F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883
de oren van het hoofd eten
Spreekwoorden: (1914) Iemand de ooren van 't hoofd eten,
d.w.z. bijzonder veel eten. Vgl. Brederoo I, 392: Heer, seyse Leckerbeetje, gy souwt een mensch de ooren wel van 't hooft eten. Kynt seyse, koken kost; Tuinman I, 324: Gy zoud my de ooren wel van 't hoofd eten; Harreb. I, 328; III, 232: De jongens eten mij de ooren en neus van den kop; fri. hja frette him de earen fen 'e kop, de klaploopers, zijn ...
de oren wassen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de ooren wasschen,
d.w.z. iemand op eene gevoelige wijze vermanen, hem kastijden, hem zeggen waar het op staat, hem zijn geheugen eens opfrisschen; zie o.a. Het Volk, 14 Dec. 1914, p. 1 k. 1: Had onze partijgenoot niet nog andere en meer gewichtige bezwaren te weerleggen gehad, hij zou zeker
de pen op de neus zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand de (of een) pen op den neus zetten
ook wel iemand de pé (d.i. peen, pen, praam, prank of prik) op den neus zetten, door het een of ander doortastend middel iemand dwingen tot spreken of handelen; ook: iemand op gevoelige wijze de waarheid zeggen; hem intoomen, hem beletten uit den band te springen1); vgl. V. Janus, I, 155: Ik wil voor jeluy oogen verzinken, als wij zelfs gee...
De pest op
Spreekwoorden: (1914) Iemand de pest aan- (op-
d.w.z. iemand wrevel berokkenen, hem treiteren, pesten, waarvoor men in het Zaansch ook zegt: iemand de pan aanjagen (Boekenogen, 729).
De plank miszijn
Spreekwoorden: (1914) De plank misslaan (miszijn
d.w.z. zich vergissen, het mishebben, niet het goede inzicht hebben; den bal misslaan. In de 18<sup>de<-sup> eeuw treffen we deze uitdr. aan in het Boere-krakeel, 164: En daerom slaeje de Plank niet iens zoo mis. Verder komt zij voor bij Harreb. III, LIII; B.B. 387: Ze zegt dat dokter nu de plank heelemaal misslaat; Nkr. II, 25 Dec. p....
De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet
Spreekwoorden: (1914) De pot verwijt den ketel dat hij zwart is (of ziet)
d.w.z. iemand verwijt een ander iets, waaraan hij zelf schuldig is. In het mlat. phi' sonuit fuscum ridens ardaria furnum of ecce quam niger es, sic dicit caccabus ollae; in de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Campen, 118: die Ketel verwyt den Pot; Idinau, 143:
De puntjes op de i zetten
Spreekwoorden: (1914) De punten (of puntjes) op de i (of i's) zetten
d.w.z. zeer nauwkeurig te werk gaan; waken tegen misverstand en dubbelzinnigheid (Harreb. I, 348; Ndl. Wdb. VI, 1357); ook in het fr. mettre les points sur les i; eng. he crosses all his t's and dots all his i's, hij is zeer nauwkeurig.
De rechte Jozef
Spreekwoorden: (1914) De ware (of rechte) Jozef
d.w.z. de man, die door een meisje begeerd wordt, die haar lijkt; de voor haar bestemde man, veelal in de zegswijze: als de rechte Jozef maar komt, dan zal Maria (eng. Miss Right) wel volgen, d.i. als de man harer keuze komt, zal het meisje wel het jawoord schenken. Vgl. C. Wildsch. III, 80: Het schijnt dat de rechte Joseph nog niet gekomen is, an...
De riem dichthalen
Spreekwoorden: (1914) Den riem toehalen (of dichthalen).
eig. den riem, dien men onder het middel draagt, toehalen; minder eten; zich bezuinigen (n<sup>o<-sup>. 368)3). Vgl. De Amsterdammer 18 Aug. 1923 p. 1, k. 3: Volgens een krantenbericht zouden de rijksambtenaren den riem weer moeten toehalen: een der bezuinigingsmiddelen van Minister Colijn zou wezen: de vermindering van hunne jaarwedde...
