Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


Een kijkje in je binnenste
Ons lichaam bestaat uit miljarden cellen. Cellen die ongeveer dezelfde functie vervullen vormen samen een weefsel. Een combinatie van weefsels noemen we een orgaan. Het woord orgaan is afgeleid van het Griekse woord organon, wat werktuig betekent.
Organen zijn de werkzame delen van ons lichaam. Ze verzorgen de diverse taken die in ons lichaam uitgevoerd moeten worden. Voorbeelden van organen zijn: hart, longen, lever, maag. Ook de huid is een orgaan, een uitwendig orgaan. Hoewel elk orgaan een eigen functie heeft werken ze ook samen als onderdeel van een groep. Zo vormen ze een combinatie van organen. Dat noemen we een orgaanstelsel. Alle orgaanstelsels samen regelen alles wat er gebeurt in ons lichaam.
Welke orgaanstelsels zijn er in ons lichaam?
Onderling werken de orgaanstelsels ook weer samen bijvoorbeeld na een stevige maaltijd. Je spijsverteringsstelsel heeft dan meer bloed nodig om goed zijn werk te kunnen doen. Het roept dan de hulp in van het hart- en bloedvatenstelsel.  Eigenlijk werkt in ons lichaam alles samen: van de kleine cellen tot de grotere orgaanstelsels.
Als je hier meer over wilt weten kijk dan bij `Het lichaam in kaart`.
Bescherming van de organen
De inwendige organen worden door delen van ons skelet beschermd: dat vormt een stevige omheining van botten. Zo beschermt de ribbenkast belangrijke organen zoals bijvoorbeeld het hart, de longen, de lever en de maag. De ribbenkast vormt als het ware een beschermende kooi. De hersenen liggen in het benige omhulsel van de schedel en het ruggenmerg wordt beschermd door onze ruggengraat.

Een levensboom
Wij mensen, zo is vaak beweerd, stammen van de chimpansees af. Maar we weten dat dat niet helemaal klopt: het is eerder zo dat chimpansees en mensen gemeenschappelijke voorouders hebben. Op welke gronden besluiten we eigenlijk dat de laatste interpretatie juist is en de eerste niet? Biologen proberen al eeuwen al het leven op aarde te kennen, van een naam te voorzien en te classificeren volgens hun evolutionaire verwantschap. Daarmee ontstaat een evolutionaire stamboom waarop alle soorten hun plaats hebben; verwante soorten vormen twijgjes aan dezelfde tak, groepen vormen samen weer dikkere takken. Biologen komen daar niet helemaal uit als ze alleen op kenmerken van vorm en bouw afgaan. De ontwikkeling van DNA-analyses biedt echter een nieuwe mogelijkheid het tekenen van de levensboom verder te brengen.

Een nieuwe soort maashagedis
Begin augustus 1998 ontdekte amateurpaleontoloog Rudi Dortangs in de ENCI-groeve bij Maastricht de resten van een grote mosasauriër. Eerder waren al losse onderdelen gevonden in de Maastrichtse kalkstenen uit het Laat-Krijt (99 tot 65 miljoen jaar geleden), maar al snel bleek het hier om iets bijzonders te gaan.

Er lagen meerdere botten van één beest bijeen. Een opgravingsteam van het Natuurhistorisch Museum Maastricht en de Nederlandse Geologische Vereniging, Afdeling Limburg, ging aan de slag. In december van 1998 vond men ook de schedel. Haaien bleken het skelet gedeeltelijk uit elkaar te hebben getrokken. Niet alle onderdelen lagen daardoor op hun oorspronkelijke plaats. Het puntje van de snuit, de flippers en delen van de staart ontbraken. Met hulp van de Faculteit Aardwetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam werden de overgebleven delen in het voorjaar van 1999 geborgen. Pas in 2000 kon de schedel naar het Natuurhistorisch Museum Maastricht worden overgebracht. Na de nodige voorbereidingen om het bijna zes ton zware blok mergel te kunnen huisvesten, kon het prepareerwerk beginnen.
Toen dit in 2001 klaar was, had het fossiel inmiddels de bijnaam Bèr. Paleontologisch onderzoek wees uit dat het fossiel geen Mosasaurus hoffmanni was, maar een nieuwe soort. Bèr kreeg dus ook een nieuwe naam: Prognathodon saturator. De resten van het ruim twaalf meter lange reptiel liggen in het Natuurhistorisch Museum Maastricht.
Meer weten?
Klik voor meer informatie over de maashagedis of  dinosauriërs op een van de volgende artikelen.

Een onuitputtelijke bron van kennis
Natuurhistorische verzamelingen vormen een archief van gegevens over de geschiedenis van het leven. Grote delen van dit archief zijn nog niet ontsloten. Onderzoekers zijn voortdurend bezig nieuwe kennis en nieuwe inzichten aan dit archief te onttrekken. Oppervlakkige en verborgen kenmerken
Oppervlakkige kenmerken zijn geen kenmerken waar we weinig aan hebben, maar kenmerken van of aan het oppervlak. Deze vallen het eerste op en zijn direct toegankelijk. Denk aan kleuren, vormen, afmetingen en structuren. Vanwege die toegankelijkheid zijn ze van oudsher gebruikt. Ook grotere structuren van de anatomie, zoals spieren, organen en botten, konden eeuwen geleden al worden bestudeerd. Kleine structuren moesten wachten op de ontwikkeling van de microscoop. Nog veel kleinere kenmerken konden pas veel later met de elektronenmicroscoop (SEM = Scanning Electron Microscope) worden waargenomen. Evenals de SEM werden chemische en moleculaire technieken pas in de tweede helft van de 20ste eeuw ontwikkeld. Veel gegevens zaten dus lange tijd verborgen in collecties zonder dat men het wist. Ook nu nog herbergt hetzelfde materiaal een schat aan gegevens, wachtend op nieuwe technieken. Vlinders als voorbeeld
Aanvankelijk werden de soorten onderscheiden op grond van vorm, kleur en tekening. Het bleek echter al snel dat er veel soorten bestonden die op basis van deze kenmerken moeilijk van elkaar waren te onderscheiden. In 1837 ontdekte een Fransman, Rambur, dat veel van de op elkaar lijkende vlindersoorten heel verschillend gebouwde mannelijke geslachtsorganen hadden.

Een wierdedorp
Een wierdedorp (terpdorp) werd praktisch ingedeeld. Op het hoogste punt kwam een zoetwatervijver te liggen, een zogenaamde dobbe. Rondom de dobbe stonden de boerderijen in een kring. De wierde was in het midden het hoogst en liep naar de randen af. De boerderijen stonden dan ook altijd enigszins onder een helling. In het hoogste deel van de boerderij woonde men, de stallen voor het vee lagen dus lager. Doordat men de koeien niet over de wierde liet lopen maar eromheen als men de kwelder op ging, ontstond op den duur automatisch een soort rondweg. Ze noemden dit de `ossengang`. In sommige dorpen liggen ze nog steeds.

Eencelligen met bladgroen
Andere naam: Eukaryoten type C

Eencellige met - van links naar rechts - undulipodium, kern, bladgroenkorrel (chloroplast) en mitochondrie

Men denkt dat de eerste eencellige met bladgroen bestond uit een eencellige met complexe zweephaar ofwel undulipodium (ontstaan uit een eerdere endosymbiose) die een cyanobacterie  (blauwwier) in zijn cel had opgenomen. De cyanobacterie zou door het bezit van bladgroen  (chlorofyl a) de eencellige in staat hebben gesteld om onder invloed van zonlicht suikers te maken uit kooldioxide en water (fotosynthese). Eencelligen met bladgroen staan aan de basis van de ontwikkeling van planten.

Eencelligen met complexe zweephaar
Andere naam: Eukaryoten type B

Eencellige met undulipodium, kern en mitochondrie

Men denkt dat de eerste eencellige met complexe zweephaar of flagel bestond uit een eencellige met mitochondriën (ontstaan uit een eerdere endosymbiose) die een spiraalbacterie in zijn cel had opgenomen. De spiraalbacterie zou als een complexe - d.w.z uit 9+2 microdraden opgebouwde - zweephaar ofwel undulipodium uit de gastheercel hangen, waardoor voortbeweging mogelijk was. Eencelligen met zo`n undulipodium staan aan de basis van de ontwikkeling van alle andere eukaryoten ofwel één- of meercellige organismen met celkern. Daarom wordt een undulipodium ook wel `eukaryotenzweephaar` of `eukaryotenflagel` genoemd. Overigens wordt een prokaryoten- (= bacteriële) dan wel eukaryotenflagel ook wel als `zweepstaart` aangeduid, maar dat is minder juist. Een `staart` zit immers per definitie achter aan een voorwerp, terwijl een flagel zich ook aan de voorzijde van een organisme kan bevinden en het organisme als het ware naar voren trekt.

Eendachtigen
Wetenschappelijke naam: Anseriformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Eendachtigen leven met name op het water. Het zijn goede zwemmers en sterke vliegers. Ze komen overal ter wereld voor. Tot deze groep behoren de Eenden, Ganzen, Zwanen en de Zuid-Amerikaanse Hoenderkoeten.

Eendagsvlieg
Eendagsvliegen zijn het spreekwoordelijke toppunt van vergankelijkheid. Inderdaad leven vele soorten slechts uiterst kort, maar dit moet wel enigszins worden genuanceerd: het gaat om het volwassen stadium dat kort duurt. Niemand zal bij een ei-stadium dat slechts enkele uren duurt, zeggen dat de soort slechts enkele uren leeft. Geen vliegen
Eendagsvliegen zijn geen vliegen, maar behoren tot een aparte orde, de Ephemeroptera. Ze staan ook bekend als haften, een benaming die minder aanleiding tot verwarring geeft. Puberteit in stapjes
De larven van eendagsvliegen leven in het water. De meeste soorten doen er bijna een jaar over om volwassen te worden, enkele soorten zelfs twee jaar. In warmere streken kan het echter vlugger gaan. Als de larve, ook wel nimf genoemd, volwassen is, zwemt of kruipt hij naar het oppervlak. Daar barst de huid binnen enkele seconden open en een volledig gevleugeld insect komt tevoorschijn. Dit is echter nog niet het uiteindelijke volwassen dier, maar een zogenaamd sub-imago. Geholpen door luchtstromingen vindt het diertje een rustige plek, waar het in enkele minuten tot enkele uren nogmaals vervelt tot het volwassen dier. Liefdesleven hevig, maar o zo kort
De dansende mannetjes vormen zwermen boven of in de buurt van het water. Als een vrouwtje in de buurt van zo`n zwerm komt, wordt ze gegrepen en vindt ogenblikkelijk de paring plaats. Daarna sterft het mannetje. Gewoonlijk binnen een uur legt het vrouwtje haar eieren in het water en sterft ook.

Eendenkooi Nieuw Onrust
Het kooikersvak, nu vrijwel uitgestorven, wordt nog op twee plaatsen in Groningen beoefend: in de kooi van Nieuw Onrust en even verderop in een particuliere kooi. Mits optimaal onderhouden, is een eendenkooi een verzamelplaats van diverse kleinschalige natuurwaarden, omdat aan zeer veel landschappelijke elementen aandacht moet worden besteed. Er moet water zijn. Er moeten hoge bomen zijn. Er moet hakhout groeien. Er moet zeer dicht struikgewas zijn. Hier en daar moeten open, lichte plekken voorkomen. Als dit allemaal wordt bijgehouden, en dat doet men terdege op deze kooiplaats, dan is zo`n terreintje een ware toevluchtsoord voor (zeldzame) dieren en planten.
Weblinks:
Meer informatie over Eendenkooi Nieuw Onrust: http://www.groningerlandschap.nl/

Eendenkooien op Terschelling
Eendenkooien vormen markante punten in het landschap. In een ver verleden door mensenhand aangelegd, en steeds in stand gehouden. Nu zou er vast geen toestemming komen ze aan te leggen: té karakter bepalend voor de polder. Maar gelukkig liggen ze er al vele eeuwen, en mogen dus helemaal niet meer weg, omdat ze zo karakter bepalend zijn. Voor wie nog nooit een eendenkooi heeft gezien zijn ze makkelijk herkenbaar aan de opduikende boomgroepen (de kooibossen) in een meestal open landschap.
Zeven zijn er nog op Terschelling. Drie in de open polder: de Landerumerkooi, de Formerumerkooi en de Hoornerkooi. Vier liggen er `buitendijks`, op de Grië. De Grië zou je kunnen omschrijven als het eens maar nu niet meer omdijkte stuk van de polder achter de dwarsdijk van Oosterend. Achtereenvolgens zijn het de Takkenkooi, de JanWillemskooi, de Horrekooi en de Rimkeskooi.

Eenzaadlobbigen
Wetenschappelijke naam: Liliidae (onderklasse binnen de Bloemplanten ofwel Bedektzadigen)
De Eenzaadlobbigen zijn ontstaan in het Krijt(ca. 140 miljoen jaar geleden) uit de Vroege bloemplanten. Binnen de Eenzaadlobbigen worden meerdere hoofdgroepen (superklassen) onderscheiden, te weten de Waterweegbree-achtige bloemplanten (o.a. Pijlkruid, Waterpest en Zwanebloem), de Palmachtige bloemplanten (o.a. aronskelken, (Eende)kroos, palmen en grassen), de Lelieachtige bloemplanten (o.a. tulpen, irissen en orchideeën), de Gemberachtige bloemplanten (o.a. Banaan, Canna`s en Gember) en de Commelina-achtige bloemplanten (o.a. Bromelia`s). 
Eenzaadlobbigen zijn kruidachtige planten of bomen (palmen) waarvan de kiemplanten meestal één zaadlob (cotyl) hebben. De bladen hebben meestal evenwijdig lopende nerven. De vaatbundels in de stengel staan verspreid en er is geen secundaire diktegroei, maar alleen doorgroei in de lengte. Er is geen hoofdwortel met zijwortels maar bijwortels. De bloemen bestaan vaak uit drie elementen per krans (kelkbladen, kroonbladen, meeldraden enz.).

