F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


Dat haalje de koekoek
Spreekwoorden: (1914) Dat haalje (mochtje, dankje) de koekoek,
d.i. dat wil ik waarachtig wel gelooven, dat zal wel waar zijn!; eig. zeker! als het niet waar is, dan moge de koekoek (= de duivel) je halen. De koekoek is oorspronkelijk de aan Donar gewijde vogel, later onder invloed van het Christendom aan den duivel gewijd of de duivel zelf. Reeds in de 17<sup>de<-sup> eeuw was koekoek de naam voo...

Dat heb ik nog nooit op de viool horen spelen
Spreekwoorden: (1914) Dat heb ik nog nooit op de viool hooren spelen,
d.w.z. zoo iets geks of zonderlings heb ik nog nooit gehoord of gezien; dat vind ik al zeer ongerijmd. Vgl. Harreb. I, 193: Wie heeft het ooit op de viool (of fluit) hooren spelen?; Het Volk, 11 Juni 1914, p. 1 k. 4: Onverwacht had hij hen op 't lijf gegooid, niets meer of minder dan de strafrechtelijke sanktie van het kollektieve kontrakt. Dat ha...

Dat het een aard heeft
Spreekwoorden: (1914) Dat het een aard heeft.
‘Eene gemeenzame uitdrukking (in de 17<sup>de<-sup> eeuw o.a. voorkomend Brederoo II, 216; Com. Vet. bl. 61) die, naar gelang der omstandigheden, de waarde heeft van een der versterkende bijwoorden zeer, sterk, hard, duchtig, terdege, enz., en waarin aard dus, evenals in de zegswijze naar den aard, in de beteekenis van goede, ste...

Dat is andere thee!
Spreekwoorden: (1914) Dat is andere thee!
d.w.z. dat is heel wat anders! Vgl. P.K. 98: t' Is tegenwoordig 'n heel andere thee dan vroeger; Amst. 23: Dat 's andere thee hier op 't salon, hè? Krat. 201; Slop, 228: Dat is betere thee; Het Volk, 30 April 1913, 4<sup>de<-sup> bl.: Dat is nog eens andere thee dan die middeleeuwsche koffie van het versmaden van interest voor g...

Dat is een heet ijzer om aan te vatten
Spreekwoorden: (1914) Dat is een heet ijzer om aan te vatten,
d.w.z. dat is eene moeilijke zaak om te beginnen. Zoo staat de uitdr. o.a. bij Tuinman I, 40 en in Van Effen's Spect. VIII, 15; doch bij anderen, o.a. Harrebomée I, 278 leest men in de plaats van ijzer handijzer, met de toelichting, dat de spreekwijze is ontleend aan de vuurproeven der middeleeuwen, waarbij den van tooverij beschuldigde een...

Dat is een kolfje naar zijn hand
Spreekwoorden: (1914) Dat is een kolfje naar zijn hand,
d.w.z. dat bevalt hem best, dat is iets naar zijn zin; dat doet hij graag, dat is 'en kaantje nê zen hand, zooals men in de Zaanstreek zegt: ontleend aan het vroeger algemeen voorkomende kolfspel1). Volgens het Ndl. Wdb. III, 1823 moet men onder kolfje verstaan een kolfslag dien men gemakkelijk maken kan, of van welken men persoonlijk recht ...

Dat is een nagel aan mijn doodkist
Spreekwoorden: (1914) Dat (of Hij) is een nagel aan mijn doodkist
d.w.z. die zaak of hij veroorzaakt mij zooveel smart, dat mijn dood er door wordt verhaast, draagt er toe bij dat ik eerder zal sterven. Vgl. Sart. III, 3, 12, waar naar aanleiding van het lat. occisionis ala wordt opgemerkt: mihi quidem non alienum, imo ipsissimum esse videtur, quod nostrates ferunt, het is een nagel van u doodt kist, quoties ali...

Dat is geen kafje om zonder handschoenen aan te pakken
Spreekwoorden: (1914) Dat is geen kaf(je) om zonder handschoenen aan te pakken (of aan te tasten)
d.w.z. dat is een bijdehandje; eene vrouw, die niet op haar mondje gevallen is, die zich goed weet te verweren, van zich af kan bijten; ook wel van mannen gezegd. Op het einde der middeleeuwen was deze zegswijze bekend blijkens Despars, 2, 478: (De Engelschen) die doen ter tijt gheen catten en waren om zonder hantschoen te vanghene. In de 17<su...

Dat is geen peulschilletje
Spreekwoorden: (1914) Dat is geen peulschilletje,
d.w.z. is geene kleinigheid, niet gemakkelijk; vgl. Boekenogen, 1348: Dat is gien peuleschiltje, 't is geen kleinigheid; Schoolblad, XLIII,

Dat is geen smaldoek
Spreekwoorden: (1914) Dat is geen smaldoek,
d.w.z. dat is niet gering, geen kleinigheid, vrij duur. In de 17<sup>de<-sup> eeuw bij Winschooten, 264: Smaldoek, doek, of linden, dat smalder is, als ander doek: en hier van het spreekwoord (dog oneigendlijk genoomen) als men wil seggen, dat iets uit geen bekrompe beurs gedaan is: ten is geen smaldoek, wat je meend!; Doeden, 56: Waar...

Dat is hem met de paplepel ingegeven
Spreekwoorden: (1914) Dat is hem met de pap(lepel) ingegeven,
d.w.z. dat heeft men hem van zijn prilste jeugd af ingeprent; dat heeft hij met de moedermelk ingezogen (zie n<sup>o<-sup>. 1526) of uit zijn moeders borsten gezogen; vgl. mnl. met iet gewiecht sijn. Zie Van Effen, Spect. VII, 213: De Theologie schynt hem dadelyk als met de pap ingegeeven; Sewel 630: Het is hem met de pap ingegeeven, h...

Dat is het eiereten niet
Spreekwoorden: (1914) Dat is het eiereten niet,
d.w.z. dat is de ware reden niet; ook: dat is de zaak niet, waar het in de eerste plaats op aan komt. Men antwoordt dit als iemand de ware reden eener handeling verzwijgt en iets anders voorwendt. De uitdrukking komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw dikwijls voor (vgl. o.a. Van Moerk. 67; Ndl. Wdb. III, 3976) en staat ook bij Spaan, 13; O. K...

