ScheepvaartbeleidHet beleid voor de zeescheepvaart is gericht op een duurzaam gebruik van het milieu en het creëren van een gunstige concurrentiepositie voor de Nederlandse vloot. Het beleid voor de zeescheepvaart omvat onder meer steunmaatregelen voor het handhaven van de Nederlandse vloot, waardoor scheepseigenaren een belastingvoordeel krijgen als ze Nederlandse werknemers in dienst nemen.
Verder wordt de kwaliteit van de vloot verbeterd, zijn er plannen voor de uitbreiding en reorganisatie van de zeehavens, de liberalisering van het scheepvaartbeleid, (milieu-)keurmerken (Green Award) en het Milieubeleidsplan voor de Scheepvaart en de sloopregeling voor oude zeeschepen.
Weblinks:
Meer informatie over scheepvaartbeleid en links met uitleg over de wetgeving: http://www.noordzeeloket.nl/activiteiten_op_zee-scheepvaart-
Website van het IMO (International Maritime Organzation) http://www.imo.org-index.htm
Website van het OSPAR verdrag: http://www.ospar.org-
ScheepvaartroutesDe Noordzee is één van de drukst bevaren zeegebieden ter wereld. Vooral in het zuidelijk deel is de verkeersintensiteit hoog. Per jaar passeren 250.000 schepen het Nederlandse deel van de Noordzee. De vissersschepen en de recreatievaart zijn hier nog buiten beschouwing gelaten. Om een vlotte en veilige afwikkeling van het scheepvaartverkeer te garanderen, zijn eind jaren zestig van de vorige eeuw verkeersscheidingsstelsels en diepwaterroutes ingesteld.
De scheepvaartroutes op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat
Op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat zijn vaste routes voor de grote scheepvaart ingesteld. Deze routes zijn: het Noord Hinder stelsel, het Maas-stelsel, het Texel-stelsel, het Vlieland-stelsel, Terschelling en de Duitse Bocht en het Friesland-systeem. De laatste route is in 1990 gerealiseerd. Alle routes hebben voor de vaart in tegenovergestelde richtingen gescheiden vaarbanen.
Op de scheepvaartroutes mogen geen olieplatforms of andere hindernissen komen. De scheepvaartroutes zijn om gebieden heen gelegd die door Defensie worden gebruikt.
De scheepvaartroutes beslaan 2400 km2 (4% van het NCP)
Voor de schepen met de grootste diepgang zijn diepwaterroutes gemaakt. Er lopen er twee in het diepste gedeelte van de Noordzee tussen de Nederlandse kust en de Britse oostkust. Aansluitend op de diepwaterroutes in de Straat van Dover zijn twee toegangsgeulen aangelegd naar de Nederlandse havens: de Euro-Maasgeul, voor de vaart naar Europoort en Rotterdam, en de IJ-geul ,voor de vaart naar IJmuiden en Amsterdam.
SchelpdiervisserijDe Nederlandse schelpdiervisserij concentreert zich op de mosselen ( mosselzaadvisserij en mosselteelt) en kokkels. Daarnaast worden oesters gekweekt en vist men op strandschelpen (spisula) en mesheften. De schelpdiervissers werken in de getijdengebieden en de kustwateren. In het belang van de natuur ( vogels, mosselbanken, zeegrasvelden) mogen de vissers op veel plekken niet vissen. In schelpdierarme jaren geldt vaak een volledig visverbod. Vanaf 2005 is de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee verboden.
Weblinks
Nieuws over schelpdiervisserij: http://www.wildekokkels.nl/
Samenwerkingsverband schelpdiervissers: http://www.schelpdieren.nl/odus-
SchelpenHet Nederlandse strand is bezaaid met fossiele, sub-fossiele en recente schelpen. Het is doorgaans niet gemakkelijk om een fossiele schelp van een recente te onderscheiden.
`Schelpen` zijn de uit kalk bestaande uitwendige skeletten van weekdieren als slakken en mosselen. Na de dood van het weekdier vergaan de weke delen zeer snel. De harde schelp kan echter onder gunstige omstandigheden bewaard blijven en bedekt raken met zand of klei. In dergelijke afzettingen kan zo`n schelp soms zeer lang verborgen blijven, tot hij miljoenen jaren later weer opduikt. Fossilisatieproces
Tijdens het fossilisatieproces verandert een schelp enigszins. De oorspronkelijk wat transparante schelpwand wordt door rekristallisatie ondoorzichtig. Toch zijn er ook voorbeelden bekend van zeer goed bewaarde, nog steeds transparante schelpen van hoge ouderdom. Dat duidt erop dat de bewaaromstandigheden in de betreffende aardlaag ideaal geweest zijn.
Schelpen die ingesloten zijn in meer of minder sterk verharde gesteenten zijn in ieder geval altijd fossiel. In minder gunstige omstandigheden kan een schelp in het bodemsediment meer of minder sterk oplossen, en dan ofwel geheel verdwijnen, ofwel als `kern` of `afdruk` in het gesteente bewaard blijven. Fossiel en recent
De vraag of iets fossiel of recent is, is dus niet altijd gemakkelijk te beantwoorden. Een hele verse schelp is duidelijk recent en andere schelpen zijn duidelijk fossiel. Maar er zijn veel tussenvormen waaraan we het niet zo maar kunnen zien.
SchelpenSchelpen zijn de harde delen van weekdieren die deze dieren stevigheid geven. De schelpen op het strand zijn afkomstig van drie groepen weekdieren. Bij de tweekleppigen en de slakken zitten de schelpen aan de buitenkant, bij de inktvissen liggen de schelpen onder de huid van de rug.
Weblinks
Schelpensite voor jonge kinderen: http://www.webkwestie.nl/schelpen-
Stichting Anemoon (blader door naar molluscen) http://www.anemoon.org-
On-line visueel determinatiesysteem: http://home.hccnet.nl/mp.van.veen-Schelpen-start.html
SchelpenwinningAl in de tiende eeuw werden schelpen gewonnen, voornamelijk door ze op droogvallende delen van de zee bij elkaar te harken en op te scheppen. Schelpen worden nu gewonnen door bedrijven die zich gespecialiseerd hebben in de winning van schone schelpen (afkomstig uit zandafzettingen) of kleischelpen (afkomstig uit klei-afzettingen). Ook bedrijven die schelpdieren voor consumptie koken leveren schelpen. De toepassingsmogelijkheden van schelpen zijn gelegen in drainage, verharding van fietspaden, gritfabricage en mengvoederindustrie, isolatie onder vloeren enzovoort.
De `waddenschelpen`, die sinds de jaren `80 populair zijn als isolatiemateriaal onder de vloer, bestaan voor het grootste deel uit fossiele kokkelschelpen (75%) die van de schelpenbollen (oude kokkelbanken) worden gevist. Het aandeel nonnetjes is ongeveer 4%. Vroeger droeg de schelpenwinning bij tot het levensonderhoud van de bewoners van de eilanden. Het grootste deel van de schelpen verkocht men aan de vaste wal verkocht. Daar gebruikte men de schelpen onder meer voor de produktie van kalk. Door de schelpen in grote ovens te verbranden kon men het kalk winnen.
Beleid
Om overontginning van de schelpenbollen tegen te gaan zijn quota ingesteld. De Nederlandse schelpenwinners op de Waddenzee mochten tot 1998 jaarlijks 178.000 kubieke meter van deze schelpen winnen. In 1998 is het quotum verhoogd naar 200.000 kubieke meter. Dit quotum is gebaseerd op een berekening van het NIOZ, die uitwees dat de jaarlijkse aanwas van kokkelschelpen ongeveer 250.
SchelpkokerwormSchelpkokerwormen worden tot 15 cm lang. Ze leven in een zelfgebouwde koker van zand en schelpgruis met een rafelig uiteinde. De worm zelf is geelachtig, roze of bruin met rode kieuwen. Hij kan zijn kop, met lange witte tentakels, uit de koker steken om voedseldeeltjes uit het water op te vangen. Bij gevaar trekt de worm zich terug in de koker. Schelpkokerwormen komen algemeen voor op zandige delen van de wadden, slikken en de bodem van de Noordzee.
Namen: Ned: Schelpkokerworm Lat: Lanice conchilega Eng: Sand-masonDui: Bäumchenröhrenwurm (Muschelsammlerin) Dan: zie Latijnse naam (terebellider)
SchelvisSchelvis is een kabeljauwachtige. Het is een bodemvis, die houdt van koud water. Schelvissen hebben een maximum lengte van 105 cm bij een gewicht van zo`n 14 kg. Jonge schelvis leeft van plankton, oudere dieren eten bodemorganismen, zoals slangsterren, en vis. Schelvis komt voor van tien tot 300 meter diepte. In de Noordzee komt schelvis vooral in het noorden veel voor, alleen jonge schelvis wordt wel eens voor de Nederlandse kust aangetroffen. Volgens een legende is de kenmerkende zwarte vlek boven de borstvin een vingerafdruk van Sint Petrus, de visser.
Verspreiding van schelvis
Namen: Ned: Schelvis (schelmvis) Eng: HaddockDui: Schellfisch Fra: Aiglefin (églefin) Dan: Kuller Nor: Kolje (hyse) Lat: Melanogrammus aeglefinus
SchiermonnikoogSchiermonnikoog is het meest oostelijk gelegen bewoonde Nederlandse waddeneiland. De Vleet geeft informatie over het dorp, de natuur, de geschiedenis, de folklore, de recreatie, de landbouw, de visserij en jacht en het milieu op het eiland. Een belangrijk deel van het eiland is beschermd als Nationaal Park Schiermonnikoog. Enkele tientallen inwoners van Schiermonnikoog spreken nog de oude Schiermonnikoger taal.
Weblinks:
Voor meer informatie over Schiermonnikoog, zie: http://www.schiermonnikoog.net-. http://www.vvvschiermonnikoog.nl/
Voor het nationaal park: www.nationaalpark.nl/schiermonnikoog
SchijfzeesterrenWetenschappelijke naam: Somasteroidea (onderklasse binnen de Zeesterachtigen, Asterozoa)
Schijfzeesterren behoren tot de stekelhuidigen. Het zijn stervormige zeesterren met een vijfhoekig lichaam en nauwelijks herkenbare armen. Ze bewegen zich vrij voort over de zeebodem. Er is slechts één recente soort bekend (Platasterias latiradiata), die door sommige onderzoekers tot de gewone zeesterren wordt gerekend. Schijfzeesterren komen voor sinds het Ordovicium (ca. 500-440 miljoen jaar geleden).
SchijnhagedissenWetenschappelijke naam: Younginiformes, Eosuchia (orde binnen de Schubhagedissen, Lepidosauria)
Schijnhagedissen zijn uitgestorven reptielen die leefden gedurende het Perm (ca. 290-250 miljoen jaar geleden). Het waren de eerste reptielen met twee slaapvensters (fenestrae temporales) in de schedel. De soortYoungina capensis was een actieve hagedisachtige insecteneter en vleeseter, met een korte nek en lange poten. Andere soorten leefden in het water en hadden peddelachtige poten en een afgeplatte staart.
SchijnpalmvarensWetenschappelijke naam: Bennettitales, Cycadeoideales
Schijnpalmvarens zijn uitgestorven naaktzadigen, die leefden gedurende het Trias tot en met het Krijt (ca. 250-65 miljoen jaar geleden). De bladeren stonden schroefsgewijs gerangschikt bovenop een bolvormige stam òf aan de uiteinden van slanke, vertakte stammetjes. Schijnpalmvarens verschillen van `echte` Palmvarens ofwel Cycas-achtigen vooral door hun voortplantingsstelsels die soms zelfs `bloemen` genoemd worden. Echte bloemen komen echter alleen voor bij Bloemplanten ofwel Bedektzadigen.
Afstammingslijst van de Schijnpalmvarens
Schijnpalmvarens Gnetum-achtigen Paleozoïsche zaadvarens Oerzaadvarens Vroege naaktzadigen Oervarens Rhynia`s Vroege vaatplanten Groenwieren Eencelligen met bladgroen Eencelligen met complexe zweephaar Eencelligen met mitochondriën (en celkern) Oer-archaebacteriën Oerbacteriën Ontstaan van het leven
SchijnschimmelsAndere naam: Chytridiomyceten Wetenschappelijke naam: Chytridiomycota
Sporofyt met sporangia van Allomyces spec.