Eerste leven op land
De bezetting van het land door levende wezens kwam moeizaam op gang. Telkens verschenen complexere organismen ten tonele. Al meer dan één miljard jaar geleden leefden schimmels op land. Zij vormden met algen samen korstmossen, waardoor organische koolstof vrijkwam. Door verwering en opslag van deze organische koolstof nam het zuurstofgehalte in de atmosfeer toe. In combinatie met een afnemende hoeveelheid koolstofdioxide heeft dit misschien tot een reductie van het toenmalige broeikaseffect geleid.
Een vroege bezetting van het land door levende wezens verklaart ook de Cambrische explosie van gefossiliseerde levensvormen. Door het landleven verweerden de rotsen sneller, waardoor calcium vrijkwam. Dit was nodig voor de bouw van skeletten. De harde skeletdelen van zeedieren werden fossiliseerbaar zodat de al zeer grote diversiteit van het toenmalige zeeleven via fossielen zichtbaar werd. Vermoedelijk waagde het zeeleven zich in het Vroeg-Siluur(440 tot 430 miljoen jaar geleden) al regelmatig op het land, getuige het spoor van een anderhalve meter lange zeeschorpioen in afzettingen van 430 miljoen jaar oud, in West-Australie. Deze grote vleeseter was vermoedelijk op zoek naar kleinere geleedpotigen, molluscen, of gastropoden, die zich boven de vloedlijn schuil hielden voor roofdieren. De grote omvang van deze dieren zou erop kunnen wijzen dat de eerste complexe landwezens al eerder leefden. Stengel- en bladafdrukken van Carboonplanten. Linksboven: Sigillaria Mamillaris; rechtsboven: Pecopteris volkmanni; linksonder: Mariopteris acuta epeniana; rechtsonder: Eusphenopteris cf.

eetbare zee-egel
Dit is een grote zee-egel met korte stekels. Tussen de stekels steken beweeglijke tentakels uit met zuignapjes aan de uiteinden. De schaal is roodachtig, de stekels kunnen wit of paars zijn, soms in combinatie met rood.
Zoals zijn naam aangeeft is deze zee-egel eetbaar, al is hij tegenwoordig niet meer zo in trek. De dieren worden levend gegeten: de bovenkant wordt opengeknipt en de grote geslachtsorganen worden eruit gelepeld.
Andere namen: eetbare zeeappel
Wetensch. naam: Echinus esculentus
Engelse naam: edible sea-urchin
Verspreiding: oostelijke Atlantische Oceaan, van IJsland tot Portugal
Voedsel: bruinwieren, kleine algen en vastzittende ongewervelde dieren
Lengte: 10 - 17 cm; stekels 2 cm

Egel
Behalve op Texel en Langeoog kwam de egel lange tijd niet voor op de waddeneilanden, maar gaandeweg zijn egels vrijwel op alle eilanden uitgezet. Egels leven in gebieden met voldoende ondergroei en een niet te drassige bodem, waar ze in het donker jagen op kevers, rupsen, slakken, regenwormen, kleine zoogdieren en amfibieën. Ook eten ze wel eieren, reptielen, vruchten en paddestoelen. Overdag slapen egels op beschutte plaatsen. Het zijn solitaire dieren, ontmoetingen met andere egels worden vermeden.
Namen: Ned: Egel (westelijke egel) Eng: Hedgehog (West European hedgehog, Western hedgehog) Fra: Hérisson (le hérisson d` Europe de l` Ouest, le hérisson occidental)Dui: der Westigel (der Braunbrustigel) Lat: Erinaceus europaeus

Eider
Wetenschappelijke naam: Somateria mollissima
Aantal broedparen in Nederland: 8000-10.000 (1998-2000)
Biotoop: vrijwel uitsluitend in de Waddenzee, maar ook enkele paren in de Zeeuwse Delta
Geluid: Eider

Eidereend
Eidereenden zijn echte zee-eenden. Ze komen uitsluitend langs de kust voor. Men ziet deze eend het hele jaar in het waddengebied. Ze eten schelpdieren, met een voorkeur voor kokkels en mossels, maar ook wel strandschelpen, alikruiken, strandkrabben en zeesterren. Er is een kern van vaste bewoners die in de Waddenzee broeden en overwinteren, daar komen in de winter vogels uit de Baltische Zee bij. De eidereend staat op de Rode Lijst van beschermde vogels. In de winters van 2000 en 2001 massaal gestorven. Voedselschaarste is de meest aannemelijke verklaring voor de verhoogde sterfte onder eidereenden.
Ontwikkelingen in de (broed)populatie eidereenden in de Waddenzee
De laatste twee eeuwen is de eidereend steeds zuidelijker gaan broeden, overigens zonder de broedgebieden in het noorden te verlaten. De oorzaak van deze expansie is dat er minder op de eider gejaagd wordt. Vroeger was de eider een gewilde prooi bij mensen.
In 1906 werd het eerste broedpaar in Nederland waargenomen. Driehonderd paartjes kwamen in 1936 tot broeden. Geleidelijk aan breidde dit aantal zich uit tot 5756 in 1960. Daarna daalde de populatiegrootte snel, in 1968 werd het dieptepunt bereikt met 1329 broedparen. De instorting van de populatie in de jaren zestig van de vorige eeuw wordt geweten aan vervuiling van de zee met bestrijdingsmiddelen. Daar kwam in 1969 ook nog eens een olieramp bij die een groot deel van de broedpopulatie doodde.
Namen: Ned: Eidereend (eider) Eng: Common Eider Fra: Eider à duvetDui: Eiderente Dan: Ederfugl Nor: Ærfugl Fries: Eidergoes Ital: Edredone Lat: Somateria mollissima mollissima
Weblinks
Vogelbescherming over de eidereend http://www.

Eierleggende zoogdieren
Wetenschappelijke naam: Monotremata (orde binnen de Oerzoogdieren, Prototheria)
Ze zijn ontstaan aan het begin van het Krijt(ca. 140 miljoen jaar geleden) uit de Vroege zoogdieren. Eierleggende zoogdieren komen alleen in Australië en Nieuw-Guinea voor. Bekend zijn de insectenetende mierenegels en het visetende Vogelbekdier.
Eierleggende zoogdieren, ook wel Cloacadieren genoemd, zijn de primitiefste zoogdieren van tegenwoordig. De vrouwtjes leggen eieren, die ze uitbroeden. Ze hebben geen tepels, maar wel melkklieren. Net als vogels, hebben ze één lichaamsopening voor zowel uitscheidings- als voortplantingsproducten (cloaca). Hun snuit is lang of snavelachtig. Bij deze dieren komt voor het eerst de aanzet tot een zoogdierengebit voor: Ze hebben driehoekige kiezen

Eierleggende zoogdieren
Andere naam: Cloacadieren Wetenschappelijke naam: Monotremata (orde binnen de Oerzoogdieren, Prototheria)
Eierleggende zoogdieren zijn de primitiefste zoogdieren van tegenwoordig. De vrouwtjes leggen eieren, die ze uitbroeden. Ze hebben geen tepels, maar wel melkklieren. Net als vogels, hebben ze één lichaamsopening voor zowel uitscheidings- als voortplantingsproducten (cloaca). Hun snuit is lang of snavelachtig, zonder tanden. Bekend zijn de insectenetende mierenegels en het visetende Vogelbekdier. Eierleggende zoogdieren komen alleen in Australië en Nieuw-Guinea voor.

Eikelwormen
Wetenschappelijke naam: Enteropneusta
Eikelwormen behoren tot de Halfchordaten (Hemichordata). Ze hebben een ongesegmenteerd, buisvormig lichaam met enkele tientallen kieuwspleten. Aan de kopzijde zit een eikelvormige `slurf` (proboscis) en kraag. Er bestaan ongeveer 65 verschillende soorten, met een lichaamslengte tussen 2,5 cm en 2,5 meter. Eikelwormen leven in U-vormige buizen in zandige of modderige zeebodems.

Eikvaren
Eikvarens staan op de noordhellingen in de duinen en ook in bossen. Ze groeien op oude boomstronken, in knotwilgen en in houtwallen bijvoorbeeld aan de voet van een knoestige eikenstam. Ze hebben een voorkeur voor vochtige grond en komen op bepaalde plaatsen massaal voor. Meestal zijn ze niet hoger dan 25 cm.
Namen: Ned: Eikvaren Lat: Polypodium vulgare Eng: Common PolypodeDui: Tüpfelfarn Fra: Polypode vulgaire

Eilanderhuizen
Aan de Middenstreek en de Langestreek zijn nog de oude `eilander huizen` van rond 1750 te zien. Ze hebben de kenmerkende vorm die werd voorgeschreven in de bouwvoorschriften van de eigenaar van het eiland. In de 19e eeuw werden veel huizen door nieuwbouw vervangen. Na 1960 zijn veel van de overgebleven eilander huizen als vakantiewoning gerestaureerd. In veel gevallen ging het authentieke karakter van de huisjes hierdoor verloren.
Stachouwers
Rond 1720 werd in opdracht van, wat toen de eigenaars van het eiland waren, de familie Stachouwer, begonnen met de bouw van een nieuw dorp. Dit omdat het toen bestaande dorp tussen 1715 en 1760 langzaam in zee verdween. De familie stelde strenge voorschriften op voor de bouw van huizen op de door hen aan de bewoners verpachte percelen.
Veranderingen
In de 19e eeuw zijn er veel eilander huizen afgebroken. Ze werden vervangen door grotere huizen. Dit omdat de eilanders veel geld verdienden als stuurman of kapitein in de koopvaardij. Na 1960 zijn een aantal eilanderhuizen van binnen moderner gemaakt. In 1969 is het centrum van het dorp aangewezen door de overheid als beschermd dorpsgezicht. Op de monumentenlijst staan 23 eilander huizen. Vele zijn door niet-eilanders gekocht en tot zomerverblijf ingericht. Rond 1980 zijn er enkele gerestaureerd.
Vormgeving
De huizen staan loodrecht op de richting van de westenwind. De zijgevels van de huisjes zijn vrij laag. Door deze beide maatregelen waren de huizen bestand tegen harde westenwind en overwaaiend duinzand.

Eilandspreeuwen
Het Nationaal Natuurhistorisch Museum bezit vier uitgestorven spreeuwensoorten. Drie ervan behoren tot het geslacht Aplonis, de purperspreeuwen. Deze soorten leefden ooit op eilanden in de Grote Oceaan. De vierde soort, de hopspreeuw, komt van het eiland Réunion in de Indische Oceaan. Voor al deze eilandspreeuwen geldt één oorzaak voor het uitsterven: ratten, geïntroduceerd door schepen die de eilanden aandeden. Uiteraard zullen ook andere geïntroduceerde soorten, zoals katten, geiten, mangoesten en de mens zelf in meer of mindere mate een rol gespeeld hebben. Maar, zoals voor zoveel eilandsoorten, waren het vooral de ratten die de spreeuwen fataal werden. Kusaie en Ponapé zijn twee eilanden van de Caroline-eilandengroep in het westen van de Grote Oceaan. Vroeger meende men dat er van de Kusaiespreeuw slechts twee huiden in het museum van het St. Petersburg bewaard waren gebleven, totdat de conservator in Leiden, Gerlof Mees, in 1966 twee huiden van deze spreeuw in de Leidse vogelcollectie ontdekte. Bovendien bleek dat het museum in St. Petersburg niet twee, maar drie huiden bezat.
Kusaiespreeuw Kusaie- en Ponapéspreeuw
De Kusaiespreeuw Aplonis corvina (Kittlitz, 1833) is door Friedrich von Kittlitz ontdekt, toen hij omstreeks 1830 een reis maakte langs Pacifische eilanden. Net als bij de Boninlijster en de Bonindikbek zou von Kittlitz de enige natuurwetenschapper zijn die de vogel ooit in levende lijve zag. In 1880 bezocht Otto Finsch, die later conservator in Leiden zou worden, Kusaie.

Eiwitten
De belangrijkste functie van eiwitten is het versnellen van levensprocessen. Deze functie wordt vervuld door een categorie eiwitten, die enzymen wordt genoemd. Enzymen kunnen de snelheid van levensprocessen meer dan duizend keer vergroten. De werking is globaal als volgt: Het enzym bindt twee of meer verschillende chemische stoffen aan zich. Bij die chemische binding aan het enzym veranderen de (elektrische) eigenschappen van die gebonden stoffen zodanig dat ze in staat zijn tot een nieuwe verbinding met elkaar. Ze vormen een nieuw molecuul. Door die nieuwe verbinding verzwakt de band met het enzym en laat het nieuw gevormde molecuul los. De cyclus start opnieuw (eerste stap).
Die nieuwe chemische verbinding ontstaat niet toevallig. De ruimtelijke structuur van een eiwit is zodanig, dat de te verbinden stoffen op speciale plaatsen bij elkaar komen te liggen.
Het hierboven omschreven proces kan ook leiden tot het splitsen van een groter molecuul in één of meer kleinere. 

