. Om de stilte tijdens de canon niet te verstoren, wordt hij ook wel aangestoken na het sanctus. Daarom wordt de sanctuskaars ook wel consecratiekaars of canonkaars genoemd. Hij staat in een kandelaar (sanctuskandelaar) aan de epistelzijde (linkerzijde) naast het altaar.
kaars, paaskaars
De paaskaars is een grote, dikke kaars, die versierd is met een kruis, waarin op de uiteinden en in het midden grote wierookkorrels (deze vijf wierooknagels of paasnagels verwijzen naar de vijf wonden van Christus) worden gestoken tijdens de zegening van deze kaars aan het begin van de paaswake. Meestal zijn in de hoeken van het kruis de cijfers van het jaartal aangebracht om het jaar aan te geven waarin de kaars gezegend is. Ook de eerste en de laatste letter van het Griekse alphabet, de alpha en de omega, staat meestal afgedrukt om aan te geven dat Christus het begin en het einde van alle leven is. De paaskaars is het symbool van de verrezen Christus en het licht van de kaars wordt geduid als het licht van Christus. De paaskaars brandt gedurende de gehele paastijd onder alle liturgische vieringen. Tot aan Vaticanum II werd de paaskaars na het evangelie op Hemelvaartdag gedoofd, tegenwoordig blijft zij branden tot en met Pinksteren. De eigen plaats is dan de doopkapel, waar hij brandt tijdens het doopsel omdat daaraan de doopkaars wordt ontstoken. Vanwege het paaskarakter van de uitvaartplechtigheden heeft zij een plaats in nabijheid van de baar en wordt zij tijdens deze dienst ontstoken. Omdat de zondag de oudste viering is van Pasen, is het gebruik ontstaan de paaskaars ook op alle zondagen te laten branden. De paaskaars behoort tot de sacramentaliën, zaken die door de kerk worden gewijd tot genademiddelen. Zie ook: paasnagel, paaskaarsstift, paaskandelaar
kaars, offerkaars
Kaars die door de gelovige in kerk, kapel of thuis wordt ontstoken (geofferd) bij een devotiebeeld, een devotie-altaar, een schilderij, een beeld etc., om bijzondere gaven af te smeken. Zie ook: kaarsenbak
kaars, noveenkaars
Een pot - meestal versierd met de afbeelding van een heilige - die zuiver plantaardige olie bevat om negen dagen en nachten te laten branden.
kaars, huwelijkskaars
Kaars met de namen van de gehuwden en de datum van de huwelijksvoltrekking. Wordt ontstoken tijdens de huwelijksplechtigheid.
kaars, gedachteniskaars
Kaars die wordt aangestoken bij een gedachteniskruisje of gedachtenisbordje in een gedachtenisdienst. De familie krijgt na deze dienst de kaars mee naar huis.
kaars, driekoningenkaars
Kaars die uitloopt in drie kaarsen. Wordt gebrand op het feest van Driekoningen (6 januari).
kaars, doopkaars
Kaars die de dopeling, of degene die het kind ten doop houdt, in de hand wordt gegeven, als een teken van het licht van de verrezen Heer en van de lamp die de dopeling brandend dient te houden. De kaars wordt aangestoken aan de vlam van de paaskaars. De dopeling krijgt de doopkaars mee naar huis en is een persoonlijk bezit. Op de verjaardag van de doop, bij de eerste communie, bij het huwelijk en ook bij het sterven kan de doopkaars worden aangestoken.
kaars
Cilindervormige massa, meestal van was of stearine, met een centrale pit of losjes gedraaide linnen of katoenen draden. De pit wordt keer op keer in de was gedompeld of de kaars wordt gegoten in een metalen mal. De paaskaars, die hoofdzakelijk uit was moet bestaan, is het symbool van Christus, die het licht der wereld is.
kazuifel, toebehoren
Paramenten die bij het kazuifel of bij een drie-, vier- of zevenstel behoren en in dezelfde stof zijn uitgevoerd: stola, manipel, bursa, palla en kelkvelum.
kazuifel, rouwkazuifel
Kazuifel dat wordt gedragen in de uitvaartliturgie en op 2 november, Allerzielen, de dag waarop in de rooms- en oud-katholieke kerk alle overleden gelovigen worden herdacht.
kazuifel, reiskazuifel
Kazuifel dat aan twee kanten draagbaar is en in twee verschillende liturgische kleuren is uitgevoerd.
kazuifel, kazuifelkruis
Kruisvorm op de rugzijde van het kazuifel. Vervaardigd van afwijkende stof, bewerkt en versierd. Op het oudere kazuifel in vioolkistmodel is het kruis veelal afgezet met goudgalon. Het kazuifelkruis wordt ook wel alleen door goudgalon in omtrek aangegeven.
kazuifel, kazuifelkolom
Verticale sierband middenvoor op het kazuifel. Vervaardigd van afwijkende stof en veelal bewerkt. Op het oudere kazuifel in vioolkistmodel is de kolom veelal afgezet met goudgalon. De kazuifelkolom wordt ook wel alleen door goudgalon in omtrek aangegeven.
kazuifel
Liturgisch gewaad. Bovenkleed voor priester en bisschop bij de viering van de eucharistie. Het heeft de liturgische kleur van de dag. Van oorsprong een aan alle zijden even wijde klokvorm (veertiende eeuw). Deze versmalde allengs tot het gotisch kazuifel (vijftiende en zestiende eeuw). Daarna ontstond het vioolkistmodel waarbij vanwege de uitsnijdingen voor de armen alleen borst en rug bedekt waren. Tegenwoordig is een afgeleide van het gotisch kazuifel in zwang in variaties, waarvan de vorm lijkt op een albe of koorkap. Zie hiervoor ook de term: kovel.