Schijnschimmels zijn schimmels met een veelkernig `thallus` (meercellige structuur), dat eencellig is of uit een systeem van vertakte draden (hyfen) bestaat. Dit thallus kan òf in zijn geheel overgaan in een sporendoosje (sporangium) òf op bepaalde plaatsen sporangia vormen. De celwanden zijn verstevigd met chitine (althans in de hyfen). De sporen zijn beweeglijk (zoösporen) door de aanwezigheid van een complexe zweephaar (undulipodium) aan de achterzijde. Sommige sporen zijn polyflagellaat, d.w.z. voorzien van meerdere undulipodia. Schijnschimmels leven parasitair of saprotroof op levend resp. dood organisch materiaal (bijv. nematoden, insecten, amfibieën, planten, wieren en schimmels). Verreweg de meeste leven in vochtige grond of in zoet water. Enkele soorten leven in zee, andere onder zuurstofloze omstandigheden (anaëroob) op plantenmateriaal in de maag (pens) van herkauwers. Schijnschimmels komen wereldwijd voor, van de polen tot in de tropen. De gehele groep telt ruim 900 soorten. Wegens hun flagellate zoösporen werden Schijnschimmels voorheen wel tot de Een- en weinigcelligen (protisten) gerekend. Op grond van de vorm van hun mitochondriën, de samenstelling van hun celwanden (chitine) en moleculaire kenmerken dienen ze echter beschouwd te worden als Echte schimmels. Waarschijnlijk zijn ongeveer 550 miljoen jaar geleden uit de Schijnschimmels de drie andere hoofdafdelingen binnen het schimmelrijk (Lagere schimmels, Zakjeszwammen en Steeltjeszwammen) ontstaan.
SchildpaddenWetenschappelijke naam: Testudines, Chelonia (orde binnen de Jukboogloze reptielen, Anapsida)
Schildpadden hebben een korte romp, die bedekt wordt door een verbeend schild dat uit twee delen bestaat (rugschild en buikschild). Beide schilden zijn aan de randen vergroeid. Door de voorruimte steken kop en voorpoten, door de achterruimte steken staart en achterpoten naar buiten. De wervelkolom is vergroeid met het rugschild. Ze hebben een schedel zonder slaapvenster (fenestra temporalis). Schildpadden komen voor in zee, moerassen en op het land. Zeeschildpadden hebben vinvormige zwempoten.
SchildspinnenWetenschappelijke naam: Architarbida, Phalangiotarbida (orde binnen de Spinachtigen, Arachnida)
Schildspinnen zijn uitgestorven geleedpotigen (Arthropoda) die leefden gedurende het Laat-Carboon (ca. 320-290 miljoen jaar geleden). Het waren spinachtige dieren, met vier paar, relatief korte, dikke poten. De tasters en kaken waren klein. Schildspinnen werden ongeveer 2 centimeter groot. Over hun levenswijze is weinig bekend.
Schildvulkanen: het ontstaanSchildvulkanen (1)
Sommige plekken diep in de aarde zijn heter dan normaal. Ze worden hot spots (hete plekken) genoemd. a: Magma stijgt naar het aardoppervlak. b: Het magma vloeit uit: er ontstaat een schildvulkaan. Schildvulkanen (2)
a: Als een plaat over een hot spot schuift, ontstaat er op den duur een rij vulkanen. b: Alleen de vulkaan boven de hot spot is actief. c: De vulkanen die het verst van de hot spot verwijderd zijn, zijn het oudst.
Schilferige dekschelpSchilferige dekschelpen worden tot 2,5 cm lang. Het dier leeft vastgehecht op stenen, schelpen (oesterbanken) en drijvende voorwerpen (met een voorkeur voor plastic).
Namen: Ned: Schilferige dekschelp Lat: Pododesmus squamula (Heteranomia s., Monia squama.) Eng: Saddle oysterDui: Schuppige Sattelmuschel Dan: zie Latijnse naam
Schimmel-insect-relatiesIn dit artikel worden aan de hand van een aantal voorbeelden de verschillende typen symbiose tussen schimmels en insecten behandeld. Daarbij blijkt dat ook zeer goed onderzochte symbiosen, toch complexer blijken dan jarenlang gedacht.
Alleen op de wereld
In tegenstelling tot wat een bepaalde boektitel suggereert, zijn we niet alleen op de wereld. Elke dag weer hebben we te maken met onze medemensen. Ook andere organismen op deze planeet komen we dag in dag uit tegen. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor ons Homo sapiens, maar ook voor al die andere levensvormen. Zo gaan dieren, planten, schimmels, protisten en bacteriën dagelijks om met soortgenoten en niet-soortgenoten. Sommige van deze interacties zijn zeer kortdurend, bijvoorbeeld in het geval van een leeuw die een antilope verschalkt. Langduriger interacties tussen verschillende soorten in elkaars directe nabijheid vallen onder de term symbiose. De verschillende vormen van symbiose en de evolutie daarvan zijn intrigerende onderwerpen binnen de biologie. Commensalisme
Zoals bekend zijn er meerdere soorten symbiose, die verschillen in de voor- en nadelen die de samenleving de partners brengt. Commensalisme is een vorm van symbiose waarbij een van de partners een bepaald belang heeft bij de samenleving, maar waarbij de belangen van de tweede partner niet geschaad worden. Een voorbeeld hiervan is de associatie tussen de Laboulbeniales (een groep schimmels) en verschillende soorten insecten, vooral kevers. Deze schimmels leven op het exoskelet van de insecten, kiemen en groeien er en planten zich daar voort.
Schimmels (inclusief paddenstoelen)Wetenschappelijke naam: Eumycota, Fungi
Onderscheiden groepen:
Lagere schimmels
Zakjeszwammen
Steeltjeszwammen
Schimmels in zeeIn het zeewater zitten veel kleine, meestal eencellige schimmels. Ze zijn zelden groter dan een tiende millimeter en daardoor met het blote oog niet te herkennen. Een aantal van deze schimmels veroorzaken ziekten en kunnen bijvoorbeeld vissen, kreeftachtigen en wieren aantasten. Sommige schimmels zweven vrij in het water, andere hechten zich aan drijfhout, schelpen en aan zandkorrels op de zeebodem. De schimmels die vrij in het water zweven hebben, net als het zoöplankton, uitsteeksels om beter te kunnen blijven drijven. Schimmels zijn gespecialiseerd in de afbraak van stoffen en kunnen bijvoorbeeld lignine in drijfhout of chitine in het uitwendige skelet van kreeftachtigen afbreken.
De voortplanting vindt plaats door middel van sporen, die lange tijd in het water en op de bodem kunnen verblijven tot ze een geschikt substraat tegenkomen waar ze kunnen ontkiemen en opgroeien. Een bijzondere eigenschap van de sporen van zeeschimmels is dat ze vaak voorzien zijn van een zweepstaartje (net als een sperma-cel), waardoor ze zich voort kunnen bewegen in het water. De systematiek van schimmels is echt iets voor specialisten, deze zal hier verder dus ook niet behandeld worden.
Verspreiding van de zeeschimmels
Als passagier op drijfhout kunnen schimmels over de hele wereld verspreid worden. Er zijn veel soorten schimmels die weliswaar geen echte zeebewoners zijn, maar die wel zout water kunnen verdragen. In het zeemilieu is voortplanting voor deze soorten echter niet mogelijk.
Schimmels, paddestoelenSchimmels behoren tot een apart rijk van organismen naast de rijken planten en dieren. De ééncellige vertegenwoordigers, waaronder de gisten, worden hier niet besproken. Meercellige schimmels komen vooral voor als dunne draden. Sommige soorten schimmels hebben vruchtlichamen die veel opvallender zijn dan de schimmels zelf. Deze vruchtlichamen zijn bekend als paddestoelen, waar deze groep schimmels dan ook naar is genoemd. Schimmels zorgen voor de afbraak van stoffen in ecosystemen en zijn daarom van groot belang voor de stofkringlopen, vooral op het land. In totaal zijn er meer dan 100.000 verschillende soorten schimmels, waarvan nog geen 2% in zee voorkomt.
Onderwerpen:
paddestoelenz eeschimmels
Schiphol-in-zeeSchiphol leek rond 1997 overvol maar kon niet verder groeien in verband met overlast. Schiphol en het Waterloopkundig Laboratorium ontwikkelden plannen voor een kunstmatig eiland, 10 tot 40 kilometer in zee. Het vliegveld op dit eiland moest met een ondergrondse tunnel in verbinding worden gebracht met het huidige vliegveld. Eind 1999 werd dit plan te duur bevonden, en richtte de Nederlandse overheid zich voor de korte termijn op een doorgroei van de luchthaven in de Haarlemmermeer.
Een kunstmatig eiland in het Hollandse kustsysteem betekent waarschijnlijk ingrijpende veranderingen voor de natuur. Of deze verandering positief of negatief zal uitvallen is onduidelijk. Een plan van deze schaal zal ongetwijfeld pas van de grond komen als er een uitgebreide Milieu-effectrapportage aan vooraf gegaan is.
In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening van 2001 werd de mogelijke vestiging van een luchthaven in zee rond 2020 nadrukkelijk open gehouden. Er was een uitvoerig onderzoeksprogramma, onder de naam Flyland, gestart naar verschillende scenario`s voor de oplossing van de ruimteproblemen van Schiphol. In dat kader werden ook de technische, economische en milieukundige aspecten van de bouw van een groot vliegveld-eiland uitvoerig onderzocht. Maar toen begon de groei van Schiphol te stagneren, door de aanschaf van stillere vliegtuigen kunnen meer vluchten binnen de toegestane hoeveelheid geluidhinder worden uitgeveord, en kwam de fusie tussen Air France en de KLM tot stand. Deze factoren speelden in 2003 mee in het besluit om het onderzoeksprogramma Flyland stop te zetten en de plannen voor een vliegveld in zee voorlopig op te schorten.
SchizofrenieSchizofrenie is een ernstige en complexe psychiatrische ziekte die gepaard gaat met psychoses. Bij deze hersenaandoening verliest iemand het contact met de werkelijkheid en gaat het algemeen functioneren achteruit.
Op de linker PET-scan heeft een schizofreniepatiënt geen medicijnen ingenomen. Op de middelste scan heeft de patiënt een medicijn ingenomen dat veel bijwerkingen geeft. De rechterscan toont de werking van een nieuw medicijn zonder bijwerkingen.
Kenmerken
Er is geen betrouwbare test om de diagnose schizofrenie te kunnen stellen. Dit kan enkel aan de hand van iemands voorgeschiedenis en de verschijnselen. De meest kenmerkende verschijnselen zijn wanen, hallucinaties, het wegvallen van de samenhang in spreken en denken, onlogische gedragingen en een gebrek aan emoties en motivatie. Minstens twee van deze symptomen moeten gedurende minimaal een maand optreden en iemand moet sociaal en beroepsmatig slecht functioneren voordat er van schizofrenie gesproken kan worden.
Psychose
De verschijnselen van schizofrenie kunnen zeer verschillend zijn en ze komen in uiteenlopende combinaties voor, zelfs per persoon. Wanneer een combinatie van symptomen leidt tot verlies van contact met de werkelijkheid spreken we van een psychose. Steeds terugkerende psychoses verdelen het leven van schizofreniepatiënten vaak in `goede en slechte periodes.`
Oorzaak
De specifieke oorzaak van schizofrenie is niet bekend. Wel is duidelijk dat erfelijkheid een rol speelt, maar genetische aanleg alleen is niet de enige factor.
schoenbekooievaar© 2000 Rob Hoogerhoud
Het meest opvallend aan de schoenbekooievaar is zijn bijzonder brede snavel. Deze vogels leven in de ondoordringbare papyrusmoerassen in centraal Afrika.
Ze maken vooral jacht op longvissen, maar ook op andere vissen, amfibieën en kleine zoogdieren. Als ze een prooi zien, storten ze hun lichaam met een klap omlaag, grijpen het en knippen het dier vervolgens met hun krachtige snavel in hapklare stukken. Hun nest maken schoenbekooievaars op drijfplanten. Bij warm weer koelen ze de eieren of jongen met water dat ze met hun snavel opscheppen.
Wetensch. naam: Balaeniceps rex
Engelse naam: shoebill
Verspreiding: moerassen centraal Afrika
Voedsel: vooral longvissen, ook andere (water)dieren
Lengte: 110 - 140 cm
Gewicht: 4,5 - 6,5 kg
Status: thans niet bedreigd
ScholDe schol is van de andere platvissen te onderscheiden door de oranje stippen aan de bovenzijde van het dier. Hij leeft op de zeebodem waar hij vooral weekdieren en wormen eet. De schol paait in de zuidelijke Noordzee. Na het uitkomen van de eieren komen de jonge scholletjes terecht in de getijdengebieden, waar zij, gebruik makend van het grote voedselaanbod, opgroeien tot volwassen vis. Een volwassen schol kan 80 cm lang worden. De schol is, samen met de tong, een van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor de Nederlandse visserij.