Ekenstein
Achter de tot hotel verbouwde borg Ekenstein ligt een oud parkbos met slingerpaadjes, destijds in Engelse stijl aangelegd. Dit bos dient als uitvalsbasis voor de vele reigers die in de waterrijke omgeving hun voedsel zoeken. Maar de omgeving biedt veel meer. Jong aangelegd bos, de ruïne van een steenfabriek, de borg Rusthoven en aan de overkant van de provinciale weg, een oude boomgaard op een perceel dat de oude verbinding vormt van de afgegraven wierde Bolhuis met de madelanden aan de andere kant van het Damsterdiep.
Via deze boomgaard, de Bolhuislaan en de Zuiderweg is een wandeling naar een van de hoogste wierden van Groningen, die van Wirdum, aan te bevelen. Ten westen van de boomgaard liggen weilanden die in de winter gedeeltelijk blank staan: een eldorado voor watervogels.
Weblinks:
Meer informatie over Ekenstein: http://www.ekenstein.com/historie.html

Ekster
Eksters zijn alleseters met een voorkeur voor grote insecten. Op Texel zijn eksters overal te vinden. Ze maken al vroeg in het voorjaar hun nest in hoge bomen. Het nest is een ingenieuze takkenconstructie. Eksternesten zijn te herkennen aan het dak van takken, waardoor het geheel veel hoger wordt dan het nest van een kraai.
Eksters zijn geen trekvogels. Omdat het alleseters zijn, kunnen ze ook in de winter hun kostje gemakkelijk opscharrelen bij agrarisch afval of andere rommelhoekjes. Ook bij voertafels komen ze graag. Ze hebben de reputatie veel eieren en jonge vogels te eten. Dat doen ze ook wel, maar het aantal zang- en weidevogels neemt er niet door af. De nachtelijke zwerftochten van onze huiskatten kosten waarschijnlijk heel wat meer jonge vogeltjes het leven!
Namen: Ned: Ekster Eng: Magpie Fra: Pie bavardeDui: Elster Ital: Gazza Lat: Pica pica

Ekster
Wetenschappelijke naam: Pica pica
Aantal broedparen in Nederland: 40.000-60.000(1998-2000)
Biotoop: overal in open en halfopen landschap met dicht struweel of hoge bomen
Geluid: Ekster Bron: Luisteren in het Duin copyright Wil Heemskerk

eland
De eland is de grootste hertachtige. Elanden leven in bossen in de buurt van moerassen, meren of ander water.
In het zomerhalfjaar eten ze vooral kruidachtige planten waaronder waterplanten die ze soms van enkele meters diepte opduiken. In de winter eten ze overwegend wilgentwijgen, populierentakken en boomschors.
Elanden hebben een schoffelvormig gewei met veel takken, dat wel 2 meter breed kan worden. Ze hebben een lange kop met een overhangende bovenlip.
Wetensch. naam: Alces alces
Engelse naam: elk (Europa); moose (Amerika)
Verspreiding: Noord-Amerika, Noord-Europa, Noord-Azië
Voedsel: waterplanten, bladeren, takken, scheuten en boomschors
Lengte: 2,5 - 3,5 m, schouderhoogte tot 2,3 m
Gewicht: 500 - 700 kg
Status: plaatselijk algemeen

elandgeweikoraal
Dit steenkoraal vormt stevige boomvormige kolonies met horizontaal afgeplatte takken (als het gewei van een eland) die zich uitstrekken naar het zonlicht. Het is veel robuuster dan het verwante hertshoornkoraal (Acropora cervicornis) en groeit dan ook minder snel maar is ook minder kwetsbaar. Dit koraal vormt op ondiepere delen van het koraalrif soms een aaneengesloten `bosje`.
Wetensch. naam: Acropora palmata
Engelse naam: elkhorn coral
Voedsel: plankton; symbiose algen (inwendig)
Lengte: 3 m (hoogte)

Elbe-Weser regio
De vastelandskust van de Elbe-Weser regio, die bij Nedersaksen hoort, wordt onderverdeeld in de Wurster kust en de gewesten Hadeln en Kehdingen.

Elektriciteit als versiermanier
Om partners te lokken kan een mannetje gebruik maken van verschillende communicatiemiddelen. Een van die middelen is elektriciteit. Dit komt echter niet zo vaak in de natuur voor en wordt alleen gebruikt in water. Lucht is namelijk een slechte geleider van elektrische signalen.
Sommige vissoorten gebruiken elektrische signalen in hun zoektocht naar een partner. Meestal zijn dat stroomstootjes met een laag voltage. Ze worden opgewekt in een speciaal orgaan, het Elektrisch Orgaan (EO). Het EO bevindt zich bij de meeste soorten in de spiertjes van de staartwortel.
Door voortdurende ontlading van het EO ontstaat er een spanningsveld rond de vis, van kop naar staartkant. Wanneer de zoutensamenstelling van het water verandert, er een school vissen aankomt of een rots in de buurt is, verandert de elektrische potentiaal. Via elektroreceptoren aan de kopkant kan de vis deze verandering waarnemen. Dit systeem wordt ook wel elektrolocatie genoemd. Omdat zenuwen de informatie aan de hersenen doorgeven, kan de vis direct reageren. 

Elektro-visserij (pulsvisserij)
Elektrovissen gebeurt door stroomdraden over de bodem te slepen (de `pulskor`), waardoor de vis door elektrische schokken van de bodem wordt opgeschrikt. Op de Noordzee wordt deze methode nog niet op grote schaal toegepast, omdat ze in Europees verband nog verboden is. In China vissen een paar duizend schepen met elektrisch vistuig op grote garnalen omdat dit de vangsten vergroot. Uit een aantal weken proefvissen op de Noordzee bleek dat met het elektrische vissen meer tong, maar minder schol gevangen werd dan met de boomkor met wekkerkettingen. Verder kan de grootte van de vis worden beïnvloed: met een hogere spanning worden grotere vissen gevangen.
De methode kent nog meer voordelen: schepen hebben minder brandstof nodig, omdat ze geen zware kettingen door de zeebodem hoeven te trekken. Een besparing van meer dan 30% is mogelijk. Verder blijken de gevangen kleinere vissen ( bijvangst) het er vaker levend van af te brengen dan bij de traditionele boomkorvisserij met wekkerkettingen. Nu wordt op elke kilo commerciële vis één of meer kilo andere vis en overige zeefauna dood overboord gezet.
Han Lindeboom, destijds hoofd Mariene Ecologie van het koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee ( NIOZ), stelde dat de elektrovisserij geen oplossing is voor soorten zoals haai en rog: die overleven het niet.

Elfenwasplaat
De elfenwasplaat komt vooral in de duinen van de waddeneilanden voor.
Namen: Ned: Elfenwasplaat Lat: Hygrocybe ceracea Eng: Butter waxcapDui: Zerbrechlicher Saftling

emerald honingzuiger
© Martin Kramer
Dit is één van de ruim 120 soorten honingzuigers: vogels met een lange kromme snavel waarmee ze nectar uit boemen zuigen (niet vliegend zoals kolibries maar zittend en hangend) en insecten vangen.
Zoals bij de meeste honingzuigers heeft ook bij deze soort het mannetje in het broedseizoen een kleurig verenpak met een metaalglans. Hij is helder groen (emerald is een andere naam voor smaragd: een groene half-edelsteen) en heeft lange centrale staartveren.
Andere namen: malachiet honingzuiger
Wetensch. naam: Nectarinia famosa
Engelse naam: malachite sunbird
Verspreiding: Oost-Afrika: zuidelijk Soedan tot Zuid-Afrika (Kaap Provincie)
Voedsel: insecten, nectar
Lengte: 25 cm

emoe
Wetensch. naam: Dromaeus novaehollandiae
Engelse naam: emu
Verspreiding: Australië
Voedsel: vooral zaden, soms kleine dieren
Lengte: hoogte tot 1,9 m
Gewicht: tot 60 kg
Status: plaatselijk algemeen

Encyclopedie van Ecosystemen
Een ecosysteem is alles wat er zich afspeelt tussen de omgeving (lucht, bodem, water) en de levende wezens daarin (planten, dieren, schimmels, bacteriën).
In elke ecosysteem, overal op aarde, is de natuur op dezelfde manier georganiseerd. Levende wezens kunnen verschillend zijn, maar ze verschillen niet in de wijze waarop ze samen leven.
In elk ecosysteem, is dezelfde `kringloop van het leven` terug te vinden, waarin planten, planten-eters, vleeseters en afvalverwerkers elk hun eigen rol vervullen. Er is op aarde een grote verscheidenheid aan ecosystemen: koraalrif, regenwoud, woestijn, rivierbos, enzovoort.

Endeldarm en anus
Endeldarm en anus vormen het laatste stuk van het spijsverteringssysteem. In de endeldarm worden onverteerbare voedselresten tijdelijk opgeslagen. De anus is een krachtige kringspier die de endeldarm afsluit. Als we op de WC zitten ontspant de anus zich en kan ontlasting uit de endeldarm het lichaam verlaten.
Functie
De endeldarm is in feite het laatste (12 centimeter lange) stukje van de dikke darm. Hij heeft geen actieve spijsverteringsfunctie, maar uitsluitend als taak om ontlasting tijdelijk te bewaren en door te voeren naar de anus. De binnenkant van de endeldarm (het rectum) is sterk geplooid: ontlasting die er langere in bewaard wordt krijgt hierdoor zijn kenmerkende ingesnoerde vorm. Voedselresten die in de endeldarm terecht komen zijn al volledig verteerd: er zitten dus geen voedingsstoffen meer in. Daarnaast komen in de endeldarm ook allerlei (vaste) afvalstoffen terecht waar het lichaam vanaf moet, zoals dode bacteriën en gestorven lichaamscellen.
De vier centimeter lange anus is de afsluiting van de endeldarm. Hij bestaat niet uit één maar twee krachtige kringspieren: de binnenste (interne sphincter) en buitenste sluitspier (externe sphincter). Samen vormen ze een zeer krachtige poort die de endeldarm kan openen en afsluiten. De anus opent zich om ontlasting naar buiten te laten en gaat daarna meteen weer dicht, om te voorkomen dat bacteriën, schimmels en andere ongewenste micro-organismen de endeldarm inkruipen en ziekten kunnen veroorzaken.
Werking
In een normale situatie is de endeldarm leeg, behalve vlak voor of tijdens de ontlasting.

Endemen
Endemen zijn soorten die alleen in een beperkt gebied voorkomen, zoals een eiland, een eilandengroep, een berg, een meer of zelfs een heel continent. Hoe kleiner het gebied, hoe kwetsbaarder de endeem voor uitsterven. Bepaalde gebieden kennen een groot aantal endemische soorten. Als zon concentratiegebied verloren gaat, dan zijn in één klap veel soorten tegelijkertijd van de aardbodem verdwenen. Daarom is het belangrijk dat dit soort gebieden beschermd worden.
Het voorkomen van een endemische soort in een klein gebied, kan er op wijzen dat deze soort in andere gebieden is uitgestorven. De reden van uitsterven verschilt van plaats tot plaats. Daarom zal het nooit gebeuren dat alle endemen zullen overblijven in één gebied. Wanneer we dus in een bepaald gebied meerdere endemische soorten tegenkomen, heeft dit een andere oorzaak. Meestal is zon gebied gedurende een lange tijd geïsoleerd geweest van andere gebieden. Toch is het niet zo dat de meeste endemen op eilanden voorkomen. Bovendien zijn er delen van het vaste land met grote aantallen endemen. Naast de isolatie van een gebied, moeten er dus andere factoren een rol spelen in de vorming van concentratiegebieden. Daarom moeten we de geschiedenis van een gebied zien te achterhalen. Door de verwantschappen van endemen in concentratiegebieden te bestuderen, kunnen we meer over de geschiedenis van het gebied te weten komen. Deze tak van wetenschap heet fylogenetische biogeografie (fylogenie = evolutionaire geschiedenis van een groep organismen).

Endemisme
Een endeem is een soort of diergroep die beperkt is tot een bepaald gebied. Het is een enigszins vage term, want hoe groot is zo`n gebied? Toch is het onderscheiden van endemen wel degelijk van belang, zowel in de biogeografie als in de natuurbescherming. Endemen in de biogeografie
Soorten lijken soms willekeurig door elkaar voor te komen. Als we de verspreidingen echter nauwkeurig op een kaart zouden intekenen, blijken er patronen te zijn. Er zijn gebieden met opmerkelijk veel en andere met opmerkelijk weinig endemen. Aangezien wijdverspreide soorten blijkbaar weinig moeite hebben barrières te overwinnen, kunnen ze ons niet veel over zulke barrières en hun geschiedenis vertellen. Andersom kunnen endemen dat juist wel. Waar endemen in een bepaald gebied geconcentreerd zitten, kunnen we een gemeenschappelijke historische achtergrond vermoeden (het gebied is bijvoorbeeld lange tijd geïsoleerd geweest). Naarmate een gebied sterker geïsoleerd is (een eiland bijvoorbeeld dat verder van het vasteland afligt) of langer geïsoleerd is, hebben zich meer nieuwe soorten in dat gebied kunnen ontwikkelen, die niet naar elders konden wegtrekken. De mate van endemisme van een gebied is dus tevens een maat van isolatie van dat gebied in tijd of ruimte. Endemen en natuurbescherming
Dieren met een beperkte verspreiding zijn van groot belang in de natuurbescherming. Immers, een soort kan in Nederland hard achteruit gaan, maar in Midden-Europa nog algemeen voorkomen. Dat is dan jammer voor Nederland, maar niet zo erg voor die soort.

Endoplasmatisch reticulum
Netwerk voor de aanmaak en het transport van eiwitten.
Het endoplasmatisch reticulum is een netwerk van platte holten en buizen waar nieuwe eiwitten worden aangemaakt. Vervolgens worden de eiwitten via het netwerk verder getransporteerd en behandeld zodat zij hun werk kunnen doen.

