Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


fennek
De fennek wordt ook wel woestijnvos genoemd. Het is de kleinste van alle vossen en leeft inderdaad in woestijnen, met name in de Sahara. Hij heeft in verhouding wel de grootste oren van alle vossen: zo`n 15 cm lang. Anders dan andere vossen leeft de fennek in groepen van maximaal tien dieren.
Andere namen: woestijnvos
Wetensch. naam: Vulpes zerda
Engelse naam: fennec fox; fennec
Verspreiding: Noord-Afrika, West-Azië
Voedsel: knaagdieren, hagedissen, insecten, eieren, zaden, vruchten
Lengte: 25 - 40 cm, staart 20 - 30 cm
Gewicht: 1 - 1,5 kg
Status: geen data beschikbaar

Fietsen op Ameland
De beste manier om Ameland te leren kennen is op de fiets. Bijna 100 kilometer fietspad voert de fietser langs een zeer afwisselend landschap.
In alle vier dorpen zijn fietsverhuurbedrijven, verenigd in een coöperatie. Zij bieden een optimale service die o.a. inhoudt:
- gratis service-verlening bij pech
- fietspompservice langs de fietspaden
- gratis fietskaarten

Filippijns spookdiertje
Het Filippijns spookdiertje lijkt erg op het westelijk spookdiertje, maar hij is meer grijsachtig van kleur en heeft een pluimpje aan het einde van zijn staart. Deze halfaapjes leven hoofdzakelijk alleen en heel af en toe in groepen van niet meer dan vier stuks. Ze zijn niet echt bang, ook niet voor mensen. Meestal zijn ze vastgeklemd aan een boomstam te vinden.
Wetensch. naam: Tarsius syrichta
Engelse naam: Philippine tarsier
Verspreiding: Oost-Indonesië, Filippijnen
Voedsel: insecten, spinnen, kleine reptielen, schorpioenen
Lengte: 12 - 15 cm, staart 20 - 25 cm
Gewicht: 110 - 120 g
Status: geen data beschikbaar

Fitis
De fitis komt veel voor in een landschap met struiken en loofbomen, maar niet in dichte bossen. Fitissen kunnen vrijwel overal in Nederland gezien worden. Het voedsel van een fitis bestaat uit insecten en spinnen, in de zomer komen daar besjes bij. Fitissen zijn zo licht dat ze zelfs op de buitenste twijgjes kunnen zitten om uit te kijken naar prooien. De meeste vogels zouden hun evenwicht niet kunnen houden op zulke dunne takjes. Fitissen overwinteren in Afrika.
Namen: Ned: Fitis Eng: Willow Warbler Fra: Pouillot fitisDui: Fitis Dan: Løvsanger Nor: Lauvsanger Fries: Lytse hôfsjonger Ital: Luìgrosso Lat: Phylloscopus trochilus

Fitis
Wetenschappelijke naam: Phylloscopus trochilus
Aantal broedparen in Nederland: 450.000-550.000 (1998-2000)
Biotoop: overal in halfopen landschap met veel struikvegetatie; mijdt bossen
Geluid: Fitis

Flagellaten
De eerste groep algen in het fytoplankton zijn de flagellaten. Flagellaten lijken op rondwentelende ruimtescheepjes, voorzien van `antennes`. Zo zien de zweepharen er uit, waarmee deze algjes zich voortbewegen. Dat voortbewegen stelt niet zoveel voor: enkele meters per uur, net genoeg om niet te zinken. Er zijn flagellaten met een uitwendig skelet (dino-, kalk- en kiezelflagellaten) en flagellaten zonder skelet.
Algenbloei
Fytoplankton kan in het zeewater in enorme hoeveelheden voorkomen. Het vermenigvuldigt zich snel. De kleinste soorten kunnen zich al in aantal verdubbelen binnen één uur, de grootste binnen een dag. Onder gunstige omstandigheden - veel zonlicht in combinatie met milde watertemperatuur en een groot aanbod aan voedingsstoffen - kan het aantal planktonplantjes in het water zodanig toenemen dat het water erdoor verkleurt. Die kleur kan groen, rood of bruinig zijn, afhankelijk van de algensoort. Een dergelijke groei-explosie noemt men algenbloei. In de relatief ondiepe Noordzee komen natuurlijke algenbloeien regelmatig voor. Dat komt doordat de gemiddelde temperatuur van het zeewater gunstig is en het Noordzeewater zeer veel voedingsstoffen bevat. Van de zeker 500 fytoplanktonsoorten die in de Noordzee voorkomen vertonen zo`n 50 explosieve groeiverschijnselen.
Plaagalgen
Schuimpakketten (veroorzaakt door de flagellaat Phaeocystis) en verkleuring van het zeewater (bijvoorbeeld als gevolg van de bloei van zeevonk) zijn nog vrij onschuldige verschijnselen die optreden bij algenbloeien.

flamingotong
Deze zeeslak is meestal te vinden op zachte koralen waarvan hij de poliepen `graast`. De mantel (zacht weefsel) stulpt vanaf beide zijkanten grotendeels over de harde gladde schelp en heeft een opvallend panter-patroon.
Wetensch. naam: Cyphoma gibbosum
Verspreiding: Caribische Zee
Voedsel: popliepen van zachte koralen
Lengte: 3 cm

Flora van de graslanden
Je kunt eigenlijk niet spreken van één graslandflora. Tussen zwaar bemeste weilanden en schrale graslandjes in het duin bestaat een wereld van verschil. In de productieweiden groeit vrijwel alleen Engels raaigras en wat stikstofminnende onkruiden zoals muur en zuring. In droge schrale graslanden groeien veel mossen en bijzondere grassoorten en hier en daar ratelaars en grasklokjes. In natte onbemeste weilanden groeien bijzonderheden als gentianen en orchideeën.

Flora van de kwelders
Kwelderplanten zijn landplanten die groeien op zand- en slikvlakten binnen getijdengebieden. Ze kunnen er tegen zo nu en dan door zout water overspoeld te worden. Door het achtergebleven zout in de bodem groeien ze langzaam. Veel soorten, waaronder lamsoor, bloeien massaal in de nazomer. Dit kleurt de hele kwelder die dan op z`n mooist is. In de herfst sterven de meeste kwelderplanten af, sommige alleen bovengronds. Kweldergras blijft ook in de winter groen, als het niet te hard vriest. Zeekraal is een echte pionier van het natte deel van de kwelder.
Betekenis voor de fauna
Van de kwelder maken vooral landdieren gebruik. Het zoetsmakende kweldergras wordt door rotganzen en hazen gegeten. De toppen, jonge takjes en zaden van zeekraal zijn voedsel voor smienten en ganzen. In een bloeiende zomerse kwelder leven bovendien zo`n 300 verschillende soorten wespachtigen, grote aantallen zweefvliegen en meer dan honderd soorten bladluizen. Lamsoor bijvoorbeeld wordt belaagd door een bladluissoort die alleen op deze plant leeft.
Kwelderplanten worden in het Noordzeegebied op beperkte schaal door mensen gegeten. Zo worden in het Zeeuwse schorrengebied zeekraal en zeeaster verzameld en gekweekt als groente. Zeeasterbladen heten in de groentewinkel `lamsoren`, wat heel verwarrend is. Kwelders zijn verder van oudsher in de zomer in gebruik als weidegrond, vooral voor schapen en jongvee. Door het zout schijnen de schapen extra lekker vlees te krijgen!

Flora van de wadden
Het wad is ogenschijnlijk kaal, op enkele plekken na die zijn begroeid met zeesla of darmwier. Toch bedriegt de schijn hier: het plantenleven op het wad is vooral microscopisch klein: ééncellige algen, en dan vooral de kiezelwieren, zijn hier de belangrijkste planten. Voor 1930 kwamen er ook uitgestrekte velden zeegras voor.

Flora van de zeebodem
De zeebodem is alleen begroeid met planten als er voldoende daglicht kan doordringen. Op zachte, slikkige bodems kan een dun laagje kiezelwieren groeien, die ook wel diatomeeënmat wordt genoemd. Op hardere ondergrond waar grotere planten zich kunnen vasthechten, kunnen veelsoorten wier voorkomen. Op de bodem van de kustwateren van de Noordzee groeien geen bloemplanten, de enige uitzondering is het zeegras.

Flora van de zeedijken
De natuurlijke kust van Nederland bestaat uit zand en slik. Rotskusten komen hier niet voor, maar de flora van rotskusten wel: die heeft zich gevestigd op de zeedijken, dammen en strandhoofden, en bestaat vooral uit wieren. De verdeling van wieren op een dijk is niet willekeurig. Er zijn duidelijk horizontale zones te zien. Ieder niveau tussen laag- en hoogwater wordt gekenmerkt door andere soorten. Op zeedijken groeien ook vaak korstmossen.

Flora- en faunawet
Om in het wild voorkomende soorten te beschermen is er in Nederland één wet, de flora- en faunawet. In deze wet zijn de Europese verdragen en richtlijnen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en internationale verdragen (CITES) vertaald. De wet regelt o.a. de bescherming van soorten, vaststellen van beschermde leefomgevingen, mogelijkheden voor beheer en schadebestrijding, de handel in beschermde soorten, en de jacht op wild.
Zeldzame soorten
Een dier- of plantensoort komt op de Rode Lijst als deze zeldzaam is en in aantal achteruit gaat. De lijsten worden in opdracht van het ministerie van LNV opgesteld. Omdat de Rode lijst geen jurische status heeft, worden deze bedriegde soorten opgenomen worden in de Flora- en Faunawet. De Rode lijsten helpen dus bij het vaststellen van de te beschermen soorten.
Beschermde leefomgeving
De wet biedt ook de mogelijkheid om een landschapselement of een object, zoals bijvoorbeeld een bunker waar vleermuizen overwinteren, aan te wijzen als beschermede leefomgeving. Hierdoor is het mogeijk handelingen te verbieden die de plaats zouden kunnen aantasten.
Beheer en schadebestrijding
Omdat sommige dieren schade veroorzaken, kan er een ontheffing of vrijstelling verkregen worden van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Hierbij hebben de provincies de meeste bevoegdheden. Op dit moment mogen mol, konijn, houtduif, zwarte kraai en kauw bestreden worden. Voor ganzen (kolgans en grauwe gans) is een speciale regeling vastgelegd in het Beleidskader Faunabeheer.

Floretkrabben
Wetenschappelijke naam: Cheloniellida
Floretkrabben zijn uitgestorven geleedpotigen (Arthropoda) uit zee, die leefden van het Cambrium tot en met het Devoon (ca. 540-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een eenvoudige bouw en waren slechts enkele centimeters lang. Het lichaam bestond uit 9 segmenten, de kop had een klein kopschild en een paar antennen. De staart had geen stekels, sommige soorten hadden staartdraden. Volgens recent onderzoek vormen de Floretkrabben een zustergroep van de Gifkaakdragers (Chelicerata) en de Sabelkrabben, met Paleomerus als gezamenlijke voorouder.