Verspreiding van schol
Paaiplaatsen en kinderkamers van de schol in het Noordzeegebied; totale verspreiding in de Noordelijke Atlantische oceaan.
In januari-februari leggen de vrouwtjes zo`n half miljoen eitjes. Jonge scholletjes worden geboren in de Noordzee, maar brengen hun eerste levensjaren door in de Waddenzee en het aangrenzende kustgebied. Ze zoeken hun voedsel vooral tijdens hoogwater op de ondergelopen platen, waar ze allerlei bodemdieren eten. Eerstejaars scholletjes hebben het vooral voorzien op de sifo`s (in- en uitstroombuisjes) van nonnetjes. Later schakelen ze over op de wat minder gemakkelijk te grijpen staartstukken van zeepieren. Na drie jaar, als de schol een lengte van zo`n twintig centimeter heeft bereikt, verlaat deze de Waddenzee om zijn verdere leven in de Noordzee door te brengen.
Ontwikkelingen in de scholstand
Van de totale hoeveelheid schol die de Nederlandse boomkorschepen op de Noordzee opvissen, komt 80 tot 90% uit de kustzone van Texel tot Denemarken.
scholDe schol is een platvis die ook in de Noordzee voorkomt, net als de bot en de tong.
Schollen zijn herkenbaar aan de oranje stippen. Een schol kan zijn kleur aanpassen aan de omgeving. Zo kan hij zich op verschillende ondergronden onzichtbaar maken voor prooien en vijanden.
De eerste zes weken van zijn leven is een schol nog geen platvis. Hij wordt geleidelijk plat door een gedaanteverandering, waarbij zijn rechter zijkant de gepigmenteerde bovenkant wordt en de linkerzijde de pigmentloze onderkant. Daarbij verschuift het linkeroog naar de andere kant.
Wetensch. naam: Pleuronectes platessa
Engelse naam: plaice; European plaice
Verspreiding: Noordelijke Atlantische Oceaan
Voedsel: zeepieren, weekdieren
Lengte: tot 1 m
Gewicht: tot 7 kg
Status: kwetsbaar
ScholWetenschappelijke naam: Pleuronectes platessa
Behoort tot de Vissen Baarsachtige beenvissen, Platvissen
Komt voor in:noordelijke Atlantische Oceaan
De Schol is een buikschuiver
De Schol leeft in ondiepe kustwateren, op of in de bodem. Daar jaagt hij op kleine dieren, zoals garnalen en krabbetjes.
De Schol kan zich ook in de bodem verschuilen. Zijn ogen steken dan boven het zand uit. Hij kan zich snel ingraven, doordat hij plat is. In de loop van zijn groei krijgt de schol een scheve, platte vorm: hij draait op zijn kant.
De Schol zwemt meestal vlak boven de bodem. Dat is veilig en spaart energie. Hogerop is de Schol een slechte zwemmer. Mede daardoor is hij zeer honkvast.
Schol - wandelend oogKen je de truc met het wandelende oog? Een platvis als de schol heeft er patent op. Mogelijk heeft hij in het grijze evolutieverleden net zo rechtop gezwommen als de haring of kabeljauw. Zijn wandelend oog wijst in die richting.
Een acht jaar oude schol kan zeker tweehonderdduizend eitjes leggen. Een eitje ontwikkelt zich tot embryo en na drie weken komt er een larve uit. Daarna volgen er vijf groeistadia. Tussen het vierde en vijfde stadium (vanaf de geboorte gerekend: na 45 dagen) wordt de truc uitgehaald.
Zwom de schollenlarf eerst rechtop, ineens krijgt hij een evenwichtsstoornis en begint naar links over te hellen. Het linkeroog verschuift in ongeveer twintig dagen naar de rechterzijde. Tegelijkertijd voltrekt zich de afplatting van het lijf. Eenmaal ingegraven in het zeezand houdt de schol met z`n twee platte oogjes vriend en vijand in de gaten. Uit: Grasduinen, januari 2001. Tekst: Jan Hopman.
Meer informatie over de schol >
ScholeksterDe scholekster broedt van de Noordkaap tot in het Middellandse Zee-gebied. In de winter trekken ze vanuit de noordelijke streken naar de Waddenzee of zuidelijker om de winter door te komen. De vogels die in het waddengebied zelf broeden overwinteren daar ook meestal. De scholekster is van oorsprong een kustvogel. Vanaf ongeveer 1930 heeft deze vogel zich aangepast aan het leven op de landbouwgronden in het binnenland. Zo`n 30% van de Europese populatie broedt in Nederland.
Namen: Ned: Scholekster (Bonte Piet, op Texel Lieuw) Eng: Oystercatcher Fra: Hußtrier pieDui: Austernfischer Dan: Strandskade Nor: Tjeld Fries: Strânljip Ital: Beccaccia di mare Lat: Haematopus ostralegus
ScholeksterWetenschappelijke naam: Haematopus ostralegus
Aantal broedparen in Nederland: 80.000-130.000 (1998-2000)
Biotoop: kwelders, en polders in het binnenland
Geluid: Scholekster
SchorpioenenWetenschappelijke naam: Scorpiones (orde binnen de Gifkaakdragers, Chelicerata)
Schorpioenen behoren tot de Geleedpotigen (Arthropoda). Ze bestaan al sinds het Siluur (ca. 440-410 miljoen jaar geleden). Kenmerkend is de gifstekel op het achterlijf. Aan hun kop dragen ze aanhangsels met schaarvormige uiteinden. Hun lichaam draagt vier paar looppoten. Schorpioenen zijn roofdieren, met een maximale lengte van 20 centimeter. Het zijn vrijwel uitsluitend nachtdieren.
SchorrenkruidSchorrenkruid komt bijna overal in de wereld langs de kust voor en ook in Nederland. De soort groeit vooral op het vloedmerk op buitendijkse zand- en kleigrond, meestal op de wat hogere kwelder. De plant heeft veel stikstof nodig, die in het vloedmerk vrij komt door het vergaan van aangespoelde wieren. Ook binnendijks kan schorrenkruid massaal voorkomen, bijvoorbeeld op pas ingepolderde kweldergrond.
Namen: Ned: Schorrenkruid Lat: Suaeda maritima Eng: Annual Seablite Fra: Sueda maritimeDui: Strand-Sode Dan: Strandgisefod
Schotse hooglanderDe Schotse Hooglander komt van oorsprong uit Schotland. Het ras is aangepast aan het ruwe klimaat van de Schotse hooglanden. Dit rund kan daardoor altijd buiten blijven en is bestand tegen voedselarme omstandigheden. Dit maakt de Schotse Hooglander uitermate geschikt als grazer in natuurgebieden. De Schotse Hooglander graast onder andere in de Grafelijkheidsduinen in Noord-Holland, op de Zoutkamperplaat bij het Lauwersmeer, in de Schotsman aan de rand van het Veerse Meer en in de duinvalleien van De Bollekamer en De Geul op Texel.
De Schotse Hooglander heeft een vriendelijk karakter waardoor het dier voor de recreant niet gevaarlijk is. Wel moet men altijd voorzichtig omgaan met deze half-wilde dieren, met name als er kalveren zijn.
Weblinks:
Meer informatie over Schotse hooglanders: http://www.rnw.nl/kids-Nederland-Natuur-hooglanders.html
schroefhoorngeitDe schroefhoorngeit is de grootste geitensoort. Ook hun spiraalvormige hoorns zijn bijzonder groot: bij de mannetjes kunnen ze wel 1,6 m lang worden, bij de vrouwtjes worden de hoorns hooguit 25 cm. Vanwege hun indrukwekkende hoorns worden ze bejaagd en zijn ze behoorlijk zeldzaam geworden.
In de zomer leven de schroefhoorns hoog in de bergen en eten ze gras. In de winter dalen ze af naar de bossen en bestaat hun maaltijd meer uit blad.
Andere namen: markhoor
Wetensch. naam: Capra falconeri
Engelse naam: markhor
Verspreiding: Turkmenistan, Pakistan, Kasjmir
Voedsel: gras, blad
Lengte: 1,4 - 1,8 m, staart 15 cm, schouderhoogte 90 cm
Gewicht: 32 - 110 kg
Status: bedreigd
SchubbomenAndere naam: Reuzenwolfsklauwen Wetenschappelijke naam: Lepidodendrales (orde binnen de Wolfsklauwachtigen, Lycopsida)
Schubbomen zijn uitgestorven boomvormige sporenplanten, die leefden gedurende het Carboon (ca. 360-290 miljoen jaar geleden). De stam was bedekt met schuine rijen bladkussens. De bladeren waren lang en smal. Na afvallen bleven de littekens van de bladeren zichtbaar op de bladkussens. De bladerkroon was gevorkt vertakt, met sporendragende bladeren (sporofyllen) gerangschikt in kegels. Schubbomen konden ongeveer 30 meter hoog worden.
SchubdierenWetenschappelijke naam: Pholidota (orde of onderorde binnen de Placentale zoogdieren, Eutheria of Placentalia)
Schubdieren hebben een lichaam dat aan de bovenzijde bedekt is met dakpansgewijze, hoornachtige schubben. Bij gevaar rollen ze zich op. Ze hebben een spitse kop zonder oorschelpen. De bek is tandeloos en bezit een lange kleeftong waarmee ze mieren en termieten oplikken. De middelste teen van de voorpoot heeft een grote graafklauw. Schubdieren komen voor in Afrika en Zuid-Azië.
SchubplantenWetenschappelijke naam: Protolepidodendrales (orde binnen de klasse van de Wolfsklauwachtigen, Lycopsida)
Schubplanten zijn uitgestorven kruidachtige landplanten of kleine bomen, met kleine bladeren in een spiraal geplaatst. De blaadjes waren aan de uiteinden gespleten. Schubplanten leken enigszins op recente wolfsklauwen. De planten konden tot een meter hoog worden. Sporendoosjes (sporangia) zaten op of in de oksels van de blaadjes. Schubplanten zijn bekend uit het Devoon en Vroeg-Carboon (ca. 410-320 miljoen jaar geleden). De oudst bekende soort is Baragwanathia longifolia, uit Australië.
SchuifkaakzoogdierreptielenWetenschappelijke naam: Dicynodontia (onderorde binnen de Therapsida)
Schuifkaakzoogdierreptielen zijn uitgestorven zoogdierachtige reptielen (Synapsida) die leefden gedurende het Permen Trias(ca. 290 tot 210 miljoen jaar geleden) en afstamden van de Dolktandzoogdierreptielen. Het waren voornamelijk planteneters.
Net als zoogdieren, hadden zij een schedel met slechts één slaapvenster (fenestra temporalis). Door hun tonvormige lichaam en korte, stijve staart, leken ze op varkens. Hun grootte varieerde van die van een rat tot die van een nijlpaard. De romp van de Schuifkaakzoogdierreptielen was nog compacter dan de romp van de Dolktandzoogdierreptielen. Hierdoor werd hun lichaamswarmte nog beter behouden.
schuimcicade© Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie:
www.saxifraga.nl**
De onvolwassen dieren (nimfen) van dit insect zijn het bekendst. Net als bij alle andere cicaden ziet het jonge dier er al als en insect uit, maar nog wel zonder vleugels. Hij zuigt plantensap, voegt daar een speciale stof aan toe en vormt zo een schuimige massa. Daarin maakt hij zijn ontwikkeling tot volwassen dier veilig door. Die klodders `spuug` (`koekoeksspog`) zijn in de zomer vaak op planten te zien en wie erin zoekt zal altijd het helder groene insectje vinden.
De volwassen schuimcicaden hebben vleugels met een variabel vlekkenpatroon. Ze komen veel voor op niet al te droge plaatsen op kruiden en houtachtige gewassen.
Andere namen: spuugbeestje; schuimbeestje
Wetensch. naam: Philaenus spumarius
Voedsel: plantensap
Lengte: 5 - 7 mm
scolopender© Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie:
www.saxifraga.nl**
De scolopender is de grootste Europese duizendpoot. Hij heeft een ook voor mensen pijnlijke en soms zelfs gevaarlijke beet. Overdag verschuilt hij zich onder stenen, `s nachts jaagt hij op insecten en andere dieren.
De kleur van deze duizendpoot variëert van licht tot donker, tussen geelbruin en olijfgroen.