< Terug naar de klikbare cel

Endoplasmatisch reticulum (ER)
Netwerk voor de aanmaak en het transport van eiwitten
Bouw Het ER is een netwerk van buizen en platte holtes dat bestaat uit een ruw en glad deel. Het ruw ER dankt zijn naam aan het feit dat er ribosomen in dit deel van het netwerk liggen. Het ruw ER gaat over in het gladde ER dat weinig tot geen ribosomen bevat.
Voor meer informatie over de cel: De levende cel - Rondreis in een microscopische wereld, Cristian de Duve Natuur en Techniek 1987, ISBN: 90-70157-59-4
November 2006

Energie en materie
De Oerknal was miljarden jaren geleden het begin van alles. Uit een oneindig kleine punt ontstond alle energie en materie waaruit het heelal bestaat. Maar wat zijn dat eigenlijk voor dingen, die energie en materie? Bij materie kun je je nog iets voorstellen: iets dat je kunt voelen of aanraken. Maar energie kun je niet aanraken. Je merkt energie alleen op als het iets doet met materie.
Als er dingen om je heen gebeuren dan betekent het dat er energie stroomt. Een pan kokend water koelt na een tijdje af. Die warmte verdwijnt niet. Het is in de keuken een beetje warmer en vochtiger geworden. De energie van het kokende water heeft er voor gezorgd dat een gedeelte van het water uit de pan is verdampt; vandaar dat het vochtiger is. En het hete water straalt ook nog warmte uit. Die stralingsenergie brengt de luchtdeeltjes in beweging; het wordt warmer. Dat opwarmen van de lucht gaat door tot het water in de pan dezelfde temperatuur heeft als de lucht.

Energie stroomt
Water stroomt nooit tegen een berg op. Een pannetje lauw water gaat nooit zomaar koken. Energie stroomt kennelijk altijd maar één kant uit. Eigenlijk zou alles langzaam af moeten koelen en naar de bodem zakken. Toch gebeurt dat niet. Er vinden talloze processen in en om de Aarde plaats.  Wind, golven, aardbevingen, lawines, vulkanen, autos, electriciteit en niet te vergeten: leven. Al die dingen kunnen alleen maar gebeuren als er enorme energiebronnen bestaan. En die zijn er ook.

Energie van de zon
De meeste processen krijgen hun energie van een enorme kernfusiereactor: de zon. De zon zendt continu een enorme hoeveelheid energie de ruimte in. Een klein deel ervan bereikt de Aarde. Die energie is de motor achter bijna alle processen op Aarde; de wind, de warmte, de neerslag kortom, het weer. Maar ook alle processen die daarmee samenhangen, zoals erosie van de bodem en het stromen van de rivieren worden uiteindelijk door de energie van de zon aangedreven. En laten we het leven op Aarde niet vergeten. Planten zetten een heel klein deel van het invallende zonlicht om in biologische energie; energierijke stoffen die als brandstof dienen om te groeien en te leven. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de dieren die ze eten en de roofdieren die daar weer van eten. Zonder zon bestaat het allemaal niet.
Veel van de zonne-energie die de Aarde bereikt blijft ongebruikt. De atmosfeer kaatst een flink deel direct terug de ruimte in en ook vanaf het oppervlak wordt een deel direct weer de ruimte ingestraald. Een deel van de energie warmt de zee, het land en de atmosfeer op. En een heel klein deel wordt door planten omgezet in biologische energie.
Op sommige plaatsen wordt de Aarde meer opgewarmd dan op andere. Zo valt aan de evenaar veel meer zonlicht dan in gematigder streken. En water is moeilijker op te warmen dan land, maar staat z`n warmte ook langzamer af. Hierdoor ontstaan temperatuurverschillen in de lucht erboven. Temperatuurverschillen zorgen voor beweging in de lucht; warme lucht stijgt.

Energie van de zon op Aarde
De meeste processen die we dagelijks om ons heen zien werken niet dankzij de warmte van de aardkern. Ze krijgen hun energie van een enorme kernfusiereactor: de zon. De zon is de belangrijkste energiebron. Wind, regen; alles wat met water en weer te maken heeft wordt door de zon aangedreven.

Energiebron aarde
Hoewel de zon onze belangrijkste energiebron is, bevat de Aarde zelf ook flink wat energie.
De sferen van de Aarde
Een blik vanaf de binnenkern tot de buitenste magnetosfeer
Vormen van Aardenergie
Radioactiviteit en overgebleven warmte van lang geleden.
De energie van de aarde zorgt voor:
Het ontstaan van bergen Het verschuiven van continenten
Vulkaanuitbarstingen
Aardbevingen

Energiebron zon
De zon is onze belangrijkste energiebron. Het leven op Aarde is er volledig van afhankelijk. Zelfs de energie die we uit de bodem halen is ooit door de zon uitgezonden.
Hoe de zon aan zijn energie komt
De zon is een enorme kernfusiereactor.
De energie van de zon op Aarde
Het weer, de zeestroming, het leven - de zon is de motor achter alles.
De waterkringloop
Hoe de zon de cyclus van verdampen en neerslag drijft.

Energietabel
Hoeveel energie zit er in de zon? En in een aardbeving? En de sprong van een vlo?
Er zijn veel maten om de hoeveelheid energie in uit te drukken. De meest `wetenschappelijke` is de Joule. Maar hoeveel is nou een Joule?
We hebben voor de gelegenheid een speciale eenheid bedacht: de BMPK. Dat is de energie die je lichaam binnenkrijgt bij na eten van een Boterham Met PindaKaas. Dat kennen we allemaal.
En voor wie het precies wil weten: een BMPK is 400.000 Joule.
Per bevat of verbruikt evenveel energie als
seconde de zon 950.000.000.000.000.000.000,0
totaal hoeveelheid zonnestraling op Aarde 13.750.000.000.000.000.000,0
totaal de atmosfeer van de aarde 3.250.000.000.000.000.000,0
totaal steenkoolvoorraad aarde 500.000.000.000.000.000,0
totaal plantmassa aarde 25.000.000.000.000.000,0
totaal wereld fotosynthese 5.000.000.000.000.000,0
jaar slaan alle landplanten op aarde op 4.750.000.000.000.000,0
jaar slaan alle zee- en waterplanten (incl. algen e.d.) op 2.750.000.000.000.000,0
totaal productie fossiele brandstof 750.000.000.000.000,0
totaal tropische orkaan 95.000.000.000.000,0
totaal alle golven op aarde 2.500.000.000.000,0
totaal zwaarste waterstofbom ooit getest 600.000.000.000,0
totaal een tropische storm 500.000.000.000,0
½ minuut een aardbeving kracht 8 op de schaal van Richter 120.000.000.000,0
kilogram waterstof na kernsplitsing 2.070.000.000,0
totaal atoombom op Hiroshima 210.000.000,0
½ minuut een aardbeving kracht 7 op de schaal van Richter 5.

Energievoorziening
Alle celprocessen vragen energie. Deze energie wordt geleverd door mitchondria - de energiecentrales van de cel. Elke cel telt er honderden. De benodigde brandstoffen neemt de cel op uit zijn omgeving. Dit gebeurt via het celmembraan. Brandstoffen reizen via poriën naar binnen of worden opgenomen in blaasjes. De opgenomen brandstoffen worden meteen afgebroken of eerst opgeslagen voor later gebruik. Tijdens de afbraak ontstaan als bijproducten nuttige bouwstenen voor de opbouw van de cel. Nadat alle energie uit de brandstoffen is gehaald, moeten de afvalresten worden opgeruimd om de cel schoon te houden.
Brandstoffen (koolhydraten en vetten) kunnen zowel via poriën als instulpingen in het membraan worden opgenomen. Deze instulpingen vormen blaasjes die de brandstoffen kunnen opslaan of verder afbreken. 2a. Afbraak van vetzuren
Transportblaasjes bevatten soms vetzuren. Dit zijn speciale vetten die niet als brandstof bruikbaar zijn voor de cel. Een cel moet de vetzuren eerst afbreken om er nuttige bouwstoffen uit te halen die de cel kan gebruiken. Blaasjes met vetzuren smelten daarom samen met een peroxisoom waar speciale eiwitten de vetzuren afbreken. 2b. Opslag van brandstoffen
Als de inhoud van de blaasjes brandstoffen bevat, kan deze worden opgeslagen in de vacuole. Niet alle beschikbare brandstoffen die in de cel aanwezig zijn, worden immers direct gebruikt. Desondanks is de voorraad brandstoffen in de vacuoles beperkt, omdat de menselijke cel weinig tot geen vacuoles bevat.

Engels gras
In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, is Engels gras geen grasachtige. Hij bloeit lang, vanaf mei tot in de nazomer. Deze zoutplant is samen met lamsoor te zien op kwelders. Ook buiten de zoute gebieden komt Engels gras wel eens voor, bijvoorbeeld op Texelse tuinwallen. De plant heeft plat op de grond liggende, grasachtige bladrozetten, vandaar de naam. Gekweekte vormen van Engels gras zijn populair als tuinplant en droogbloem.
Namen: Ned: Engels gras Lat: Armeria maritima Eng: Thrift (sea pink) Fra: Gazon d`OlympeDui: Strand-Grasnelke (Gemeine Grasnelke) Dan: Engelskgræs

Engels lepelblad
Engels lepelblad staat gewoonlijk op wat ziltere, nattere en slikkiger plaatsen dan Deens lepelblad. In Nederland kun je Engels lepelblad bijna alleen nog langs de Waddenzeekust vinden. Om nog onbekende reden is hij uit het deltagebied verdwenen. Engels lepelblad groeit op kwelders, vooral op plekken die bemest zijn door de wadvogels. Vaak staat hij daar tussen de zeealsem. Ook tussen stenen van de zeedijken is Engels lepelblad te zien.
Namen: Ned: Engels lepelblad Lat: Cochlearia anglica Eng:Long-leaved scurvy-grassDui: Englisches Löffelkraut Dan: Engelsk Kokleare

Engels slijkgras
Engels slijkgras ontstond in 1870 als een kruising tussen een Engelse en een Noord-Amerikaanse slijkgrassoort. Hij kan 130 centimeter hoog worden en is daarmee forser dan klein slijkgras. Het groeit in grote dichte pollen op weke, slikrijke bodems. Deze plant kan goed tegen zout en overstroming. Hij is in het waddengebied veel aangeplant als slikvanger bij de kwelderwerken. Door zijn snelle opmars zijn andere plantensoorten van de kwelder verdwenen, vandaar zijn bijnaam `slikpest`.
Namen: Ned: Engels slijkgras (slikpest) Lat: Spartina townsendii (Spartina anglica x Spartina maritima)Dui: Hohes Schlickgras Eng: Cord-grass Fra: Spartine angliaise

Ennemaborg
Op de grens van Dollardklei en de zandgronden van Winschoten liggen de terreinen van het landgoed de Ennemaborg. Inmiddels landelijk bekend van de koniks of tarpans, de wilde paarden. Maar er is veel meer.
Allereerst de borg zelf, nu bewoond door een kunstenares. Op afspraak en zeker tijdens exposities te bezichtigen. Rondom de borg vindt men in het (vroege) voorjaar `börgbloumkes`, Gronings voor die planten die tot de stinsenflora worden gerekend. Dikke pakketten winterakonieten, boerencrocussen, sneeuwklokjes en kievietsbloemen kleuren de grasvelden. Wat later in het voorjaar groeien, verscholen tussen het lange gras, de witte bloemen van de vogelmelk. Ook is met enige moeite de bosgeelster en de aronskelk te vinden.
Weblinks:
Historische foto`s van de Ennemaborg: http://home.hetnet.nl/~vrouger-01d_Ennemaborgh.htm

Entomologische expedities
Het Nationaal Natuurhistorisch Museum, het huidige Naturalis, organiseert sinds 1985 regelmatig entomologische expedities naar Indonesië. Aan deze expedities nemen verschillende conservatoren en technici deel. Ze verzamelen en bestuderen insecten in gebieden waar nog niet voldoende gegevens van bekend zijn. Een expeditie vereist veel voorbereiding, improvisatievermogen en een goede lichamelijke conditie. Internationale samenwerking
Onderzoek doen in Indonesië vereist toestemming van het Indonesische Instituut voor Wetenschappen (LIPI). Dit zeer grote instituut, waar verschillende onderzoeksinstituten onder vallen, is behulpzaam bij het verkrijgen van een onderzoeksvisum en het leggen van contacten met Indonesische onderzoekers. Het onderzoek wordt steeds uitgevoerd in samenwerking met Indonesische onderzoekers, de zogenaamde counterparts. Voor het entomologische onderzoek zijn medewerkers van het Museum Zoologicum Bogoriense in Bogor, ten zuiden van Jakarta, onze vaste counterparts. Ook medewerkers van universiteiten in het gebied waar onderzoek wordt gedaan treden vaak als counterpart op. Afgezien van samenwerking in het veld zijn de counterparts gewoonlijk ook behulpzaam bij het afhandelen van administratieve zaken. Af en toe hebben de expedities een nog wat internationaler karakter door deelname van onderzoekers uit andere landen, zoals Engeland en Zwitserland. Wat willen wij precies weten?
Het doel van deze entomologische expedities is inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de fauna in Zuidoost-Azië zich in de loop van vele miljoenen jaren heeft ontwikkeld.

Eodiscide trilobieten
Wetenschappelijke naam: Eodiscida
Eodiscide trilobieten zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het waren kleine diertjes. De kop en staart waren bijna gelijk in vorm. Het centrale deel van de staart was gesegmenteerd. Ze hadden slechts 2-3 lichaamssegmenten. Net als alle trilobieten had hun lichaam een duidelijke driedeling, zowel in de lengterichting (kop, lichaam, staart), als in de dwarsrichting (een duidelijk afgescheiden middendeel). Trilobieten leefden in zee. 