De room optrekken
Spreekwoorden: (1914) De (of zijn) melk (of room) optrekken
d.w.z. zijn woord terugnemen, aan zijne belofte niet voldoen, zich niet houden aan wat men eerst verzekerd, beweerd of beloofd heeft. In eig. zin gezegd van eene koe: geen melk meer geven, bijv. eenigen tijd vóór het kalven of als zij door een onbedrevene gemolken wordt. Vroeger werd de koe trekt haar melk op gezegd van iemand die zi...
De schillen vallen hem van de oogen
Spreekwoorden: (1914) De schellen (of schillen) vallen hem van de oogen.
Deze uitdr. is ontleend aan den Bijbel, en wel aan Hand. IX, 18: ‘Terstont vielen af van sijne oogen gelijck als schellen, ende hy wiert terstont wederom siende’, d.i. hij (Saulus) had een gevoel alsof er een vlies van zijne oogen afviel, wat in werkelijkheid natuurlijk niet kan
de schop geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand den schop geven,
d.w.z. iemand afdanken, wegjagen; den schop krijgen, weggejaagd, afgedankt, ontslagen worden, zijnen cache krijgen (Rutten, 43 a); ook gezegd van eene vrijster, die bedankt wordt of van een vrijer, die een blauwtje loopt; zie Molema, 371 a: hij hef de schop kregen, hij heeft een blauwtje geloopen; fri.: hy krige der de skop, hij werd afgedankt; hi...
De slag hebben
Spreekwoorden: (1914) (Den) slag van iets (beet)hebben,
d.w.z. bedreven, behendig zijn in iets; iets gemakkelijk kunnen doen; de behandeling van iets beethebben, er het stieleken van hebben (Waasch Idiot. 629 b). Vgl. voor de 17<sup>de<-sup> eeuw Van Moerk. 202: Al weer moet ic door beswering maken gewach, met een drolligen slach soo sal 't in zijn werck gaen; Winschooten, 257: Slag een han...
De tanden tonen
Spreekwoorden: (1914) De tanden laten zien (of toonen)
d.w.z. toonen, dat men zich weet te verdedigen, te handhaven, dreigen; ook: iemand barsch toespreken. Deze spreekwijze is ontleend aan die dieren, welke wanneer ze boos worden, hunne tanden laten zien. Vgl. reeds in de middeleeuwen die tande bieden (ook 16<sup>de<-sup> eeuw) naast fellen tant toogen; Kiliaen: Blicktanden, tandblicken, ...
de tong schrapen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de tong (af)schrapen,
d.w.z. iemand op slimme wijze uithooren, trachten iets van hem te weten te komen; eig. alles er uithalen wat er van te halen is4). Vgl. Kiliaen, 573: Schrabben iemands tonge, adag. j. wt-haelen, examinare incautum; bl. 676: tonghschrabben, callide expiscare (d.i. uitvisschen), indagare (navorschen); Winschooten, 72: Iemands grond peilen, dat is, i...
De toon geven
Spreekwoorden: (1914) Den toon aangeven (of (op)geven))
d.w.z. den grondtoon laten hooren, waarnaar de zang ingericht of de instrumenten gestemd moeten worden (fr. donner le ton); bij overdracht, in een gezelschap, eene vereeniging enz. de persoon zijn die het voorbeeld geeft, en naar wien de overigen zich richten; Ndl. Wdb. I, 147; vgl. het hd. den Ton angeben; eng. to give the tone, en onze uitdr. de...
De trom roeren
Spreekwoorden: (1914) De(groote) trom roeren
of op de groote trom slaan, eig. door middel van het slaan op een (groote) trom de aandacht wekken; fig. iets alom, vooral in couranten en op vergaderingen, bekend maken; met veel drukte en ophef van iets gewagen; vgl. iets aan de groote klok hangen (n<sup>o<-sup> 1184); fr. faire battre le tambour, publier qqch; battre la grosse caiss...
de voet dwarszetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand den voet (dwars)zetten,
d.i. iemand tegenwerken; eig. den voet dwars voor iemands voeten zetten om hem het voortgaan te beletten; lat. alicui pedem opponere; Sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw vrij gewoon; vgl. Vondel, Virg. II, 3: Dees heeft alleen, mijn hart en zinnen bewogen, en mijn opzet aan 't slibberen, den voet gezet; bl. 42: Indien dezelve Fortuin my ooc...