Floridakonijn
Het Floridakonijn is een van dertien konijnensoorten die in Amerika voorkomen. Oorspronkelijk komt deze soort vooral in het Zuidoosten van de Verenigde Staten voor, maar ze zijn inmiddels op meerder plaatsen in Noord-Amerika uitgezet en ook in Europa.
Het Floridakonijn wordt ook wel katoenstaartkonijn genoemd vanwege de pluizige staart die wel wat op een bolletje katoen lijkt. Hij heeft een voorkeur voor open bossen en struikgewas. Floridakonijnen kunnen snelheden van 30 kilometer per uur halen in een korte sprint. Ze graven zelf geen holen, maar gebruiken holen van andere dieren.
Andere namen: katoenstaartkonijn
Wetensch. naam: Sylvilagus floridanus
Engelse naam: Eastern cottontail
Verspreiding: Verenigde Staten, Europa
Voedsel: gras, kruiden, twijgen, bast
Lengte: 25 - 45 cm
Gewicht: 1 - 1,5 kg
Status: algemeen

Floridarotsrat
De Floridarotsrat is veel nauwer verwant aan een hamster dan aan een bruine rat. Ze hebben een stompe snuit, kleine oogjes en vrij grote oren. Ze komen voornamelijk in de Verenigde Staten voor. Het zijn nachtdieren die bijna nooit drinken; ze halen voldoende vocht uit de planten die ze eten.
Wetensch. naam: Neotoma floridana
Engelse naam: Eastern wood rat
Verspreiding: Noord- en Zuid-Amerika
Voedsel: noten, bessen, bladeren, wortels
Lengte: tot 45 cm
Gewicht: tot 300 gram
Status: algemeen

Fluiter
Wetenschappelijke naam: Phylloscopus sibilatrix
Aantal broedparen in Nederland: 2000-3500 (1998-2000)
Biotoop: rijk, opgaand of halfhoog loofbos met ijle struiklaag en schaarse bodembegroeiing
Geluid: Fluiter

Fluweelwormen
Andere naam: Klauwdragers Wetenschappelijke naam: Onychophora
Fluweelwormen zijn landdieren die al sinds het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden) voorkomen. Ze vertonen overeenkomsten met zowel wormen als geleedpotigen. In verband met dit laatste worden de Fluweelwormen, net als de Beerdiertjes, ook wel tot de `bijna-geleedpotigen` gerekend. Hun lichaam is wormvormig en onduidelijk gesegmenteerd. Ze bewegen zich voort door middel van enkele tientallen stompe pootjes met klauwtjes. De kop draagt een paar tasters en de mond is voorzien van twee kaken. Fluweelwormen zijn bodembewonende vleeseters. Volgens recente tellingen omvat de groep ongeveer 110 soorten. Het meest bekend is Peripatus, een nachtdier dat voorkomt tussen bladafval in tropische wouden van Australië, Afrika, Azië, Zuid-Amerika en Midden-Amerika.

fluwelen zeemuis
© Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie: www.saxifraga.nl**
Deze merkwaardige worm behoort tot de zogenaamde zeerupsen. Hij is in verhouding tot zijn lengte erg dik en doet inderdaad aan een muis (zonder staart) denken. Zelfs zijn rug is bedekt met een vilt-achtige `vacht`. Langs elke rand zitten stekelige borstels en aan de flanken heeft hij langer zilvergrijs haar met een mooie iriserende glans.
De zeemuis leeft ingegraven in de zandige of modderige bodem waar hij op andere bodemdieren jaagt. Een enkele keer is een zeemuis op het strand te vinden als de bodem na een storm is losgewoeld.

Wetensch. naam: Aphrodite aculeata
Engelse naam: sea-mouse
Verspreiding: westelijke Oostzee, Noordzee, Atlantische Oceaan, Middellandse Zee
Voedsel: andere wormen, weekdieren
Lengte: 10 - 20 cm lang, 3 - 7 cm breed

Fluwelen zwemkrab
De fluwelen zwemkrab is bruin-groen met blauwe of rode tinten op de scharen en poten. Sommige exemplaren zijn helemaal zwart en hebben rode ogen (vandaar de naam `duivelskrab` in het Duits en Engels). Hij wordt tot 65 mm breed. Net als de gewone zwemkrab heeft hij afgeplatte achterpoten die hij gebruikt voor het zwemmen. Fluwelen zwemkrabben komen voor op de stenige ondergrond in de getijdenzone. Ze zijn vrij zeldzaam in de Noordzee. Fluwelen zwemkrabben kunnen snel en gemeen knijpen als men ze op probeert te pakken. Ze eten kleine bodemdiertjes, algen en wieren.
Weblink
De krabben van Nederland: http://www.krabben.net-
Fluwelen zwemkrab met zeester snack: http://www.mo6.nl/weblog-archives-00000287.html
Meer informatie over de fluwelen zwemkrab: http://www.anemoon.org-soorten-crustacea-Necpub01.html
Namen: Ned: Fluwelen zwemkrab Lat: Neocora puber Eng: Velvet swimming crab (devil crab)Dui: Samtkrabbe (Teufelskrabbe) Dan: Svømmekrabbe

Fokken en kweken
Fokken of kweken is het met elkaar kruisen van door de mens geselecteerde individuen uit een populatie planten of dieren. De verwachting is dat gewenste eigenschappen in het nageslacht versterkt tot uitdrukking zullen komen. Herhaling van dit proces over generaties leidt tot veredeling (`verbetering`) en het ontstaan van nieuwe rassen of variëteiten. 
Het proces
Nadat een dier- of plantensoort is geselecteerd kan het fokken en kweken beginnen. Dit gebeurt met individuen die de uiterlijke eigenschap of eigenschappen bezitten die voor mensen bruikbaar zijn. Er is een grote kans dat de nakomelingen van deze individuen deze eigenschap ook zullen bezitten, al dan niet in hogere mate. Met deze nakomelingen wordt dan weer verder gefokt en gekweekt om de bruikbare eigenschap nog beter tot ontwikkeling te laten komen. Dit noemt men de veredeling van eigenschappen of het verrijken van een bepaalde eigenschap. Door dit veredelingsproces ontstaan uiteindelijk specifieke rassen uit een dier- of plantensoort, die wezenlijk verschillen van de oervorm.
Zo zijn in de loop van de jaren heel veel verschillende rassen binnen een gedomesticeerde soort ontstaan. Alle rassen kunnen onderverdeeld worden in verschillende stamlijnen. Een stamlijn bestaat uit rassen die op ongeveer dezelfde eigenschappen zijn gekweekt en op eenzelfde functie van toepassing zijn. 
Voor runderen bestaan bijvoorbeeld verschillende stamlijnen. Er zijn melkkoeien en vleeskoeien. Bij melkkoeien is een selectie gemaakt op een hoge melkproductie en bij vleeskoeien op een hoge vleesproductie.

Folklore en gebruiken op Vlieland
Op een eiland kunnen gebruiken en tradities vaak langer in ere blijven dan in de minder geïsoleerde gemeenten op het vaste land. Op Vlieland zijn bijvoorbeeld de begrafenissen, het pierepauwen, het opkleden en de oudejaarsviering typerend. Tenslotte behandelt dit hoofdstuk ook het dier, waar de Vlielanders hun bijnaam aan te danken hebben: de geit.

Foraminiferen
Andere naam: Gaatjesdragers Wetenschappelijke naam: Foraminifera, Foraminiferida

Een levende foraminifeer
Foraminiferen zijn dierachtige eencelligen met een kalkskelet, dat meestal is opgebouwd uit kamers. Door gaatjes in de tussenwanden van de kamers, komen uitstulpingen van celplasma (pseudopodiën) naar buiten. Hiermee kunnen ze zich verplaatsen en voeden. Ze leven uitsluitend in zee. Foraminiferen zijn meestal microscopisch klein, maar ze kunnen ook enkele centimeters groot worden. Fossiele (versteende) overblijfselen van foraminiferen worden regelmatig in gesteentelagen gevonden. Zo bestaan bijvoorbeeld de krijtrotsen van Dover maar ook de piramiden van Egypte uit kalksteen bestaande uit foraminiferenskeletjes (foraminiferenkalk). Foraminiferen zijn fossiel bekend sinds het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Ze zijn belangrijk voor het bepalen van de ouderdom van gesteenten. Door recent moleculair onderzoek aan ribosomaal DNA is men echter te weten gekomen, dat ze al veel eerder ontstaan zijn en oorspronkelijk een soort `naaktslakjes` vormden die geen fossiele sporen hebben nagelaten.

Forensische botanie
Veel plantensoorten hebben een speciale voorkeur voor een bepaalde groeiplaats. Bovendien heeft een geoefend botanicus van het Nationaal Herbarium Nederland aan een klein stukje van een plant vaak al genoeg om te bepalen om wat voor soort het gaat. Rechercheurs van de politie maken hiervan dankbaar gebruik bij het verzamelen van bewijsmateriaal. Planten met verzoek
Zo af en toe komt er op het Rijksherbarium een verzoek binnen van het Gerechtelijk Laboratorium om wat monsters te onderzoeken op plantaardige resten. Het betreft meestal een aantal plastic zakjes zonder nadere aanduiding over de herkomst of de aard van het ongeval. Aan de hand van een uitgebreide kennis van het uiterlijk, het voorkomen en de ecologie van planten kan dan vaak een belangrijke bijdrage aan het recherchewerk worden geleverd. Vanzelfsprekend zijn daarbij zeldzame planten of plantencombinaties veel behulpzamer dan algemeen voorkomende planten. En zaden, sporen en stuifmeel, die vaak over grote afstand worden verspreid, geven ook niet altijd betrouwbare aanwijzingen. Zoden en zeden
Onder de schoenen van een verdachte van een zedenmisdrijf werden verdroogde stukjes gras en andere planten gevonden. De politie was geïnteresseerd in de vluchtroute van de verdachte. De grassoorten onder de schoenen wezen op een sportveld. Sportvelden worden namelijk ingezaaid met grasmengsels die in het wild nergens voorkomen. Tussen het gras bevonden zich ook een boterbloem- en klaversoort die alleen aan de kust en in Noord-Holland voorkomen.

Formerumer Bos
Voor de bebossing was het gebied van het tegenwoordige Formerumer Bos een vochtige duinvallei, onder andere begroeid met dophei. Het gebied is middels een diep sloten- en greppelstelsel flink ontwaterd. De valleien in het tegenwoordige bos zijn daardoor merendeels verdroogd. In 1919 is begonnen met de aanplant van een meer gemengd naaldhout-loofhout bos, waarbij uitgebreid gebruik werd gemaakt van de Terschellinger boomplantmethode. Naast de Oostenrijkse en Corsicaanse den verscheen er in eerste instantie veel zomereik.
Daarnaast zijn in het Formerumer Bos aan boomsoorten onder andere aan te treffen: berk, beuk, witte abeel en op de duintoppen zeeden met zijn diepgegroefde schors, lange naalden en grote kegels.
Op een vroeger proefveldje, voor het uitproberen van boomsoorten in verband met vochthuishouding en voedselarmoe van de bodem, komt de naaldboom de Amerikaanse hemlock voor en ook hulst.

Forum Natuurlijk tuinieren
U wilt uw tuin aantrekkelijker maken voor dieren, zoals vlinders, bijen. U wilt in uw tuin meer ruimte geven aan natuurlijke processen. Op het forum Natuurlijk tuinieren vertellen medetuiners hoe u dit kunt doen. Bent u al een natuurvriendelijke tuinder, deel uw kennis dan met anderen. Ga naar het forum natuurlijk tuinieren op de website van de Nationale Proeftuin.

Forum Zelf kweken van planten
Op het forum Zelf kweken van planten kunt u al uw vragen kwijt over het kweken, oogsten en planten van zaden. U kunt uw kennis ook met anderen delen.
Ga naar het forum Zelf kweken van planten op de website van de Nationale Proeftuin

Fosfaatmosselkreeftjes
Wetenschappelijke naam: Phosphatocopida (orde binnen de Mosselkreeftjes)
Fosfaatmosselkreeftjes zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Laat-Cambrium (ca. 510-500 miljoen jaar geleden). Het waren kreeftachtige diertjes, die leken op Mosselkreeftjes van tegenwoordig. Tussen hun tweekleppige schaal, staken aanhangsels met lange haren uit. Fosfaatmosselkreeftjes leefden in zee.