Eoraptor
Eoraptor lunensis is één van de allereerste dinosauriërs. Het was een 1,2 meter lange dinosauriër die op zijn achterpoten liep. De overgang van de zijwaarts uitstekende poten bij de voorouders van de dinosauriërs naar de `onderstandige` poten die zo typisch zijn voor de dinosauriërs was bij Eoraptor al gemaakt.
Eoraptor was mogelijk een alleseter. Zijn gebit heeft platte, bladvormige tanden van een planteneter én de scherpe, gekromde tanden van een vleeseter. Niet alle paleontologen zijn het met elkaar eens, sommige rekenen Eoraptor tot de vleeseters, anderen noemen hem een planteneter. Feit is dat we Eoraptor in de lijn naar de vleesetende dinosauriërs, de Theropoden aantreffen. De voor veel vleesetende dinosauriërs zo belangrijke klauwen aan de voorpoten zijn bij Eoraptor echter nog niet ontwikkeld. Die ontstonden pas later, bij meer gespecialiseerde rovers.
Eoraptor leefde 228 miljoen jaar geleden; zijn fossielen zijn bekend uit de Ischigualasto-vallei, San Juan, Noordwest-Argentinië.

Eosuchus lerichei Dollo, 1907
een krokodil uit het Paleoceen Materiaal
De fossiele langsnuitkrokodil Eosuchus lerichei werd in 1907 ontdekt in een zandlaag waarin ook fossielen van Champsosaurus zijn aangetroffen. Het gevonden materiaal bestaat uit een schitterend bewaarde, 45 cm lange schedel en het voorste stuk van de wervelkolom.
Zijaanzicht van de schedel en eerste wervels van Eosuchus lerichei. Geologie en vindplaats
Tot de vindplaatsen van de beroemde fossiele gewervelden van België behoren de Laat-Paleocene zanden (56 miljoen jaar geleden), die bij Erquelinnes aan de Franse grens ten zuidoosten van Bergen-Mons aan de oppervlakte komen. De vindplaats was al in 1880 bekend en de belangrijkste fossiele vondsten stammen ook uit die tijd, toen de zanden nog met de hand werden afgraven. In de zanden van Erquelinnes liggen drie verschillende afzettingen op elkaar. Van beneden naar boven: ongeveer 4m groen zeezand met oesters (zanden van Grandglise) ongeveer 1m kleihoudende zanden met kiezel en oorspronkelijk uit een andere laag afkomstige haaientanden (zanden van Bois Gilles) daartussen minstens 6m dikke zanden van Erquelinnes) met veel mariene fossielen, die oorspronkelijk uit lagen aan de basis afkomstig zijn, met in de topzone schubben van de kaaimansnoek (Lepisosteus)
Eosuchus lerichei, onderzijde van de schedel. Leefomgeving
Omdat de eerste verslagen van Dollo en Swinton hoofdzakelijk anatomische gegevens bevatten en geen melding maken van de stratigrafische positie van de fossielen, is men geneigd te denken dat de krokodil afkomstig was uit de bovenste, door een rivier afgezette laag.

Epifyten
Epifyten zijn planten die op andere planten, vaak bomen, groeien zonder deze te parasiteren. Ze komen vrijwel overal voor, maar vooral in de tropen. Met name het bladerdak van het tropisch regenwoud herbergt een rijke epifytenflora. Echte epifyten groeien nooit op de grond
Echte, zogenoemde obligate epifyten (van het Griekse epi = op, en phyton = plant) zijn voor hun water en voedselvoorziening geheel of voornamelijk op de atmosfeer aangewezen. Ze groeien nooit op de grond. Hoewel ze niet op hun gastheer parasiteren, is het doorgaans echter niet zo dat de draagboom alleen maar als houvast dient. Vaak is er een associatie met een schimmel die schors en vaten van de draagboom binnendringt. Epifyten komen vrijwel overal voor, maar vooral in de tropen. Met name de boomkruinen van tropische regenwouden en savannen herbergen een zeer rijke epifytenflora. Echte en pseudo-epifyten
In onze streken komen onder de hogere planten geen echte epifyten voor. Soorten die bij ons op bijvoorbeeld knotwilgen groeien, zouden we toevallige of facultatieve epifyten kunnen noemen. We kunnen ze ook pseudo-epifyten noemen. Ze missen de speciale ecologische aanpassingen van echte epifyten en groeien meestal op de grond. Ze zijn afhankelijk van voedingsstoffen die ze via hun wortels uit de bodem opnemen. Dat ze soms ook op knotwilgen groeien is vanwege de aanwezigheid van vochtige, met humus gevulde gaten. Ze zijn daarom meer te beschouwen als kuipplanten. Op een gezonde wilg zouden ze niet gedijen.

Epilepsie
Epilepsie is een verzamelnaam voor een aandoening waarbij regelmatig aanvallen optreden door veranderingen in de elektrische activiteit in de hersenen. Het woord `epilepsie` is afgeleid vanhet Griekse woord epileptein dat `overvallen` betekent.
Wat gebeurt er bij een epileptische aanval
Hersencellen ofwel neuronen communiceren met elkaar door het afgeven van elektrische impulsen. Bij een epileptische aanval worden sommige hersencellen overactief en gaan in het wilde weg elektrische signalen afgeven. Het is te vergelijken met onweer in de hersenen: abnormale ontladingen van elektriciteit verstoren het normale functioneren. De aanval, ook insult genoemd, duurt meestal maar kort; ongeveer twee tot vijf minuten. Hoe ernstig een aanval is hangt af van het gebied in de hersenen waar de `kortsluiting` plaatsvindt.
Kenmerken  De kenmerken van een epileptische aanval kunnen onwillekeurige lichamelijke bewegingen zijn en een daling of verlies van het bewustzijn. Voorafgaand kan de patiënt via de zintuigen vreemde gewaarwordingen krijgen zoals het zien van lichtflitsen of het ruiken van geuren - dit heet een aura. Een epileptische aanval valt niet altijd op, soms is iemand alleen maar even `afwezig` (absence).  Ruwweg 1-3 van de patiënten heeft minder dan één aanval per jaar, 1-3 heeft één aanval per maand en 1-3 meer dan één aanval per maand.
Oorzaken
Bij de helft van de epilepsiepatiënten is er geen aanwijsbare oorzaak. Bij de anderen is epilepsie het gevolg van andere hersenaandoeningen zoals hersenletsel door een ongeluk, een hersentumor, een ontsteking in de hersenen, een beroerte of zuurstoftekort.

Erfelijkheid
Bij het kweken van planten en dieren heeft men altijd gebruik gemaakt van het feit dat kenmerken van ouders op nageslacht worden overgeërfd. Toch duurde het tot de tweede helft van de negentiende eeuw voor men door kreeg hoe die overerving in zijn werk ging.
Monnikenwerk
In Moravië, thans een deel van Tsjechië, leefde van 1822 tot 1884 een monnik, Gregor Mendel. Hij deed kruisingsproeven met verschillende vormen van de erwt en hield zeer nauwkeurig bij hoe deze vormen getalsmatig in het nageslacht optraden. In 1865 publiceerde hij zijn resultaten in boekvorm. Zijn werk werd over het hoofd gezien of genegeerd. Het boek dat hij naar Darwin opstuurde, was bij diens overlijden nog ongeopend. En dat terwijl Darwin zelf niet goed wist hoe erfelijke eigenschappen werden doorgegeven. Pas in 1900 kwam er erkenning van Mendels werk. De Nederlander Hugo de Vries speelde daarin een prominente rol.
Principe
Iedere erfelijke eigenschap of gen kan in meerdere vormen optreden. De oogkleur kan bijvoorbeeld blauw of bruin zijn. Deze vormen noemen we allelen. In iedere cel komen van ieder kenmerk twee allelen voor. Deze kunnen gelijk zijn of verschillend. Het ene allel voor oogkleur kan bijvoorbeeld zorgen voor pigment in de iris (resultaat: bruine ogen), het andere voor ontbreken van pigment (blauwe ogen). Bij de vorming van geslachtscellen worden de allelen gescheiden, zodat elke geslachtscel slechts één allel per gen heeft. Bij de bevruchting worden de overeenkomstige allelen van vaders- en moederszijde gecombineerd.

Erfelijkheid en fruitvliegen
De eerste stappen op het pad naar inzicht in de erfelijkheid werden gezet met erwten (Mendel) en teunisbloemen (Hugo de Vries). Zonder de nietige fruitvliegjes (Drosophila) zou de vooruitgang in de kennis van de erfelijkheid echter grote vertraging hebben opgelopen. Waarom is Drosophila zo bijzonder?
Zoals Hugo de Vries zijn mutatietheorie ontwikkelde door te kweken met teunisbloemen, zo werkte de Amerikaan Morgan met een klein fruitvliegje, Drosophila melanogaster. De Vries was van mening dat een mutatie los stond van de gewone individuele variatie binnen een soort. Deze laatste kon volgens hem niet tot nieuwe soorten leiden. Hij zag zijn mutatietheorie dan ook niet als een aanvulling op Darwins evolutietheorie, maar als een vervanger daarvan. Vanaf 1911 bewezen Morgan en na hem vele anderen de onjuistheid van de ideeën van De Vries. Drosophila bleek om verschillende redenen een ideaal proefdier. De vliegjes zijn gemakkelijk en in grote aantallen te kweken. Een generatie duurt onder gunstige omstandigheden slechts acht dagen. Verder beschikken de larven in hun speekselklieren over zeer grote chromosomen, zogenaamde reuzenchromosomen, die relatief gemakkelijk zijn te bestuderen. Reuzenchromosomen
Reuzenchromosomen (of polytene chromosomen) worden aangetroffen in de cellen van larven van vliegen en muggen, bij springstaarten en bij enkele andere ongewervelde dieren. Bij de muggen vinden we ze bijvoorbeeld bij de dansmuggen (Chironomus) en bij de vliegen bij Drosophila.

Erfelijkheid en moleculen
Erfelijke eigenschappen of genen liggen opgeslagen in zeer lange en ingewikkelde moleculen, aangeduid met de letters DNA. Hoe ingewikkeld gebouwd ook, de codering van de genen is verbluffend eenvoudig. Opbouw van het DNA
Het DNA is opgebouwd uit zeer lange slierten van suikermoleculen (desoxyribose) verbonden door fosforzuur. Aan het suikermolecuul zit een organische base. Er komen vier van zulke organische basen voor: adenine, guanine, cytosine en thymine. Ze worden aangeduid met hun beginletter, dus A, G, C en T. Elke eenheid van suiker met fosforzuur en base wordt een nucleotide genoemd. Een DNA-molecuul bestaat uit duizenden (tot wel 100.000) van zulke nucleotiden. In 1954 stelden de Amerikanen Watson en Crick een model op van het DNA-molecuul dat door latere onderzoekingen is bevestigd. Het DNA bestaat uit twee in elkaar gedraaide spiralen die onderling verbonden worden door de basen. Daarbij zijn steeds A met T en G met C verbonden. De volgorde van de basen in de ene spiraal bepaalt dus ook de volgorde in de andere spiraal. Dit model staat bekend als het Watson-Crick-model of ook wel de dubbele helix. DNA en celdeling
De genen bevinden zich slechts op één van de twee strengen DNA. De andere streng is bedoeld als mal voor het vormen van een kopie van de genendragende streng. Voor de celdeling beginnen de twee in elkaar gerolde strengen DNA aan één eind wat te wijken en de tegenover elkaar liggende basen raken los van elkaar. Losse basen hechten zich aan de vrijkomende basen van beide strengen, waarbij A zich weer verbindt met T en andersom, en evenzo G en C.

Eugenetica
Eugenetica is het streven om met behulp van wetenschappelijke kennis de menselijke soort te verbeteren. Wat in dit verband als goed en beter, of slecht en slechter wordt gezien, heeft direct te maken met onze visies op de mens en het leven.
Het uitgangspunt van de eugenetica is dat alleen gezonde en in alle opzichten zo perfect mogelijke idividuen zich zouden mogen voortplanten. Het streven naar de verbetering van de mensheid door middel van selectie heeft zeer oude wortels in onze westerse beschaving. Al in de Oudheid schreef de filosoof Plato in zijn utopisch boek De Republiek over het selectief kweken van mensen.
Francis Galton
De grondlegger van de moderne eugenetica is de Engelse natuurwetenschapper en wiskundige Francis Galton (1822-1911), een neef van Darwin. Galton bepleitte menselijke selectie door middel van zorgvuldig gearrangeerde huwelijken tussen getalenteerde mensen. Darwin zelf wees dergelijke ideeën als volstrekt onrealistisch van de hand.
In het begin van de twintigste eeuw werd eugenetica gepropageerd door diverse organisaties in verschillende westerse landen. In de Verenigde Staten leidde dat tot de invoering van immigratiequota: zogenaamde `inferieure` mensen, bijvoorbeeld immigranten uit Zuid-Europa, waren minder welkom dan `superieure` Noord-Europese immigranten. Ook bepleitte men het steriliseren van zwakzinnigen en krankzinnigen, en van kinderen met een geestelijke handicap of epileptische aandoening.
Zwaar beladen term
De nazi`s voerden onder het mom van eugenetica een bruut uitroeiingsbeleid ten opzichte van joden, kleurlingen, zigeuners, homofielen en lichamelijk of geestelijk gehandicapten.