Dat is koren op zijn molen
Spreekwoorden: (1914) Dat is koren op zijn molen,
d.w.z. dat komt hem te pas, dat dient hem, dat bevalt hem, evenals den molenaar het koren dat hij krijgt te malen. Eerst bij Sewel, 496 trof ik deze zegswijze aan: Dat is koorn op zyn molen, that is profit for him; Harreb. I, 439. Ook kende men: dat is water op zijn molen (zie Winschooten, 157; Halma, 357 en vgl. hd. das ist Wasser auf seine M&uum...

Dat is lood om oud ijzer
Spreekwoorden: (1914) Dat is (oud) lood om oud ijzer,
d.w.z. dat is volmaakt hetzelfde; die ruil levert geen voor- of nadeel op; eig. de eene waar wordt verruild tegen de andere van ongeveer dezelfde waarde.2) Zie Sart. II, 10, 79: loot aen oudt yser; sulcke groet, sulck antwoort, die het opvat in den zin van: met gelijke munt betalen, op dezelfde wijze behandelen, zooals ook blijkt uit III, 5, 97: L...

Dat is maar farie
Spreekwoorden: (1914) Dat is maar larie(farie),
d.w.z. dat is maar zot geklap, gekheid, apekool. De oorsprong van dit woord larie kan men zoeken ‘in den kerkzang: la re, de aanduiding van den eersten kerktoon of Dorischen modus (dominante la, finale re) en fa re van den tweeden kerktoon of hypodorischen modus (dominante fa, finale, re). Dat is larie of lariefarie zal dan oorspronkelijk we...

Dat is maar larie
Spreekwoorden: (1914) Dat is maar larie(farie),
d.w.z. dat is maar zot geklap, gekheid, apekool. De oorsprong van dit woord larie kan men zoeken ‘in den kerkzang: la re, de aanduiding van den eersten kerktoon of Dorischen modus (dominante la, finale re) en fa re van den tweeden kerktoon of hypodorischen modus (dominante fa, finale, re). Dat is larie of lariefarie zal dan oorspronkelijk we...

Dat is niet kouser
Spreekwoorden: (1914) Dat is niet kouscher,
d.i. dat is niet zuiver, niet in den haak1). Dit kouscher, hd. koscher, kauscher naast sich koschern, sich reinigen, sich waschen; fig. sich verdächtiger Sachen oder der Diebesinstrumente entledigen (Kluge, Rotw. 380; 402), fr. kacher, eng. kosher, is het Joodsche kâsjeer, kosjeer, kosjer, dat passend, geschikt, geoorloofd, rein beteeke...

Dat is nogal wiedes
Spreekwoorden: (1914) Dat is (nogal) wiedes,
d.w.z. dat is nog al glad (zie Prikk. V, 16), dat spreekt vanzelf; vgl. Köster Henke, 74: wiedes, begrijpelijk; dat was nogal wiedes, dat spreekt; Boekenogen, 1215: wiedes, daarnaast wudes, in de uitdr. dat is nogal wiedes (wudes), dat spreekt vanzelf; te Krommenie wiebes; te Wormerveer: dat is nogal riemes; kol. 1368: hij is wiedes en nog w...

Dat is oud lood om oud ijzer
Spreekwoorden: (1914) Dat is (oud) lood om oud ijzer,
d.w.z. dat is volmaakt hetzelfde; die ruil levert geen voor- of nadeel op; eig. de eene waar wordt verruild tegen de andere van ongeveer dezelfde waarde.2) Zie Sart. II, 10, 79: loot aen oudt yser; sulcke groet, sulck antwoort, die het opvat in den zin van: met gelijke munt betalen, op dezelfde wijze behandelen, zooals ook blijkt uit III, 5, 97: L...

Dat is wiedes
Spreekwoorden: (1914) Dat is (nogal) wiedes,
d.w.z. dat is nog al glad (zie Prikk. V, 16), dat spreekt vanzelf; vgl. Köster Henke, 74: wiedes, begrijpelijk; dat was nogal wiedes, dat spreekt; Boekenogen, 1215: wiedes, daarnaast wudes, in de uitdr. dat is nogal wiedes (wudes), dat spreekt vanzelf; te Krommenie wiebes; te Wormerveer: dat is nogal riemes; kol. 1368: hij is wiedes en nog w...

Dat kan de bruin niet trekken
Spreekwoorden: (1914) Dat kan de bruine (of bruin) niet trekken
d.i. dat kan ik niet betalen, dat is me te duur. Onder de bruine moet worden verstaan het bruine paard1). Vgl. Harreb. I, 101 a: Dat kan de bruin niet trekken; dat kan graauw niet trekken, daar moet een bruin wezen; Bergsma, 172: Dat kan de broen neet trekken, dat kunnen we niet betalen: fri.: dat kin de brune net lûke (dêr moat de swa...

Dat kan de bruine niet trekken
Spreekwoorden: (1914) Dat kan de bruine (of bruin) niet trekken
d.i. dat kan ik niet betalen, dat is me te duur. Onder de bruine moet worden verstaan het bruine paard1). Vgl. Harreb. I, 101 a: Dat kan de bruin niet trekken; dat kan graauw niet trekken, daar moet een bruin wezen; Bergsma, 172: Dat kan de broen neet trekken, dat kunnen we niet betalen: fri.: dat kin de brune net lûke (dêr moat de swa...

Dat kan niet door de beugel
Spreekwoorden: (1914) Dat kan niet door den beugel,
d.w.z. dat kan er niet door, dat kan niet geduld worden, dat is niet naar behooren. Onder den beugel moet men verstaan den ring, waardoor in sommige steden de honden gehaald werden; konden ze er niet door, dan mocht men zulk een hond niet houden. Zie Taal en Letteren I, 62; Ndl. Wdb. II, 2267; XIII, 496; Westfri. Stadr. II, 211: Soo en moeter niem...

Dat komt uit zijn koker
Spreekwoorden: (1914) Dat komt uit zijn koker,
d.w.z. dat heeft hij gedaan, daar is hij de bewerker van. ‘De gelijkenis is ontleent van de pijlkokers der ouden, waar uit schichten getrokken en geschoten wierden’ (Tuinman I, 348). Vgl. Servilius, 216: die pyl is wt dynen pylkoeker niet gecomen; Symon Andriessoon, Duytsche Adagia ofte Spreecwoorden, p. 90: die pijlen comen wt uwen co...