Fosforverbindingen
Fosforverbindingen zijn, net als stikstofverbindingen, voedingsstoffen. Fosfor is van levensbelang voor alle organismen omdat het een bouwstof is voor verschillende eiwitten en voor de skeletopbouw. Het zeemilieu bevat een natuurlijke concentratie aan fosfor. Daarnaast kwam er veel extra fosfor in het milieu vanuit ongezuiverde riolen en de veehouderij. Overmaat aan fosforverbindingen leidt tot eutrofiëring van het zeewater.
In de grafiek is te zien dat het fosforgehalte in het midden van de Noordzee rond de 0,02 mg per liter bedraagt. In het waterbeleid van de Nederlandse overheid wordt dit als de natuurlijke concentratie beschouwd. Het is duidelijk dat het fosforgehalte in de kustwateren nog niet op deze natuurlijke waarde terug is. De dalende trend tussen 1980 en 1995 is vooral toe te schrijven aan de verbetering van de rioolstelsels en de maatregelen in het kader van het mestprobleem. Na 1997 stabiliseren de concentraties.
Fosfaten
Fosfor komt steeds minder voor in het rivierwater. Een halvering van de emissies naar de Noordzee in 1995 ten opzichte van 1985 bleek vrijwel haalbaar. Wasmiddelen bevatten geen fosfaat meer. De industrie en de waterzuiveringsinstallaties lozen ook veel minder fosfaat dan enkele jaren geleden. De industrie heeft in 1995 ten opzichte van 1985 74% minder fosforverbindingen geloosd. De twee grootste lozers van fosfaat zijn Kemira Agro Pernis en Hydro Agri Rotterdam. Hoewel beide bedrijven in de jaren daarvoor forse reducties hebben weten te bereiken (respectievelijk 67% en 84%), blijven ze met stip aan kop.

Fossiele hartschelpen
Veel hartschelpen op het strand zijn fossiel: resten uit de eemtijd of jongere tijden. Toendertijd heerste er in het waddengebied een warmer klimaat. Er zijn vele soorten: tere hartschelpen, grote hartschelpen, geknobbelde hartschelpen of scheve kokkels. De meeste lijken op de huidige kokkels of gedoornde hartschelpen, maar zijn in de regel een stuk groter, dikker, ondoorschijnend en donkerbruin tot zwart verkleurd. De kalk van de schelp is meestal afgesleten.
Namen: Ned: Hartschelpen (fossiel), (tere hartschelpen, grote hartschelpen, geknobbelde hartschelpen, scheve kokkels) Lat: Cardidae (Parvicardium exiguum, Acanthocardia tuberculata, A. aculeata) Eng: Little cockle (rough cockle, spiny cockle)Dui: Fossile Herzmuscheln Dan: Fossile hjertemusling

Fossiele schelpen
De ouderdom van een schelp
Een schelp heeft in het algemeen dezelfde ouderdom als de aardlaag waarin hij is gevonden. Er zijn talrijke methoden om die ouderdom vast te stellen. Hierbij wordt onder andere gebruikt gemaakt van zogenaamde `gidsfossielen`.
Van schelpen die niet meer in de oorspronkelijk aardlaag worden gevonden, doordat ze bijvoorbeeld op stranden aanspoelen, is het veel moeilijker vast te stellen hoe oud ze zijn. Dat geldt vooral voor soorten die nog in de recente fauna voorkomen. Van de meeste uitgestorven soorten is het voorkomen in de tijd gelukkig redelijk goed bekend, waardoor de ouderdom van deze schelpen goed is in te schatten. Waar vind je fossiele schelpen?
Overal waar oudere aardlagen zichtbaar zijn, kunnen we in principe fossiele schelpen vinden. Tenminste, als de omstandigheden waaronder zo`n aardlaag is ontstaan gunstig zijn. Het zijn vooral de zee-afzettingen die veel fossiele schelpen opleveren. Ze worden echter ook wel gevonden in rivier- of meerafzettingen en zelfs in löss, een door de wind afgezet sediment. Fossiele schelpen komen uiteraard ook aan de oppervlakte als er wordt geboord voor geologisch onderzoek.
Vaak worden oudere aardlagen door de zee aangesneden en geheel of gedeeltelijk opgeruimd. In zulke gevallen spoelen de daaruit afkomstige fossiele schelpen weer aan op het strand, tussen de recente schelpen. In Nederland gebeurt dat vooral in Zeeland. Het is in dergelijke gevallen niet altijd gemakkelijk om de fossiele van de recente schelpen te onderscheiden.

Fossiele vleermuizen uit Messel
Paleomilieu
Messel bij Darmstadt (Duitsland) is een van de belangrijkste vindplaatsen van fossiele vleermuizen. Ongeveer 45 miljoen jaar geleden bevond zich daar een meer, omringd door een subtropisch regenwoud. In het zuurstofarme water werden dikke kleilagen afgezet. Dieren die in of vlakbij het meer stierven, zonken naar de bodem, waar ze zeer snel bedekt raakten met slib. Niet alleen skeletten bleven bewaard, maar soms ook de maaginhoud en afdrukken van de huid.
Reconstructie van het meer van Messel. De vleermuizenverzameling
De Messel-verzameling van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen bevat meer dan 30 fossielen van vleermuizen. Ze maken deel uit van de onderorde van de Microchiroptera. Palaeochiropteryx tupaiodon
De kleine Palaeochiropteryx tupaiodon had een lichaamsgewicht van ongeveer 7 gram en een vleugelspanwijdte van ongeveer 25 cm. Op basis van zijn vleugelmorfologie blijkt dat deze soort traag en behendig vloog en ook een goede zwever was. Hij jaagde vlak boven het wateroppervlak en de oevers. Hij voedde zich vooral met schietmotten, waarvan de resten dikwijls in de maaginhoud teruggevonden worden. Waarschijnlijk stierven deze vleermuizen tijdens de jacht door giftige gassen die uit het meer opstegen.
Palaeochiropteryx tupaiodon: skelet met huidafdruk. Palaeochiropteryx spiegeli
Palaeochiropteryx spiegeli woog ongeveer 12 gram - de vorm van zijn vleugels lijkt op die van Palaeochiropteryx tupaiodon. Palaeochiropteryx spiegeli jaagde in open lucht, maar kon in tegenstelling tot Palaeochiropteryx tupaiodon niet zweefvliegen.

Fossiele zoogdieren in Nederland
Aan de oppervlakte is er weinig van te merken, maar Nederland telt mee als een van `s werelds rijkste vindplaatsen van fossielen. Graven naar fossielen kan maar op een paar plaatsen, waar oude lagen aan de oppervlakte komen, zoals in Maastricht en Winterswijk. In ons land worden fossielen meestal van grote diepte opgezogen door zandzuigers of opgevist door Noordzeekotters. Het zijn dus bijna altijd `bijvangsten`.

De belangrijkste Nederlandse vindplaats zijn misschien wel de kleigroeven bij het Limburgse Tegelen. De botten uit deze groeven zijn zo`n twee miljoen jaar oud. We danken onze kennis van de fauna van Tegelen eigenlijk vooral aan de arbeiders die eind negentiende, begin twintigste eeuw met een spa de klei afstaken. Toen grote graafmachines dat werk overnamen, zijn er bijna geen fossielen meer in Tegelen gevonden. In de jaren `70 is er nog één grote expeditie van Naturalis geweest, die zich vooral richtte op het verzamelen van kleine zoogdieren. Afgezien van een grote collectie muizentanden, heeft deze expeditie ook veel fossiele zaden opgeleverd.
Vandaag de dag kunnen er geen fossiele zoogdieren meer worden gevonden in Tegelen. De belangrijkste groeven zijn buiten gebruik en de vindplaats staat nu onder water.
De Oosterschelde
Onze kennis van de Oosterschelde fauna danken we vooral aan de vissers in Zierikzee. Eén vissersfamilie, de familie Schot, stelt nog ieder jaar zijn boot beschikbaar voor de wetenschap. Een dag lang wordt er dan uitsluitend naar fossielen gevist.

Fossielen en evolutie
De herkomst van fossielen is lange tijd onbekend geweest. Onze voorouders bedachten de vreemdste verklaringen voor de raadselachtige stenen. Men had nog geen flauw idee van de ouderdom van onze planeet.
Ammoniet
Fossielen zijn overblijfselen van planten en dieren die vroeger hebben geleefd. Dat kunnen versteende botten en schelpen zijn, maar ook gefossiliseerde kruipsporen en pootafdrukken.
Vroeger dacht men dat fossielen spelingen van de natuur waren, of dat het overblijfselen zouden zijn van organismen die de Zondvloed niet hadden overleefd. Vreemde fossielen die men helemaal niet kon plaatsen in de levende biodiversiteit beschouwde men soms als resten van draken, reuzen of andere mythologische monsters.
Het is niet zo verwonderlijk dat men vroeger zoveel moeite had om fossielen op een natuurwetenschappelijke wijze te interpreteren. De meest gangbare visie was dat de gehele biodiversiteit eenmalig en kant en klaar was geschapen, min of meer tegelijkertijd met de aarde en het heelal. Bovendien bestond toen het begrip geologische tijd nog niet. Men had nog geen flauwe notie van de ouderdom en de uitgestrektheid van onze planeet en het heelal.
Paleontologisch archief
Het duurde verschillende eeuwen voordat het menselijke tijds- en ruimtebegrip voldoende was opgerekt om fossielen te kunnen zien als een paleontologisch archief dat de ontstaansgeschiedenis van de biodiversiteit documenteert. Men besefte dat de aardkorst is opgebouwd uit verschillende lagen gesteenten, waarin een duidelijke opeenvolging is te herkennen.

Fotosynthese
Groene planten zijn in staat om vijf procent van alle zonne-energie die op hun groene delen valt, vast te houden in suikers. Als `afvalproduct` produceren ze daarbij zuurstof. We noemen dit hele omzettingsproces fotosynthese. Hoe verloopt dit typisch aardse proces? Voorwaarden voor leven
Vrijwel alle levende wezens op aarde hebben zuurstof nodig om te kunnen bestaan. De oorspronkelijke atmosfeer van de aarde bestond waarschijnlijk uit waterstof, methaan, ammoniak, water en wat koolstofdioxide. Puur vergif voor de meeste levensvormen. De huidige atmosfeer bestaat echter voor ongeveer 20 procent uit zuurstof, geproduceerd door planten. Bij die productie hebben planten koolstofdioxide gebruikt, zodat deze stof nu in veel kleinere hoeveelheden aanwezig is. De productie van zuurstof en het gebruik van kooldioxide gebeurt in een proces dat we fotosynthese noemen. Hierbij wordt zonne-energie vastgelegd in suikers ofwel koolhydraten. Groene planten zijn zo zeer milieuvriendelijke energiecentrales. Fotosynthese
Het proces van fotosynthese komt erop neer dat planten onder invloed van zonlicht water (H2O) en koolstofdioxide (CO2) omzetten in koolhydraten (vormen van CH2O) en vrije zuurstof (O2). Het water nemen ze op uit de bodem met hun wortels. De koolstofdioxide en zuurstof worden via huidmondjes in het blad met de lucht uitgewisseld. En de koolhydraten worden als bouwstenen voor de plant gebruikt. Wordt de plant vervolgens gegeten door mensen of dieren, dan komt bij de verbranding met zuurstof van de plantendelen de opgeslagen energie weer vrij, wordt de kooldioxide weer uitgeademd en is de kringloop rond.