Europees konijn
Het Europees konijn is de stamvader van het tamme konijn. Oorspronkelijk kwam hij alleen in Zuidwest Europa en Noord-Afrika voor, maar is op veel plaatsen ingevoerd. In de middeleeuwen is hij ook in Nederland uitgezet voor de jacht en sindsdien een van onze meest algemene zoogdieren geworden.
Konijnen zijn nachtdieren die in familiegroepen leven. De dag brengen ze doorgaans in hun uitgebreide gangenstelsel (burcht) door.
Andere namen: konijn
Wetensch. naam: Oryctolagus cuniculus
Engelse naam: European rabbit
Verspreiding: Europa, Australië, Chili
Voedsel: gras, kruiden, twijgjes, bast
Lengte: tot 40 cm
Gewicht: 1 - 2,5 kg
Status: algemeen

Europese aal
Andere namen: paling
Wetensch. naam: Anguilla anguilla
Engelse naam: European eel
Verspreiding: Europa, Atlantische Oceaan
Voedsel: bodemdieren, aas
Lengte: 1 m
Gewicht: 5 kg
Status: algemeen

Europese bever
De Europese bever is na de capibara het zwaarste nog levende knaagdier. Met hun zwemvliezen, platte zwemstaart, afsluitbare neusgaten en waterdichte vacht zijn bevers bijzonder goed aangepast aan het waterleven.
Bevers kunnen waterlopen aan hun wensen aanpassen door dammen op te werpen en burchten te bouwen. Anders dan de meeste andere knaagdieren krijgen bevers maar één nest van 3 tot 4 jongen per jaar.
De Europese bever kwam ooit in geheel Europa en een groot deel van Azië voor, maar is door de jacht op hun kostbare pels op veel plekken verdwenen. In Nederland zijn onder andere met hulp van het Wereld Natuur Fonds sinds 1988 bevers uitgezet, waardoor er nu weer bevers in ons land leven, met name in de Biesbosch en de Gelderse Poort.
Andere namen: bever
Wetensch. naam: Castor fiber
Engelse naam: European beaver
Verspreiding: Europa, westelijk Azië
Voedsel: bast, bladeren, twijgen, waterplanten
Lengte: 80 - 100 cm, staart 30 - 40 cm
Gewicht: 23 - 35 kg
Status: thans niet bedreigd - risico

Europese boomkikker
De Europese boomkikker is een klimmende kikker met kleverige poten. Deze boomkikkers zijn doorgaans felgroen met donkeren strepen. Hun keel vormt de kwaakblaas (dus niet de wangen, zoals bij de groene kikker). Ze zijn meestal `s nachts actief en leven in struiken, bomen of riet. In Nederland is het inmiddels een zeldzame soort.
Andere namen: boomkikker
Wetensch. naam: Hyla arborea
Engelse naam: European treefrog
Verspreiding: Europa en West-Azië
Voedsel: insecten en andere ongewervelde dieren
Lengte: tot 5 cm
Status: thans niet bedreigd

Europese egel
© WWF-Canon - Anton VORAUER
Er bestaan ongeveer 15 verschillende soorten egels. De egel die bij ons voorkomt is de Europese. Met `de egel` wordt doorgaans deze soort bedoeld. Egels leven bij voorkeur in halfopen landschappen, soms ook in de buurt van mensen, zoals in parken en tuinen.
Egels zijn bekend om hun stekels op hun rug en kop. Als er gevaar dreigt rollen ze zich tot een stekelige bal. Een egel heeft ongeveer 6000 stekels.In Nederland is de egel een beschermde diersoort. Het verkeer vormt echter een groot gevaar. Veel egels worden het slachtoffer omdat ze zich oprollen als er een auto nadert. De natuurlijke vijanden van de egel zijn grote roofvogels, de bunzing en ratten. Daarnaast worden ze wel gedood door honden en katten.
De egel is overwegend `s nachts actief. De dag brengen egels door verstopt in een nest van bladeren of op een andere donkere plek. In de winter houden ze een winterslaap. In ons land is dat van eind oktober tot eind maart of begin april. Sommige egels slapen het hele stuk door, terwijl andere egels in december af en toe de winterslaap onderbreken. 
Andere namen: egel
Wetensch. naam: Erinaceus europaeus
Engelse naam: hedgehog
Verspreiding: Europa en Azië
Voedsel: slakken, insecten, spinnen en wormen, soms ook eieren, kuikens, kikkers en aas
Lengte: 23 - 30 cm
Gewicht: 1 kg
Status: algemeen

Europese Kanarie
Wetenschappelijke naam: Serinus serinus
Aantal broedparen in Nederland: 400-450 (1998-2000)
Biotoop: parkachtige gebieden, in ons land meestal in stedelijke omgeving
Geluid: Europese Kanarie

Europese meerval
© Pavel Dvorak
De Europese meerval, vaak kortweg meerval genoemd, is een bijzonder grote zoetwatervis. Er is wel eens een exemplaar van 5 meter gevangen.
In Nederland komen ook meervallen voor. Met name in de ringvaart van de Haarlemmermeerpolder en de daaraan grenzende Westeinder- en Kagerplassen. Die zijn echter zelden groter dan 1,5 m.
Meervallen zijn doorgaans `s nachts actief en jagen dan op bijna alles wat ze te pakken kunnen krijgen. Grote exemplaren grijpen ook watervogels of zwemmende zoogdieren. Ze vinden hun voedsel voornamelijk op de reuk. Overdag houden meervallen zich schuil in holen in de oever.
Andere namen: meerval
Wetensch. naam: Silurus glanis
Engelse naam: wels; wels catfish
Verspreiding: zoetwater Europa
Voedsel: vissen, amfibieën, watervogels
Lengte: tot 5 m
Gewicht: tot 300 kg
Status: thans niet bedreigd

Europese nerts
De Europese nerts leeft altijd in de buurt van water. Hij jaagt in de schemering, maar in de zoogtijd ook overdag. De Europese nerts werd in het verleden veel bejaagd om zijn vacht.
Nertsen worden ook gefokt voor hun pels. Daarvoor wordt vooral de Amerikaanse soort gebruikt, ook in Europese pelsfokkerijen. Omdat ontsnapte exemplaren zich in het wild hebben gevestigd, leven er nu Amerikaanse nertsen in Europa. Ze vormen een bedreiging voor de Europese nertsen omdat ze hun leefgebied overnemen.
Wetensch. naam: Mustela lutreola
Engelse naam: European mink
Verspreiding: Oost-Europa, Noord-Azië
Voedsel: kleine zoogdieren, vissen, insecten, vruchten
Lengte: 30 - 40 cm, staart 15 cm
Gewicht: 500 - 800 gram
Status: bedreigd

Europese zeehond
De Europese zeehond is de ondersoort van de gewone zeehond die ook in Nederlandse wateren voorkomt. De kleur van de vacht is variabel: grijs tot bruin, met zwarte vlekken.
De pups verliezen al in de baarmoeder hun witte vacht en worden geboren met de karakteristieke gevlekte vacht. Ze kunnen vrijwel direct na de geboorte zwemmen. In de Waddenzee worden ze geboren op zandplaten die bij hoog water droog blijven.
In sommige gebieden (Noorwegen, IJsland) wordt er op de zeehond gejaagd. In Nederland is de jacht op deze soort sinds 1962 verboden. Toen was het aantal zeehonden al drastisch afgenomen. De populatie kreeg daarna last van vervuiling met PCBs, waardoor geen herstel optrad.
Rond 1975 waren er minder dan 500 zeehonden in de Nederlandse Waddenzee. (Oorspronkelijk waren er rond 3000 zeehonden). Daarna trad herstel op en in 1987 waren er rond 1000 zeehonden in de Nederlandse Waddenzee.
In 1988 brak een virus infectie uit die aan veel zeehonden het leven kostte. In 1989 waren er nog maar 500 zeehonden over. Sindsdien is het aantal zeehonden flink gegroeid.
Andere namen: gewone zeehond
Wetensch. naam: Phoca vitulina vitulina
Engelse naam: Eastern Atlantic harbor seal
Verspreiding: Oostelijke Atlantische Oceaan van Spitsbergen tot aan Bretagne (Frankrijk), inclusief de Oostzee en de Waddenzee
Voedsel: vis (schol, tong, wijting, haring), maar ook inktvis en mosselen
Lengte: mannetjes 150 - 180 cm, vrouwtjes 120 - 150 cm, bij geboorte 70 - 90 cm
Gewicht: mannetjes 55 - 130 kg, vrouwtjes 45 - 105 kg, bij geboorte 9 - 11 kg
Status: algemeen

Eutrofiëring
Een ecosysteem is ingesteld op een bepaalde aan- en afvoer van bouwstoffen. Als de aanvoer van deze stoffen zo hoog wordt dat er duidelijk waarneembare veranderingen in het systeem optreden is er sprake van eutrofiëring. In het watermilieu neemt de hoeveelheid algen dan explosief toe. Waterplanten en wieren die op de bodem groeien verdwijnen omdat de algen het water troebel maken en het licht niet meer tot op de bodem doordringt. Als de algenmassa afsterft kan het water tijdelijk zuurstofloos worden. Veel dieren die in het water leven stervan dan.
De vermesting van het zeemilieu
De verhoogde toevoer van meststoffen heeft geleid tot een toename van algen. Er zat rond 1985 drie tot vier keer zoveel fosfaat in het kustwater als in 1935 (gegevens onderzoek Dienst Getijdenwateren Rijkswaterstaat). Verder van de kust (zo`n dertig tot zeventig kilometer) waren de concentraties van de meststoffen niet merkbaar gestegen ten opzichte van vroeger. Bij langdurige krachtige oostenwind worden verder van de kust wel verhoogde concentraties van nutriënten gemeten.
Hoge concentraties nutriënten veroorzaken een toename van de algengroei. Grote hoeveelheden algen kunnen bij het afsterven problemen veroorzaken. Zo komt de `schuimalg` Phaeocystis elk voorjaar tot bloei in de kustwateren. Onder invloed van de wind ontstaan dan op en nabij het strand schuimmassa`s die, hoewel onschadelijk, hinderlijk zijn voor mens en dier. Verder komen ook enkele snelgroeiende wieren, zoals zeesla en darmwier, in de kustwateren en de Waddenzee tot sterke ontwikkeling als gevolg van het overschot aan meststoffen.

Evenhoevigen
Wetenschappelijke naam: Artiodactyla (orde binnen de Hoefdierachtigen, Ungulata)
Evenhoevigen zijn placentale zoogdieren (Eutheria, Placentalia) met poten die twee of vier tenen hebben. De tenen worden omgeven door brede nagels (hoeven), behalve bij Kamelen. Op de kop dragen ze vaak horens (Holhoornigen, Giraffen) of een gewei (Herten). Evenhoevigen zijn planteneters. De meeste soorten zijn herkauwers. Ze komen overal ter wereld voor, behalve in Australië.

Evolutie aan het werk
Biologen denken vaak dat evolutie een tergend langzaam proces is, dat over vele generaties heen verloopt en dus onzichtbaar is voor het menselijk oog. Nieuw onderzoek toont echter aan dat soorten zich wel degelijk snel kunnen aanpassen, als ze maar in een dynamische omgeving leven. Soms verloopt die aanpassing zo vlug dat je het kunt volgen.
In steden, waar de omstandigheden bijna dagelijks veranderen, is de Leidse bioloog Hans Slabbekoorn zeer snelle verandering op het spoor gekomen bij merels en koolmezen. Eenmaal in de stad veranderen bosmerels in stadmerels, met een rankere bouw. Koolmezenmannetjes passen zich aan het stadslawaai aan door op een hogere toonfrequentie te gaan zingen: alleen zo lukt het ze om vrouwtjes te lokken. Als het proces van aanpassing maar ver genoeg doorschiet, zal er vanzelf een nieuwe koolmezensoort ontstaan, die heel anders zingt dan een koolmees in het stille bos.

Bioloog Hans Slabbekoorn struint de straten af met een cassetterecorder en een forse microfoon om vogelgeluiden op te nemen.
Opnamen op verschillende plekken in de stad toonden aan dat koolmezenmannetjes die in herriebuurten leven een toontje hoger zingen dan soortgenoten die in stille buurten leven. Zo kunnen vrouwtjes hen toch nog boven de herrie uit horen.
Stadsdrukte geeft selectiedruk
Volgens Slabbekoorn passen koolmezen hun zang aan om interferentie met het stadslawaai te voorkomen. Koolmezen in het rumoer van drukke steden zingen met een hogere minimum frequentie dan soortgenoten in rustiger hoeken van de stad.

Evolutie aan het werk
Evolutie - het proces waardoor soorten aangepast raken en veranderen - is constant aan het werk, van dag tot dag. Sommige dieren evolueren snel, andere langzaam. Er zijn ook soorten die gedurende miljoenen jaren hetzelfde blijven, zogenaamde levende fossielen. Je ziet de verschillen meestal pas over generaties, maar het veranderingsproces speelt zich af van dag tot dag.
Snelle evolutie bij koolmezen in de stad
Snelle evolutie bij cichliden in het Victoriameer
De coelacanth, een levend fossiel

Evolutie betrapt
Darwin had een ongelooflijk waarnemingsvermogen. Hij was bovendien in staat om, zonder enig benul van genetica of gedetailleerde kennis van fysiologie, zijn waarnemingen in een samenhangende theorie te gieten. Geen wonder dat de meeste evolutiebiologen nog steeds met bewondering en waardering Darwins werk citeren en gebruiken. Dat wil echter niet zeggen dat we sinds Darwin hebben stilgezeten. Integendeel, alles begon pas bij hem. Na de herontdekking van de wetten van Mendel en de identificatie van het gen als drager van de erfelijke informatie raakte de evolutietheorie in een stroomversnelling, die resulteerde in de Neodarwinistische Synthese. En natuurlijk bestaan er ook binnen de evolutietheorie rivaliserende hypotheses, zoals binnen elke tak van wetenschap. De evolutietheorie is zo dynamisch als het evolutieproces zelf.