Dat liegt er niet om
Spreekwoorden: (1914) Dat liegt er niet om,
d.w.z. eig. dat bedriegt niet, dat valt lang niet tegen; dat is goed, lang niet mis, eene zegswijze die wij in de 17<sup>de<-sup> eeuw aantreffen bij Brederoo I, 390: Een goe toog, moer, liechter niet om, als ic 's margens so wat peusel; Hontghe1), 27: Dat is 't kwaadste niet, dat en lichter niet om, by mijn keel; Tuinman I, 340: Dat l...

Dat mag Joost weten
Spreekwoorden: (1914) Dat mag Joost weten,
d.w.z. dat mag de drommel, de duivel weten; joost haalje, de duivel haalje. Volgens Veth, Uit Oost en West, 202 vlgg. is Joost de verdietsching van het Chineesche Tshoe-tszé, Japansch Dsoe-si, ook Djoe-si gespeld, eigenlijk een kistje waarin een houten beeldje van Boeddha geplaatst is, vervolgens een voorwerp van vereering; inzonderheid de ...

Dat mochtje de koekoek
Spreekwoorden: (1914) Dat haalje (mochtje, dankje) de koekoek,
d.i. dat wil ik waarachtig wel gelooven, dat zal wel waar zijn!; eig. zeker! als het niet waar is, dan moge de koekoek (= de duivel) je halen. De koekoek is oorspronkelijk de aan Donar gewijde vogel, later onder invloed van het Christendom aan den duivel gewijd of de duivel zelf. Reeds in de 17<sup>de<-sup> eeuw was koekoek de naam voo...

Dat raakt mijn koude kleren
Spreekwoorden: (1914) Dat raakt mijn koude kleeren (niet),
d.w.z. daar trek ik mij in het geheel niets van aan; dat laat mij koud; dial. ook dat komt niet aan mijn japonnaise; fri. dat komt my net oan 'e kâlde klean; hd. das kommt mir nicht an die kalten Kleider; nd. dat kummt mi nich an mîn kolle Klêr (Eckart, 269). Eig. dat raakt mijn buitenste kleeren (niet), dus in 't geheel niet mij...

Dat raakt mijn koude kleren niet
Spreekwoorden: (1914) Dat raakt mijn koude kleeren (niet),
d.w.z. daar trek ik mij in het geheel niets van aan; dat laat mij koud; dial. ook dat komt niet aan mijn japonnaise; fri. dat komt my net oan 'e kâlde klean; hd. das kommt mir nicht an die kalten Kleider; nd. dat kummt mi nich an mîn kolle Klêr (Eckart, 269). Eig. dat raakt mijn buitenste kleeren (niet), dus in 't geheel niet mij...

Dat slaat als een tang op een varken
Spreekwoorden: (1914) Dat slaat als een tang op een varken,
d.w.z. dat slaat in het geheel niet op elkander, dat sluit niet, heeft geen betrekking op elkander. De zegswijze moest eig. luiden: dat sluit of past als een tang op een varken2), zooals o.a. staat bij Marnix, Byenc. 60 r: Maer sy sullen wel een lange Neuse krijgen, als sy sien sullen, dat de gantsche Schrift, met de uytlegginghe der H. Vaderen, o...

Dat sluit als een bus
Spreekwoorden: (1914) Dat sluit als eene bus,
d.w.z. dat sluit zeer goed; van eene rekening, eene redeneering enz. gezegd. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Marnix, Byenc. 4: Petrus Waldo richtede eene nieuwe leere aen, die effen op der Hugenose leere so wel sloot als een Busse. Zie verder Winschooten, 35 en 39: Het sluit als een Bus; dat is, het sluit soo digt als een Pot; Oudaen, H...

Dat sluit als een haspel in een zak
Spreekwoorden: (1914) Dat sluit als een haspel in een zak,
d.w.z. dat raakt kant noch wal; dat sluit als een tang op een varken of zooals Tuinman I, 342 citeert: dat vlijt zich als een zak met haspels; en bl. 85: dat past als een haspel op een moespot; Halma, 208: Dat sluit als haspelen in eenen zak, dat sluit gantsch niet; Sewel, 319; vgl. fri.: de hispel past net op 'e brijpot, ongelijke zaken of person...

Dat treft op een gansje
Spreekwoorden: (1914) Dat valt (treft, loopt) op een gansje,
dat is een gelukje, een meevallertje; ontleend aan het ganzenbord; eig. ‘door een gelukkigen worp met de dobbelsteenen het nummer van zulk een vakje treffen, waarop eene gans staat, waardoor dan het getal ogen, dat men geworpen heeft, dubbel telt en men aldus dichter bij den pot komt te staan’; Ndl. Wdb. IV, 247; De Amsterdammer, 15 J...

Dat valt loopt op een gansje
Spreekwoorden: (1914) Dat valt (treft, loopt) op een gansje,
dat is een gelukje, een meevallertje; ontleend aan het ganzenbord; eig. ‘door een gelukkigen worp met de dobbelsteenen het nummer van zulk een vakje treffen, waarop eene gans staat, waardoor dan het getal ogen, dat men geworpen heeft, dubbel telt en men aldus dichter bij den pot komt te staan’; Ndl. Wdb. IV, 247; De Amsterdammer, 15 J...

Dat valt op een gansje
Spreekwoorden: (1914) Dat valt (treft, loopt) op een gansje,
dat is een gelukje, een meevallertje; ontleend aan het ganzenbord; eig. ‘door een gelukkigen worp met de dobbelsteenen het nummer van zulk een vakje treffen, waarop eene gans staat, waardoor dan het getal ogen, dat men geworpen heeft, dubbel telt en men aldus dichter bij den pot komt te staan’; Ndl. Wdb. IV, 247; De Amsterdammer, 15 J...