Fotosynthese
Groene planten en, ook de anders gekleurde, zeewieren zijn in staat met behulp van zonlicht als energiebron koolzuurgas en water om te vormen tot suikers. Op basis van die suikers maken ze allerlei verbindingen waarmee ze zichzelf kunnen opbouwen. Bij dit proces, dat fotosynthese heet, komt zuurstof vrij, dat in het water en in de lucht terecht komt. In zee zorgt het fytoplankton zo voor de basis van al het leven, op het land wordt deze rol vervuld door planten.

franciscana
De franciscana of La Platadolfijn leeft bij de monding van de rivier La Plata op de grens van Argentinië en Uruguay. Hij komt ook verder stroomopwaaats van deze rivier voor.
Deze dofijnen hebben een driehoekige rugvin en zijn bruinig van kleur, maar sommige exemplaren zijn spierwit.
Ze zoeken hun voedsel op de bodem.
Andere namen: La Platadolfijn
Wetensch. naam: Pontoporia blainvillei
Engelse naam: franciscana; La Plata dolphin
Verspreiding: Atlantische kust van Zuid-Amerika en de delta van de La Plata rivier
Voedsel: vis, garnalen en inktvis, voornamelijk bodembewoners
Lengte: 1,3 - 1,7 m, bij geboorte 70 - 80 cm
Gewicht: 30 - 53 kg, bij geboorte 7,3 - 8,5 kg

franjehaai
De franjehaai leeft in diepe zeeën en heeft geen recente verwanten. De bouw van deze haai is ongebruikelijk: aalvormig met een reptielachtige kop. De rugvin is vrij klein en staat ver achter op zijn lichaam. Zijn tanden hebben drie naaldvormige punten. Hij dankt zijn naam aan de franje aan zijn kieuwspleten.
Net als veel andere haaien is deze soort eierlevendbarend: de eieren komen al in het lichaam van de moeder uit.
Wetensch. naam: Chlamydoselachus anguineus
Engelse naam: frilled shark
Verspreiding: op geïsoleerde plaatsen in alle Oceanen
Voedsel: pijlinktvis, vis
Lengte: tot 2 m
Status: onzeker

Frater
Fraters broeden het liefst in terreinen waar weinig bomen en struiken staan. Vaak kiezen ze voor regenachtige klimaten met koude en weinig zon. Het Nederlandse klimaat is voor deze soort te mild. Daarom broedt de frater verder naar het noorden. In oktober komen groepen Noorse fraters, vaak in het gezelschap van andere vinken en gorzen, naar Nederland om te overwinteren. Ze kunnen dan gezien worden op kale winderige vlaktes, zoals kwelders en schorren.
Namen: Ned: Frater Eng: Twite Fra: Linotte à bec jauneDui: Berghänfling Dan: Bjergirisk Nor: Bergirisk Fries: Heidebarmke Ital: Fanello nordico Lat: Carduelis flavirostris

Fregatvogel showt zijn rode ballon
Fregatvogel met opgeblazen keelzak. Foto: A. Mulder
De fregatvogel (Fregata magnificens) lokt een wijfje met een combinatie van vorm en kleur. Met zijn zwarte verenkleed valt hij niet zo op. Maar hij heeft een keelzak die hij tijdens de paartijd kan opblazen tot een grote rode ballon.
De rode kleur is voor een wijfje belangrijk: fregatvogelmannetjes met een minder fel gekleurde keelzak zijn meestal in een minder goede conditie, kunnen last hebben van parasieten of hebben een ondergeschikte positie. Een wijfje zal daarom bij voorkeur kiezen voor een felrode ballonman!
Meer voorbeelden van kleur en vorm als versiermanier

Frequentie sorteerder
Een zingende vogel of een sissende ratelslang, elk soort geluid heeft zijn eigen klank. Omdat een vogel hoge klanken produceert, bevat zijn gefluit veel hoge frequenties. Je vader heeft waarschijnlijk een lage stem. Zijn stem bevat daarom vooral lage frequenties. Elke denkbare klank is dus samengesteld uit een karakteristieke serie van frequenties. Een klank herken je dus aan zijn frequenties.
De vraag is nu hoe ons gehoor die verschillende frequenties uit het geluid peutert. Het slakkenhuis neemt deze moeilijke taak op zich. Op het eerste gezicht lijkt het slakkenhuis misschien niets meer dan een opgerold buisje, maar niets is minder waar...
Geluidstrillingen worden via de stijgbeugel doorgegeven aan het slakkenhuis. Door de trillende beweging van de stijgbeugel wordt de vloeistof in het slakkenhuis in trilling gebracht. Die vloeistof geeft vervolgens het basilaire membraan een zwieper, zodat er een lopende golf ontstaat, zoals in een los stuk touw dat een flinke zwieper heeft gehad:
De grote truc is nu dat dit membraan frequentiegevoelig is: trillingen met hoge frequenties geven een grote uitwijking aan het begin, terwijl hele lage frequenties grote uitwijkingen geven in het topje van het slakkenhuis:
Hierdoor worden alle frequenties netjes gescheiden: hoge frequenties aan het begin, lage aan het eind. Inderdaad, dit kun je vergelijken met de toetsen van een piano. Maar dit verklaart nog niet hoe deze informatie wordt omgezet in een elektrische prikkel. Om dit goed te begrijpen, moeten we iets nauwkeuriger naar het basilaire membraan kijken.

fretkat
De fretkat of fossa is het grootste roofdier van Madagaskar. Er is niet veel bekend over deze dieren, terwijl er veel in dierentuinen worden gehouden. Het dier ziet er als een kat uit en werd in eerste instantie ook onder de katachtigen geplaatst. Nu valt hij onder de civetkatten.
Andere namen: fossa
Wetensch. naam: Cryptoprocta ferox
Engelse naam: fossa
Verspreiding: Madagaskar
Voedsel: vooral maki`s
Lengte: 1,5 meter inclusief staart van 75 cm
Gewicht: 9,5 - 14 kg
Status: bedreigd

Fuikenvisserij
Een fuik is een langwerpig, taps toelopend, rondgebreid net met een wijde opening en meerdere `kelen`: versmallingen met daarin een netwerk dat het terugzwemmen van de vis belemmert. Een fuik met maar één keel wordt een korf genoemd. Fuiken worden in getijdenwateren vooral ingezet voor de vangst van paling. De fuiken worden dan opgesteld in de geulen en wel zo dat de vis die met de ebstroom mee zwemt er in terecht komt. Bovendien worden vaak staande netten opgesteld die de vis naar de opening van de fuik geleiden.

Futen
Wetenschappelijke naam: Podicipediformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Futen zijn vogels die uitstekend zijn aangepast aan het water: ze hebben een ellipsvormig lichaam, korte staart, ver naar achter geplaatste poten en gelobde tenen. Hun verenkleed is zeer dicht en waterafstotend. Hoewel het uitmuntende zwemmers zijn, maken ze op het land en in de lucht een onbeholpen indruk. Hun drijvende nest bouwen ze van waterplanten. Futen komen overal ter wereld voor.

Fuut
De fuut komt het hele jaar in Nederland voor. In de winter vormen deze vogels vaak grote groepen op meren, kanalen, grachten, vijvers en op zee. In de vroege herfst komen de futen die in het noorden hebben gebroed ook naar Nederland. In het vroege voorjaar verlaten deze futen onze streken weer om naar hun broedgebieden te gaan. Futen eten waterdieren. Om deze te vangen duiken ze onder en achtervolgen ze hun prooi.
Namen: Ned: Fuut Eng: Great Crested Grebe Fra: Grèbe huppéDui: Haubentaucher Dan: Toppet Lappedykker Nor: Toppdykker Fries: Hjerringslynder Ital: Svasso maggiore Lat: Podiceps cristatus

fuut
© Martin Kramer
Anderhalve eeuw geleden was de fuut in Nederland en veel andere Europese landen een zeldzame vogel geworden. Dat kwam vooral door de jacht om zijn kopveren voor op modieuze hoedjes. Tegenwoordig is hij gelukkig weer algemeen en komt zelfs in stadsgrachten voor. In de winter hebben ze niet zo`n mooi verenkleed en verblijven ze vaak op zee.
Wetensch. naam: Podiceps cristatus
Engelse naam: great crested grebe
Verspreiding: Europa, Azië, Afrika, Australië
Voedsel: vis
Lengte: 46 - 51 cm
Gewicht: 0,6 - 1,5 kg
Status: algemeen

Fuut
Wetenschappelijke naam: Podiceps cristatus
Aantal broedparen in Nederland: 13.000-16.000 (1998-2000)
Biotoop:
grote plassen en meren met rijke oevervegetatie, maar ook in vaarten, kanalen, parken en in grachten in steden
Geluid: Fuut
Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002

Fuut voert een waterballet uit
Fuut (Podiceps cristatus)
Futen (Podiceps cristatus) staan bekend om hun ingewikkelde baltsgedrag. Het mannetje en wijfje begroeten elkaar van ver, met een laag hees geschreeuw. Daarna beginnen ze met hun bruiloftsdans, borst aan borst. Ze richten zich in het water op, strekken hun nek en bewegen hun kop van links naar rechts. Daarbij doen ze elkaar precies na (spiegelen). Ook bieden ze elkaar stukjes plant aan, als een symbolisch voedingsgeschenk. En of dat nog niet genoeg is, doen ze aan schijnpoetsen, om te laten zien dat ze zich goed kunnen verzorgen.
Meer voorbeelden van rituelen als versiermanier

Fytoplankton
Plankton is de verzamelnaam voor alle vrij in het water zwevende organismen. Het fytoplankton is het plantaardige deel hiervan. In de Noordzee zitten in een liter zeewater tussen de 100 duizend en 100 miljoen plankton algen. Alle leven in zee voedt zich - direct of indirect - met deze algen. Zij zijn in staat om organische stoffen te maken met behulp van zonlicht als energiebron. Fytoplankton groeit snel waardoor de massa per jaar een veelvoud kan toenemen. Zo ontstaat aan de basis van de voedselketen een grote hoeveelheid voedingsstoffen.
Bij dit proces van fotosynthese komt zuurstof vrij dat in het water of in de lucht terecht komt. Het overige leven in zee kan zelf geen organische stoffen maken en is dus vrijwel volledig van het fytoplankton als voedselbron afhankelijk. De vrijkomende zuurstof is een belangrijke aanvulling van de voorraad zuurstof die voor dieren noodzakelijk is.
De meeste planktonalgen zijn alleen met een microscoop te zien. Ze hebben vaak prachtige vormen, van rond tot langwerpig, soms met fraaie uitsteeksels. In de cellen is het groen en bruin van de bladgroenkorrels te zien. De meeste bestaan uit één cel, maar er komen ook kolonies van meerdere cellen voor. Als je wat nauwkeuriger kijkt, dan is het fytoplankton in twee groepen te onderscheiden: er zijn soorten met en soorten zonder zweepharen. Een zweephaar of flagel is een soort draadje dat heen en weer kan bewegen en zo gebruikt wordt voor voortbeweging. De algen zonder zweepharen behoren vooral tot de diatomeeën, die met zweepharen worden samengevat onder de naam flagellaten.