Evolutie boven soortniveau
De evolutie van een soort is niet mogelijk zonder de aanwezigheid van individuen die van elkaar verschillen. Binnen een populatie van een soort zijn geen twee individuen hetzelfde. Wanneer het milieu verandert, treedt selectie op. Alleen de individuen die zijn aangepast aan de heersende omstandigheden zullen overleven. Er treedt een geleidelijke verandering van de soort op (anagenese), zonder dat er nieuwe soorten ontstaan. Wanneer de populatie zich opsplitst, gaan de veranderingen in de afzonderlijke deelpopulaties door. Zo kan het gebeuren dat de deelpopulaties elkaar niet meer als soortgenoten herkennen: er zijn meerdere soorten ontstaan (cladogenese).
Ook boven het soortsniveau speelt evolutie een rol. Ondanks de veelheid aan soorten, kunnen we toch duidelijke lijnen herkennen waardoor we kleinere groepen kunnen onderbrengen in steeds grotere groepen. De paarden bijvoorbeeld, horen bij de hoefdieren en die horen weer bij de zoogdieren. Evolutie houdt dus niet op bij het soortsniveau, maar er zijn factoren die maken dat we de soorten in steeds grotere eenheden kunnen indelen, van geslachten tot stammen. Door deze indeling, lijkt het alsof de evolutie doelgericht is. Dat is echter niet zo. Evolutie is het resultaat van natuurlijke selectie, die werkzaam is op het niveau van willekeurig optredende veranderingen in erfelijke eigenschappen. De richting waarin een soort zich ontwikkelt, wordt bepaald door de soort zelf en door omstandigheden in het milieu. Een voet met vijf tenen kan zich bijvoorbeeld wel tot een één- of tweetenige hoef ontwikkelen, maar van een hoef naar een grijpvoet om in de bomen te klimmen is een onmogelijke ontwikkeling.

Evolutie en evolutietheorie
Evolutie en evolutietheorie zijn twee verschillende dingen. Evolutie is het biologische verschijnsel dat levensvormen in de loop van de tijd veranderen. De evolutietheorie is de verklaring van dat verschijnsel. Beide begrippen zijn van groot belang bij de huidige beeldvorming over de mens, de natuur en het leven.
Evolutie
Alle levensvormen zijn veranderlijk. Dat geldt zowel op de lange termijn over miljoenen jaren als op de korte termijn, van generatie op generatie. Sinds het ontstaan van de eerste levensvormen op aarde, zo`n drie miljard jaar geleden, zijn er talloze soorten verdwenen en zijn er ook talloze nieuwe soorten ontstaan. De historische ontwikkeling van het leven op aarde wordt uitvoerig gedocumenteerd door fossielen, en vormt het onderwerp van de paleontologie.
Redelijk goed in kaart gebracht zijn de evolutiegeschiedenissen van de paardachtigen, de walvisachtigen en de olifantachtigen. Ook de evolutiegeschiedenis van de mens wordt geleidelijk aan beter bekend dankzij recente fossiele vondsten in Africa, Zuid-Europa, en andere delen van de wereld. De fossiele vondsten spelen een belangrijke rol in de huidige beeldvorming over de mens. Ze documenteren onze nauwe evolutionaire verwantschap met de andere primaten.
Veranderingen op korte termijn zijn ook waarneembaar. Kabeljauwen bijvoorbeeld worden tegenwoordig op jongere leeftijd geslachtsrijp dan pakweg vijftig jaar geleden. Ze zijn dan ook minder groot. Die ontwikkeling is, naar men aanneemt, een aanpassing aan de door de kabeljauwvisserij gewijzigde omstandigheden.

Evolutie met een slakkengang
Al eeuwenlang hebben mensen de vormen en kleuren van schelpen mooi gevonden. Biologen vinden dat ook, maar zij willen bovendien weten waarom de schelpen eruit zien zoals ze eruit zien en waarom er zoveel vormen en kleuren zijn. Wij bestuderen de huisjes van Albinaria, een grote groep slakken uit het zuidoosten van Europa met een veelbewogen geschiedenis. We proberen hun evolutiegeschiedenis te ontrafelen en een verklaring te vinden voor de vormenrijkdom van de slakkenhuisjes. Er zijn geen fossielen, maar geologische kennis en moderne DNA-technieken kunnen helpen.

Evolutie van de mammoet
De oorsprong van de mammoet ligt al zo`n 50 miljoen jaar terug in het verleden. Toen ontstonden de eerste slurfdragers, de diergroep waartoe de mammoet behoort. De directe voorouder van de mammoet, Mammuthus africanavus, ontstond vier miljoen jaar geleden in Afrika. Uit deze soort ontwikkelden zich achtereenvolgens drie nieuwe mammoetsoorten: de Zuidelijke mammoet (2,3 tot 1 miljoen jaar geleden), de Steppemammoet  (1 miljoen tot 300.000 jaar geleden), en de Wolharige mammoet (300.000 tot 10.000 jaar geleden). Met het uitsterven van de Wolharige mammoet kwam de mammoetlijn ten einde.
Slurfdragers
Slurfdragers (Proboscidea) zijn in het Vroeg-Tertiair (50 miljoen jaar geleden) ontstaan uit de voor-hoefdieren. De oudste fossiele resten stammen uit het Eoceen en zijn gevonden in Noord-Afrika. Oerslurfdragers waren dieren die ongeveer even groot waren als een dwergnijlpaard of een tapir. Ze hadden nog geen slurf maar hadden wel al vergrote snijtanden. De eerste slurfdragers worden Moeritherium genoemd. Sommige wetenschappers zien Moeritherium echter als een zijtak, waarvan de vertegenwoordigers mogelijk meer verwant zijn aan zeekoeien.
30 miljoen jaar geleden ontstonden er grotere slurfdragers. De snijtanden van deze soorten hadden al meer weg van slagtanden. Ze hadden een kleine slurf en ook de kiezen begonnen meer op die van de mammoet te lijken. 5 miljoen jaar geleden is de familie van de Elephantidae ontstaan, waartoe zowel de huidige olifanten als de mammoeten behoren.

Evolutie van slaap
Als slaap tijdens de evolutie maar één keer is bedacht, dan kunnen we iets leren over de evolutie van slaap door naar de dieren te kijken.
Oeroude schorpioenen
Naarmate de dieren verder van ons af staan, wordt het steeds moeilijker om vast te stellen of ze nog echt slapen. Bij reptielen is het nog niet zo moeilijk om te geloven dat ze slapen. Ze liggen zo nu en dan duidelijk te rusten met hun ogen dicht. Bijna iedereen zou dat slapen noemen. Bij amfibiën en vissen is dat al wat moeilijker. Van ongewervelden, zoals insecten of mosselen, is het al helemaal lastig vast te stellen of ze slapen.
Een interessant dier voor slaaponderzoekers is de schorpioen. Deze dieren lopen al heel lang op Aarde rond. Er bestaan schorpioenenfossielen van vierhonderd miljoen jaar oud. Als in schorpioenen al slaapgedrag aangetoond kan worden, dan zou dat betekenen dat slaap al heel vroeg in de evolutie is ontstaan. De gemeenschappelijke voorouder van de schorpioen en de mens moet tenslotte heel lang geleden geleefd hebben.
Net als bij vissen kan slapen bij schorpioenen alleen gedefiniëerd worden als een periode van inactiviteit, rust. Het blijkt dat deze nachtdieren inderdaad overdag duidelijk minder actief zijn en dan vaak een soort slaaphouding aannemen. In die houding moet de schorpioen meer geprikkeld worden om echt actief te worden. Hij is dan nog slaperig.
Laboratoriumvliegen
De Drosophila Melogaster, ofwel de fruitvlieg, plant zich razendsnel voort. Dat is vervelend als ze in je vuilnisbak zitten, maar het is ideaal voor onderzoekers die iets willen weten over genen en erfelijkheid.

Evolutiebegrippen
Evolutie van A tot Z. In onderstaande lijst vind je begrippen, wetenschappers en objecten die een link hebben met de evolutietheorie.
Let op: aan sommige termen zit een artikel gekoppeld die een overkoepelend thema behandelt, in die gevallen vormt de gekozen term een onderdeel van het artikel.
adaptatie
afstamming
adaptieve radiatie
allel
aseksuele voortplanting
barrieres
Beagle
biodiversiteit
chromosoom
continental drift
convectiestromen
co-evolutie cultivars
Cuvier
Darwin
Darwinvinken
dateren
DNA
dwerggroei
endemen
endemisme
endosymbiose
erfelijkheid
evolutie
evolutiemodellen
evolutietheorie
fossielen
fylogenie
gen
genetica
geslachtelijke voortplanting
gidsfossiel
Lamarck
levend fossiel
Lyell
Malthus
Mendel
Miller
missing link
mutatie
natuurlijke selectie
neo-darwinisme
oerknal
ongeslachtelijke voortplanting
ontstaan soorten
oorsprong van het leven
ouderdom aarde
Pangea
platentektoniek
punctuated equilibrium
radioactiviteit
rassen
reuzengroei
seksuele voortplanting
selectie sociaal Darwinisme
soort
soortvorming
stamboom
stratigrafie
uitsterven
variatie
varieteiten
verspreidingsgeschiedenis
verwantschap
Wallace
Wegener

Evolutiemodellen
Volgens Darwins theorie gaat de evolutie met hele kleine stapjes. Dit noemen we het gradualistische model. Het model heeft veel kritiek gekregen, omdat de oorsprong van ingewikkelde organen zoals het oog moeilijk voorstelbaar is in kleine stapjes. Er zijn dan ook andere modellen bedacht. Micro- en macro-evolutie
Naast kleine verschillen binnen een soort zien we grotere verschillen tussen soorten, nog grotere tussen geslachten, enzovoort. Voor sommigen was dat reden om aan te nemen dat er verschillende processen een rol spelen. Er zouden veranderingen zijn die niet leiden tot nieuwe soorten, ook wel microevolutie genoemd, en veranderingen die wel leiden tot nieuwe soorten, nieuwe kenmerken en bouwplannen, macro-evolutie genoemd. Vooral voor het ontstaan van grote verschillen en ingewikkelde structuren, zoals ogen, waarvan men zich het nut niet kan voorstellen in een opbouwfase, als het half af is, werden `sprongmutaties` bedacht. De geneticus Goldschmidt dacht dat er nu en dan een hopeful monster ontstond, een volkomen nieuw type dat op een of andere manier toch in leven bleef. Hij vertelde er niet bij waar dit arme monster dan een partner kon vinden. Bovendien zouden dit soort monsters dan ook nu nog rond moeten lopen. Punctuated equilibrium
Het idee van sprongsgewijze in plaats van graduele veranderingen lijkt ondersteund te worden door de fossielen. Hier zien we vaak soorten lange tijd nauwelijks veranderen, om er dan plotseling anders uit te gaan zien, waarna ze weer lange tijd gelijk blijven.

Evolutietheorie van Darwin
De evolutietheorie is onlosmakelijk verbonden met Charles Darwin. Een aantal wetenschappers voor hem beweerden echter al dat planten en dieren niet onveranderlijk waren. Charles Darwin was echter de eerste die met een volledige theorie kwam. Hij beschreef niet alleen het veranderen van soorten, maar gaf ook een mechanisme die de verandering kon verklaren.
Darwins wegbereiders
Linnaeus en de indeling van de natuur
Malthus: grenzen aan bevolkingsgroei
Lyell: de aardkorst verandert voortdurend
Cuvier: catastrofentheorie
Lamarck: Darwins concurrent
Erasmus Darwin: Darwins grootvader
Buffon: soorten veranderen

Darwin en tijdgenoot Wallace
Charles Darwin: leven en werk
Wallace: Co-auteur evolutiegedachte
Darwins denkstappen (volgens Mayr)
Wetenschappers na Darwin
Mendel: pionier van de genetica
Eldredge en Gould: Punctuated equilibrium

Exclusieve economische zone
Volgens een VN-verdrag uit 1982 mogen kuststaten een exclusief economische zone (EEZ) instellen die zich uitstrekt tot 200 mijl buiten de kust, gerekend vanaf de laagwaterlijn. Binnen deze zone heeft een land niet de volledige zeggenschap, maar wel een aantal soevereine rechten, bijvoorbeeld het recht op exploitatie van natuurlijke bronnen, zoals vis en delfstoffen, het recht op bouw en gebruik van kunstmatige eilanden en het recht op wetenschappelijk onderzoek. In 1990 beschikten 74 landen over een exclusieve economische zone en 22 landen over een exclusieve zone voor de visserij. In 2000 verkreeg het Nederlandse deel van de Noordzee de EEZ-status.

Excursies op het Balgzand
Tijdens de excursies op het Balgzand wordt vooral informatie gegeven over de vogelrijkdom van het gebied, het beheer, de geschiedenis en de vegetatie van de schorren. Er zijn verschillende mogelijkheden. U kunt aansluiten bij een excursie voor beschermers van Het Landschap Noord-Holland, u kunt zelf met een groep komen of u gaat met maximaal drie personen mee met de opzichter tijdens zijn dagelijkse ronde door het gebied. Of u verkent het wad met een excursie van de Waddenvereniging.
Het Landschap Noord-Holland organiseert vrijwel het gehele jaar excursies in het gebied. Sinds 1996 is er in augustus tevens een open dag in augustus. Wanneer u mee wilt doen met deze excursies dan kunt u zich aanmelden bij Het Landschap Noord-Holland in Castricum. Vraag hiervoor eerst de folder `Activiteiten Balgzand` aan. Hierin staan de data met bijbehorende tijden waarop excursies mogelijk zijn vermeld.
U kunt ook zelf een bezoek brengen aan het vogelobservatiepunt van Balgzand (dit stenen huisje staat op de Waddenzeedijk ten noorden van het dorp Van Ewijcksluis) of aan één van de andere vogelobservatiepunten langs het gebied.
De Waddenvereniging ontvangt groepen in Dijkmagazijn `t Kuitje, vanwaar excursies worden ondernomen op het wad bij laagwater. Er wordt onder andere aandacht besteed aan het rijke bodemleven van het wad. Informatie daarover kunt u krijgen bij Jaap Booy, telefoon 0223-635340.
De Natuurschool biedt excursies voor basisscholen en het voortgezet onderwijs aan vanuit Den Oever.

Exmoor pony
De Exmoor pony`s behoren tot de oudste en meest geharde rassen van West-Europa. Ze komen uit het Exmoorgebied in Zuidwest Engeland. De Exmoor pony werd al in de Keltische tijd gebruikt voor het trekken van strijdwagens. De pony`s worden gefokt op het overleven in schrale duin- en heidevegetaties. Daardoor zijn ze heel geschikt voor begrazing in natuurgebieden. Deze pony`s grazen onder andere in het Pompevlak, de Geul en de Bollekamer op Texel en op de Landerumerheide op Terschelling.