Dat zal hem bitter opbreken
Spreekwoorden: (1914) Dat zal hem zuur (of bitter) opbreken
d.w.z. daar zal hij onaangename gevolgen van ondervinden; daar zal hij voor moeten boeten; eig. gezegd van spijzen, die uit de maag weer in de keel opstijgen en dan een zuren, onaangenamen smaak hebben; hem dus slecht bekomen2). Zie Sartorius I, 5, 50: t Sal u in 't oogh

Dat zal hem geen windeieren leggen
Spreekwoorden: (1914) Dat zal hem geen windeieren leggen,
d.w.z. dat zal hem van groot voordeel zijn, daarbij zal hij veel verdienen. Onder windeieren verstaat men eieren zonder schaal, alleen met een vlies. Met wind (ventus) heeft dit woord niets te maken; het eerste deel der samenstelling is oostfri. winde, windsel1). Vgl. Sart. III, 7, 99: Subventanea parit, het sal een wind-ey vallen, de vana ac friv...

Dat zal hem zuur opbreken
Spreekwoorden: (1914) Dat zal hem zuur (of bitter) opbreken
d.w.z. daar zal hij onaangename gevolgen van ondervinden; daar zal hij voor moeten boeten; eig. gezegd van spijzen, die uit de maag weer in de keel opstijgen en dan een zuren, onaangenamen smaak hebben; hem dus slecht bekomen2). Zie Sartorius I, 5, 50: t Sal u in 't oogh

Dat zet geen aarde aan de dijk
Spreekwoorden: (1914) Dat brengt (of zet) geen zoden (of aarde) aan den dijk
d.w.z. dat helpt, baat niet; dat brengt geen turf aan den wal (Harreb. II, 434 b); eig. dat brengt geen zoden om den dijk te stutten, die op het punt staat van door te breken (Gijsbr. v. Aemstel, 1288). In de middeleeuwen beteekende soden setten tegen de glooiïng van den dijk aanbrengen; zoden brengen om den dijk te stutten, die op 't punt st...

Dat zet geen zoden aan de dijk
Spreekwoorden: (1914) Dat brengt (of zet) geen zoden (of aarde) aan den dijk
d.w.z. dat helpt, baat niet; dat brengt geen turf aan den wal (Harreb. II, 434 b); eig. dat brengt geen zoden om den dijk te stutten, die op het punt staat van door te breken (Gijsbr. v. Aemstel, 1288). In de middeleeuwen beteekende soden setten tegen de glooiïng van den dijk aanbrengen; zoden brengen om den dijk te stutten, die op 't punt st...

Dat zijn ze die Wilhelmus blazen
Spreekwoorden: (1914) Dat zijn ze, die Wilhelmus blazen,
d.w.z. dat zijn ze, die wij verwachten; dat zijn onze mannen, die moeten wij hebben. Eene zegswijze dateerende uit de 17<sup>de<-sup> eeuw, of vroeger, uit den oorlog met Spanje, toen zij ‘die Wilhelmus bliezen’ onze vrienden, onze helpers waren. Oorspr. luidde ze: ‘dat zijn ze niet, die Wilhelmus blazen’, zooal...

Dat zit nog
Spreekwoorden: (1914) Dat zit nog!
d.w.z. dat is nog zoo zeker niet; zoo ver zijn we nog niet; eig. daar is nog geen beweging in, dat is nog niet aan den gang (vgl. 17<sup>de<-sup> eeuw die pankoek glijdt of schuift, die zaak gaat goed); vgl. Kippev. I, 300:

datje
Spreekwoorden: (1914) Ditje en datje.
In de uitdr. hij heeft altijd een ditje (of) een datje, d.w.z. altijd heeft hij de eene of andere aanmerking, nu eens dit en dan weer dat. In de middeleeuwen kwam een dat in den zin van eene aanmerking voor (Mnl. Wdb. II, 79); ook in de Prov. Seriosa, 33: Niemant en is sonder dat; bij Hooft, Brieven, 368 lezen wij: Hoe gaa ik het aan? luchtgediert...

De aap in de mouw houden
Spreekwoorden: (1914) Den aap in de mouw hebben
d.w.z. zijne streken, zijne slinksche oogmerken verbergen. Volgens het Ndl. Wdb. I, 527 en Archief IV, 49 is deze zegswijze afgeleid van de kabaaien met wijde mouwen, waarin de aapjes zich bij hun grappenmaken verscholen en waaruit zij wel eens onverwachts te voorschijn sprongen om te krabben of ander kwaad te doen. Waarschijnlijker is het, dat wi...

De appel valt niet ver van de boom
Spreekwoorden: (1914) De appel valt niet ver van den stam
d.w.z. kinderen aarden gemeenlijk naar hunne ouders; mlat. arbor sit qualis, fas est cognoscere malis; ex radice mala nascuntur pessima mala; ex ovis pravis non bona venit avis. Bij Goedthals, 77 vindt men deze gedachte uitgedrukt door: Alle vruchten smaken naer huerliederen boom, de noble estoc naist riche plantage. Den wijn smaeckt geerne zijns ...

De bom is gebarsten
Spreekwoorden: (1914) De bom is gesprongen (gebarsten),
d.w.z. het geheim is uitgekomen. Bij uitbreiding ook met betrekking tot voorvallen die, lang verwacht, eene beslissende wending veroorzaken; hd. die Bombe ist geplatzt; fr. la bombe a crevé; le secret éclata. In het Ndl. Wdb. III, 332 en 325 wordt bom verklaard als spon; het geheim wordt dan vergeleken met een geestrijk vocht, dat do...

De bons hebben
Spreekwoorden: (1914) Den bons geven (krijgen, hebben),
d.w.z. afdanken, afwijzen, zijn afscheid geven; inzonderheid van meisjes, die hare vrijers afzeggen; iemand zijn kwartier geven (Jord. 330). Vgl. Sewel, 131: de bons krygen (afgewezen worden), to suffer a rebuke, a denial; den bons krygen, to be casheered. Ook in de literatuur is de spreekwijze het eerst in de 18<sup>de<-sup> eeuw (bij...