De voet in de beugel hebben
Spreekwoorden: (1914) Den voet in den (stijg)beugel hebben (of krijgen)
d.i. ‘den eersten stap tot iets gedaan hebben en op weg zijn om tot zijn doel te komen’; Ndl. Wdb. II, 2264. Vgl. het fr. avoir le pied à l'étrier, être prêt à partir, commencer à faire son chemin dans une carrière (Hatzfeld, 983 b); Hooft, Ned. Hist. 124: Dit dan haar aldus gelukt zynde, ...
de voet lichten
Spreekwoorden: (1914) Iemand den voet lichten,
d.i. hem doen vallen, hem achterover doen tuimelen, hem een beentje lichten (n<sup>o<-sup>. 177; fr. donner la jambette à qqn; eng. to trip one up), hem overstag werpen (zie n<sup>o<-sup>. 1746), mnl. enen scrinckelen, oostfri. strikbêntjen; in overdrachtelijken zin: iemand op behendige wijze van zijn post verw...
de voet op de nek zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand den voet op den nek zetten,
d.i. ‘iemand met de grootste minachting bejegenen’ (Harreb. II, 119 b); ‘hem geweldig drukken, en knellen’ (Weiland); iemand geheel en al in zijne macht hebben en hem dat op vernederende wijze doen gevoelen (Laurillard, 35); eene uitdrukking die herinnert aan de vroegere gewoonte, om den overwonnene den voet op den nek te z...
de voeten spoelen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de voeten spoelen,
d.i. iemand verdrinken, over boord smijten (15<sup>de<-sup> eeuw); in de 17<sup>de<-sup> eeuw ook: bedanken (een vrijer). Vgl. C.C.v.d. Graft, Mnl. Historieliederen (anno 1482), bl. 104: Nu isser som hoer voeten ghespoelt; Sart. II, 2, 71: Werpt hem in zee, spoelt hem de voeten, nostrates, quos submersos volunt, his pedes j...
de volle laag geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand de volle laag geven,
d.w.z. iemand met verwijten op het lijf vallen, overstelpen; hem de volle straf geven; ook iemand de gladde laag geven. Onder eene laag verstaat men eene rij kanonnen op een oorlogsschip, zoodat deze uitdr. eig. wil zeggen ‘iemand met een rij geschut te gelijk begroeten, en dan oneigendlijk iemand lustig in den baard vaaren, iemand ruuw beje...
de wacht aanzeggen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de wacht aanzeggen,
in eig. zin iemand mededeelen, dat het zijne beurt is de wacht te betrekken (Ndl. Wdb. I, 494); in fig. zin: iemand iets op het hart, op 't gemoed drukken, hem ernstig waarschuwen dat hij zich moet wachten, op zijn hoede zijn moet; vgl. Harreb. II, 432; Hoeufft, 670; Molema, 463: Iemand de wacht aanzeggen, onder bedreigingen hem aan zijn plicht, z...
de wet stellen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de wet stellen (of voorschrijven)
d.w.z. iemand bevelen, den baas spelen over iemand. Vgl. Plantijn: Hem selven eenen wet stellen, se faire une loy, legem sibi statuere; Winschooten, 290: Iemand de wet stellen, iemand naa sijn hand setten; Interest van Holl. 159; Pers, 211 b; Vondel, Salomon, 794; Coster, 228 vs. 18; 19: iemand een wet stellen; Pers, 210 a; 514 a: iemand wetten st...
de zak geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand den (of zijn) zak geven
ook iemand den zak geven met de banden er bij (Harreb. II, 489 b; De Vries, 106), d.i. iemand wegzenden, zich van iemand ontslaan; in Zuid-Nederland: iemand den zak opgeven (De Cock<sup>2<-sup>, 136); iemand zijn schoven opgeven (Antw. Idiot. 1083); den zak krijgen, weggezonden worden, zijn ontslag krijgen. Reeds in de middeleeuwen was...