Wetensch. naam: Scolopendra cingulata
Lengte: tot 12 cm
ScutellosaurusScutellosaurus staat aan de basis van de Thyreophora. Ankylosaurus en Stegosaurus zijn de meest bekende gepantserde dinosauriërs, en hun geschiedenis is terug te volgen tot da allervroegste Jura, met de kleine, gepantserde Scutellosaurus (Scutellum is Latijn voor `klein schild`).
Scutellosaurus was een kleine, waarschijnlijk tweevoetige planteneter met een lichte bepantsering van kleine, ovale been-plaatjes. Het dier is bekend uit de Vroeg-Jura van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië
secretarisvogelDe secretarisvogel is een merkwaardige, langpotige roofvogel, die lopend zijn prooi vangt. Hij leeft vooral van reptielen, waaronder slangen. Vaak trapt hij zijn prooi dood. De harde schubben op zijn poten beschermen hem tegen slangenbeten. Bij zo`n aanval houdt de secretaris zijn vleugels als schild voor zijn lichaam.
De secretarisvogel dankt zijn naam aan de lange veren op de kop, die doen denken aan de ganzeveren die een secretaris vroeger als schrijfgerei gebruikte en soms achter zijn oor stak.
Wetensch. naam: Sagittarius serpentarius
Engelse naam: secretary bird
Verspreiding: Afrika ten zuiden van de Sahara
Voedsel: reptielen, insecten, kleine zoogdieren
Lengte: 130 - 150 cm
Gewicht: 2,5 - 4,5 kilo.
Status: algemeen
Secundaire productieDe primaire productie staat aan de basis van alle ecosystemen. Via de secundaire productie worden alle door de planten geproduceerde voedingsstoffen doorgegeven aan organismen die niet tot primaire productie in staat zijn en zo bouwen dieren hun biomassa op.
Alle gewichtstoename van vissen, bodemdieren en het zoöplankton is onderdeel van de secundaire productie. Hoe groot de secundaire productie is, hangt af van de grootte van de primaire productie, maar ook van het aantal dieren dat van de primaire productie profiteert en de efficientie waarmee het dier uit de voeding zijn biomassa kan opbouwen. Dit laatste is afhankelijk van het soort dier en de grootte en leeftijd van het dier.
Seeds in SpaceDe onderzoeksvraag voor het Seeds in Space experiment luidt: hoe komt het dat bij ontkiemende plantjes de stengeltjes naar boven groeien en de worteltjes omlaag? En, wat is de invloed hierop van licht en de zwaartekracht?
Om dit te onderzoeken voeren alle deelnemers op de grond tegelijk met André Kuipers in het ruimtestation precies hetzelfde experiment uit. In een verduisterd doosje en in een doosje met een lichtgat laten zij zaadjes ontkiemen van het plantje raketsla. Het experiment wordt gestart door het bedje waar de zaadjes op liggen te bevochtigen. André geeft daarvoor het startsein via een speciale televisieuitzending.
Door te vergelijken wat er na een paar dagen in het verduisterd doosje en in het verlichte doosje gebeurd is, kan je afleiden wat de invloed van licht is op de ontkiemende plantjes.
Om te bepalen wat de invloed van de zwaartekracht is moet je het experiment op aarde vergelijken met dat van André in de ruimte. Dat kan, want na vier dagen maakt André weer contact met de aarde. Wederom via een speciale televisie-uitzending zal hij laten zien wat het resultaat is van de proef in gewichtloosheid.
Kijk voor meer informatie op www.seedsinspace.nl
SeinpaalduinAan de westkant van West-Terschelling ligt een hoog duincomplex dat het dorp beschermt tegen harde westerstormen. Van zuid naar noord loopt de hoogte op van zo`n twintig tot meer dan 30 meter boven N.A.P. Het zuidelijke punt heet het Seinpaalduin, vanwege de seinpaal dit er staat. Deze seinpaal geeft door middel van verschillende kleurcombinaties lamplicht informatie omtrent te verwachten harde wind aan de scheepvaart ( garnalenvissers) op het wad. Wit licht boven en groen of rood beneden betekent windkracht 7, twee lichten van dezelfde kleur boven elkaar betekent windkracht 8 of meer.
Vanaf dit duin is er een schitterend uitzicht over het dorp West-Terschelling, over de Noordsvaarder en over het wad; in de verte is Vlieland te zien.
Seismisch onderzoekSeismisch onderzoek onder water
Bij seismisch onderzoek op zee, in rivieren, kanalen en plassen wordt een `airgun` gebruikt. Door onder het wateroppervlak samengeperste lucht als het ware te laten ontploffen, wekt men schokgolven op. De door de gesteentelagen in de ondergrond teruggekaatste trillingen worden aan het wateroppervlak met uiterst gevoelige hydrofoons geregistreerd. Deze zijn in een plastic slang bevestigd, die achter een schip wordt voortgesleept. De resultaten van de metingen worden aan boord vastgelegd, waarna de gegevens met computers tot een seismogram worden verwerkt. Door de verkregen informatie te interpreteren vormen geologen zich een beeld van de diepte, dikte en vorm van de gesteentelagen en van hun verloop.
Voor het seismisch onderzoek van de Waddenzee zijn ongeveer 10.000 ontploffingen nodig geweest. Omdat in de Noordzee veel intensiever naar olie en gas gezocht wordt, is het aantal ontploffingen tot nu toe daar veel groter geweest.
Milieu-effecten seismisch onderzoek
Seismisch onderzoek op zee geeft vooral rustverstoring door de luide knallen. Omdat er niet met springstoffen wordt gewerkt, is de lozing van gevaarlijke stoffen bij seismisch onderzoek niet aan de orde. Omdat vrijwel het gehele Nederlandse deel van het Continentaal Plat al in kaart gebracht is wordt verwacht dat binnenkort het seismisch onderzoek sterk zal teruglopen.
SeizoensdimorfieBij mensen heeft het seizoen waarin ze worden geboren geen enkele invloed op het uiterlijk. Kinderen lijken altijd sprekend op hun ouders. Sommige insecten daarentegen lijken helemaal niet op hun ouders. Dat komt doordat het seizoen waarin ze leven hun uiterlijk bepaalt. Dit verschijnsel heet seizoensdimorfie. Snelle generatiewisseling
Vele dieren, vooral gewervelde dieren, leven vele jaren en maken dus vele seizoenen mee. Soms wisselt hun uiterlijk met het seizoen, denk maar aan de hermelijn. De opeenvolgende generaties hebben echter steeds hetzelfde uiterlijk. Vele insectensoorten groeien zo snel, dat er meerdere generaties per jaar voorkomen. Elke generatie staat dan, afhankelijk van het seizoen, aan heel verschillende omstandigheden bloot. Doordat ze in tegenstelling tot zoogdieren en vogelskoudbloedig zijn, heeft het seizoen extra veel invloed op hun leven. Het is dan ook begrijpelijk dat zulke dieren hun uiterlijk aanpassen aan het heersende seizoen. Dat kan grote voordelen opleveren, bijvoorbeeld als het uiterlijk van belang is voor de warmtehuishouding of voor de camouflage. Seizoensdimorfie is vooral bij vlinders goed te zien. Verschillende generaties, verschillend uiterlijk
Sommige vlindersoorten hebben meerdere generaties per jaar. In die gevallen kunnen we aan het uiterlijk van de individuele vlinder vaak duidelijk zien tot welke generatie hij behoort. Dit heet seizoenspolymorfie (letterlijk: veelvormigheid). Gaat het om twee duidelijk verschillende vormen, dan is er sprake van seizoendimorfie.
Seks, maar niet in het openbaarVan heel wat soorten gisten en andere schimmels is niet bekend of zij zich geslachtelijk of ongeslachtelijk voortplanten omdat bij hen nog nooit seksuele voortplanting of organen daarvoor zijn waargenomen. Het is echter wel van belang om te weten op wat voor wijze een soort zich voortplant, zeker in het geval van bijvoorbeeld ziekteverwekkers of genetisch gemodificeerde organismen. Hoe snel zal een soort immers resistentie opbouwen tegen een antibioticum of wat is het gevaar van de verspreiding van een ongewenste eigenschap? Tegenwoordig kan met moleculaire technieken de uitwisseling van genetisch materiaal worden vastgesteld. Zo kan indirect worden bewezen of een soort zich geslachtelijk (uitwisseling) dan wel ongeslachtelijk (alle nakomelingen zijn klonen) voortplant.
Geslachtelijke of seksuele uitwisseling van erfelijke informatie kan leiden tot nieuwe combinaties van eigenschappen. Heel wat schimmels en gisten hebben zich echter nog nooit door wetenschappers laten betrappen op seksuele stadia. Met nieuwe moleculaire technieken kan echter bewezen worden of een soort stiekem aan seks doet of niet.
Seksueel versus aseksueel
Laten we allereerst eens kijken wat nu eigenlijk de verschillen zijn tussen geslachtelijke of seksuele voortplanting enerzijds en ongeslachtelijke of aseksuele voortplanting anderzijds. Algemeen geldt bij seksuele voortplanting, zowel bij dieren en planten maar ook bij gisten en andere schimmels, dat erfelijke eigenschappen van een nakomeling afkomstig zijn van beide ouders.
Seksuele dimorfieSoms zien mannetjes en vrouwtjes van één en dezelfde soort er opmerkelijk verschillend uit. Dat heet seksuele dimorfie (letterlijk: tweevormigheid). Het verschil heeft direct te maken met taakverdeling en gedrag. Geen emancipatie in het dierenrijk. Wijdverspreid
Seksuele dimorfie treffen we aan door het hele dierenrijk. In de slootzwemmen wilde eenden, waarvan het mannetje fraai gekleurd is, maar het wijfje onopvallend bruin. In het park hipt een pikzwart merelmannetje met gele snavel rond, terwijl het bruingrijze vrouwtje niet opvalt tussen de struiken. Het mannelijke edelhert heeft een gewei, de hinde niet. Mannetjes van het grote koolwitje hebben geen zwarte stippen, vrouwtjes wel. Daar staat tegenover dat bij veel (en mogelijk de meeste) dieren mannetjes en vrouwtjes moeilijk uit elkaar te houden zijn. Denk maar aan muizen en ratten, meeuwen, kikkers, vlinders als de atalanta en kleine vos, talloze kevers en vliegen. Er is geen duidelijke lijn in te vinden, de dimorfie lijkt toevallig te ontstaan, van twee nauw verwante soorten kan de ene soort sterk seksueel dimorf zijn en de ander in het geheel niet. Het zorgzame vrouwtje
In vrijwel het gehele dierenrijk zorgt het vrouwtje voor het nageslacht. Soms wordt ze daarbij geholpen door het mannetje, met name bij vogels. Door deze rol van het vrouwtje hangt de toekomst van het nageslacht sterk af van haar overleven. Ze moet moeilijk te vinden zijn voor een roofdier, vooral als ze lange tijd stil moet zitten om eieren uit te broeden.
SelectieNatuurlijke selectie
Sinds mensenheugenis worden planten en dieren gedomesticeerd. We selecteren die planten en dieren met de door ons gewenste eigenschappen en kruisen die met elkaar. In hun nageslacht zullen die eigenschappen weer tot uitdrukking komen. Maar ook in de natuur treedt selectie op. In dit geval selecteert het milieu. Darwin en Wallace kwamen op dit idee, toen ze zagen dat tussen eilanden een grote variatie in flora en fauna bestond. Omdat het milieu niet op ieder eiland gelijk is, is het resultaat niet overal hetzelfde. Op verschillende plaatsen kunnen dus verschillende varianten de overhand krijgen. In het algemeen geldt dat individuen (of varianten) die het beste in een bepaald milieu passen, het langste blijven leven en de meeste nakomelingen krijgen. Verandert het milieu, dan zullen mogelijk andere varianten beter aangepast zijn. Darwin noemde dit `natuurlijke selectie` (natural selection) en het resultaat `overleven van de best aangepaste` (survival of the fittest). Het kan ook gebeuren dat het milieu zo sterk verandert, dat geen enkele variant er goed in kan leven. Dan sterft de populatie uit. Als dit over het hele verspreidingsgebied van de soort gebeurt, sterft de soort uit. Schijnselectie
Niet alle natuurlijke selectie gebeurt uitsluitend op grond van erfelijke eigenschappen (genotype). Soms wordt ook geselecteerd op eigenschappen die niet erfelijk zijn bepaald (fenotype). Bij de mens zien we bijvoorbeeld een grote variatie in lichaamslengte. Naast een erfelijke aanleg, wordt de lengte van iemand door de kwaliteit en de hoeveelheid voedsel beïnvloed.