De bons krijgen
Spreekwoorden: (1914) Den bons geven (krijgen, hebben),
d.w.z. afdanken, afwijzen, zijn afscheid geven; inzonderheid van meisjes, die hare vrijers afzeggen; iemand zijn kwartier geven (Jord. 330). Vgl. Sewel, 131: de bons krygen (afgewezen worden), to suffer a rebuke, a denial; den bons krygen, to be casheered. Ook in de literatuur is de spreekwijze het eerst in de 18<sup>de<-sup> eeuw (bij...

de broek opbinden
Spreekwoorden: (1914) Iemand de broek opbinden,
d.w.z. iemand berispen, tot zijn plicht brengen; vroeger syn. iemand de broek of de boksen opnestelen of opveteren2), door Halma vertaald met: repasser quelqu'un comme il faut, lui donner bien sur les oreilles; in Gron. iemand de boksen opbinden (Molema, 48 a; Bergsma, 14; Dr. Bl. III, 45); in Drente: een 'n nei buis anmeten, iemand gevoelig straf...

De brui geven van iets
Spreekwoorden: (1914) Den brui hebben (of geven) van iets
d.w.z. genoeg hebben van iets, er niets meer van willen weten, er een afkeer van hebben; syn. was den bras, den duivel, den hooi, den lieven tijd, den draai, den hippel, den dril, den bru(t)s van iets hebben. Niet onwaarschijnlijk is het, dat we in brui den stam moeten zien van het wkw. bruien in den zin van kwellen, zoodat het eig. ‘kwellin...

De brutalen hebben de halve wereld
Spreekwoorden: (1914) De brutalen hebben (of een brutaal mensch heeft) het derde deel van de (of de halve) wereld.
Deze meening wordt in de 16<sup>de<-sup> eeuw uitgedrukt door d'Onschamelen hebben de twee derdendeelen van de Werelt (Coornhert, Maeghdekens Schole, fol. 395 r); Campen 114: Die onschamelen hebben t'dordendeel van der werelt (evenzoo Spreuken, 55); Sart. III, 2, 41: De onbeschaemde hebben het derdendeel des werelts; III, 9, 8: Stoute ...

de damp aandoen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de damp(en) aandoen (of injagen)
of iemand dampen wil zeggen iemand het land opjagen, iemand pesten, kankeren. Dat heeft hem de dampen aangedaan, dat heeft hem den nek gebroken, den genadeslag gegeven. Vgl. het volksliedje:

de das omdoen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de das omdoen,
d.w.z. in eigenlijken zin: iemand den arm om den hals slaan en dezen toeknijpen, een uitdrukking ontleend aan het worstelen; fig. iemand of iets den nekslag geven, den dood aandoen, zijn bestaan vernietigen of

De derde streng maakt de kabel
Spreekwoorden: (1914) De derde streng houdt (of maakt) den kabel
d.w.z. alle goede dingen bestaan in drieën, gelijk een kabel gevormd wordt door drie ineengedraaide touwen; de derde man brengt de praat aan1). In de 17<sup>de<-sup> eeuw is de uitdr. zeer gewoon; zie o.a. Sart. II, 9, 82: de derde strengh maeckt de kabel; Cats I, 458; Smetius, 153: de derde strengh sal de cabel moeten maken; alle...

De deuren openzetten voor iets
Spreekwoorden: (1914) De deur(en) openzetten voor iets,
d.w.z. gelegenheid geven om binnen te komen; vooral gezegd van misbruiken en verkeerde gewoonten, aanleiding geven tot, het binnendringen gemakkelijk maken; lat. fenestram patefacere ad aliquid; fibulam

de duimschroeven aanzetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand de duimschroeven aanzetten,
d.w.z. ‘hem deerlijk in het nauw brengen met lastige en dringende vragen’. De spreekwijze is ontleend aan de pijnbank, waarop iemand door middel van een schroef (mnl. duumiser3)), waartusschen zijne duimen gezet werden, en die men aandraaide, gedwongen werd zijne misdaad te bekennen. Vgl. de synonieme uitdr. iemand een klem (of een kni...

De gebraden haan spelen
Spreekwoorden: (1914) Den gebraden haan uithangen (of - spelen)
d.w.z. grof geld verteren, brassen. In de 17<sup>de<-sup> eeuw leest men bij Winschooten, 180: deese lui speelen lustig den gebraaden haan, d.i. gaan prachtig, overdadig gekleed. Ook in den zin van bluffen, geuren was de zegswijze eertijds bekend; zie Gew. Weuw. II, 7; Spaan 34; Sewel, 307; Van Effen, Spect. VII, 230; Halma, 200: De ge...

de gek aansteken
Spreekwoorden: (1914) Iemand den gek aansteken,
d.w.z. den spot drijven met iemand, iemand voor den gek houden, eene in het Noorden en Oosten van ons land zeer bekende zegswijze; fri. immen de gek oanstekke, naast gekoanstekken, gekoanstekkerij, bespotting. Het znw. gek zal hier oorspr. moeten beteekenen het uitstekende stuk van het boveneind eener houten pomp, waarop de stok of hefboom steunt,...

De gek hebben met iemand
Spreekwoorden: (1914) Den gek houden (of hebben) met iemand (of iets)
d.w.z. den spot drijven met iemand of iets (zie o.a. V.d. Water, 77); fri.: de gek mei immen ha; gron. de guchel met iets drijven (Molema 139 a);

De gek scheren met iets
Spreekwoorden: (1914) Den gek scheren met iemand (of iets)
d.w.z. den spot met iemand of iets drijven. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bet. den gek scheren, zich als een gek aanstellen, zooals blijkt uit Kiliaen, die scheeren den sot vertaalt door agere morionem, fingere stultitiam, simulare stultitiam; daarnaast scheeren den edelman, agere nobilem, gerere se instar nobilis; Plantijn: de geck maken...

De gek steken met iets
Spreekwoorden: (1914) Den gek steken met iemand (of iets).
Volgens het Ndl. Wdb. IV, 938 wil deze uitdrukking, die ook in het hd. voorkomt (den gecken stechen) eigenlijk zeggen: den gek tot voorwerp van zijn spot maken, door te doen alsof men hem stak, met een puntig werktuig trof. Boertende zegswijze, waaraan de voorstelling ten grondslag lag, dat men den gek, de dwaasheid, die in iemands hoofd zetelde, ...