Gaai
Wetenschappelijke naam: Garrulus glandarius
Aantal broedparen in Nederland: 40.000-60000 (1998-2000)
Biotoop: naald- en gemengd bos
Geluid: Gaai

gaffelbok
De gaffelbok of gaffelantilope uit Noord-Amerika is geen familie van de antilope maar vormt een eigen familie ( de gaffelhoornigen) binnen de evenhoevigen. Ze zijn wel net zo snel als de echte antilopen die in Afrika en Azië leven. Gaffelbokken kunnen een topsnelheid halen van 85 km-uur en hebben een groot uithoudingsvermogen.
De horens van het mannetje hebben net als die van de antilopen een kern van bot omgeven door een stevige hoornlaag. Net als het gewei van de herten zijn ze echter vertakt (slechts twee takken) en worden ze elk jaar afgeworpen waarna ze weer aangroeien.
Andere namen: gaffelantilope
Wetensch. naam: Antilocapra americana
Engelse naam: pronghorn antelope
Verspreiding: van West-Canada tot Noord-Mexico
Voedsel: gras, kruiden, struiken en cactussen
Lengte: schouderhoogte 105 cm
Gewicht: 36 - 70 kg
Status: algemeen

Galápagos-reuzenschildpad
Deze enorme landschilpad leeft op de Galápagos-eilanden. Op de verschillende eilanden komen verschillende ondersoorten voor die zich onder andere onderschewiden in de vorm van hun schild. De mannetjes verdedigen in de paartijsd een eigen territorium. De vrouwtjes leggen hun eieren in een zelf gegraven kuil. De eieren en jonge dieren hebben vooral te lijden onder de geïntroduceerde katten, ratten, geiten en varkens.
Wetensch. naam: Geochelone nigra; Geochelone elephantopus; Testudo elephantopus
Engelse naam: Galapagos giant tortoise
Verspreiding: Galápagos eilanden
Voedsel: planten
Lengte: tot 1,2 m
Gewicht: 90 - 135 kg
Status: kwetsbaar

Galápagoszeebeer
De Galápagos zeebeer is een van de kleinste oorrobben.
Deze zeeberen komen voornamelijk voor op rotsachtige kusten met grotten. Ze jagen meestal `s nachts op een diepte van 10 tot 50 meter.
Er is in het verleden veel op gejaagd, maar is nu wettelijk beschermd.
Andere namen: Galápagos pelsrob
Wetensch. naam: Arctocephalus galapagoensis
Engelse naam: Galapagos fur seal
Verspreiding: Galápagos eilanden
Voedsel: vis en inktvis
Lengte: mannetjes 1,5 m, vrouwtjes 1,3 m
Gewicht: mannetjes 60 - 75 kg, vrouwtjes 30 kg, bij geboorte 3 - 4,5 kg.
Status: kwetsbaar

Gallen
Veel insecten eten planten. Ze treffen vaak een overdaad aan voedsel aan. Voor sommige insecten is dat blijkbaar niet genoeg: ze dwingen de plant tot abnormale groei. Daardoor zijn ze niet alleen geheel omgeven door voedsel, maar nog beschermd ook. Deze vergroeiingen noemen we gallen. In alle vormen en maten
Gallen zijn vergroeiingen van de plant. Ze variëren van verdikkingen in de meeldraden en omgekrulde bladranden tot knikkergrote bolletjes op bladeren, sterk behaarde bolletjes in stengels en woekeringen van enige tientallen centimeters in takken. Zelfs op wortels kunnen gallen voorkomen. Elke galvormer heeft zijn eigen galvorm, maar het precieze mechanisme is niet goed bekend. Waarschijnlijk zorgt de beschadiging van het weefsel zelf al voor een verhoogde groeiactiviteit bij de plant. Ongetwijfeld scheidt echter ook de galvormer een stofje af, waardoor de juiste galvorm ontstaat. De plantencellen van de gal zijn gewoonlijk groter dan normaal (hypertrofie), maar het is toch vooral de versterkte groei van het aantal cellen (hyperplasie) waardoor de gal zijn vorm krijgt. Misschien heeft de plant voordeel van de galvorming door zo de schade tot die plek te beperken, maar over het algemeen heeft alleen de galvormer baat bij de gal. Voorkomen
Gallen komen zeer algemeen voor. De gallendeskundige Docters van Leeuwen behandelde een halve eeuw geleden al 1200 gallen uit Nederland. Hij voerde daarbij wel gallen van dezelfde galvormer, maar op verschillende planten als verschillende gallen op.

Gamboge of gummi gut
Het pigment gamboge, ook wel gummi gut genoemd, wordt gewonnen uit de hars van de gambogeboom (Garcinia morella).
Gambogeboom Garcinia Morella

Kleur
Gamboge of gummi gut is donkergeel van kleur.
Herkomst
De gambogeboom is inheems in Azië. Vandaaruit werd vanaf de 17de eeuw gamboge in Europa geïmporteerd.
Productie
Gamboge of gummi gut wordt gewonnen uit de hars van de gambogeboom. De bast van de boom wordt ingekerfd zodat het melksap uit de boom kan lopen. Onder invloed van de zuurstof verandert het melksap in hars. Dit hars kan als bindmiddel gebruikt worden, maar bij verhitting tot circa 100 graden Celcius, ook als pigment. 
Toepassing
In Europa werd gamboge gebruikt door schilders als Rubens en Rembrandt. Gamboge heeft een brede toepassing: het pigment kan zowel in waterverf als olieverf gebruikt worden. Verder kan er inkt mee worden gemaakt en is het  te gebruiken als bindmiddel voor goudverf. Ook kan men er textiel en hout mee verven of er een gouden lakverf van maken.
Waarschijnlijk is de naam `gamboge` een verbastering van `Cambodja`, het land waar de gambogeboom onder meer groeit.

Gangen in bladeren
Soms zien we op de bladeren van een plant lichtgekleurde tot bruinachtige vlekken of slingerlijntjes. Het zijn de vraatsporen van larven die binnen in het blad leven. De gangen worden `mijnen` genoemd en de veroorzakers `mineerders`. Wat wordt er gegeten?
Een blad is in principe opgebouwd uit verschillende lagen cellen: de opperhuid (cuticula), de onderhuid (epidermis), pallisadenparenchym en sponsparenchym. De mineerders leven van verschillende lagen behalve van de opperhuid. De larve leeft zodoende relatief veilig in een van de omgeving afgesloten mijn. Naarmate er meer wordt weg gegeten tussen de boven- en onderkant van het blad, is de mijn doorzichtiger. Gewoonlijk zijn er ook uitwerpselen in te zien, maar sommige larven zuigen alleen sap op en produceren geen vaste uitwerpselen. Mijnen komen veel voor: ze zijn aangetroffen bij 118 Europese plantenfamilies. Gevarieerde kostgangers
Mineerders zijn te vinden in vier insectenorden. In volgorde van talrijkheid zijn dat vliegen (Diptera), vlinders (Lepidoptera), bladwespen (Hymenoptera) en kevers (Coleoptera). Natuurlijk kunnen alleen kleine larven binnen in het blad leven. Zo vinden we onder de vlinders alleen mineerders bij enkele geslachten van zeer kleine motjes. Type mijnen
Omdat mineerders erg klein zijn, zijn ze moeilijk op naam te brengen. In veel gevallen echter kunnen we aan de voedselplant en de vorm van de mijn de bewoner herkennen. Vele soorten mineerders komen slechts op één plantensoort voor (monofaag) of op planten van één geslacht (oligofaag).

Gangesdolfijn
Andere namen: susu
Wetensch. naam: Platanista gangetica
Engelse naam: susu; Ganges river dolphin
Verspreiding: Ganges en zijrivieren: India, Bangladesh, Bhutan en Nepal
Voedsel: garnalen, meervallen, karpers
Lengte: 1,5 - 2,5 m, bij geboorte 70 - 90 cm
Gewicht: 70 - 90 kg, bij geboorte 7,5 kg

Ganzen
Ganzen zijn in de kustgebieden van de Noordzee voornamelijk wintergasten, die op de kwelders grazen. De Waddenzee vormt samen met het deltagebied de belangrijkste overwinteringsplaats voor de brandgans. Ook de rotgans komt voor rond de Waddenzee. Half maart vliegen deze ganzen via het Duitse waddengebied en de Baltische zee naar hun broedplaatsen bij Nova Zembla. Ook grauwe ganzen die in Scandinavië broeden overwinteren in het waddengebied.

gapers
de schelp is aan één kant afgerond, aan de andere kant spits de schelp is aan één kant afgerond, aan de andere kant afgeknot

Garnaal
De gewone garnaal komt algemeen voor de Noordzee en Waddenzee. Hij voedt zich met allerlei voedsel van de zeebodem. Zelf wordt de garnaal gevangen door bodemvissen, jonge zeehonden en allerlei vogels. Het is een belangrijke soort voor de visserij. Gewone garnalen worden tot 9 cm lang en zijn doorzichtig grijs, ze worden pas rood als ze gekookt zijn. Ze hebben een voorkeur voor onbegroeide zand- of slibbodems in de kustwateren. Bij gevaar graven ze zich in.
Garnalen zijn in het late voorjaar, zomer en herfst in de Waddenzee te vinden. Wanneer het kouder wordt trekken ze naar grotere diepten. Jonge garnalen blijven vooral op de wadplaten, maar zodra ze rond de drie centimeter lang zijn benutten ze de wadplaten alleen tijdens hoogwater. Met eb trekken de garnalen zich weer terug naar de geulen.
Uit genetisch onderzoek blijkt dat de garnalen langs de kust van Nederland, Denemarken, Engeland en andere landen langs de Europese kust tot dezelfde populatie horen. Wel verschilden ze van garnalen die de onderzoekers verzamelden in de Middelandse Zee.

Namen: Ned: Gewone garnaal (grijze garnaal, Noordzee garnaal, gernaarts (B), geernaars (B)) Lat: Crangon crangon Eng: Common shrimp (brown shrimp)Dui: Sandgarnele (Granat, Krabbe, Nordseegarnele, Garnele) Fra: Crevette Dan: Hestereje (sandhest)

Garnalen
Er zijn tientallen soorten garnalen die voorkomen in zee. Naast de gewone garnaal, bekend van het duwnetje op het strand en als `Hollandse garnaal` van de visboer, worden hier ook steurgarnalen behandeld. Die zijn bij de visboer bekend als `Noorse garnalen`. In de geulen van de Waddenzee en de kwelders leven brakwatergarnalen. De meeste soorten garnalen worden 3 tot 7 cm lang. Aasgarnalen en slijkgarnalen zijn geen garnalen maar amfipoden en worden daar besproken.

Garnalenvisserij
Garnalen worden langs de Noordzeekust en in de Waddenzee gevangen. Het ging tot 1995 om circa 8 miljoen kilo per jaar. Vanaf 1995 schommelt de jaarlijkse aanvoer rond de 10 miljoen kilo. Het vistuig van een garnalenkotter woelt de zeebodem niet om, zodat deze vorm van visserij betrekkelijk weinig invloed heeft op de natuur.
De garnalenvisserij wordt het hele jaar uitgeoefend, maar de garnalen worden vooral in het voor- en najaar veel gevangen. Garnalen worden, net als platvis, gevangen met een boomkor. Men doet dat echter niet met wekkerkettingen, maar met een rollenpees: een touw met ronde blokken die over de bodem rollen en de garnalen opschrikken. Eenmaal aan boord worden de garnalen gekookt, gewassen en gekoeld opgeslagen voor het vervoer naar de visafslag. Hierna moeten de garnalen nog gepeld worden. Steeds vaker worden de ongepelde garnalen over de weg naar landen als Polen en Marokko vervoerd omdat daar de lonen voor de pellers veel lager liggen. De gepelde garnalen komen dan weer per vrachtwagen terug naar Nederland.
De garnalenvisserij wordt in het algemeen niet gezien als een grote bedreiging van de natuur. Men woelt de zeebodem niet om, zodat de invloed op de bodemfauna gering is. De laatste jaren werkt men met uiterst selectieve vismethodes, zodat ook de jonge platvis, die men vroeger veel als bijvangst binnenkreeg, wordt gespaard. In hoeverre de garnalenvisserij een aanslag pleegt op de voedselvoorraad voor de wadfauna, is niet goed bekend.
Wisselende resultaten
De aanvoer van garnalen in begin van 2004 was laag.