SelectieSelectie is het mechanisme waardoor bepaalde individuen, groepen of processen slagen, waar andere, die in dezelfde situatie verkeren, falen. Dit mechanisme bepaalt welke individuen, groepen of processen succesvol zijn. Natuurlijke selectie heeft tot resultaat dat bepaalde organismen overleven waar anderen (uit)sterven. Natuurlijke selectie heeft alleen effect op latere generaties wanneer de verschillen tussen deze organismen overerfbaar zijn.
Senegal galagoWetenschappelijke naam: Galago senegalensis
Engelse naam: Lesser Bush Baby
Duitse naam: Senegalgalago
Franse naam: Galago du Sénégal
INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Apen (Primates)
Familie: Lori-achtigen (Lorisidae)
Geslacht: Galago`s (Galago)
Soort: Senegal galago (Galago senegalensis)
Senegal galago
KENMERKEN
Lengte: 16 tot 20 cm (plus 23-25 staart)
Gewicht: 250 gram
Levensduur: Tot 14 jaar
Geslachtsverschillen: Geen verschillen tussen de geslachten
IN DE NATUUR
Biotoop: Droge wouden, savannen, struiksteppen
Verspreidingsgebied: Van Senegal tot Oost- en Zuid-Afrika
Paartijd: Geen vaste paartijd
Voortplanting:
Draagtijd is 123 dagen. Aantal jongen per keer is vaak 2, soms 3 (de jongen wegen bij de geboorte slechts 12-15 gram)
Voedsel: Insecten, acacia-gom, fruit, nectar
Bedreiging: Staat niet op de lijst van bedreigde diersoorten
Leefwijze: Zeer behendige springers met lange achterpoten en een dikke staart die bij het springen voor evenwicht zorgt
IN DIERENTUINEN
Aantal: Naar schatting 100 dieren in Europa
Voedsel: Grotendeels (ca. 60%) dierlijk (meelwormen, krekels, sprinkhanen), maar ook fruit (appels, sinaasappels, tomaat en banaan)
Stamboeken: In Europa bestaat voor Galago`s geen stamboek
Senftenbergia-varensWetenschappelijke naam: Schizaeaceae (familie binnen de Echte varens, Filicales)
Senftenbergia-varens zijn uitgestorven landplanten, die leefden gedurende het Carboon (ca. 360-290 miljoen jaar geleden). Hun bladeren waren vergelijkbaar met die van de huidige varens, maar de sporendoosjes (sporangia) waren groot en primitief van bouw. De sporendoosjes stonden verspreid aan de onderzijde van de bladeren. Ook de vaatbundels waren primitief van bouw. Senftenbergia-varens vormen een belangrijk bestanddeel van de moerasbossen uit het Carboon waar steenkool uit ontstaan is.
SepiaSepia is een zwartbruine pigment dat gewonnen wordt uit de inkt van inktvissen. Onder andere de bij ons voorkomende zeekat Sepia officinalis is een leverancier van sepia.
Het pigment sepia heeft een zwarte tot zwartbruine kleur.
Herkomst
De zeekat Sepia officinalis, waaruit het pigment kan worden gewonnen, komt voor in de Oosterschelde, de Noordzee, de Atlantische oceaan en de Middellandse Zee.
Productie
Inktvissen spuiten in geval van gevaar uit hun inktzak een donkere vloeistof naar buiten. Om het pigment sepia te winnen wordt deze inktzak uit de inktvis losgesneden en gedroogd. Daarna kan de ingedroogde inkt zonder verdere behandeling tot pigmentpoeder vermalen worden.
Toepassing
Sepia wordt gebruikt in de aquarelschilderkunst en om inkt te maken.
servalDe serval is een kat met lange poten, een slank lijf en een mooie gelige vacht met zwarte stippen. Hij jaagt bij voorkeur in natte gebieden op knaagdieren zoals ratten en muizen. Hij vangt zijn prooien op een vergelijkbare wijze als een vos: met een hoge sprong, waarbij hij met alle vier de voeten tegelijk neerkomt en de prooi met de voorpoten grijpt.
Wetensch. naam: Felis serval
Engelse naam: serval
Verspreiding: Afrika
Voedsel: knaagdieren, vogels
Lengte: 60 - 100 cm
Gewicht: 9 - 18 kg
Status: thans niet bedreigd
SfalerietSfaleriet is het belangrijkste ertsmineraal voor de winning van zink, cadmium, indium, gallium en germanium. Het mineraal komt op verschillende plaatsen in de wereld voor en is verre van zeldzaam. De naam is afgeleid van het Grieks voor `verraderlijk` of `vals`. Soms kan het mineraal veel op andere mineralen lijken, bijvoorbeeld op galeniet, een looderts. De oude naam die Duitse mijnwerkers daarom aan het mineraal gaven was `blende` wat blind of misleidend betekent. Sfaleriet heeft meestal een doffe tot harsachtige glans en kan in kleur variëren van kleurloos, via geel en groen tot het algemene bruin of zwart. Vaak wordt het gevonden in fijn- tot grofkorrelige massa`s. Zoals de Griekse naam al suggereert, kan sfaleriet er uit zien op een manier die men niet zou verwachten. Doorzichtige sfaleriet met een glans als van diamant komt voor op één speciale plek: de Aliva mijnen in de lood- en zinkafzettingen van Picos de Europa, een gebergte in de provincie Santander in Spanje. In Picos de Europa waren ooit veel zinkmijnen, maar alleen de Aliva mijnen waren nog recent in bedrijf.
Gefacetteerde sfaleriet, 51.95 karaat, uit Picos de Europa, Santander, Spanje. Zuivere kristallen
De belangrijkste ertsmineralen die in de Aliva mijnen werden gevonden, waren sfaleriet en galeniet in een verhouding van 12 op 1. Op bepaalde niveaus in de mijn werden buitengewoon zuivere en transparante kristallen gevonden: de edelsteenkwaliteit van sfaleriet. De kristallen variëren in grootte van 1 mm tot enkele centimeters en komen ook weer in verschillende kleuren voor.
Siberische tijger© WWF-Canon - VFilonov
De Siberische tijger is de grootste ondersoort van de tijgers. Het is ook een van de zeldzaamste. Naar schatting leven er nog hoogstens 400 van deze machtige jagers in het wild. Het Wereld Natuur Fonds doet er dan ook van alles aan om deze ondersoort voor uitsterven te behoeden.
Wetensch. naam: Panthera tigris altaica
Engelse naam: Siberian tiger
Verspreiding: Zuidoost Siberië
Voedsel: zwijnen, herten, runderen
Lengte: tot 3,3 m (zonder staart)
Gewicht: tot 350 kilo
Status: ernstig bedreigd
sidderaalDe sidderaal lijkt wat uiterlijk betreft op een aal, maar behoort tot de karperachtigen en meervallen.
Met hun gespierde lijf kunnen ze krachtige elektrische schokken afgeven, tot 600 Volt. Ze gebruiken deze stroomstoten om peen prooi te verlammen of een belager af te schrikken. Daarnaast kunnen ze ook zwakke stroomstootjes produceren die ze kunnen gebruiken om hun omgeving te verkennen. Hun ogen werken niet erg goed, zeker niet in modderig rivierwater.
Wetensch. naam: Electrophorus electricus
Engelse naam: electric eel
Verspreiding: zoetwater in het noorden van Zuid-Amerika
Voedsel: vis
Lengte: 2,5 m (max.)
Gewicht: 20 kg (max.)
Status: plaatselijk algemeen
SidderaalWetenschappelijke naam: Electrophorus electricus
Behoort tot de Vissen Karperachtige beenvissen
Komt voor in Amazonegebied De Sidderaal is een kronkelaar
De Sidderaal leeft in troebele kreken en poelen. Hij neemt zijn omgeving waar via een elektrisch veld.
De spieractiviteit van andere dieren veroorzaakt kleine veranderingen in dat veld. Zo vindt de Sidderaal zijn prooi, die door een sterke stroomstoot wordt verlamd.
Voorzichtig manoeuvreren is belangrijk om een prooidier onopgemerkt te naderen. In troebel water is een snelle achtervolging niet mogelijk. Door zich rustig te bewegen, voorkomt de Sidderaal bovendien dat hij zelf zijn elektrische veld verstoort.
SidneyiaWetenschappelijke naam: Sidneyia inexpectans
Sidneyia is een uitgestorven geleedpotige (arthropode) die leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het gesegmenteerde lichaam droeg tweetakkige poten met kieuwaanhangsels. De kop werd omgeven door een kopschild, en droeg een paar antennen en kleine ogen. Sidneyia was een roofdier dat leefde in zee. Hij wordt hier beschouwd als stamouder van de Spinvormigen (Arachnomorpha), waartoe onder andere de Trilobieten en de Gifkaakdragers (Chelicerata) behoren.
Siergewassen en wilde plantenHieronder volgt een lijst van artikelen over siergewassen en wilde planten.
Lathyrus latifolius Zonnebloemen
SijsWetenschappelijke naam: Carduelis spinus
Aantal broedparen in Nederland: 500-1200 (1998-2000)
Biotoop: naaldbos
Geluid: Sijs
Silicium-verbindingenSilicium is de grondstof voor zand. Het is als atomaire stof opgelost in zeewater. De stof wordt tot de nutriënten gerekend omdat het een noodzakelijke stof is voor de groei van organismen. Ook stikstof en fosfaat zijn nutriënten. In tegenstelling tot deze twee stoffen is de uitstoot van silicium-verbindingen niet noemenswaardig toegenomen in de laatste decennia van de vorige eeuw. Diatomeeën (kiezelwieren) gebruiken de stof voor de opbouw van hun kiezelskeletjes. Door de overvloed aan stikstof en fosfaat was silicium in het zoute water tot enkele jaren geleden de factor die de groei van diatomeeën beperkte. Nu er minder fosfaat is, is fosfaat de beperkende factor geworden.
Sint JacobsschelpDe Jacobsschelp is, wereldwijd bekeken, het belangrijkste schelpdier voor de visserij. In 1990 werd wereldwijd 0,57 miljoen ton aangevoerd, in 1992 was dat 0,74 miljoen ton en in 1994 1,3 miljoen ton.
De dieren zijn zeer beweeglijk, door de schelp snel open en dicht te klappen kunnen ze opspringen en zelfs zwemmen. Aan de rand van de mantel zitten lichtgevoelige plekjes. Sinds de Middeleeuwen is de schelp het `logo` van de bedevaartplaats Santiago de Compostella in Galicië, Noordwest-Spanje. Pelgrims namen Jacobsschelpen mee als ze terugkeerden van deze bedevaart.
Namen: Ned: St. Jacobsschelp (Jacobsschelp) Lat: Pecten maximus Eng: Great scallopDui: Große Kammmuschel (Pilgermuschel) Fra: Coquille st. Jaques Dan: jakobsmusling
Sint-ElisabethsvloedHet stadsbestuur en de burgers van het vijftiende-eeuwse Dordrecht zijn zich onvoldoende bewust van de risico`s die het winnen van veen dichtbij zee met zich meebrengt. Dordrecht ontvangt als belangrijke handelsplaats schepen uit Engeland, Duitsland, Frankrijk en België. De groeiende Dordtse bevolking heeft turf nodig om zich in de wintermaanden te kunnen verwarmen. Verder wint men uit het met zout zeewater doordrenkte veen sel as: zeezout dat geconcentreerd is in de as van verbrande turf.
De turfwinners graven het veen tot aan de voet van de dijken weg. Daarmee handelen de Dordtenaren in strijd met de strikte regels van de dijkbescherming. Een ramp kan uiteindelijk niet uitblijven. Die voltrekt zich in de nacht van 18 op 19 november 1421. Bij de Elisabethsvloed wordt een groot deel van het Holocene pakket weggeslagen. Volgens de overlevering verdrinken daarbij veel mensen. Als gevolg van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten duurt het lang voordat de schade is hersteld. Grote gebieden rond Dordrecht, zoals de Grote Waard, blijven lange tijd onder water, andere houden voortdurend overlast van het water. Wat overblijft is de Biesbosch, een typisch zoet water getijdengebied in de monding van de Maas.
Stormvloeden, dijkdoorbraken en overstromingen maken integraal onderdeel uit van onze vaderlandse geschiedenis. Zulke rampen dienen achteraf tot lering. Zo leidt de stormramp van 1916 tot het besluit de Zuiderzee af te sluiten. De ramp van 1953 levert het Deltaplan voor de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden op.