keten, broederschapsketen
Ceremoniële ketting, gedragen door de voorzitter van een broederschap.
keten
Ceremoniële ketting.
kerststal
Zie onder: beeldengroep
kerstgroep
Zie onder: beeldengroep
kerstkindje
Zie Christuskind onder: beeldhouwwerk
kerkzegel
Was- of lakzegel op documenten met afdruk van het zegelstempel van de kerk, dat de kerknaam en-of andere specifieke kenmerken van de kerk vermeldt.
kerkvloer
Vloer van de kerk, gemaakt van hout, tegels, grind, mozaïek, zerken.
kerkstoel
Stoel waarop de kerkganger zit. In grote getale aanwezig. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is het oud-Hollandse knopstoelmodel populair.
kerkmeubel
Algemene term voor een meubelstuk dat speciaal voor de kerk is gemaakt, zoals een preekstoel, een kerkbank, een liturgische tafel. Tegengesteld aan een profaan meubel.
kerkgestoelte, vrouwenbank
Kerkgestoelte dat bestemd is - was voor vrouwen.
kerkgestoelte, wezenbank
Kerkbank voor weeskinderen.
kerkgestoelte, zondaarsbank
Bank die in de dooptuin stond, of in ieder geval dichtbij de preekstoel. Op de stoel moesten vooral diegenen plaatsnemen die gezondigd hadden tegen de goede zeden, zoals bijvoorbeeld een bruidspaar op de zondag voor het huwelijk wanneer de bruiloft moest plaatsvinden vanwege zwangerschap. De bank was niet overal aanwezig en is een reeds lang afgeschaft fenomeen.
kerkgestoelte, sedilia
Stel van drie of meer zetels voor de celebranten, mogelijk met bijpassende taboeretten voor misdienaars. Staan aan het uiteinde van het koor in de nabijheid van het altaar. De middelste, grotere zetel was bestemd voor de hoofdcelebrant, de twee stoelen ter weerszijden daarvan voor diaken en subdiaken. Tegenwoordig voor de celebrerende priesters. Akolieten of misdienaars kunnen eveneens op de flankerende stoelen plaatsnemen. Ze worden ook sedilia genoemd, alhoewel deze oorspronkelijk waren ingebouwd in een balustrade of muur van het koor van de kerk.
kerkgestoelte, regentenbank
Kerkgestoelte voor regenten. Eregestoelte.
kerkgestoelte, sedile
Zetel voor de celebrant. Staat aan het uiteinde van het priesterkoor in de nabijheid van het altaar. Zie ook: sedilia
kerkgestoelte, prinsenbank
Kerkgestoelte voor prinselijke hoogheden. De enige bank met deze naam staat in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Breda. Eregestoelte.
kerkgestoelte, officiersbank
Kerkgestoelte voor officieren. Eregestoelte.
kerkgestoelte, ouderlingenbank
Kerkgestoelte voor ouderlingen. Eregestoelte.
kerkgestoelte, predikantenbank
Kerkgestoelte voor predikanten. Eregestoelte. Zie ook: predikantenzetel
kerkgestoelte, magistratenbank
Kerkgestoelte, bestemd voor regeerders. Wat betreft formaat en decoratie onderscheidt het zich van de rest van de kerkbanken. Wordt ook regeringsbank genoemd.
kerkgestoelte, koorgestoelte
Zie: koorbanken
kerkgestoelte, luifelbank
Algemene benaming voor kerkgestoelte waarboven een luifel is aangebracht. Praktisch gezien diende deze vooral de kouval van de winterse kerkmuren te weren. Meestal ook eregestoelte.
kerkgestoelte, koorbanken
Groep aaneengesloten, door leuningen gescheiden banken voor de zijwanden van het koor in kathedrale kerken, kloosterkerken en koorkerken, bestemd voor kanunniken of koormonniken. Zijn de zittingen opklapbaar, dan zit aan de onderzijde veelal een zitblokje om staande te kunnen blijven, misericorde genaamd.
kerkgestoelte, knielbank
1. Gestoelte met een laag knielgedeelte en een hoog leungedeelte. In gebruik in protestantse kerken bij de belijdenis en huwelijksinzegening. 2. Kerkbank voorzien van een lager gedeelte waarop geknield kan worden. Zie ook: bidstoel
kerkgestoelte, kerkmeestersbank
Kerkgestoelte voor kerkmeesters. Eregestoelte.
kerkgestoelte, kerkvoogdenbank
Kerkgestoelte voor kerkvoogden. Eregestoelte.
kerkgestoelte, kerkenraadsbank
Bank voor kerkenraadsleden, meestal in de nabijheid van de preekstoel.
kerkgestoelte, doopbank
Kerkgestoelte binnen de dooptuin, waarop de direct betrokkenen bij een doopdienst plaatsnemen.
kerkgestoelte, gedeputeerdenbank
Kerkgestoelte voor gedeputeerden.
kerkgestoelte, herenbank
Algemene benaming voor kerkgestoelte dat zich qua vorm, formaat en decoratie onderscheidt van de rest van de kerkbanken en dat plaats biedt aan een specifieke groep hooggeplaatste parochianen of gesticht door een familie. Ook eregestoelte genoemd.
kerkgestoelte, burgermeestersbank
Kerkgestoelte voor burgemeesters.