De zuinigheid bedriegt de wijsheid
Spreekwoorden: (1914) De gierigheid (of de zuinigheid) bedriegt de wijsheid
d.w.z. ‘overdreven spaarzaamheid is onverstandig en noodzaakt dikwijls in 't vervolg tot groote uitgaven’; fri. de gjirregens bidraecht de wysheit. Vgl. Servilius, 197: de giericheyt bedriecht de wysheit; Campen, 16; Sartorius II, 5, 62; Geneuchl. Ged. 58; Spieghel, 294 en Vondel I, 191:
deksel
Spreekwoorden: (1914) Er is geen pot zoo scheef, of er past wel een deksel op,
d.w.z. er is geen meisje zoo leelijk, of zij kan wel een man vinden. De Romeinen drukten dit uit met deze woorden: invenit patella dignum operculum; vgl. verder Goedthals, 106: noyt pot so slom, of hy en vant syne schyve; Anna Bijns, Nw. Refr. 103: gheen zoo slimmen scheelken, ten vindt sijnen pot; 104: tot alle cannekens vint men schelen of men v...
den pik op iemand hebben
Spreekwoorden: (1914) Een (of den) pik op iemand hebben
d.w.z. haat, vijandschap, afkeer jegens iemand koesteren; iemand niet mogen lijden en dit laten merken door kleine hatelijkheden; mnl. wederbick houden op; 17<sup>de<-sup> eeuw: een piek (fr. pique) op iem. hebben; in Zuid-Nederland: eenen pijk, pik of puuk op of tegen iemand hebben (De Bo, 853 a; Schuermans, Bijv. 241 b; Waasch Idiot....
derde man brengt de spraak aan
Spreekwoorden: (1914) De derde man brengt de spraak a(a)n.
Dat deze meening reeds in de 17<sup>de<-sup> eeuw bestond blijkt uit Van Moerk. 223: De derde Man seytme die ken de meeste praet make; Klucht v.d. Schoester, 6: Zoo brengt de darde man de praat aan tot vermaak2); zie verder W. Leevend II, 74: De derde man brengt de praat of de stilte an; Tuinman I, 7: De derde man brengt de praat aan. ...
derde streng
Spreekwoorden: (1914) De derde streng houdt (of maakt) den kabel
d.w.z. alle goede dingen bestaan in drieën, gelijk een kabel gevormd wordt door drie ineengedraaide touwen; de derde man brengt de praat aan1). In de 17<sup>de<-sup> eeuw is de uitdr. zeer gewoon; zie o.a. Sart. II, 9, 82: de derde strengh maeckt de kabel; Cats I, 458; Smetius, 153: de derde strengh sal de cabel moeten maken; alle...
derde streng houdt de kabel
Spreekwoorden: (1914) De derde streng houdt (of maakt) den kabel
d.w.z. alle goede dingen bestaan in drieën, gelijk een kabel gevormd wordt door drie ineengedraaide touwen; de derde man brengt de praat aan1). In de 17<sup>de<-sup> eeuw is de uitdr. zeer gewoon; zie o.a. Sart. II, 9, 82: de derde strengh maeckt de kabel; Cats I, 458; Smetius, 153: de derde strengh sal de cabel moeten maken; alle...
Dertien in een dozijn
Spreekwoorden: (1914) Dertien in (of op)) een dozijn.
Van onbeteekenende, onbeduidende personen of zaken zegt men: zoo gaan er wel dertien in een dozijn (dus in een twaalftal); men kan er dus nog wel één op toe krijgen, van zoo weinig waarde zijn ze. Harrebomée I, 125 a citeert: ‘Zoo gaan er dertig in een dozijn’. Dat wil zeggen: ‘de voorgestelde zaak is van zoo...
Dertien op een dozijn
Spreekwoorden: (1914) Dertien in (of op)) een dozijn.