Siphonotretide armpotigenWetenschappelijke naam: Siphonotretida (orde binnen de niet-articulate Armpotigen)
Siphonotretide armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Cambrium en Ordovicium (ca. 540-440 miljoen jaar geleden). Ze hadden twee bolle schelpkleppen met stekels. De kleppen werden alleen door spieren bij elkaar gehouden, er was geen slot. In de top van de schelp zat een gat voor de steel. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor) zonder steunskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.
Skeletten en bewegingBinnen de groep van gewervelde dieren bestaan bijna alle denkbare manieren van voortbewegen. Er zijn zwemmers, vliegers, lopers, klimmers enzovoort. De manier van voortbewegen weerspiegelt zich in het skelet.
Er zijn elf hoofdtypen van voortbewegen. Klik op elk type voor meer informatie:
Tweevoeters
Kruipers
Gravers
Klimmers
Slingeraars
Springers
Vliegers
Trappelaars Kronkelaars
Zwemmers
Skeletten in NaturalisNaturalis heeft als Nationaal Natuurhistorisch Museum een grote verzameling skeletten. Het grootste deel van deze verzameling (zo`n 8.300 skeletten) staat in de wetenschappelijke collectie. Een kleiner deel is te zien in de permanente tentoonstelling.
Skeletten in de permanente tentoonstellingen
De permanente tentoonstellingen van Naturalis bevatten een groot aantal opgezette skeletten. In de zaal `Oerparade` zijn skeletten te zien van uitgestorven diersoorten zoals de reusachtige camarasaurus en de mammoet. In de zaal `Leven` staan skeletten van huidig levende soorten opgesteld.
skelet van de camarasaurus in de zaal `Oerparade`
skelet van de gibbon in de zaal `Leven`
Skeletten in de wetenschappelijke collectie
De wetenschappelijke collectie van Naturalis omvat ongeveer 8.300 hele skeletten en 90.000 schedels. Er zijn veel meer schedels dan skeletten. Dit komt doordat onderzoekers meestal alleen de schedel nodig hebben om een soort te herkennen.
De opgezette skeletten in de collectie zijn bijna allemaal zo`n honderd jaar oud. Tegenwoordig worden skeletten zelden meer opgezet. Meestal worden ze als losse botten bij de huid van het dier bewaard.
een `kudde` skeletten in de wetenschappelijke collectie
een skelet met de veren er nog aan!
Het nut van skeletten voor de wetenschap
Skeletten worden gebruikt bij onderzoek aan verwantschappen tussen soorten. Ook worden ze bij opgravingen als vergelijkingsmateriaal gebruikt, voor het op naam brengen van fossiele botten.
skeletten van gewervelde dierenGewervelde dieren zijn dieren met een inwendig skelet van botten. Er zijn vijf klassen gewervelde dieren. Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren. Binnen elke klasse bestaan er grote overeenkomsten in de skeletbouw. Er zijn echter ook grote verschillen.
Ga naar:
vissen amfibieën reptielen vogels zoogdieren
vissen
-schedel
De schedel zit bij vissen onbeweeglijk verbonden aan de wervelkolom. Ze kunnen hun kop niet los van hun wervelkolom bewegen.
-wervelkolom
De wervelkolom van vissen is bijzonder flexibel. Langs de hele lengte zijn aan weerszijden van de wervelkolom spieren bevestigd, die door afwisselende samentrekking en ontspanning een golvende beweging van het lichaam mogelijk maken. Hierdoor zet de staart zich af tegen het water en de vis schiet vooruit.
het skelet van de haring
het skelet van de eenhoornvis
-vinnen
De vinnen maken deel uit van het skelet. Rugvinnen zorgen ervoor dat de vis niet om zijn as rolt. Gepaarde borstvinnen zorgen voor een stabiele ligging in het water en maken afremming mogelijk.
De staartvin is breed en plat, zodat afzetten tegen water mogelijk is.
-schouder--bekkengordel
Door het ontbreken van ledematen hebben vissen een kleine schouder- en bekkengordel. De schoudergordel is de plaats waar de borstvinnen zitten aangehecht. De schoudergordel zit onbeweeglijk verbonden aan de schedel. Daardoor is er geen beweging van de schedel ten opzichte van de wervelkolom mogelijk. Aan de bekkengordel zitten de buikvinnen aangehecht.
SlaapIedereen slaapt, en veel ook. Bijna een derde deel van je leven breng je slapend door. Slapen is kennelijk belangrijk voor levende wezens, want eigenlijk doen ze het allemaal: mensen, vogels, reptielen, en zelfs insecten. Zelfs van sommige planten kun je zeggen dat ze slapen. Het is maar wat je slapen noemt. Maar wat is slaap eigenlijk? En waarom doen we het?
Inleiding Wat is slaap?
Slaap is nodig
Van baby tot bejaarde
Dieren en slaap
Alle dieren slapen
Bijzonder slaapgedrag
Evolutie van slaap
De slapende hersenen
De slapende hersenen
Slaapfasen
Inwendige klok
Slaaponderzoek
Slaaponderzoek
Waarom slaap je?
Slapen en leren
Slaapproblemen
Dromen
Nachtmerries en slaapwandelen
Andere slaapaandoeningen
Slaaptips en weetjes
Tips voor een goede nachtrust
Wie? Wat? Hoelang?
Links op internet over slapen
Slaap is nodigWat slaap ook precies mag zijn, het is in ieder geval duidelijk dat we er niet buiten kunnen.
Mensen die meer dan twee nachten achter elkaar wakker blijven kunnen niet meer helder nadenken. Ze gaan hallucineren en beginnen hun greep op de werkelijkheid kwijt te raken. Ratten die permanent wakker worden gehouden gaan daar na een aantal weken aan dood. Waar ze uiteindelijk aan overlijden is onduidelijk. Bij mensen komt de zeer zeldzame, erfelijke ziekte Fatal Familial Insomnia voor, waarbij patiënten het vermogen verliezen om te slapen. Zelfs sterke slaapmiddelen hebben geen enkel effect op ze. De ziekte is niet behandelbaar en uiteindelijk dodelijk. Ook hier is eigenlijk niet duidelijk is waar ze precies aan overlijden.
Slaapritme
Tijdens de slaap veranderen diverse processen in ons lichaam. Er treden veranderingen op in de hersenactiviteit, de lichaamstemperatuur daalt en bij kinderen wordt groeihormoon aangemaakt. Slapen is dus belangrijk om te groeien!
Ons slaapritme volgt in grote trekken de het afwisselende patroon van dag en nacht. Wanneer iemand in een afgesloten ruimte verblijft zonder daglicht of klokken - gaat het waak- en slaapritme langzaam uit de pas lopen met het verloop van de dagen. Toch blijven we ongeveer evenveel uren per etmaal slapen. We hebben een ingebouwde biologische klok. Deze circadiane klok (circa = ongeveer en dia = dag) zorgt ervoor dat we toch voldoende slapen. Het vreemde is dat die klok bij mensen niet helemaal gelijk loopt met een etmaal van vierentwintig uur.
SlaapfasenSlapen is een verhaal van fasen en cyclussen; vier steeds diepere slaapfasen, gevolgd door een REM-slaap vormen een cyclus die ongeveer anderhalf uur duurt. Vijf of zes van die cycli worden in een nacht doorlopen.
Tijdens de slaap doorloop je een aantal fasen, die in de EEG zichtbaar zijn aan de verschillende golfpatronen. Het begint met vier opeenvolgende, steeds diepere slaapfasen, waaruit je steeds moeilijker te wekken bent.
Fase 1
Deze fase duurt een minuut of drie en het is het moment waarop we inslapen. Je voelt je wat doezelig en kunt nog makkelijk gewekt worden. Het gevoel dat je `in een diepe put valt` tijdens het inslapen vind tijdens deze fase plaats.
Fase 2
Na een paar minuten treedt de volgende fase op. De slaap wordt al wat dieper, maar je wordt nog makkelijk wakker van geluiden op straat of in de kamer. Wanneer je wakker wordt gemaakt heb je meestal het gevoel dat je nog helemaal niet hebt geslapen.
Fase 3
Na ongeveer een half uurtje kom je in fase 3 terecht. De ademhaling wordt regelmatiger, het hartritme daalt, de spieren zijn ontspannen en de slaap wordt steeds dieper.
Fase 4
Nu zijn we in de diepste slaaptoestand. Tijdens fasen 3 en 4 zijn de hersengolven het langzaamst en sterkst. Deze slaapfase wordt daarom ook wel de Slow-Wave-Sleep (SWS) genoemd. In deze slaapfase zijn we het moeilijkst te wekken, en als het gebeurt is de slaper vaak verward en gedesoriëerd.
REM-slaap
Na ongeveer anderhalf uur verandert het hersenpatroon sterk.
SlaaponderzoekOnze belangstelling voor slaap is van alle tijden. Maar pas sinds het begin van de vorige eeuw wordt echt serieus onderzoek gedaan. Onderzoek in slaaplaboratoria, waar met EEG en andere meetinstrumenten kan worden gemeten wat tijdens de slaap gebeurt, geven steeds meer inzicht in wat slaap eigenlijk precies is.
Het verre verleden
Ruim vierhonderd jaar voor Christus veronderstelt de Griekse filosoof Empedocles al dat slaap wordt veroorzaakt door een lichte afkoeling van de warmte in het bloed. Hij heeft in zoverre gelijk dat we tijdens de slaap inderdaad afkoelen, maar of die afkoeling de oorzaak is van slapen of een gevolg ervan is onduidelijk. Ook Hippocrates, de beroemdste arts uit die dagen zoekt de oorzaak in de lichaamstemperatuur. Bij hem koelt het lichaam niet af, maar trekt de warmte zich dieper in het lichaam terug om ons te laten slapen. Volgens Aristoteles zijn het de dampen die uit ons eten vrijkomen waar we van gaan slapen. Hij komt waarschijnlijk tot die conclusie door de waarneming die we allemaal kennen: na een stevige maaltijd worden we slaperig.
Het begin van onderzoek
Pas tijdens de verlichting, zo´n driehonderd jaar geleden, begint de mens serieus met onderzoek naar de natuur. Ook slaap wordt onderwerp van studie. Albrecht von Haller, een achttiende eeuwse wetenschapper, stelt dat slaap wordt veroorzaakt door een verdikking in het bloed, die druk uitoefend op de hersenen. Hierdoor wordt de doorstroming van de geesteskracht onderdrukt. Alexander von Humboldt houdt het erop dat slaap wordt veroorzaakt door een tekort aan zuurstof.
SlaapstoornissenSlecht slapen doen we allemaal wel eens. Maar er bestaan ook twee hersenaandoeningen die de slaap kunnen verstoren.
Slapen is nodig
Deskundigen zijn het er nog niet over eens waartoe slaap precies dient. De spieren van het lichaam hebben geen slaap nodig, evenmin rusten de hersenen tijdens de slaap. Basale functies als hart en ademhaling blijven doorgaan. Zelfs het bewustzijn blijft `ingeschakeld`. Toch is slaap nodig anders gaat de concentratie achteruit, gaat het denken langzamer en bij een ernstig slaaptekort kunnen zelfs hallucinaties ontstaan. Vooral ouderen klagen relatief vaak over slechte nachtrust maar vergeten dan dat ze een ander levenspatroon dan vroeger hebben. Een ander levenspatroon betekent vaak ook een ander slaappatroon.
Narcolepsie
Narcolepsie is een aandoening waarbij zich plotseling onweerstaanbare slaapaanvallen voordoen. Dit komt vooral voor tijdens perioden van spanning of juist bij saaie gebeurtenissen. De slaap duurt meestal niet langer dan een half uur.
Biologische klok
Narcolepsie is een verstoring van slaap-waakritme. In de hersenen ligt een klein gebied, onderdeel van de hypothalamus, dat de suprachiasmatische nucleus (SCN) wordt genoemd. Daar bevindt zich de biologische klok die onder andere ons slaap-waakritme regelt. Hoe deze klok is afgesteld verschilt van persoon tot persoon. Via de ogen reageert hij op veranderingen van het licht die van belang zijn voor slapen en wakker worden. Lange vliegreizen (tijdzones) of ploegendienst kunnen de biologische klok ook ontregelen, maar dat is tijdelijk.
SlaaptipsEr zijn allerlei dingen die je kunt doen om te te helpen lekker in slaap te vallen. Er zijn nog veel meer dingen die je beter niet kunt doen. Als de huismiddeltjes echt niet meer helpen, dan is het misschien tijd om naar de dokter te gaan.
Goed om lekker te slapen
Sport en lichaamsbeweging is goed voor de nachtrust. Lekker moe in bed vallen slaapt prima.