Gaswinning
In januari 1986 begon de productie van aardgas uit het gasveld Ameland-Oost. De diverse gebouwen en het boorplatform zijn omgeven door een in zandgele kleuren geverfd kunstmatig duin. Zo valt het minder op in het landschap.
Gaswinning is belangrijk voor de Nederlandse energievoorziening. De huidige Nederlandse gasvoorraad bedraagt ca. 2000 miljard kubieke meter. Bijna 70% hiervan wordt aangetroffen in het Groningenveld. De rest is verdeeld over `n aantal kleine velden waaronder de Noordzeekustzone en de Waddenzee.
Boortorens op Ameland
Omstreeks 1963 stonden op Ameland vier boortorens. Bij Hollum boorde de NAM en vond men aardgas. Tussen Ballum en Nes boorde Caltex tevergeefs 3000 meter diep. British Petroleum boorde zonder succes bij Buren. Mobil Oil boorde op de Hon een aardgaslaag aan. Thans zijn er twee locaties voor het winnen van aardgas. De beide gasvelden liggen in de NAM consessies Noord-Friesland:
- De locatie op West Ameland in het duingebied van Hollum. Deze locatie is niet in gebruik.
- De locatie op Oost Ameland in het natuurgebied het Oerd. In het noordelijk zeegebied bij het Oerd liggen ook een aantal gasvelden.
Bodemdaling
Een belangrijk gevolg van aardgaswinning is een daling van de bodem. De daling op Oost Ameland kan grote gevolgen hebben voor de kustverdediging en het natuur - en landschapsbehoud. In 2004 is de bodem reeds 28 centimeter gezakt. De negatieve invloed hiervan op de flora en fauna die vooraf werd gevreesd, heeft tot nu toe echter niet plaats gevonden.

gaur
De gaur is een erg fors gebouwd wild rund uit tropische bossen en graslanden van Azië. De stieren zijn aanmerkelijk groter dan de koeien.
Gaurs hebben een roodbruine tot zwarte vacht en licht gekleurde poten. De hoorns kunnen meer dan een meter lang worden. Bij de koeien zijn ze omhoog gericht, bij de stieren naar binnen gebogen. Onder hun hals zit een losse huidplooi (`kossem`) die helpt bij het afkoelen van het lichaam. De stier heeft een bult achter zijn schouders die hem (nog) groter doet lijken.
Wetensch. naam: Bos gaurus
Engelse naam: gaur
Verspreiding: Zuid- en Zuidoost-Azië
Voedsel: gras
Lengte: 2,5 - 3,3 m, staart 0,7 - 1 m
Gewicht: 650 - 1000 kg
Status: kwetsbaar

gaviaal
© WWF-Canon - M.Harvey
De gaviaal is een grote krokodil met een opmerkelijk lange, smalle bek en veel dunne, scherpe tanden. Hij komt met name voor in de Ganges en is gespecialiseerd in het vangen van vis. De eieren van de gaviaal zijn erg groot (150 gram, formaat tennisbal).
Rond 1970 was de gaviaal bijna uitgestorven. Samen met anderen heeft het Wereld Natuur Fonds ervoor gezorgd dat belangrijke leefgebieden van de gaviaal (zoals het Chitwan-reservaat in Nepal) beschermd werden. Het aantal gavialen is nu weer aanzienlijk toegenomen.
Wetensch. naam: Gavialis gangeticus
Engelse naam: gharial; gavial
Verspreiding: Pakistan, India, Nepal
Voedsel: vissen
Lengte: 4 - 7 m
Gewicht: 1000 kg
Status: bedreigd

Gedoornde hartschelp
Nederlandse naam
Gedoornde hartschelp.
Wetenschappelijke naam
Acanthocardia echinata (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een stevige, rond-driehoekige schelp met 18-22 radiale ribben. De ruimten ertussen zijn bijna even breed als de ribben zelf. Op de ribben staan, in een groef in het midden, kromme dorens. Deze worden verder van de top af groter, maar zijn bij oudere exemplaren vaak sterk afgesleten. De groeven zijn ook aan de binnenkant duidelijk zichtbaar en lopen bijna door tot aan de top.
Grootte
Tot 7,5 cm lang en 6,5 cm hoog.
Kleur
Gelig met bruine vlekken, materiaal dat aanspoelt is vaak bruin of blauw verkleurd.
Voorkomen in Nederland
Lege kleppen spoelen vooral op de Waddeneilanden regelmatig aan. Op de overige delen van de Nederlandse kust is de soort zeldzaam.
Voorkomen in de tijd
Komt van oorsprong in Nederland voor.

Leefomgeving
De gedoornde hartschelp leeft ingegraven in zand of modder, op 15 tot 35 meter diepte.
Vergelijkbare soorten
Gedoornde hartschelpen zijn te verwarren met de geknobbelde hartschelp. De schelp van deze soort is echter dikker dan die van de gedoornde hartschelp en de groeven binnenin lopen niet zo ver door. Daarnaast komt de grote hartschelp af en toe in het Nederlandse deel van de Noordzee voor. De schelp van de grote hartschelp is hoekig en heeft duidelijke scherpe stekels.  Ook de zeldzame tere hartschelp vertoont gelijkenis met de gedoornde hartschelp, maar de schelp is dunner en heeft minder en vlakkere ribben.

Gedoornde hartschelp
Gedoornde hartschelpen zijn met dorens bedekt. Het dier kan tot op 350 meter diep voorkomen en leeft doorgaans ingegraven in de zeebodem. Aan de oppervlakte maakt hij kenmerkende sprongen om te vluchten voor aanvallers, zoals zeesterren. Schelpen van de gedoornde hartschelp worden op de waddeneilanden vrij algemeen gevonden, in de rest van Nederland vrij zelden. Lengte tot 7,5 cm. Het grootste deel van de gevonden schelpen is fossiel.
Namen: Ned: Gedoornde hartschelp Lat: Acanthocardia echinata Eng: Prickly cockleDui: Stachelige Herzmuschel Dan: Pigget hjertemusling

geelbuikmarmot
De geelbuikmarmot dankt zijn naam aan zijn geelbruine buik. Deze knaagdieren leven voornamelijk onder de grond in holen op ongeveer één meter diepte. Gedurende de winterslaap, die wel acht maanden kan duren, verblijven ze in holen die tot zeven meter diep zijn. De tunnels naar deze holen toe kunnen wel 70 meter lang zijn.
Wetensch. naam: Marmota flaviventris
Engelse naam: yellow-bellied marmot
Verspreiding: Noord-Amerika
Voedsel: grassen, zaden, wortels, bloemen
Lengte: 45 - 57 cm, staart 13 - 22 cm
Gewicht: 2 - 5 kg
Status: algemeen

Geelgors
Wetenschappelijke naam: Emberiza citrinella
Aantal broedparen in Nederland: 22.000-28.000 (1998-2000)
Biotoop: cultuurland met houtwallen en heggen, en bosranden langs heidevelden
Geluid: Geelgors

Geelgroenwieren
Wetenschappelijke naam: Xanthophyta, Heterokontophyta, Xanthophyceae
Geelgroenwieren zijn eencellige, soms meercellige wieren met een geelgroene kleur. De eencellige soorten bewegen zich voort door middel van twee complexe zweepharen (undulipodia). Meercellige soorten vomen draadvormige matjes. Geelgroenwieren leven vooral in zoet water (koele bronnen, alpenmeertjes), maar ook in zee en op vochtige plaatsen op het land.

geelsnaveltok
Deze kleine Afrikaanse neushoornvogel heeft (uiteraard) een helder gele, kromme snavel, een lange zwarte staart en zwarte met wit gevlekte vleugels.
Geelsnaveltoks bouwen hun nesten meestal in holle bomen. Insecten jagen ze doorgaans op de grond. Hierbij kunnen ze een bijzondere samenwerking aangaan met dwergmangoesten. Als deze roofdiertjes op de savanne naar voedsel zoeken, jagen ze sprinkhanen op. De toks maken daar dankbaar gebruik van. Als wederdienst letten de vogels op de omgeving. Bij gevaar slaan ze alarm waarna de mangoesten snel naar hun holen vluchten.
Andere namen: geelsnavelneushoornvogel
Wetensch. naam: Tockus flavirostris
Engelse naam: yellowbilled hornbill
Verspreiding: zuidelijk een oostelijk Afrika
Voedsel: vruchten (vooral vijgen), insecten (vooral sprinkhanen)
Lengte: 50 - 60 cm
Gewicht: 250 gram
Status: algemeen

geelvleugelara
Deze prachtige, grote papegaai met zijn onmiskenbare kleuren (overwegend rood, stuit en vleugelpunten blauw, geel vlak op elke vleugel) is vooral bekend als kooivogel, maar hij hoort thuis in de regenwouden van Midden- en Zuid-Amerika. Het zijn luidruchtige vogels die meestal in paren of familiegroepen bij elkaar zijn. Ze nestelen in boomholtes.
Wetensch. naam: Ara macao
Engelse naam: scarlet macaw; red macaw
Verspreiding: Midden- en Zuid-Amerika tot midden Brazilië
Voedsel: vruchten en zaden
Lengte: 84 cm
Gewicht: 900 gram
Status: algemeen

geelvoetkangoeroe
De geelvoetkangoeroe is een rotskangoeroe. Het zijn kleine kangoeroes die in rotsachtige gebieden leven en erg goed kunnen klimmen en springen. Ze hebben speciaal aangepaste voeten om niet van de rotsen af te glijden. Bij de geelvoetkangoeroe zijn de van ruwe eeltkussens voorziene voeten geel gekleurd.
Wetensch. naam: Petrogale xanthopus
Engelse naam: yellow footed rock kangeroo
Verspreiding: Zuid-Australië
Voedsel: gras en bladeren
Lengte: 60 - 90 cm, staart 40 - 70 cm
Status: thans niet bedreigd

Geep
Gepen overwinteren ten westen van de Britse eilanden en trekken in het voorjaar de Noordzee binnen. In de zomer komen ze vrij algemeen voor langs de Nederlandse kust en in de getijdenwateren. De Waddenzee is een kinderkamer voor jonge geep. Omdat de eieren van deze soort op de bodem blijven liggen, moet er voldoende stroming zijn om ze van zuurstof te voorzien. Gepen jagen in scholen op kleine vissen (zoals jonge haring, sprot en zandspiering) en zoöplankton.
De grootste geep die ooit in Nederlands water werd gevangen was 91,5 cm, maar gewoonlijk wordt de soort ongeveer 40 centimeter. Gepen kunnen maximaal ongeveer 18 jaar oud worden.
De jonge gepen blijven de eerste winter in de Waddenzee. Daar leven ze van kleine kreeftachtigen. Wanneer ze de Waddenzee verlaten zijn ze 25 centimeter lang. Twee jaar later zijn ze geslachtsrijp en keren weer terug naar het waddengebied.
Namen: Ned: Geep (spionnetje) Lat: Belone belone Eng: GarfishDui: Hornhecht Fra: Orphie (orphie commune) Dan: Hornfisk

Geepachtige beenvissen
Wetenschappelijke naam: Atherinomorpha (serie binnen de superorde Stekelvinnigen, Acanthopterygii)

Geepachtige beenvissen zijn Straalvinnige beenvissen (Actinopterygii) die voornamelijk vlak onder het wateroppervlak leven. Driekwart van de soorten leeft in zoet of brak water. Veel zoetwatersoorten kennen een inwendige bevruchting. Zij leggen bevruchte eieren of zijn levendbarend. Tot deze groep behoren uiteenlopend gevormde vissen zoals Gepen (Belonidae), Vliegende vissen (Exocoetidae) en Guppies (Poeciliidae).

Gefladder in de schemering
In Nederland leven ongeveer 20 verschillende soorten vleermuizen. Hoe leven deze dieren en waarom zijn ze vooral op de overgang van duinen naar landgoederen te vinden?