Van onbeteekenende, onbeduidende personen of zaken zegt men: zoo gaan er wel dertien in een dozijn (dus in een twaalftal); men kan er dus nog wel één op toe krijgen, van zoo weinig waarde zijn ze. Harrebomée I, 125 a citeert: ‘Zoo gaan er dertig in een dozijn’. Dat wil zeggen: ‘de voorgestelde zaak is van zoo...
deur openzetten voor iets
Spreekwoorden: (1914) De deur(en) openzetten voor iets,
d.w.z. gelegenheid geven om binnen te komen; vooral gezegd van misbruiken en verkeerde gewoonten, aanleiding geven tot, het binnendringen gemakkelijk maken; lat. fenestram patefacere ad aliquid; fibulam
dezelfde lijn trekken
Spreekwoorden: (1914) Eéne (of dezelfde) lijn trekken
d.w.z. het samen ééns zijn; vgl. Hooft, Ned. Hist. 221, die lyntrekkery bezigt in den zin van partijschap1). De uitdr. kan ontleend zijn aan het bedrijf van den schipper en wil dan eig. zeggen: samen hetzelfde schip voorttrekken, hetzelfde doel beoogen; zie Winschooten, 140; De Brune, Emblemata, 40 en Sewel, 469: In 't lyntje loopen,...
dichthalen
Spreekwoorden: (1914) Den riem toehalen (of dichthalen).
eig. den riem, dien men onder het middel draagt, toehalen; minder eten; zich bezuinigen (n<sup>o<-sup>. 368)3). Vgl. De Amsterdammer 18 Aug. 1923 p. 1, k. 3: Volgens een krantenbericht zouden de rijksambtenaren den riem weer moeten toehalen: een der bezuinigingsmiddelen van Minister Colijn zou wezen: de vermindering van hunne jaarwedde...
Die aan de weg timmert heeft veel berechts
Spreekwoorden: (1914) Die aan den weg timmert, heeft veel berechts,
ook wie timmert aan den weg, hoort allemans gezeg, d.w.z. wanneer iemand iets in het openbaar doet, staat hij bloot aan de critiek, de bedilling van velen. Een algemeen bekend spreekwoord, dat we lezen bij Goedthals, 70: Die by den weghe timmert, heeft veel berechts, qui edifie en grand place, faict maison trop haute, ou trop basse; Prov. Comm. 23...
Die de naam heeft van vroeg op te staan komt nooit te laat
Spreekwoorden: (1914) Die den naam heeft van vroeg op te staan, komt nooit te laat,
d.w.z. wie den naam heeft van deugdzaam te zijn, kan wel eens iets verkeerds doen, zonder dat er iets van gezegd wordt. De zegswijze dateert uit de 17<sup>de<-sup> eeuw, blijkens Idinau, 224:
Die een kuil graaft voor een ander valt er zelf in
Spreekwoorden: (1914) Die een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in,
d.w.z. hij die een ander in het ongeluk wil storten, wordt dikwijls zelf daardoor getroffen; vgl. Rein. II, vs. 5683: Sulc pijnt seer om eens anders scade, ende loont hem selver al mit quade; mlat. effodit foveam vir iniquus et incidit illam of in foveam quam fecit ipse incidit (Werner 25; Journal, 145; Archiv. XIII, 383). Het spreekwoord, dat bij...
Die eens steelt is altijd een dief
Spreekwoorden: (1914) Die eens steelt is altijd een dief,
d.w.z. wanneer men eens iets bedreven heeft, wordt men er altijd op aangezien, behoudt men altijd den naam daarvan. Immers, zoo zeide men reeds in de middeleeuwen:
Die eerst komt die eerst maant
Spreekwoorden: (1914) Die eerst komt, (die) eerst maalt (of maant)
d.w.z. die het eerst komt, wordt het eerst geholpen, zooals hij, die het eerst met zijn koren aan den banmolen kwam, ook het eerst bediend werd. Sedert de middeleeuwen is de uitdr. bekend, zooals blijkt uit Goedthals, 54: Voren comt, voren maelt, qui premier vient au molin, premier doibt moudre; Prov. Comm. 240: Die eerst ter molen comt, sal eerst...