De gewoonte wordt een tweede natuur
Spreekwoorden: (1914) De gewoonte is (of wordt) een tweede natuur
d.w.z. men kan aan iets zoo gewoon raken, dat men het doet, alsof het altijd in onze natuur had gelegen, alsof het ons altijd eigen geweest ware. Deze gedachte dateert uit de oudheid. Ze komt voor bij Aristoteles, Rhetorica, I, 11; Cicero, de Finib. V, 25, 74: Voluptarii..... dicunt consuetudine quasi alteram quamdam naturam effici; Augustinus, de...

de hand boven het hoofd houden
Spreekwoorden: (1914) Iemand de hand boven het hoofd houden,
d.w.z. iemand beschermen, met de hand boven zijn hoofd, als 't ware om de slagen af te weren, die daarop zouden neerkomen. Vgl. Pers, 672 b; Sewel, 313: De hand boven 't hoofd houden, to protect, countenance, patronize; en Ndl. Wdb. V, 1767. In het Friesch: immen de hân boppe de holle hâlde.

De hand in eigen boezem steken
Spreekwoorden: (1914) De hand in den (of in eigen) boezem steken
ook wel in eigen boezem tasten, d.i. ‘zijn geweten of gemoed onderzoeken, zichzelf beproeven en eigen schuld erkennen, in tegenstelling met het beschuldigen van anderen’. Waarschijnlijk niet rechtstreeks ontleend

De handen uit de mouwen steken
Spreekwoorden: (1914) De handen uit de mouw(en) steken,
d.w.z. het werk flink aanpakken, het tegengestelde van met de handen in de mouw staan (zie Sart. II, 1, 95; III, 1, 8: Met de handen in de mouw gaen, manum habere sub pallio; in eos, qui otio languent). Zie Com. Vet. 11: Haar meeste heerschap of gesegh was dat zy zelfs aldereerst de handen uyt de mou staecken daer wat te doen was; Moortje, vs. 258...

de handschoen toewerpen
Spreekwoorden: (1914) Iemand den handschoen toewerpen,
d.w.z. iemand uitdagen. De uitdr. dagteekent uit de middeleeuwen, toen de eene ridder den anderen den handschoen voor de voeten wierp ten teeken dat men hem tot den strijd uitdaagde; raapte de uitgedaagde dien op, dan gaf hij hiermede te kennen, dat hij de uitdaging aannam en dus genegen was tot den strijd. Vandaar onze uitdr. den handschoen opnem...

De haren staan mij te berge
Spreekwoorden: (1914) De haren rijzen (of staan) mij te berge
d.w.z. ten gevolge van schrik, ontzetting en afgrijzen krijg ik een gevoel alsof mijne haren zich oprichten; lat. comae horrent; mihi pili inhorruerunt. Ook in middeleeuwen dat mi alle mine haer upwaert stonden van groten vare (Reyn. I, 2304); al mijn hair staet mi te storme van aen te sien (Reyn. II, 6662). Vgl. ook Job. 4, 15: Een Geest: hy dede...

De hoogte krijgen
Spreekwoorden: (1914) De hoogte krijgen (of hebben)
d.w.z. dronken worden of zijn, de pruif, de last hebben (Köster Henke, 56; 38); eene sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw gebruikelijke uitdrukking naast de hoogte van zijn gedachten krijgen (d.i. niet verder kunnen denken1). Zie

De jongste schepen wijst het vonnis
Spreekwoorden: (1914) De jongste schepen velt (of wijst) het vonnis.
Men bezigt dit spreekwoord ‘als jonge lieden of kinderen iets beter willen weten dan de ouden en hunne stem met gezag doen gelden’, dus, als zij het hoogste woord voeren. Het spreekwoord is vermoedelijk ontleend aan de gewoonte om den jongsten schepen het eerst zijne stem te doen uitbrengen, zooals voor alle rechterlijke collegiën...

De kat uit de boom zien
Spreekwoorden: (1914) De kat uit den boom kijken (of zien)
d.w.z. een afwachtende houding aannemen om te zien, hoe de gang van zaken zal zijn, alvorens men zich daarin mengt; fri. de kat ut 'e beam sjen en it scil my ris binije ho 't dy kat ut 'e beam fâlle scil (hoe dat zaakje zal afloopen); eng. to see (or watch) which way the cat jumps, hoe de zaak afloopt. De uitdrukking is sedert de 17<sup&g...

de keel uithangen
Spreekwoorden: (1914) Het (hij, zij) hangt me de keel (of den hals) uit
d.w.z. ik heb er meer dan genoeg van; gezegd van iets, dat begint te vervelen, te walgen; zie o.a. Harreb. I, 390; P.K. 111; Kmz. 188; Falkl. 4, 122; Nest, 85; 103; Nkr. III, 3 Oct. p. 4; V, 6 Mei p. 4;

De kerk in het midden van het dorp houden
Spreekwoorden: (1914) De kerk in 't midden (van het dorp) laten (of houden)
d.w.z. de zaak laten waar ze behoort, haar niet overdrijven, het niet al te dol aanleggen; ook een geschil zoo bijleggen, dat beide partijen tevreden zijn. Vgl. Harreb. I, 150: Laat de kerk in 't midden van het dorp staan; Het Volk, 1 Febr. 1913, bl. 2 p. 7: Wat meer voorzichtigheid in het voorspellen ten opzichte van de thuiswedstrijden is daarom...

De klop staat er op
Spreekwoorden: (1914) De klop is (of staat) er op
d.w.z. zij is acht en twintig jaar, waarvoor ook gezegd wordt de dut is er op (Draaijer, 9; V. Schothorst, 122) of zij is gedut; zij komt op de klompenmarkt zitten (Harreb. I, 417). Vroeger, tot op het midden der 19<sup>de<-sup> eeuw (1846), bestond een zilveren munt, ter waarde van ƒ1.40, een achtentwintiger of goudgulden, zilveren f...

De klus kwijt raken
Spreekwoorden: (1914) De klu(t)s kwijt zijn (raken
d.w.z. niet meer weten wat men doet, den draad kwijt zijn; eig. van den kluts, van den slag af zijn; vgl. het wkw. klutsen, door elkander kloppen, bijv. eieren of zeepsop. Volgens Onze Volkstaal III, 44 is de uitdr. afkomstig van de handpapiermakerij en bezigde men haar, wanneer men den slag kwijt raakte, om de papiervloeistof gelijkmatig over den...