In het schemer van de avond zie je dit geheimzinnige beestje regelmatig in een flits voorbij fladderen. Sommigen mensen vinden hem een beetje griezelig. Het is een harig beestje met enorme vleugels en grote oren. Er zijn misschien mensen die denken dat een vleermuis een vogel is, maar het is een zoogdier net als wij. Het is zelfs - op knaagdieren na - de grootste groep onder de zoogdieren; er zijn maar liefst 1000 verschillende soorten vleermuizen over de hele wereld.
In Nederland komen er ongeveer 20 verschillende soorten voor, maar een groot aantal hiervan is zeer zeldzaam. We vinden hier o.a. de Baardvleermuis, de Laatvlieger en de Dwergvleermuis. Vleermuizen wonen in grotten en boomholtes, maar ook bij u thuis onder de dakgoot bijvoorbeeld. In het duingebied komt de vleermuis ook voor, met name aan de duinrand. Op de overgangen van duingebied naar landgoederen, staan vaak oude bomen waar veel vleermuizen in kunnen worden aangetroffen.
Boven het kanalenstelsel in de Amsterdamse Waterleidingduinen jagen honderden vleermuizen op muggen en haften. Deze vleermuizen komen allemaal uit de duinrand daar naar toe gevlogen om te eten. Hun tocht begint rond zonsondergang en gaat vaak door tot het weer dag wordt. Om zich te kunnen oriënteren in het donker maken de vleermuizen gebruik van een sonarsysteem.

Gehoornde slakken
Wetenschappelijke naam: Hyolitha
Gehoornde slakken vormen een uitgestorven diergroep, die mogelijk tot de Weekdieren (Mollusca) moeten worden gerekend. Ze leefden van het Cambrium tot en met het Perm (ca. 540-250 miljoen jaar geleden). Gehoornde slakken hadden een kegelvormige, uitwendige schelp, die met een `dekseltje` (operculum) kon worden afgesloten. Ze leefden uitsluitend in zee, vermoedelijk als bodembewoners.

Gehoorsteentjes (otolieten)
Vissen gebruiken hun gehoorsteentjes ( otolieten) in het evenwichtsorgaan om informatie te krijgen over de stand waarin zij in de waterkolom verkeren. De gehoorsteentjes zijn opgebouwd uit een aantal dunne kalklagen. Zoals bij een boom de jaarringen gebruikt worden, kan bij vissen de grootste van de drie gehoorsteentjes, de sagitta, gebruikt worden om de leeftijd te bepalen. Men doet dit aan de hand van de ringen.
Na behandeling van de ringen kan zelfs de groei per dag bepaald worden en daarmee ook de groeisnelheid of de invloed van bijzondere omstandigheden. Voor het onderzoek aan jonge vissen van nog geen jaar oud is dit zeer belangrijk. Onderzoekers uit Hamburg ontdekten bij jonge schol die in sterk verwarmde getijdenpoelen achterbleven zelfs `stress-ringen` in de gehoorsteentjes.
Fossiel gehoorsteentje
Otolieten zijn ook belangrijk als hulpmiddel voor zeehonden- en zeevogelonderzoek. In de magen van zeehonden en in de braakballen van zeevogels kunnen de harde gehoorsteentjes teruggevonden worden van opgegeten vissen. Aan de hand van de gevonden gehoorsteentjes kan men zich een beeld vormen van de voedselsamenstelling van deze dieren. Niet alleen de vissoort, maar ook de grootte van de buit kan gereconstrueerd worden.
Weblinks:
Meer foto`s van otolieten: http://www.resource-online.nl/magazine-collectie.php?id=14

Geiserbacteriën
Andere naam: thermoacidofiele bacteriën

Geiserbacteriën zijn archaebacteriën die aangepast zijn aan zeer extreme omstandigheden, met name hoge zuurgraad en hoge temperatuur. Sommige soorten groeien bijvoorbeeld in geconcentreerd zwavelzuur, andere soorten gaan bij 55°C al dood van de kou. Geiserbacteriën gebruiken zwavel als energiebron en kooldioxide of een organische verbindingals koolstofbron. Ze zijn bekend uit o.a. geisers op IJsland, warmwaterbronnen in het Yellowstone National Park in de Verenigde Staten (Wyoming) en hete diepzeebronnen. Volgens recent onderzoek vormen de geiserbacteriën geen homogene groep, maar dienen ze ondergebracht te worden in verschillende hoofdafdelingen (Crenarchaeota en Euryarchaeota) van de Archaebacteriën.

Gekloneerde mensen
Steeds meer dieren zijn al met succes gekloneerd. We kennen Dolly, het gekloneerde schaap, en Holly en Belle, de gekloneerde koeien die in de stal van Naturalis staan. Koeien, schapen, katten, honden, het lijkt een kwestie van tijd voordat de eerste menselijke kloon op het toneel verschijnt.
Diverse mensen beweren op dit moment zelfs al dat ze al een mens gekloneerd hebben. De Italiaanse kinderarts, dokter Severino Antinori bijvoorbeeld. Ook is er een religieuze beweging, de Raëlianen, die beweert al meerdere gekloneerde babies te hebben gemaakt.
In wetenschappelijke kringen wordt sterk getwijfeld aan deze berichten. Niemand heeft de gekloneerde babies ooit te zien gekregen. Bovendien weten onderzoekers inmiddels uit eigen ervaring dat het kloneren van aapachtigen, en dus ook de mens, helemaal niet zo eenvoudig is.
Gerald Schatten, van de Universiteit van Pittsburgh heeft gedurende zes jaar meer dan zevenhonderd keer geprobeerd om apen te kloneren. Zonder succes. Bepaalde belangrijke eiwitten blijken bij het overplaatsen van de celkern van de DNA-donor naar de eicel verloren te gaan. Koeien, schapen en katten hebben een reservevoorraad van die eiwitten in de eicellen en kunnen dus wel gekloneerd worden.
Bovendien blijken de dieren die tot nu toe wel succesvol gekloneerd zijn gezondheidsproblemen hebben. Vaak vertonen ze al op jonge leeftijd gebreken die lijken op ouderdomsziekten. Het lijkt erop dat het DNA van de pasgeboren klonen de leeftijd van de DNA-donor niet vergeten is; het is alsof ze bejaard geboren worden.

Gekloonde koeien
De koeien Holly en Belle zijn bijzondere tweelingzusjes. In een laboratorium zijn gekloneerde eicellen gemaakt die hetzelfde genetisch materiaal bevatten. Die eicellen zijn in verschillende draagmoederkoeien geplaatst. Uit verschillende koeienmoeders werden de twee identieke kalfjes geboren.
De tien meest gestelde vragen over Holly en Belle, de gekloonde tweelingkoeien.
1 Hoe oud zijn Holly en Belle?
2 Tot welk runderras horen Holly en Belle?
3 Waarom heten Holly en Belle zo?
4 Wat is er zo bijzonder aan Holly en Belle?
5 Waarom zijn Holly en Belle gekloneerd?
6 Zijn Holly en Belle op dezelfde manier tot stand gekomen als het gekloneerde schaap Dolly?
7 Zijn Holly en Belle precies gelijk aan elkaar?
8 Hebben Holly en Belle er last van dat ze klonen zijn?
9 Is het kloneren van dieren in Nederland toegestaan?
10 Worden Holly en Belle gemolken?
terug naar stal van Naturalis

Geknobbelde hartschelp
Nederlandse naam
Geknobbelde hartschelp.
Wetenschappelijke naam
Acanthocardia tuberculata (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een stevige, enigszins driehoekige schelp met brede radiale ribben die voorzien zijn van knobbels. De ruimten tussen de ribben zijn iets smaller dan de ribben zelf. De groeven aan de binnenkant van de schelp lopen niet ver door.
Grootte
Tot 9 cm lang en 6,5 cm hoog.
Kleur
Wit tot bruin, soms met donkere vlekken. Als ze bij ons aanspoelen zijn ze meestal grijs verkleurd.
Voorkomen in Nederland
Oude kleppen spoelen langs de hele kust aan, het meeste in Zeeland en op de Waddeneilanden. Dit zijn fossiele exemplaren die uit het Eemien dateren en daarmee ongeveer 115.000 jaar oud zijn. De soort komt niet levend voor in de Noordzee.
Leefomgeving
Geknobbelde hartschelpen leven ingegraven in de bodem, tot op diepten van tientallen meters.
Vergelijkbare soorten
Kan verward worden met de gedoornde hartschelp. Deze soort is echter minder dik en de groeven binnenin lopen bijna door tot aan de top. Daarnaast komt de grote hartschelp hier af en toe voor. Deze is hoekiger en heeft duidelijke scherpe stekels.
Naamgeving
In zijaanzicht lijkt een doublet op een hart en deze soort heeft knobbeltjes.
Referenties

Veldgids Schelpen Bruyne, R.H. de, 2004. KNNV Uitgeverij; Jeugdbondsuitgeverij.


Gids van kust en strand: flora en fauna Hayward, P.

Geknotte gaper
De geknotte gaper is nauw verwant aan de strandgaper maar blijft kleiner: tot 8 cm. Zijn leefwijze is vrijwel identiek aan die van de strandgaper, maar de geknotte gaper komt op grotere zeediepten voor: tot 70 meter diep. De schelpen van de geknotte gaper zijn opvallen afgeknot aan één kant. Geknotte gapers zijn veel zeldzamer dan strandgapers: ze worden slechts nu en dan gevonden op de Nederlandse stranden.
Namen: Ned: Geknotte gaper Lat: Mya truncata Eng: Blunt gaperDui: Gestutzte Klaffmuschel Dan: Afstumpede sandmusling

Gekraagde aardster
Deze fraaie stuifzwam komt in sommige duingebieden algemeen voor. Daarbuiten is deze paddestoel zeldzamer. Dit geldt ook voor enkele andere soorten aardsterren, zoals de bruine aardster en de kleine aardster.
Namen: Ned: Gekraagde aardster Lat: Geastrum triplex Eng: Collared earthstarDui: Halskrausen-Erdstern Fr: Géastre à paroi triple

Gekraagde Roodstaart
Wetenschappelijke naam: Phoenicurus phoenicurus
Aantal broedparen in Nederland: 23.000-30.000 (1998-2000)
Biotoop: structuurrijk loof- en gemengd bos en parklandschap
Geluid: Gekraagde Roodstaart

gelada
De gelada is nauw verwant aan de bavianen. Het is een opmerkelijke apensoort die op de hoogvlakte van Ethiopië leeft. Daar voeden ze zich vooral met gras dat ze met hun handen afplukken, terwijl ze zittend langsschuifelen. Het is de enige apensoort die graast.
Gelada`s leven in grote groepen. Soms zit er wel een `kudde` van 500 dieren op de winderige, vlakte gras te plukken. Binnen de groep zijn duidelijke harems te onderscheiden: een stel vrouwtjes met een volwassen man die flink opvalt met zijn lange, wapperende manen op de schouders en felle rode vlekken op de borst.
Wetensch. naam: Theropithecus gelada
Engelse naam: gelada baboon
Verspreiding: Ethiopië
Voedsel: gras
Lengte: kop-romp 70 - 75 cm, staart 50 cm
Gewicht: 20 kg (mannetje), vrouwtje 10 kg
Status: thans niet bedreigd

gele baviaan
jonge gele baviaan © Wereld Natuur Fonds
Dit is een vrij slanke ondersoort van de gewone baviaan. De volwassen mannetjes hebben hebben wat langer haar op de schouders en onbehaarde, glanzend zwarte stukken op de heupen. De gele bavianen uit de laagland van Oost- en Midden-Afrika hebben een geel-grijze vacht. Maar die van het hoogland van Oost-Afrika zijn olijfgroen. Er is ook een donkergrijze variant uit zuidelijk Afrika die tot de gele bavianen gerekend wordt.
Andere namen: gewone baviaan
Wetensch. naam: Papio cynocephalus cynocephalus
Engelse naam: yellow baboon
Verspreiding: Tanzania, Kenia
Voedsel: wortels, zaden, bladeren, fruit
Lengte: kop-romp 55 - 80 cm, staart 40 - 60 cm
Gewicht: tot 25 kg (mannetje), vrouwtje tot 15 kg
Status: algemeen

Gele Kwikstaart
Wetenschappelijke naam: Motacilla flava
Aantal broedparen in Nederland: 40.000-50.000 (1998-2000)
Biotoop: grootschalige polders, extensief gebruikte hooilanden en uiterwaarden
Geluid: Gele Kwikstaart
Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002

Gele lis
Gele lis groeit langs de oevers van ondiep, zoet en voedselrijk water. In de duinen komt de gele lis vooral in de waterwingebieden voor en langs grote duinmeren zoals het Zwanewater. Op Texel zijn `s zomers grote heldergele velden gele lis te zien in natte valleien langs de Moksloot. De plant komt verder vrij algemeen voor in moerasgebieden in het hele land.
De gele lis komt in bijna heel Europa voor. In Nederland groeit de gele lis bijna altijd langs de waterkant.
De gele lis is een kenmerkende soort van de riet-klasse en komt voor met kalmoes, riet, grote zeggesoorten en bitterzoet.