Die eerst komt eerst maalt
Spreekwoorden: (1914) Die eerst komt, (die) eerst maalt (of maant)
d.w.z. die het eerst komt, wordt het eerst geholpen, zooals hij, die het eerst met zijn koren aan den banmolen kwam, ook het eerst bediend werd. Sedert de middeleeuwen is de uitdr. bekend, zooals blijkt uit Goedthals, 54: Voren comt, voren maelt, qui premier vient au molin, premier doibt moudre; Prov. Comm. 240: Die eerst ter molen comt, sal eerst...
Die geboren is om te hangen verdrinkt niet
Spreekwoorden: (1914) Die geboren is om te hangen, verdrinkt niet,
ook wel die voor de galg geboren is, zal niet verdrinken (of verzuipen), d.w.z. de booswicht ontgaat de hem toekomende straf niet, men ontloopt zijn lot niet. Volgens Harrebomée III, 25 komt dit spreekwoord in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor bij Gruterus II, 134; Mergh, 13; zie verder Tuinman I, 291; 318; 353; Volkskunde XI, 18; sy...
Die geloven haasten niet
Spreekwoorden: (1914) Die gelooven, haasten niet.
Deze zegswijze is ontleend aan Jes. XXVIII, 16: Wie gelooft, die en sal niet haesten (met de kantteekening: maer hy krijght eyndelick die salige uytkomste, die hy met gedult verwacht heeft). Deze woorden worden dikwijls misbruikt en gebezigd in een geheel anderen zin, dan waarin zij oorspronkelijk bedoeld zijn, met betrekking tot dagelijksche ding...
Die het dichtst bij het vuur zit warmt zich het best
Spreekwoorden: (1914) Die 't dichtst bij het vuur zit, warmt zich het best,
d.i. die het best in de gelegenheid is om zich van de omstandigheden te bedienen, trekt er ook het meest partij van4), ‘die de geschiktste gelegenheid heeft, kan het best tot zijn doel geraken’ (Van Eijk II, 79); zie Harreb. II, 426 a en vgl. het mnl. die meest den viere es naer, hi bernt meest van tfiers gloede; fri. dy tichst by 't f...
Die het kleine niet eert is het grote niet weerd
Spreekwoorden: (1914) Die 't kleine niet eert, is 't groote niet weerd.
Deze gedachte vindt men in 't Mnl. in die Bouc v. Seden, 339: Hets recht, die cleene ghiften vliet, dat hi die grote hebbe niet. De oudste, mij bekende, plaats waar de zegswijze staat opgeteekend is Campen, 10: wye tcleyne versmaet, die en sal tgroote niet hebben; zie ook Sart. I, 3, 47: die 't kleyn versmaet is 't groot niet waerdt; Spieghel, 290...
Die het onderste uit de kan wil hebben krijgt het deksel op de neus
Spreekwoorden: (1914) Die het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het deksel (of het lid)) op den neus
d.w.z. wie al te begeerig is, krijgt niets.2) ‘Dit is genomen van de oude gewoonte van drinken uit tinne kannen, waar op een dekzel was. Als men die kannen te hoog oplichte, om ze schoon uit te vagen, dan viel dat lid den drinker wel op den neus. Dit eigent men toe op zulke, welken de begeerte van alles te hebben, wel qualyk bekomt’ (T...
Die in het veen zit ziet op geen turfje
Spreekwoorden: (1914) Die in het veen zit, ziet op geen turfje,
of ook 't komt op een turfje niet aan, als men in 't veen is, d.w.z. die overvloed heeft, kan wel iets missen; de winnende hand is mild. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Servilius, 236: ten steect op eenen torf niet, als men in het venne is; Sart. III, 4, 15: tsteckt niet op een turf, als men int veen is, cui rei cuiuspiam largior adest ...
Die kaatst moet de bal verwachten
Spreekwoorden: (1914) Die kaatst moet den bal verwachten,
een zegswijze aan het kaatsen ontleend, met de beteekenis, ‘wie yemand wil aantasten, heeft te wachten, dat men hem zo weder bejegenen, en met gelyke munt betalen zal’; Tuinman I, 266. Vgl. verder Winschooten, 273; Huygens II, 411: Kaetsen en ballen wachten (opschrift); Halma, 251: Die kaatst moet den bal wachten: die met een ander sch...
