Tuinbouwtaal
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren
Datum & Land: 15/02/2007, BE
Woorden: 1884
gehard
in staat de koude te verdragen. In de kas opgekweekte planten worden afgehard voor ze in openlucht worden geplant.
Geknot
De boom wordt met regelmatige tussenpozen tot op een bepaalde hoogte teruggesnoeid. Hij blijft hierdoor dunne takken vormen. Typische knotbomen zijn Alnus (els), Salix (wilg), Fraxinus (es), Het knotten kan gebeuren van januari tot maart. Geënte bomen kunnen beter in maart-april geknot worden.
geladderd
Benaming voor merg, dat op een aantal horizontale stukjes na verdwenen is. O.a. okkernoot- walnoot (Juglans regia) heeft geladderd merg.
Geleidingsvermogen
De aanwezigheid van bodemzouten wordt aangetoond met de bepaling van het geleidingsvermogen.
Gelobd
Bladinsnijdingen, die niet tot het midden van de zijnerven reiken.
Gemengde knoppen
Bevatten bloemen en bladeren. Gemengde knoppen worden bij pitfruit meestal foutief bloemknoppen genoemd. Gemengde knoppen komen voor bij appel, peer, kweepeer en mispel.
Genealogie
Leer van de ontwikkeling en verwantschap van geslachten (families), geslachtsrekenkunde.
Genenbron
Genen zijn de dragers van de erfelijke eigenschappen in de celkern;
Genenmanipulatie
Genetische manipulatie. Een techniek waarbij de genen van een chromosoom in een ander organisme worden overgebracht.
Generatief, geslachtelijk
Heeft te maken met het mannelijk of vrouwelijk geslacht. Ook geslachtelijk. Bijvoorbeeld generatieve- geslachtelijke vermeerdering.
Generatieve groei
De aanleg van bloemknoppen. Bij fruitbomen en aardbeien worden de bloemknoppen in de maanden augustus-september aangelegd.
Generatieve vermeerdering
Vermeerdering d.m.v. zaaien (hogere planten) of door sporen (varens en schimmels). Ook geslachtelijke vermeerdering genoemd. Zie weblinks plantenvermeerdering
Genotype
Inwendige en uitwendige erfelijke eigenschappen van een individu.
Genus, geslachtsnaam
Geslacht. De eerste naam in een wetenschappelijke naam. 1, Een eenheid in het plantenrijk, bestaande uit een groep van verwante soorten.
geophyten
Bol - , knol- en wortelstokgewassen.
Gepild zaad, gepilleerd zaad
Pillenzaad. Zaden die omhuld werden. Meestal met een diameter van 3-3,5 mm. In de omhullingen kunnen insecticiden en fungiciden zitten.
geregistreerd merk
Tegen betaling zijn deze merken tijdelijk (10- 20 jaar) beschermd- geregistreerd.
geslacht of genus
Een groep verwante soorten met veel gemeenschappelijke kenmerken, zoals Iris
Geslachtshybride
Een hybride, verkregen door het kruisen van planten behorende tot twee verschillende geslachten. Aanduiding met een X voor de eerste naam. (o.a. X Cupressocyparis)
Gesloten kas
Planten houdt men gesloten wanneer ze worden gekweekt in een met glas of plastic afgesloten ruimte, waar een hoge R.V. heerst.
Gesloten systeem
Een manier van telen waarbij geen water en voedingsstoffen in grachten- riolering worden geloosd. Het water wordt opgevangen en steeds opnieuw gebruikt.
Gespecialiseerd bedrijf
Een bedrijf dat slechts één gewas teelt. (Vb. enkel tomatenteelt)
Gesteltakken of draagtakken
Dit zijn zware takken die blijvend op de harttak staan. Ze zijn echter dunner dan de harttak. In zeer moderne aanplantingen hebben de appelbomen géén gesteltakken meer. Men heeft er enkel vruchttakken die af en toe vervangen kunnen worden. (Jaar 2001). Zie fruitlinks
Getand
Term voor een bladrand die stompe instulpingen en spitse uitstulpingen heeft, zoals Ilex.
Geveerd
Aanduiding voor een blad, dat verdeeld is in verscheidene paren tegenover elkaar staande blaadjes. Fraxinus (es) heeft geveerde bladeren.
Gevleugelde vruchten
Vruchten die voorzien zijn van één of meerdere lijsten of vlezige of bladachtige aanhangsels. Zie biologielinks
Gevoeligheid
Het vermogen van een ras om op een parasiet, virus of abiotische factor met ziekteverschijnselen te reageren.
Gevuldbloemig, gevulde bloem
Dubbel of halfdubbel. Bloemen met een abnormaal groot aantal kroonbladeren worden gevuldbloemig, dubbel of halfdubbel genoemd.
Gewasbescherming
Behandeling met pesticiden om de planten (gewassen) gezond te maken of houden. Een aantal fruitrassen zijn ziektetolerant en hoeven geen extra behandelingen te krijgen. Voor meer info zie Groente & Fruit Encyclopedie en weblinks plantenziekten
Gewasstadium, groeistadium
De groeifase van het gewas. Als het gewas in zijn laatste groeistadium is, is hij volwassen.