Op regelmatige tijden naar bed gaan en opstaan. Eigenlijk zou je in het weekend dus op dezelfde tijden moeten slapen als door de week. Dat lukt natuurlijk niemand, maar het is altijd goed om te weten.
Ontspan je voor het naar bed gaan; een warm bad voor het slapen doet wonderen.
Zorg voor een gelijkmatige comfortabele temperatuur in de slaapkamer, niet te warm, niet te koud. Tussen de 15 en 18 graden is ideaal.
Zorg voor voldoende slaap; het klinkt als een open deur, maar uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen in deze drukke tijden te weinig uren slapen.
Zorg ervoor dat de slaapkamer voldoende verduisterd is; licht verstoort de slaap. Dus: goede gordijnen, maar ook geen afleidende verlichte wekkers e.d.
Een beker warme melk of een andere, niet-opwekkende warme drank. Klinkt oubollig, maar het werkt echt.
Veel gehoord, maar onbewezen: met je hoofd naar het noorden slapen, in de richting van het magnetisch veld van de Aarde is goed voor de nachtrust. Baat het niet, dan schaadt het niet.
Er zijn ook dingen die je juist moet vermijden voor een goede nachtrust.
Slecht om lekker te slapen
Drink niet te laat nog caffeïnehoudende dranken.
SlakkenWetenschappelijke naam: Gastropoda (klasse binnen de Schelpdieren, Conchifera)
Slakken zijn weekdieren (mollusken) met een, meestal spiraalvormig gewonden, schelp (slakkenhuis) en sterk ontwikkelde kruipvoet. Bij de Naaktslakken (Nudibranchia) ontbreekt de schelp. De kop draagt één of twee paar tentakels. Tijdens het larvale stadium draaien mantel, ingewanden en schelp 180 graden, waardoor de anus boven de kop komt te liggen. De ademhaling vindt plaats door middel van één of twee kieuwen of een long. Op grond hiervan worden de Slakken onderverdeeld in Voorkieuwige slakken (Prosobranchia), Achterkieuwige Slakken (Opisthobranchia, waaronder de Naaktslakken) en Longslakken (Pulmonata). Slakken leven op het land, in zoet water en in zee. Het zijn zowel planteneters als roofdieren (predatoren). Slakken zijn bekend sinds het Laat-Cambrium (ca. 510-500 miljoen jaar geleden) en vormen de grootste, meest succesvolle en meest uiteenlopende groep. Er zijn meer dan 15.000 fossiele en ongeveer 40.000 hedendaagse soorten bekend.
SlakkenEr zijn tientallen huisjes-dragende slakken die een rol spelen op het wad of op de Noordzee. Ze kunnen ook via een zoekplaat opgezocht worden.
wulk
purperslak
glanzende tepelhoren
schaalhoren
noordhoren
ruwe alikruik
pelikaansvoetje
muiltje
gewone alikruik
stompe alikruik
wenteltrapje
penhoren
wadslakje
tepelhoren
gevlochten fuikhoren
scheefhorentje
Zee-naaktslakken behoren tot de favorieten van duikers. Het zijn doorgaans prachtig gevormde en gekleurde dieren. Omdat zeenaaktslakken geen huisje hebben om ze te beschermen tegen vijanden, zijn ze vaak giftig. De felle kleuren dienen om hun vijanden hiervoor te waarschuwen.
Weblinks:
Schotse naaktslakken met mooie foto`s: http://www.scottishnudibranchs.co.uk-scotnud1.html
SlangekruidWetenschappelijke naam: Echium vulgare
Behoort tot de Tweezaadlobbigen Asterachtige bloemplanten, Ruwbladigenfamilie Komt oorspronkelijk voor in gematigde streken van Europa; ingevoerd in Zuid-Afrika, Noord-Amerika en Australië Slangekruid is een hommelplant
Slangekruid staat maanden achtereen in bloei. De bloemen hebben een voor hommels opvallende kleur. Ze zijn zo gevormd, dat hommels er precies inpassen. Iedere dag gaan er nieuwe bloemen open. Zo biedt slangekruid nectar en stuifmeel in kleine porties aan.
Hommels leven in kleine volken en leggen geen wintervoorraad aan. Ze kunnen toe met een klein werkgebied.
Hommels richten zich vooral op planten die lange tijd bloeien en die niet te ver uit elkaar staan. Slangekruid is zo`n hommelplant.
SlangenWetenschappelijke naam: Serpentes (orde binnen de Schubhagedissen, Lepidosauria)
Slangen zijn langgerekte reptielen zonder poten. Hun lichaam is bedekt met hoornschubben. Ze hebben beweeglijke kaken, waardoor ze vaak zeer grote prooien in zijn geheel kunnen doorslikken. Gifslangen hebben giftanden in de bovenkaak, waarmee ze hun prooi verlammen. Van sommige soorten is het gif gevaarlijk voor de mens. Wurgslangen verstikken hun prooi door wurging. Slangen leven vooral in warme gebieden, zowel op het land, als in zoet water en zee.
SlangsterGewone slangsterren komen algemeen voor in de kustwateren en de Waddenzee. Ze zijn wit-, rood- of bruinachtig en kunnen tot 12 cm in doorsnede worden. Ze lopen op hun vijf armen over de zeebodem en eten kleine bodemdieren en organisch afval.
Weblinks:
Meer informatie over de slangster http://www.digischool.nl/bi-onderwaterbiologie-html-biologie-zeeland-slangster.htm
Namen: Ned: Slangster Lat: Ophiura texturata Eng: Brittle starDui: Schlangenstern
SlangsterrenWetenschappelijke naam: Ophiuroidea (onderklasse binnen de Zeesterachtigen, Asterozoa)
Slangsterren behoren tot de stekelhuidigen. Hun lichaam bestaat uit een platte, ronde schijf met vijf (soms meer) slanke, beweeglijke armen voor de voortbeweging. De buisvoetjes hebben geen zuignappen. Slangsterren leven op de zeebodem, waar ze zich voeden met organisch afval.
Slanke duingentiaanSlanke duingentiaan is een zeldzame plant en wettelijk beschermd. Ze staat meestal op kalkrijke, vochtige grond, in duinvalleien en op grazige plaatsen. Er is een sterke achteruitgang als gevolg van verdroging en kustafslag waardoor zich nauwelijks nieuwe duinvalleien kunnen vormen.
Namen: Ned: Slanke (duin)gentiaan Lat: Gentianella amarella Eng: Felwort Fra: Gentiane amereDui: Bitterer Enzian
Slapen en leren`Leg een boek onder je kussen en de volgende morgen ken je de inhoud`. Het is natuurlijk onzin, net zoals het geen zin heeft om `s nachts een bandje met moeilijke woordjes Frans af te draaien. Dat kost hooguit nachtrust. Toch speelt slaap een rol bij het leren.
Veel REM bij kinderen
Juist jonge kinderen en jonge dieren hebben veel REM-slaap. Op latere leeftijd neemt dat af. Kennelijk hebben we er dan minder behoefte aan. Dat zou kunnen betekenen dat REM-slaap iets met groeien en-of leren te maken heeft. Het blijkt dat jonge dieren inderdaad vooral `s nachts groeien. Of dat ook precies tijdens de REM-slaap gebeurt is moeilijk vast te stellen.
Tijdens de REM op herhaling
De laastse jaren kunnen we steeds beter in het slapende hoofd kijken. Een PET-scanner kan een opname maken van de activiteit van het brein. Tamelijk nauwkeurig maakt het apparaat zichtbaar welke gebieden in de hersenen actief zijn als we iets aan het doen zijn. Slaaponderzoekers lieten mensen in zo`n scanner een taak verrichten en maakten opnamen van de hersenactiviteit tijdens die taak. Dat was dus een opname van wat de hersenen doen tijdens het uitvoeren van de opdracht. Tijdens de slaap blijkt dat gedurende de REM-slaap de hersenactiviteit zo nu en dan heel erg lijkt op die opname. Het lijkt er dus op dat de hersenen het taakje tijdens de slaap `herhalen` of `oefenen`.
...of toch niet?
Toch is er wel wat in te brengen tegen het idee dat we de REM-slaap nodig hebben om te leren. Om te beginnen zijn er voorbeelden van mensen die om verschillende redenen nauwelijks een REM-slaap hebben.
Slapende dierenIeder dier dat ooit onderzocht is, slaapt, al hangt het er vanaf wat je precies onder slaap verstaat. In ieder geval kennen ze rustperioden die iedere dag op ongeveer dezelfde momenten terugkeren. Hoeveel ze slapen, en wanneer, verschilt van soort tot soort. De verschillen zijn groot, ook wanneer je verwante soorten bekijkt. Er zijn knaagdieren die kort slapen en er zijn ook langslapers bij. Hetzelfde geldt voor aapachtigen: sommige zijn slaapkoppen, anderen slapen juist heel weinig.
Kleine dieren de grootste slapers
De enige echte trend die we in het dierenrijk vinden is: hoe groter het dier, hoe minder slaap het nodig heeft. Olifanten en giraffen slapen maar een paar uur per dag. Katten en ratten zijn het grootste deel van de dag aan het slapen. De precieze reden hiervoor is onduidelijk, maar heeft misschien te maken met energiebesparing. Hoe kleiner een dier is, hoe meer energie het in verhouding nodig heeft om te functioneren. Tijdens de slaap vertraagt het metabolisme, waardoor het energieverbruik afneemt. Toch zegt grootte, zoals gezegd, ook niet alles. Er zijn veel uitzonderingen op de regel.
Vaker per dag
Mensen slapen één keer per etmaal, meestal ´s nachts, gedurende acht uur min of meer aaneengesloten. Bij de meeste dieren is het anders. Ze slapen wel overwegend ´s nachts (of bij nachtdieren: overdag), maar in kortere perioden. Ook doen ze overdag wel eens een kort dutje. Veel mensen doen trouwens ook wel eens een dutje overdag, dus misschien is het feit dat wij dat normaal niet doen meer een kwestie van cultuur dan natuur.
slechtvalkDeze roofvogel is waarschijnlijk het snelste dier ter wereld. Tijdens een duikvlucht op een prooi - meestal een vliegende vogel zoals een duif - bereikt hij soms een snelheid van meer dan 200 km-uur. Met zijn zowel brede als puntige vleugels is de slechtvalk snel en wendbaar.
Hoewel de slechtvalk wereldwijd voorkomt, is zijn aantal vooral in Europa en Noord-Amerika door pesticiden (DDT) sterk afgenomen. De laatste jaren herstelt deze soort zich weer. In Nederland broeden sinds 1990 weer enkele paren.
Wetensch. naam: Falco peregrinus
Engelse naam: peregrine falcon
Verspreiding: wereldwijd
Voedsel: vogels
Lengte: 34 - 50 cm
Gewicht: 550 - 1500 gram
Status: plaatselijk algemeen
SlechtvalkDe slechtvalk is een grote valk met spitse vleugels en een korte staart. Ze zijn bekend om hun snelle duikvluchten. Ze jagen op duiven, zangvogels, kraaiachtigen, meeuwen en strandvogels. De slechtvalk broedt zelden in Nederland. In de vorige eeuw zijn slechts zeventien nesten gevonden. De vogel kan in oktober, tijdens de trek, het meest gezien worden. Een klein aantal slechtvalken overwintert in Nederland. Deze valken zijn dan te vinden in open vogelrijke gebieden, vaak aan de kust ( Lauwersmeer).
Namen: Ned: Slechtvalk Eng: Peregrine Fra: Faucon pèlerinDui: Wanderfalke Dan: Vandrefalk Nor: Vandrefalk Fries: Noardse falk Ital: Pellegrino Lat: Falco peregrinus
Sleeswijk-HolsteinDe waddenkust van Sleeswijk-Holstein wordt hier onderverdeeld in de bewoonde Noordfriese eilanden ( Pellworm, Nordstrand, Amrum, Föhr en Sylt), de Halligen en het onbewoonde vogeleiland Trischen. Aan de vastelandskust liggen de twee regio`s Dithmarschen en Noordfriesland.