Namen: Ned: Gele Lis Lat: Iris pseudacorus Eng: Yellow flag Fra: Iris jauneDui: Gelbe Schwertlilie

gele schorpioen
Deze schorpioen is groter dan de andere van soort die op de Benedenwindse Eilanden voorkomt: de zwarte. Hij houdt zich overdag verborgen onder stenen en in spleten. Zijn steek is pijnlijk maar niet gevaarlijk: vergelijkbaar met die van een wesp.
Het vrouwtjes draagt haar jongen - tot 40 exemplaren - ter bescherming een tijd lang op haar rug mee.
Wetensch. naam: Centruroides hasethi
Engelse naam: yellow scorpion; Haseths bark scorpion
Verspreiding: Antillen (Benedenwindse Eilanden)
Voedsel: ongewervelde dieren
Lengte: ca 10 cm

Geluid als versiermanier
Om aan vrouwelijke soortgenoten te laten zien dat een mannetje een geschikte voortplantingspartner is,  moet hij opvallen. Een van de manieren waarop hij zich kan onderscheiden is met behulp van geluiden. Ook een wijfje kan gebruik maken van geluid om aan te geven dat ze paringsbereid is.
Er zijn veel dieren die gebruik maken van geluid om een partner aan te trekken of te verleiden. Elk dier heeft zijn eigen manier om geluid te maken: met zijn stem, het bewegen van zijn vleugels, stampende poten, en ga zo maar door...
Geluid heeft als voordeel dat het zich in alle richtingen ver en snel kan verspreiden en hindernissen kan nemen zoals bijvoorbeeld dichte begroeiing.  Wel type geluid het meest geschikt is, hangt af van waar een dier leeft: een dicht bladerdek houdt veel geluiden tegen en in een omgeving met veel achtergrondgeluiden komen ook niet alle geluiden goed door.
In water plant geluid zich bijna vier keer zo snel voort (met een snelheid van 1435 meter per seconde) als in lucht (met een snelheid van 330 m per seconde).

Geluid is snel!
Onweer. Flits! Je begint te tellen en pas drie seconden later hoor je de knal. Geluid heeft dus tijd nodig om zich te verplaatsen. Maar hoe snel is het eigenlijk?

Geluid legt in 1 seconde maar liefst 340 meter af. Dat is bijna een rondje atletiekbaan per seconde! Het is maar goed ook dat geluid zo snel is, want anders zou je tijdens het praten veel te lang op elkaars antwoord moeten wachten. Zo`n vertraging leidt alleen maar tot verwarring. Die verwarring heb je vast wel eens gezien in het journaal tussen nieuwslezer en correspondent. Maar de afstanden moeten natuurlijk niet te groot worden:

Stel, je staat onder aan een 800 meter hoge wolkenkrabber. Je ziet dat een blinde man op het dak recht op de rand afloopt en roept: `Meneer, pas op! Nog één stap en...` Zal je waarschuwing de blinde man nog kunnen redden? [Antwoord: nee, want het geluid doet er nog ruim 2 seconden over om de blinde man te bereiken.]

gemarmerde sidderrog
Sidderroggen kunnen elektrische schokken opwekken. Die gebruiken ze om prooidieren te verlammen of om belagers af te schrikken. Ook voor een mens is het geen pretje om in aanraking te komen met een sidderrog.
De gemarmerde sidderrog leeft in zeegrasvelden, bij rotsen en op zandbodems. Ze liggen de meeste tijd doodstil op de bodem, vaak half onder het zand. Maar zowel overdag als `s nacht zijn ze alert om een nietsvermoedende prooi een stroomstoot toe te dienen en op te eten.
Sidderroggen zijn levendbarend.
Wetensch. naam: Torpedo marmorata
Engelse naam: marbled electric ray
Verspreiding: Middellandse Zee, Oostelijke Atlantische Oceaan
Voedsel: vis
Lengte: tot 60 cm
Gewicht: 10 - 13 kg
Status: algemeen

gems
De gems leeft in de hooggebergtes van Europa en West-Azië. In de beschermde delen van de Alpen zijn ze `s zomers geregeld te zien op een bergwei of tussen de rotsen. In gebieden waar gejaagd wordt, zijn ze erg schuw. Ze staan bekend om hun springkracht en hun scherpe gezichtsvermogen en gehoor. Gemzen kunnen 2 meter hoog en 6 meter ver springen.
Wetensch. naam: Rupicapra rupicapra
Engelse naam: chamois
Verspreiding: Europa, West-Azië
Voedsel: gras, kruiden, mossen, korstmossen
Lengte: kop-romp 0,9 - 1,3 m, schouderhoogte 80 cm
Gewicht: 40 kg
Status: algemeen

Gen
Een gen is een deel van een chromosoom. Een gen is een stukje DNA dat  informatie bevat voor de aanmaak van een bepaald eiwit of voor processen die daartoe leiden.

Genen in kaart
Een gen is een stukje DNA dat informatie bevat voor één of meerdere erfelijke eigenschappen.
Van een aantal organismen is in kaart gebracht hoeveel genen ze hebben. De verschillen tussen de aantallen genen van uiteenlopende soorten zijn kleiner dan verwacht.
Het aantal menselijke genen is recent bepaald in het Human Genome project. Lees hier meer over deze grootschalige wetenschappelijke onderneming
Met het in kaart brengen van aantallen genen, is nog niets bekend over de werking ervan.
Vroeger werd gedacht dat een gen slechts voor één eigenschap kan coderen. Veel genen bevatten echter codes voor meerdere eigenschappen; ze zijn veelzijdig. Bepaalde genen kunnen andere genen aansturen. Ook is ontdekt dat enkele genen zichzelf kunnen uitschakelen.
Niet al het DNA bestaat uit genen. Sommige delen coderen niet voor erfelijke eigenschappen. Dit DNA wordt daarom junk-DNA genoemd (junk=rommel). Het DNA van de mens bestaat zelfs voor 95% uit junk-DNA! Wetenschappers zijn nog op zoek naar de functie van dit niet-coderende DNA.
Ga naar de volgende pagina voor wat aardige feiten en cijfers over DNA.

Genen repareren
Bij gentherapie wordt een kapot gen in een cel vervangen door een nieuw exemplaar. Het nieuwe gen wordt in een onschadelijk gemaakt virusdeeltje verpakt. Die virusdeeltjes infecteren de cel. Zo komt het nieuwe gen binnen.

Goede oplossing
Ziekten die door een enkel kapot gen worden veroorzaakt, zouden hiermee genezen kunnen worden. Zo zou bijvoorbeeld taaislijmziekte, een erfelijke aandoening die voornamelijk de longen aantast, door het inhaleren van virusdeeltjes met een nieuw gen behandeld kunnen worden.
Risicos
Recent is gebleken dat het niet uitgesloten is dat de ingebouwde genen op het nageslacht worden overgedragen. Over de wenselijkheid daarvan moet goed worden nagedacht.
Lees verder over gentherapie en biotechnologie

Genetica
Het principe van de overerving van kenmerken werd al in 1865 beschreven door een monnik uit Moravië (tegenwoordig Tsjechië), Gregor Mendel (1822-1884). Erfelijke eigenschappen of genen (enkelvoud: gen) zijn vastgelegd in elke lichaam- of plantencel. De genen zijn opgeslagen in de chromosomen die in de celkern zitten. In elke cel komen de chromosomen in paren voor. Elk gen is dus ook dubbel aanwezig. De twee bij elkaar horende genen worden allelen genoemd. Ze kunnen gelijk zijn, maar ook verschillend. Als ze verschillend zijn, dan onderdrukt het ene allel de werking van het andere. Ze zijn dan respectievelijk dominant en recessief. De oogkleur blauw is bijvoorbeeld recessief ten opzichte van de oogkleur bruin. Alleen als beide allelen voor de oogkleur blauw aangeven worden de ogen blauw. Geeft één allel blauw en de ander bruin aan, of geven beide bruin aan, dan worden de ogen bruin.
Bij de vorming van geslachtscellen (meiose) worden de chromosoomparen uit elkaar getrokken, waardoor iedere geslachtscel (eicellen, sperma) nog maar de helft van het totaal aantal chromosomen heeft. De mens heeft bijvoorbeeld 46 chromosomen, in 23 paren. Bij de bevruchting versmelten de mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen. Daarbij combineren de enkele chromosomen zich weer paarsgewijs, zodat het ontwikkelende individu in alle cellen weer het dubbele aantal heeft, voor de ene helft van de moeder, voor de andere helft van de vader afkomstig. Bij de gewone celdeling tijdens groei of vernieuwing (mitose), worden de chromosoomparen niet uit elkaar getrokken, maar verdubbelen ze zich.

genetkat
De genetkat is een roofdier dat ook in Zuidwest-Europa voorkomt. Hij behoort niet tot de katten maar tot de civetkatten. De genetkat heeft een licht vacht met scherpe donkere vlekken en een langgerekt lichaam met korte poten. Genetkatten houden zich overdag meestal schuil en jagen `s nachts. Het zijn uitstekende klimmers met half-intrekbare nagels.
Wetensch. naam: Genetta genetta
Engelse naam: small-spotted genet
Verspreiding: Zuidwest-Europa, Afrika
Voedsel: kleine zoogdieren en vogels
Lengte: 40 - 55 cm, staart 40 - 51 cm
Gewicht: 1,5 - 2,5 kg
Status: algemeen

Genomics is de toekomst
Vrijwel het hele menselijke genoom de erfelijke code van de mens is in kaart gebracht. Voor steeds meer planten, dieren en micro-organismen geldt hetzelfde. We betreden het terrein van de genomics.
Onderzoek in stroomversnelling
Nu kunnen onderzoekers gaan uitzoeken wat die erfelijke code precies betekent. Er komen steeds betere en snellere technieken die de werking van genen in levende cellen zichtbaar maken. In plaats van één voor één, kan men nu duizenden genen tegelijk bestuderen. Hierdoor is de functie van genen en eiwitten veel sneller te achterhalen. Het onderzoek raakt in een stroomversnelling.
Er komt veel op ons af
Medicijnen en voedsel op maat gemaakt voor ieder individu, behandeling van genetische aandoeningen, een genenpaspoort? Genomics maakt dit alles mogelijk en zal de komende jaren nog vaak in het nieuws zijn.