Gewasverzorging
Zorgen dat het gewas groeit zoals men wil. Bijvoorbeeld door te steunen en te toppen.
Gewone stek
Winterstek (zonder bladeren) die boven en onder een oog wordt geknipt. Meestal gebruikt voor sierheesters en bessenstruiken die gemakkelijk wortelen. O.a. aalbessen (Ribes rubrum, Ribes nigrum). Zie weblinks vermeerdering
Gezaagd
Als de tanden van een zaag. Wordt gezegd van een bladrand met scherpe in- en uitstulpingen. O.a. bij tamme kastanje (Castanea sativa). Zie ook weblinks biologie en determinatieschema`s
Glochiden
Kleine, dunne doorntjes, kenmerkend voor vele cactussen.
Glossarium plantentermen
Verklarende woordenlijst bij bepaalde teksten van een schrijver of over een bepaald onderwerp (Over planten bijv.) Zie index vakjargon
Golflinks
Grasveld voor het golfspel.
golvend blad
benaming voor een blad, waarvan de rand beurtelings rijst en daalt; een golvend blad is niet vlak; Ook een bladrand kan golvend zijn. Zie weblinks biologie
graafschop
Een schep of spade om een gat in de grond te maken.
Gracht (Greppel)
1. Een kanaal in een stad. 2. Een kleine beek- waterloop welke op privé-grond ligt. Deze wordt door de grondeigenaars- pachters onderhouden. Een gracht mondt uit in een beek.
Graskantenschaar, grasschaar
Als gras over de rand van het gazon groeit, knip je het af met een graskantenschaar. Ook grasschaar.
Graskantensteker
Gereedschap om een graskant recht af te steken.
grasmaaier, messenkooimaaier
Een machine om gras af te snijden- maaien.
Grasmat, grasveld
Een veld met gras. Bijvoorbeeld een voetbalveld, tuin of plantsoen.
Grasmengsel
Verschillende soorten graszaad.
Grasvegetatie
Verschillende grassoorten.
Greppel
Een smalle en ondiepe geul in de grond voor de afvoer van teveel water.
Griend
Met wilgenhakhout begroeide strook langsheen een rivier.
Griffelhout, enthout
Twijgen gebruikt om te enten (griffelen). Eenjarig griffelhout voor pit- en steenfruit wordt meestal in januari verzameld, gebusseld, geëtiketteerd en bewaard op een koele plaats. Zie weblinks plantenvermeerdering
Groef, spitvoor
Een spitvoor of greppel, waarin groenten overwinterd worden.
Groei prikkelen.
De groei prikkelen : Men stimuleert de groei om een grotere boomomvang te verkrijgen. Vooral bij zwakgroeiende appelrassen wordt de verlengenis jaarlijks ingeknipt op enkele bladknoppen. Zie ook Fruit & Groente Encyclopedie!
Groei remmen
De groei remmen is de groei beperken om zo de boomomvang te beperken. Zomersnoei remt de groei i.t.t. wintersnoei. Zomersnoei is erg nuttig bij druiven (Vitis vinifera), bij kiwi`s (Actinidia deliciosa) en bij te sterk groeiende fruitbomen.
Groei-explosie
Exploderen of een groei-explosie betekent dat de groei extreem toeneemt.
Groeifactor
Iets dat invloed heeft op de groei van planten. Belangrijke groeifactoren zijn licht, lucht, water, temperatuur en voedingsstoffen.
Groeimedium
Grond of een ander materiaal (bijvoorbeeld steenwol), waar planten in kunnen groeien.
Groeipunt, groeitop
Het uiterste puntje van de stengel, welke is verantwoordelijk voor de lengtegroei.
Groeiregulator
Een stof die de groei van planten stimuleert of remt.
Groeiring, Jaarring.
De laag hout, die gewoonlijk in de loop van één jaar (jaarring), bij tropische bomen in één groeiseizoen gevormd wordt.
Groeiseizoen
De tijd waarin de gewassen groeien. Het groeiseizoen kan verlengd worden door het gebruik van kassen, plastiekfolie en groeidoek. Zie ook Fruit & Groente Encyclopedie!
Groeistadia
De groeistadia van en plant zijn: jeugdfase (juveniele fase), productiefase en ouderdomsfase.
Groeistop
Het verlies van het groeipunt (zomer) veroorzaakt een groeistilstand. Soms ook verlies van bloemen en fruit.
Groeiterminologie.
Diverse termen i.v.m. de groei en snoei van bomen en struiken. O.a. `het derde blad` betekent dat de boom drie jaar oud is.
Groeivorm, habitus
De natuurlijke groeiwijze. Vb. struik, treurvorm, zuilvorm.
Groenbemesters
Planten die gebruikt kunnen worden om organische stof in de bodem te brengen. O.a. Phacelia en snijrogge.
Groenblijvend, Bladhoudend
Wintergroen. Aanduiding voor een plant, gewoonlijk een boom of heester, die gedurende de winter zijn blad behoudt.