SleutelsoortenBijna overal ter wereld leven meerdere soorten planten en dieren tezamen. Ze zijn direct of indirect van elkaar afhankelijk. Door die afhankelijkheid vormen ze samen een levensgemeenschap. Vaak is het voortbestaan van zo`n gemeenschap van slechts enkele soorten afhankelijk. Deze soorten vormen de sleutel tot het functioneren van de levensgemeenschap. Sleutelsoorten op niveau
Sleutelsoorten bepalen het al dan niet goed functioneren van een levensgemeenschap. Zulke gemeenschappen komen op verschillende niveaus voor, van heel beperkt tot wereldomvattend. Het is dus begrijpelijk dat sleutelsoorten ook op verschillende niveaus voorkomen. Wat een sleutelsoort is op een bepaald niveau, hoeft geen sleutelsoort te zijn op een hoger niveau. Een eenvoudig voorbeeld: in de levensgemeenschap `eikenbos` is de eik overduidelijk een sleutelsoort. Gaan we echter een stapje hoger, naar de levensgemeenschap `loofbos`, waar eikenbos onder valt, dan is de eik geen sleutelsoort, want zonder eiken kun je ook loofbos hebben. In het algemeen kunnen we zeggen dat hoe ruimer we de levensgemeenschap nemen, hoe minder sleutelsoorten er zijn en hoe minder het functioneren afhankelijk is van slechts enkele soorten. Bestaan er overbodige soorten?
Iemand die geplaagd wordt door steekmuggen weet het zeker: steekmuggen zijn beslist overbodig. In de menselijke levensgemeenschap zijn ze dat ongetwijfeld, maar in andere levensgemeenschappen kunnen muggen een sleutelpositie innemen als stapelvoedsel voor vissen en vogels.
SlibanemoonSlib anemonen danken hun naam aan het feit dat ze vooral voorkomen op slikkige en zandige zeebodems. Ze hebben dan wel een ingegraven steen of schelp nodig als houvast. Ze worden tot 5 cm in doorsnede en hebben een onopvallend gekleurde zuil. De tentakels kunnen echter allerlei kleuren hebben. Slibanemonen slaan vaak los van de zeebodem en spoelen dan als weke bolletjes aan op het strand. Ze komen vrij algemeen voor in het deltagebied en de Waddenzee, vooral op mosselbanken.
Namen: Ned: Slibanemoon Lat: Sagartia troglodytes Eng: zie Latijnse naamDui: Schlickanemone (Tangrose) Dan: Sagartia troglodytes
SlijkgarnaalDe slijkgarnaal komt algemeen voor op de hoger gelegen zandplaten in de Waddenzee. In de zomer zitten er soms wel 10.000 slijkgarnalen in een vierkante meter wadbodem. Ze leven in een u-vormige tunnel in het zand en zijn maximaal 1 cm lang. De slijkgarnaal gebruikt zijn lange tentakels om voedselrijke modder te verzamelen. Slijkgarnalen zijn het favoriete voedsel van bergeenden en jonge eidereenden.
Namen: Ned: Slijkgarnaal Lat: Corophium volutator (C. arenarium) Eng: Corophium (amphipod)Dui: Schlickkrebs Dan: Slikkrebs
SlijmbacteriënAndere naam: Myxobacteriën Wetenschappelijke naam: Myxococcales (orde binnen de hoofdafdeling Proteobacteria)
Een Beggiatoa-soort in (dubbele) rozetvorm
Slijmbacteriën zijn staafvormige bacteriën die omgeven zijn door zelfgemaakt slijm. Ze kunnen zich glijdend voortbewegen en hebben geen zweepharen (flagellen). Vaak groeperen ze zich tot kruipende kolonies. Soms vormen ze veelcellige rechtopstaande voortplantingsstructuren, die zelfs met het blote oog waarneembaar zijn. Hun levenswijze lijkt veel op die van slijmschimmels. Slijmbacteriën hebben zuurstofnodig voor hun ademhaling. Ze kunnen enzymen afscheiden waarmee ze andere organismen (bacteriën, eencelligen) verteren. De vrijgekomen bestanddelen worden vervolgens door de bacteriën geabsorbeerd. Sommige soorten leven in de mond van gewervelde dieren (bijv. Simonsiella), maar de meeste leven in de bodem. Tot deze bodembacteriën behoort o.a. Sorangium cellulosum, die van alle bacteriën het grootste genoom heeft (ongeveer 12,2 miljoen nucleotiden). Afstammingslijst van de Slijmbacteriën
Slijmbacteriën Oxiderende bacteriën Oerbacteriën Ontstaan van het leven
SlijmnettenWetenschappelijke naam: Labyrinthulomycota, Labyrinthulata
Slijmgangen met daarin cellen van Labyrinthula
Slijmnetten worden gevormd door kolonies van cellen die groeien en zich filevormig voortbewegen in zelfgemaakte `gangen` van slijm. Het slijm wordt afgescheiden door speciale organellen (bothrosomen). Slijmnetten hebben geen complexe zweepharen (undulipodia), behalve aan hun beweeglijke sporen (zoösporen). Slijmnetten leven in zee op wieren, hogere planten en organisch afval. Sommige soorten zijn parasitair. Massale sterfte van Zeegras (Zostera marina), bijv. in de jaren dertig van de twintigste eeuw in het gehele Noord-Atlantische gebied inclusief de Waddenzee, wordt toegeschreven aan een slijmnetsoort (Labyrinthula zosterae).
slijmprikSlijmprikken leven op de bodem van de zee, meestal op vrij grote diepte in zachte modder. Ze eten vooral van dode of stervende dieren. Vaak eten ze ook van vissen die in visnetten gevangen zitten. Voor de visser blijft dan alleen een leeg omhulsel met graten over.
Slijmprikken kunnen hun lichaam in een knoop leggen en de knoop van hun staart naar hun kop bewegen. Op deze manier kunnen ze kracht zetten om stukken vlees van hun prooien los te trekken. Ook doen ze het om het slijm van hun huid af te stropen. Hun kleverige slijmlaag dient vooral om vijanden af te schrikken.
Andere namen: gewone slijmprik
Wetensch. naam: Myxine glutinosa
Engelse naam: hagfish
Verspreiding: Noord Atlantische Oceaan; Middellands Zee
Voedsel: vooral aas
Lengte: tot 40 cm
Gewicht: 750 gram
Status: plaatselijk algemeen
SlijmprikkenWetenschappelijke naam: Myxiniformes, Myxinoidea, Hyperotreti
Slijmprikken zijn in zee levende aaseters die leven van zachte ongewervelde dieren en dode en stervende vissen. Ze komen waarschijnlijk voor sinds het Vroeg-Cambrium(ca. 540 tot 520 miljoen jaar geleden), hoewel de eerste fossiele overblijfselen dateren uit het Ordovicium(ca. 500 tot 440 miljoen jaar geleden). Waarschijnlijk stammen ze af van de Conodonten-dieren.
Slijmprikken, ook wel blinde prikken genoemd, zijn kaakloze vissen (Agnatha) met een aalvormig lichaam. Er is alleen een lange anale vin, die via de staartvin doorloopt in de korte rugvin. Ze hebben 5 tot 16 paar ronde kieuwopeningen (op enige afstand van de bek) alsook een groot aantal slijmklier-openingen. De monddelen zijn gespecialiseerd in het afschrapen van zacht materiaal. In de bek zitten tanden op de tong, op het verhemelte zit een tandplaat. Het skelet is van kraakbeen. Het bestaat slechts uit een kopstructuur (zonder `hersenpan`), een elastische staaf in de rug (notochord of chorda dorsalis) en vinstralen in de staartvin. Slijmprikken zijn dan ook geen echte gewervelde dieren, maar worden als zustergroep van de gewervelde dieren (Vertebrata) tot de `schedeldieren` (Craniata) gerekend. Voorheen werden de Slijmprikken samen met de Prikken (die wèl gewerveld zijn) verenigd tot de Rondbekken (Cyclostomata).
SlijmprikkenAndere naam: Blinde prikken Wetenschappelijke naam: Myxiniformes, Myxinoidea, Hyperotreti
Slijmprikken zijn kaakloze vissen (Agnatha) met een aalvormig lichaam. Er is alleen een lange anale vin, die via de staartvin doorloopt in de korte rugvin. Ze hebben 5 tot 16 paar ronde kieuwopeningen (op enige afstand van de bek) alsook een groot aantal slijmklier-openingen. In de bek zitten tanden op de tong, op het verhemelte zit een tandplaat. Het skelet is van kraakbeen. Het bestaat slechts uit een kopstructuur (zonder `hersenpan`), een elastische staaf in de rug (notochord) en vinstralen in de staartvin. Slijmprikken zijn dan ook geen echte gewervelde dieren, maar worden als zustergroep van de gewervelde dieren (Vertebrata) tot de `schedeldieren` (Craniata) gerekend. Voorheen werden de Slijmprikken samen met de Prikken (die wèl gewerveld zijn) verenigd tot de Rondbekken (Cyclostomata). Slijmprikken zijn in zee levende aaseters die leven van zachte ongewervelde dieren en dode en stervende vissen. Ze komen voor sinds het Vroeg-Cambrium (ca. 540-520 miljoen jaar geleden).
Slijpen en polijstenStromend water slijpt en polijst.
In een rivier worden stenen door het water meegevoerd. a: Stenen in een komvormige holte (kolkgat) worden door het water rondgedraaid en afgerond. b: Meegevoerde stenen botsen steeds tegen andere stenen en schuren af door zand en klei. Hierdoor worden stenen afgerond en gepolijst.
Slikken en zandplatenDe slikken en zandplaten vormen verreweg het grootste deel van het natuurgebied Balgzand. Twee belangrijke stukken hiervan zijn de Slikhoek en Het Kuitje.
Slikhoek
De slikhoek is gelegen tussen de dijkpalen 11,3 en 14,8. Dit deel van het wad ligt tussen de plaats waar de Balgzanddijk eindigt en de Amsteldiepdijk begint en loopt door tot het voormalige eiland Wieringen. Vanaf het vogelkijkpunt Balgzand is het goed te overzien. Het wordt niet alleen gebruikt als foerageergebied, maar is ook als hoogwater-vluchtplaats van het grootste belang voor de vogels van het Balgzand- en Breehorngebied.
Het Kuitje
Het Kuitje ligt tussen de Balgzanddijk en het Marineterrein (de Nieuwe Haven) en is vrij toegankelijk. Vanaf het Kuitje is er een mooi zicht op de daarbij gelegen zandplaat. Deze zandplaat is een soort voorverzamelplaats voor vogels die op het Kooihoekschor pleisteren. De plaat ligt ongeveer 0,40 meter boven NAP.
Als er onder invloed van de wind weinig water het gebied binnenkomt blijft deze zandplaat droog en is daardoor als foerageergebied ter beschikking van de overtijende vogels. Bij hogere waterstanden trekken de vogels vanaf deze plaat naar het Kooihoekschor. Omgekeerd volgen de vogels deze route met het afgaande water, omdat het dan één van de eerste platen is die boven water komt. Vooral in of vlak na een stormperiode is deze plaat van groot belang voor de vogels, omdat het dan vaak één van de weinige mogelijkheden aan de vogels biedt om te foerageren.
SlingeraarsSlingeraars bewegen zich hoog in de bomen voort. Tijdens het slingeren grijpen zij van tak naar tak. Met hun lange armen kunnen ze grote afstanden overbruggen en zich snel voortbewegen. Sommige slingeraars grijpen zich ook vast met hun staart.
Basisvorm van een slingeraar
Skelet van de Gibbon
Slingeraars hebben lange armen met grijphanden. De romp is kort, zodat het lichaamsgewicht tijdens het slingeren zoveel mogelijk in een rechte lijn met de armen ligt. Dit vermindert de inspanning om het lichaam te verplaatsen.
skelet van de gibbon
skelet van de orang oetan
Sloane`s addervisDeze langgerekte blauwzwarte diepzeevis heeft in vergelijking met zijn lichaam een erg grote bek met lange dunnen tanden. De grootste tanden hebben kleine weerhaakjes en passen steken naar buiten als hij zijn bek gesloten heeft.
Langs de zijkant en rond de bek zitten lichtgevende vlekjes. De voorste straal van de rugvin is sterk verlengd en hangt in een boog naar voren. Hij dient als aas om prooi te lokken.
De addervissen zijn de enige grootbekken met schubben op hun lichaam.
Wetensch. naam: Chauliodus sloani
Engelse naam: Sloane`s viperfish
Verspreiding: gematigde en tropische zeeën: diepzee
Voedsel: vis
Lengte: tot 35 cm
Gewicht: tot 30 gram
Status: algemeen
SlobeendSlobeenden komen het gehele jaar voor in het kustgebied. De soort broedt bij duinmeren, maar landinwaarts ook op vochtige graslanden met sloten of plassen. In het najaar trekken deze vogels naar Zuid-Europa en Noord-Afrika. De broedvogels van Noord-Europa overwinteren in West-Europa.
Namen: Ned: Slobeend Eng: Northern Shoveler Fra: Canard souchetDui: Löffelente Dan: Skeand Nor: Skjeand Fries: Slob Ital: Mestolone Lat: Anas clypeata