Experimenten van Missie DELTA
Biologische experimenten
Microbiologisch experiment
Fysiologische experimenten
Natuurkundig experiment
Technologische experimenten
Aardobservatie
Kort overzicht alle experimenten
 

Explosieve vulkanen
Veel mensen leven graag in de directe omgeving van een vulkaan. De grond rondom zo`n vulkaan is namelijk erg vruchtbaar. Maar nemen die mensen daarmee geen groot risico? Hoe veilig is eigenlijk zo`n leven `op de rand van de vulkaan`? Soms verwoestend
Vulkanen ontstaan op plekken waar het gloeiend hete gesmolten gesteente (magma) de kans krijgt door de aardkorst heen te breken. Uit sommige vulkanen stroomt het magma vervolgens vrij rustig als lava naar buiten, zonder veel explosief geweld. De vulkanen van Hawaii en IJsland zijn hiervan goede voorbeelden. Maar op andere gebieden op aarde (bijvoorbeeld Indonesië) kunnen vulkanen soms verwoestend uitpakken. In 1883 was de uitbarsting van de Krakatau (tussen Sumatra en Java) op een afstand van 5.000 kilometer nog te horen. Bijna 40.000 mensen vonden toen de dood, hoofdzakelijk door vloedgolven van tientallen meters hoog. De Tambora vulkaan, ten oosten van Java, explodeerde in 1815 en joeg 90.000 mensen de dood in. Meer dan 100 kubieke kilometer steen, vulkanische as en gas werd de lucht in geblazen. Er was zoveel as dat de zon werd verduisterd en de temperaturen op aarde jarenlang merkbaar lager lagen. Een verstopte vulkaan
Magma bevat door de hoge druk en temperaturen altijd een beetje opgelost gas. Tijdens het opstijgen neemt die druk af en kan het gas ontsnappen. Als het gas daarbij geen barrières tegenkomt kan het eenvoudig opborrelen en uit de vulkaan ontsnappen. De kans op een gevaarlijke uitbarsting is in zo`n geval klein.

Extreme/Bijzondere Ecosystemen
Onder extreme omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer water afwezig is of bij zeer hoge of lage temperaturen, is geen leven meer mogelijk. Het is interressant om te kijken waar de grenzen van de levensmogelijkheden liggen en welke organismen daar een rol spelen. Extreme Ecosystemen: een verkenning van de grenzen van levensomstandigheden
Onder welke extreme omstandigheden is er eigenlijk geen leven meer te verwachten? Bij afwezigheid van water is er zeker geen leven meer te vinden. Het is de vraag in welke mate en hoe het leven zich afspeelt bij hoge temperaturen, in (bijna) kokend water zoals gloeiend hete geisers en bij hydrothermale bronnen of in hele hete woestijnen, maar ook juist bij hele lage temperaturen, in ijs en bevroren bodems van de polen en het hooggebergte en in koude woestijnen. Ook in zoutmeren zoals de extreem zoute Dode Zee en de sodameren in Kenia, of in geconcentreerd zwavelzuur zoals wordt aangetroffen op vulkanisch actieve plekken is leven niet vanzelfsprekend.
Er zijn micro-organismen die zich (juist) kunnen handhaven onder deze extreme omstandigheden. Dit soort organismen lijken misschien wel op de eerste aardebewoners van 3,5 miljard jaar geleden. Bijvoorbeeld Pyrolobus fumarii, wiens metabolisme stilvalt onder de 90 graden, optimaal functioneert bij 105 graden en pas ophoudt boven de 113 graden Celsius of  Sulfolobus welke is aangetroffen in bijna kokend zwavelzuur. Er is ook nog Stam 121, een eencellige archaea (een op de bacterie lijkende soort), die onlangs werd gevonden in de buurt van superhete geisers op de bodem van de Stille Oceaan, welke uitstekend blijkt te gedijen bij 121 °C
De zogenaamde spreidingsgebieden, waar oceanische aardkorst wordt gevormd door de vulkanische activiteit van de mid-oceanische ruggen, blijken bewoond door een heel eigen en merkwaardige levensgemeenschap met meterslange wormen in witte kokers, enorme mosselen, blinde witte krabben en vele tientallen nooit eerder waargenomen levensvormen.

Falkland wolf
De Falkland hond Dusicyon australis (Kerr, 1792) werd in 1690 door Kapitein Strong ontdekt. Deze hield er enkele maanden lang een als `scheepshond`. Toen de bemanning echter met de scheepskanonnen oefende, schrok het dier zo, dat het overboord sprong.
Falklandwolf. Opmerkelijk tam
In 1765 claimde commodore Byron de Falkland Islands als Brits grondgebied. Uit zijn verslagen weten we dat de Falklandhond toen vrij algemeen voorkwam. De soort werd wetenschappelijk beschreven aan de hand van een huid, die Byron naar Engeland had gezonden.
In 1833 bezocht Darwin met de Beagle de eilanden. Darwin merkte op hoe tam deze honden waren en schreef dat hij bang was dat deze eigenschap de soort fataal zou kunnen worden. Hij kreeg gelijk. Stropers die belust waren op de mooie vacht, lokten de dieren naderbij met een stuk vlees in de ene hand en een mes in de andere. In 1863 was de Falklandhond al verdwenen uit East-Falkland.
Falklandwolf. Vergiftigd
Toen men op de Falkland Islands schapen ging houden, was het lot van de Falklandhond snel bezegeld. Boeren meenden dat de honden schapen doodden en begonnen de honden systematisch te vergiftigen. Over het algemeen wordt aangenomen dat de laatste Falklandhond werd gedood bij Shallow Bay op West-Falkland. Gedomesticeerde hond
De Falklandhond heeft een aantal uiterlijke kenmerken die sterk doen denken aan gedomesticeerde honden. De witte staartpunt en de vorm van de schedel wijzen in deze richting. Bovendien is het niet waarschijnlijk dat een hondensoort op eigen kracht de Falkland Islands heeft kunnen bereiken en de barre IJstijden heeft overleefd.

Fanø
Fanø is het noordelijkste bewoonde waddeneiland, gelegen tussen Mandø en Skallingen. Het eiland is ongeveer 56 km2 groot. In 1990 woonden hier ongeveer 3.300 mensen.
Ontstaan
Fanø is, evenals de West- en Oostfriese eilanden, een duineneiland dat oorspronkelijk is gevormd uit het poolwoestijnzand van de laatste ijstijd.
Vervoer
Vanuit Esbjerg vaart er een autoveerboot naar Nordby op Fanø.
Weblink
VVV van Fanø: http://www.fanoeturistbureau.dk-

Faraonisch Egypte
De faraonische tijd in Egypte duurde van 2575 tot 1085 voor Christus, en wordt onderverdeeld in drie periodes: het Oude Rijk, het Middenrijk en het Nieuwe Rijk. De cultuur van de oude Egyptenaren was geconcentreerd in steden langs de Nijl en in de Nijldelta.
Ieder jaar overstroomde de Nijl, waarna een laag slib achterbleef die het land vruchtbaar maakte. Zonder de overstroming konden de mensen niet leven, want het regent nauwelijks in Egypte. Buiten de vruchtbare strook aan weerszijden van de Nijl, lag de woestijn. Daar heersten de kwade machten van de chaos, waar de Egyptenaren erg bang voor waren.

Goddelijk bestuur
Egypte werd geregeerd door de farao. Hij was de koning en de hoogste priester. Hij was zelf ook een god, en bemiddelde tussen de mensen en de godenwereld.
Er waren honderden goden, van plaatsgebonden goden tot goden die een rol speelden in scheppingsmythen of de onderwereld. Sommige werden in tempels vereerd, andere hoorden gewoon bij het huishouden of familiegebeurtenissen. Ze konden een menselijke vorm hebben, of er uitzien als een dier. Soms hadden ze het lichaam van een mens en de kop van een dier. Zelfs de lucht, de aarde, de Nijl en de hemellichamen waren goden. Hoewel de daden van de goden mythische proporties hadden, was hun handelen ook vaak maar al te menselijk: ze konden praten, eten en drinken, bedriegen, vechten en kinderen krijgen.
Van alles wat de goden deden, zag de mens het resultaat om zich heen. En alles wat de mens deed, werd gezien door de goden.

Fauna van getijdengebieden
De fauna van de getijdengebieden, de wadden en slikken, is te verdelen in vier hoofdgroepen: de bodemfauna, de vissen, de (wad)vogels en de zeehonden.

Fauna van rotsen, dammen en dijken
In Nederland komen geen natuurlijke rotskusten voor, maar er zijn wel dijken en strekdammen. Hier wemelt het vaak van de zeepokken, mosselbanken en zee-anemonen, die er een goede aanhechtingsplaats hebben. Zeesterren, pissebedden, slakken en krabben komen op harde ondergrond veel voor. De voedselrijkdom van de strekdammen en het aangrenzende water is de reden waarom er altijd vogels zoals meeuwen, sterns en soms plevieren of drieteenstrandlopers op het strand te zien zijn. Grindbanken zijn van belang als paaiplaats voor bijvoorbeeld de haring en ook voor zee-anemonen en poliepen.
Weblink
De krabben van Nederland: http://www.krabben.net-
Zeesterren in Zeeland: http://home.planet.nl/~ronoffer-duiken-html-biologie-stekelhuidigen.htm
Stichting Anemoon (netwerk onderzoek mariene fauna): http://www.anemoon.org-
Studie naar de fauna op een wrak op de Noordzee-bodem: http://www.mumm.ac.be-EN-Monitoring-InSitu-Diving-birkenfels.php

fazant
fazant, mannetje © Wereld Natuur Fonds
Deze kleurrijke hoenderachtige komt oorspronkelijk uit Azië, maar is in veel landen uitgezet voor de jacht. Ook in Nederland komt de fazant veel voor, vooral in duingebieden.
Het mannetje heeft een lange staart en een opvallende donker groene kop met een knalrode, naakte huid rond de ogen. Het vrouwtje heeft en onopvallende lichtbruine kleur en een veel kortere staart.
Wetensch. naam: Phasianus colchicus
Engelse naam: common pheasant; ringnecked pheasant
Verspreiding: Azië, Europa, Noord-Amerika
Voedsel: zaden, vruchten, kleine diertjes
Lengte: 90 cm
Gewicht: 1 - 2 kg
Status: algemeen

Fazant
Wetenschappelijke naam: Phasianus colchicus Behoort tot de Vogels Hoenderachtigen, Fazanten Komt oorspronkelijk voor in Azië
Geïntroduceerd in Europa, Noord-Amerika (incl. Hawaï) en Nieuw-Zeeland De fazant is een snelle starter
De fazant scharrelt zijn kostje bij elkaar op de grond. Met zijn stevige poten krabt hij naar zaden en kleine diertjes.
De bodem levert voedsel genoeg, maar het leven op de grond heeft zijn gevaren. Daarom moet de fazant snel kunnen vluchten of dekking zoeken.
De fazant is een snelle starter, maar een slechte vlieger. Met zijn korte, ronde vleugels is hij vaak net op tijd buiten het bereik van een roofdier.

Fazant
De fazant is de bekendste in het wild levende hoenderachtige in Nederland, al is het een vogel die hier eigenlijk niet thuis hoort. Hij komt oorspronkelijk uit Azië. Al rond 600 na Chr. werd de vogel in Midden- en West-Europa geïntroduceerd als siervogel, en vanaf de 18de eeuw ook voor de jacht. De fazant is een standvogel (trekt niet weg) die zich het best thuis voelt in vochtige, half-open landschappen, met voldoende dekking. Duinbossen zijn dus prima fazantenstekken.
Namen: Ned: Fazant Eng: Pheasant Fra: Faisan de chasseDui: Fasan Dan: Fasan Nor: Fasan Fries: Fazant Ital: Fagiano colchico Lat: Phasanius colchicus

Feiten en cijfers over het hart
Het hart van een mens is ongeveer zo groot als een vuist
Het ballen van je vuist is een handige manier om te bepalen hoe groot je hart ongeveer is. De grootte van het hart van een persoon komt namelijk goed overeen met de grootte van de vuist.
Kenmerken en prestaties van het mensenhart
Volume 280 milliliter
Gewicht 300 gram
Aantal slagen 70 per minuut (in rust)
Per jaar komt dat neer op 365 dagen x 24 uur x 60 minuten x 70 slagen = 40 miljoen keer
Hoeveelheid rondgepompt bloed 70 milliliter bloed per hartslag
5 liter bloed per minuut
7.000 liter bloed per dag
2,5 miljoen liter bloed per jaar
180 miljoen liter bloed in 70 jaar
Hartspiercellen trekken sterker samen dan gewone spiercellen
Hartspiercellen hebben een groter samentrekkend vermogen dan gewone spiercellen. Ze zijn zo gebouwd, dat ze meer kracht kunnen ontwikkelen en zeer snel na inspanning herstellen. De hartspier wordt daardoor nooi moe en kan zonder ophouden zijn werk doen.
Hartspiercellen zijn met ekaar verbonden in een samenhangend netwerk. Het netwerk van spieren kan een grotere samentrekkende kracht ontwikkelen dan gewone dwarsgestreepte spiercellen, omdat gewone spiercellen van elkaar gescheiden zijn door membranen. Gewone spiercellen werken dus ieder voor zich, in een spiernetwerk werken de cellen met elkaar samen. Daarnaast beschikken hartspiercellen over meer mitochondriën dan andere spiercellen. Mitochondriën zijn de energiefabriekjes van de cel. Met meer mitochondriën per cel kan de hartspiercel dus meer energie vrijmaken uit voedsel en dus harder werken.