De kluts kwijt raken
Spreekwoorden: (1914) De klu(t)s kwijt zijn (raken
d.w.z. niet meer weten wat men doet, den draad kwijt zijn; eig. van den kluts, van den slag af zijn; vgl. het wkw. klutsen, door elkander kloppen, bijv. eieren of zeepsop. Volgens Onze Volkstaal III, 44 is de uitdr. afkomstig van de handpapiermakerij en bezigde men haar, wanneer men den slag kwijt raakte, om de papiervloeistof gelijkmatig over den...

De knoop doorhakken
Spreekwoorden: (1914) Den (Gordiaanschen) knoop doorhakken,
d.w.z. een bezwaar door een krachtig besluit vernietigen, te boven komen; een besluit nemen dat aan alle aarzeling een eind maakt, zonder

De koe bij de horens pakken
Spreekwoorden: (1914) De koe bij de horens grijpen (pakken
d.w.z. eene moeilijke, gevaarlijke onderneming op de juiste manier flink aanpakken; fri. de kou by de hoarnen pakke of it hynsder (paard) by de team (toom) pakke. De spreekwijze is ontleend aan het vangen van eene koe, die wild rondspringt en die men alleen door haar flink bij de horens te grijpen in zijne macht kan krijgen en kan bedwingen. Vgl. ...

de kroon van het hoofd nemen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de kroon van het hoofd nemen,
d.w.z. hem zijn eerekrans ontnemen, hem schandvlekken, onteeren ‘iemand door quaadspreken berooven van zyn eere, en goeden naam, die zyn kroon en çieraad is (Tuinman I, 202). Vgl. het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche iemands kroon te na zijn, iemands eer te na zijn; Job XIX, 9: Mijne eere heeft hy van my afgetrocken, ende de kroon...

de kruik gaat zo lang te water tot zij breekt
Spreekwoorden: (1914) De kruik gaat zoo lang te water tot zij breekt (of berst)
d.w.z. in eig. zin: men kan zoo dikwijls met eene broze kruik naar den put of den bak gaan om deze te vullen, totdat ze eindelijk tegen den kant breekt; in overdr. zin: men kan zoo dikwijls iets gevaarlijks of verkeerds doen, totdat het misloopt en men de slechte gevolgen er van ondervindt. In de middeleeuwen vinden we deze spreekwijze in den Esop...

De lakens uitgeven
Spreekwoorden: (1914) De lakens uitdeelen (of uitgeven)
d.w.z. degene zijn, die alles regelt, de voornaamste, de baas zijn; gezag uitoefenen, het commando voeren; mnl. spenden1). Ontleend aan de huishouding, waar degene, die de lakens uitdeelt, over de linnenkast gaat (dus de vrouw), alles regelt, de voornaamste is. De uitdr. komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor bij Hooft, Ned. Hist. 368: T...

De lamp staat voorover
Spreekwoorden: (1914) De lamp hangt (of staat) scheef (schuins of voorover)
d.w.z. er is geldgebrek, men zit op zwart zaad; wanneer er nog weinig olie in de (bak)lamp zit, dan wordt deze scheef gehangen, om zoodoende de pit, het lemmet, er nog in te kunnen laten hangen. Vgl. Amst. 173: 't Is Vrijdag zie je, en dan moet de lamp wel schuins staan, dat begrijp je. Ik heb zeven gulden in de week en we bennen met z'n zessen; B...

de les lezen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de les lezen,
d.w.z. iemand eene flinke berisping toedienen; mnl. enen onderwisen of enen ene lesse lesen, iemand eene vermaning of een voorschrift geven, hem iets voorschrijven; ook: iemand onder handen nemen, hem berispen. Onder les moet eig. verstaan worden de voorlezing van de wettelijke bepalingen in de kloosters of eene andere geestelijke vereeniging. Vgl...

de levieten lezen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de levieten lezen,
d.w.z. iemand de les lezen; zie n<sup>o<-sup>. 1362. De uitdrukking is ontstaan uit eene herinnering aan den hoofdinhoud van Leviticus, dat de rechten, wetten en inzettingen, die God door Mozes aan Israël gegeven heeft, bevat. Zie Lev. 26, vs. 46; 27, vs. 34. De uitdr. wil dus eig. zeggen: iemand het boek Leviticus voorlezen, hem ...

De lijdensbeker
Spreekwoorden: (1914) Den lijdenskelk (of den -beker) ledigen (of drinken)
het leed, dat ons is opgelegd, dragen, mnl. dat sure drinken; een beeld ontleend aan den Bijbel, waar het lijden van Jezus als een bittere drinkbeker wordt voorgesteld (Matth. XX, 22-23; XXVI, 39; enz.). ‘De drinkbeker is in de Heilige Schrift en bij de oostersche dichters een zeer gewoon zinnebeeld van iemands lot en de bedeeling der Voorzi...

de loef afsteken
Spreekwoorden: (1914) Iemand de loef afsteken,
d.w.z. iemand vooruit komen; te boven gaan. overtreffen. De uitdr. is ontleend aan het zeewezen. Onder de loef verstaat men eig. die zijde van het schip, waarop de wind staat. Komt men nu met zijn schip aan die zijde van een ander vaartuig, dan onderschept men den wind, en beneemt zoodoende aan dat vaartuig het voordeel van den wind. Dit noemt men...

De lucht van iets in de neus krijgen
Spreekwoorden: (1914) De lucht van iets (in den neus) krijgen,
d.w.z. iets vermoeden, lont ruiken (vgl. lat. odor, vermoeden); den reuk of den neus van iets krijgen; eig. iets beginnen te ruiken, den geur van iets in den neus krijgen, er de snuf van krijgen, een galg in het oog krijgen (17<sup>de<-sup> eeuw). Vgl. Hooft, Brieven, 34: Ergens de lucht van scheppen, achter iets komen, te weten komen,...