Groente
Groenten zijn alle eetbare gekweekte plantendelen. Afhankelijk van welk eetbaar deel, kunnen de groenten ingedeeld worden naar: blad, stengel, knol- en wortel, bloem, peulvruchten en vlezige vruchten. Worden rauw of gekookt gegeten. Zie groenteweblinks
groenteteelt
Het telen- kweken van groenten. Zie ook Fruit & Groente Encyclopedie!
Groenvoorziening
Alle bedrijven die tuinen en parken aanleggen en verzorgen.
Grondbestanddeel
Een onderdeel van de grond. Bijvoorbeeld water, lucht en mineralen.
Grondbewerking
Door spitten, ploegen en te spitfrezen. Men zal hierbij de bovengrond (de teeltaarde- bouwlaag) bovenhouden. Door de grondbewerkingen zal de grondstructuur en luchtigheid van de grond verbeteren.
Grondboor, monsterboor
Gereedschap om diep in de bodem een klein beetje grond weg te scheppen. Dat beetje grond wordt onderzocht. Ook monsterboor genoemd.
Grondonderzoek, Bodemontleding
Het laten onderzoeken van de grond op pH en aanwezigheid van mineralen. Op basis van deze bodemontleding kan men een juist bemestingsadvies geven.
Grondontsmetting
Het steriel maken van de grond.
Grondscheut
Een krachtige scheut die aan de basis van de plant ontspringt.
Grondsoorten
Grondsoorten: zandgrond, leemgrond en kleigronden. Ook zeer veel tussentypes.
Grondstaal, grondstaal
Een klein beetje grond dat met een grondboor is geschept, en dat laat zien hoe de toestand van de gehele grond is.
Grondstomen
Het ontsmetten van de grond d.m.v. hete stoom. Hierbij worden alle aanwezige ziektekiemen en bodeminsecten gedood.
Grondtype(s)
Afhankelijk van de grondsamenstelling kan men deze indelen in verschillende grondsoorten: lichte grond en zware grond.
Grondwater
Holten en gangen in de grond vormen communicerende vaten. Ideaal zou zijn dat de grondwaterstand in de winter zou laag mogelijk is en in de zomer zo hoog mogelijk. O.a. blauwe bosbes (Vaccinium corymbosum) heeft graag een hoge grondwaterstand in de zomer.
Haag, heg
Een aantal struiken op een rij. Een haag is vaak de grens tussen twee tuinen. Indien ze niet gemeenschappelijk is, dan wordt ze meestal op 50 cm van de scheiding geplant.
Haagsnoeisel, heggenknipsel
Losse bladeren en scheuten van een geknipte haag- heg.
Habitat, groeiplaats
De natuurlijke omgeving in welke de planten normaal groeien. De ideale standplaats voor een welbepaalde plantensoort.
Habitus
Groeivorm. Dit is de uiterlijke verschijningsvorm van een boom- struik, het uitzicht.
Hak
Gereedschap om onkruid precies onder de grond af te snijden.
hakhout vormend
Dit wordt gezegd van bomen, die na het afhakken stronkuitlopers vormen, die benut worden voor manden, heiningen, enz..
hakken
Oppervlakkig losmaken van de grond; mechanische onkruidbestrijding. Het hakken gebeurt best bij droog weer en als het onkruid nog klein is. Werk met smalle stroken en steeds vooruit.
Half stekende bats
Een schep (schop) om te spitten. (Nederland)
halfgroenblijvend
Een plant die slechts een deel van zijn blad in de herfst verliest en sommige bladeren behoudt tot in de lente nieuwe bladen verschijnen.
Halfheester
Een laag blijvende heester met kruidachtige stengels met een houtige basis.
Halfstam
Stamboom waarbij de ent op ongeveer 120 - 150 cm hoogte is aangebracht. De onderlinge plantafstand is meestal 5-9 meter.
Halfwintergroen
Plant met eenjarige bladeren, die pas bij strenge vorst of tegen het voorjaar afvallen.
halofiel
aan een zilte (zoute) standplaats aangepast
Handgereedschap
Werktuigen die je tijdens het werken in je hand houdt. Bijvoorbeeld een snoeischaar of mes.
handvat (Ned.: hilt)
Het handvat aan een gereedschapssteel. Bijv. het handvat helemaal aan het uiteinde van een spadensteel.
Handveredeling
Dit verwijst naar de tafelenten die `s winters in de schuur uitgevoerd worden.
Handvormig samengesteld
Aanduiding voor een blad, dat is samengesteld uit verscheidene blaadjes die op een punt vastzitten, nl. op de top van de bladsteel.
Handwerk
Werk dat je zonder machines doet.
Hangend hout
Verschillende mogelijkheden: - Licht doorgebogen. - Sterk doorgebogen of doorgezakt. - Zeer sterk doorgebogen twijg of koestaart.
Hanger, afhanger
Afhangende groeiwijze. (vb. Pelargonium peltatum)
Hangwater
Na regen blijft door de adhesie een deel water hangen.
Hardheid (fruit)
De stevigheid van een bepaalde vrucht. De laatste jaren streeft men naar zo stevig (hard) mogelijke vruchten