De man is op het kerkhof
Spreekwoorden: (1914) De dader (of man) ligt (of is) op 't kerkhof
d.w.z. de dader van het een of ander misdrijf is niet te vinden. Men bezigt, zegt Harrebomée I, 394, deze woorden, wanneer de een de schuld van het kwaad op den ander werpt en de eigenlijke dader niet te vinden is. Dat we hier moeten denken aan het kerkhof als vrijplaats van den beschuldigde, zooals Harrebomée en De Cock<sup>1&...

de manchetten aandoen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de manchetten aandoen,
d.w.z. iemand de handboeien aandoen; vgl. Woordenschat, 688: manchetten (mil.), handboeien; Dievenp. 170: Om 'm op zijn verhaal te laten komen lieten we 'm nog even uitstoomen vóór ie de manchetten aan kreeg; Slop, 66: 't Liefst deed hij (de politie) hem dadelijk de handmanchetjes aan; bl. 84: Zonder dat hij er nog aan dacht, lagen d...

de mantel uitvegen
Spreekwoorden: (1914) Iemand den mantel uitvegen,
d.w.z. iemand een katje of een bekattering (Jord. I, 63; II, 1214)) geven, een standje maken, eene strenge berisping toedienen, hem scherp doorhalen. Eene ironische uitdrukking, die wordt aangetroffen bij Harreb. II, 65; Het Volk, 6 Oct. 1913, p. 1 k. 3; 29 Mei 1914, p. 1 k. 4; Hand. Staten-Gen. 1913, p. 2932; Ndl. Wdb. IX, 224; enz. Ze staat geli...

De mantel zijns meesters is op hem gevallen
Spreekwoorden: (1914) De mantel (zijns meesters) is op hem gevallen
beteekent, dat iemand opvolger en geestverwant zijns meesters is, van denzelfden geest is vervuld en in dezelfde richting wil voortwerken. De zegswijze is ontleend aan het bijbelsche verhaal, dat Elia zijn profetenmantel wierp op de schouders van Eliza, ten teeken, dat hij hem tot zijn dienaar en medewerker verkoos. Zie I Kon. XIX, 19; II Kon. II ...

de metten lezen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de metten lezen,
d.w.z. iemand de les lezen, hem kapittelen; eig. iemand den tekst van de metten voorlezen; dat zijn de gebeden, die soms te middernacht, doch in den regel te drie uren in den nacht moesten worden gelezen of gezongen, en waartoe de kloosterlingen door klokgelui werden opgewekt; mnl. mettene, lat. hora matutina1). In het laat-mnl. (zie Spreuken, 27 ...

De molen loopt
Spreekwoorden: (1914) De molen is (loopt
d.w.z. de zaken zijn in de war; ook: het scheelt hem in het hoofd, hij maalt. ‘De vang (klem) dient om den molen te doen stilstaan; wordt deze niet in tijds vastgezet, dan is er naderhand geen houden aan den molen: hij

de mom afwerpen
Spreekwoorden: (1914) Het masker (of de mom) afwerpen,
d.w.z. zich plotseling van zijne vermomming ontdoen; ophouden met veinzen, zijne ware gezindheid of zijne ware bedoelingen laten blijken (Ndl. Wdb. I, 1859; IX, 281); iemand het masker afrukken, aflichten, aftrekken (17<sup>de<-sup> eeuw), zijne veinzerij ten toon stellen, aan de kaak

de mond snoeren
Spreekwoorden: (1914) Iemand den mond snoeren (of stoppen)
d.w.z. iemand het zwijgen opleggen; 17<sup>de<-sup> eeuw iemand muilbanden (zie Ndl. Wdb. IX, 1204); eig. iemands mond vast of dichtbinden, of door er iets in te steken, te stoppen; dit laatste meestal fig. door middel van geld of geschenken. Zie Matth. XXII, 34: Ende de Pharizeen gehoort hebbende, dat hy den Sadduceen den mont gestopt...

De natuur is sterker dan de leer
Spreekwoorden: (1914) De natuur gaat boven (of is sterker dan) de leer
d.w.z. ‘de aangeboren neigingen zijn sterker dan alle onderricht en vermaningen’; hd. Natur geht für Lehr; oostfri.: Natur geit aver d' Lehr (Wander III, 971). Een oud spreekwoord, dat in het mnl. luidt vore leringe gaet nature (vgl. Rose, bl. 251, vs. 142) en verder o.a. staat opgeteekend in de Prov. Comm. 542: natuere gaet boven...

de nek toekeren
Spreekwoorden: (1914) Iemand den nek toekeeren,
d.w.z. zich met verachting van iemand verwijderen, zich van hem afwenden; iemand geen blik verwaardigen, hem den rug toedraaien, vooral van de fortuin gezegd; hetzelfde als Iemand met den nek aanzien. Vgl. De Brune, Bank. I, 215; Vondel, Jos. in Egypte, 343; Hooft, Ged. I, 288:

De nood komt aan de man
Spreekwoorden: (1914) De nood gaat (of komt) aan den man.
‘Dat is, het geld de huid, of het leven. Dan klemt het gevaar allermeest; en daarvoor zal men alles doen, lijden, en wagen’ (Tuinman I, 317). Vandaar: het wordt ernst, het begint er ernstig uit te zien. In de 17<sup>de<-sup> eeuw te lezen bij Cats I, 460; Klucht v.d. Pasquil-maecker, 15; Van Lummel, 754; Gew. Weeuw. III, 18...

de of van de huig lichten
Spreekwoorden: (1914) Iemand de (of van de) huig lichten
d.i. iemand de huig door aanraking met zout of peper doen inkrimpen of ook door het hoofd geweldig heen en weer te schudden1); fri. immen fen 'e hûch lichten; in Zuid-Nederland iemand den huik breken2); bij overdracht iemand op bedriegelijke wijze het zijne afhandig maken; op zaken toegepast: ze ledigen. De uitdr. is in de 17<sup>de<...

de ogen uitsteken
Spreekwoorden: (1914) Iemand de ogen uitsteken,
d.w.z. door pralerij iemand in de ogen blinken en daardoor afgunst verwekken; een hartstocht bij hem opwekken. In Zuid-Nederland wordt dit gezegd met betrekking tot hebzucht, eer en aanzien (Joos, 114); in Noord-Nederland met betrekking tot afgunst. Vroeger veelal in toepassing op rechters: door omkooping blind maken voor de waarheid, omkoopen (n...

De ondervinding is de beste leermeesteres
Spreekwoorden: (1914) De ondervinding is de beste leermeester(es),
eene waarheid die de Romeinen uitdrukten door usus magister est optimus (Cicero) of est rerum omnium magister usus (Caesar); in 't gri. ἡ δ᾽ ὁμιλία παντων βροτοισι γίγνεται διδάςκαλος (Euripides, Androm. 683); mlat. experiantia (est) rerum magistra. Vgl. P. Fredericq, Ndl. Proza in de 16<sup>de&...