Die me lief heeft volgt me
Spreekwoorden: (1914) Die me lief heeft, volgt me,
een opwekking om met iemand mede te gaan, waarschijnlijk ontstaan onder invloed van Joh. XII, 26 of XXI, 29. Zie Ndl. Wdb. VIII, 2102 en vgl. Zeeman, 355. De uitdr. wordt bij ons ‘in scherts gebezigd b.v. wanneer men iemand vraagt om hetzelfde pad te bewandelen of een gastheer zijne gasten uitnoodigt om met hem van de eene kamer naar de ande...
Die mooi wil wezen moet pijn lijden
Spreekwoorden: (1914) Die mooi wil wezen, moet pijn lijden,
d.w.z. pronkzucht, ijdelheid in kleeding baart last; nauwsluitende kleederen toch zijn knellend voor het lichaam (Taalgids IV, 257). Eene sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw uitgedrukte meening; zie Gew. Weeuw. III, 30: Ik troost
Die niet horen wil moet voelen
Spreekwoorden: (1914) Die niet hooren wil, moet voelen,
die niet naar vermaningen wil luisteren, moet maar op onaangename wijze de gevolgen dragen van zijn onwil; ook gezegd tot een kind dat men door lichamelijke straf tot rede brengt. Vgl. C. Wildsch IV, 307: Keetje wilde nooit naar haar luisteren, en die niet hooren wil, moet ondervinden; Harreb. III, 32: Die niet hooren wil, moet voelen; Antw. Idiot...
Die niet waagt die niet wint
Spreekwoorden: (1914) Die (niet) waagt, die (niet) wint,
eene zegswijze, die voorkomt in het mhd. wer wâget, der gewinnet vil en die ook wel in het mnl. bekend geweest zijn zal; vgl. mlat. nequaquam gaudet, quisquis non naviter audet; Sart. I, 2, 89: die waeght, die windt, vertaling van fortes fortuna adjuvat4); Spieghel, 295: die niet en avontuurt, die niet en heeft (Harreb. III, 4 b); Vondel, Ad...
Die niet werkt zal ook niet eten
Spreekwoorden: (1914) Die niet werkt, zal ook niet eten
is ontleend aan II Thess. 3, 10: Want oock doe wy by u waren, hebben wy u dit bevolen, dat soo yemandt niet en wil wercken, hy oock niet en ete; Zeeman, 194; Laurillard, 79; mnl. die niet en pijnt ne moet niet eten; Goedthals, 23; Winschooten, 357; Tuinman I, 125; Joos, 154: die niet werkt met vlijt is zijnen boterham kwijt; fri. gjin wirk gjin hu...
Die waagt die wint
Spreekwoorden: (1914) Die (niet) waagt, die (niet) wint,
eene zegswijze, die voorkomt in het mhd. wer wâget, der gewinnet vil en die ook wel in het mnl. bekend geweest zijn zal; vgl. mlat. nequaquam gaudet, quisquis non naviter audet; Sart. I, 2, 89: die waeght, die windt, vertaling van fortes fortuna adjuvat4); Spieghel, 295: die niet en avontuurt, die niet en heeft (Harreb. III, 4 b); Vondel, Ad...
Die wat spaart die wat heeft
Spreekwoorden: (1914) Die wat spaart, die wat heeft.
Deze gedachte vinden we in de litteratuur der 16<sup>de<-sup> eeuw in Prov. Ser. 14: Die wat holt, heeft wat; voor later tijd vgl. Hooft, Warenar, 557: Die wat spaert, die wat het; Brederoo, Moortje, 2889: Neen, ick gheeffer niet een mijt so ten eersten een duyt; t is een kostelijcken tydt: die wat spaart, die wat het; Tuinman II, 38: ...
Die wind zaait zal storm oogsten
Spreekwoorden: (1914) Die wind zaait, zal storm oogsten,
d.w.z. ‘wie oproer verwekt, zal er het slachtoffer van worden’; men wordt dikwijls in dubbele mate gestraft door de gevolgen eener verkeerde handeling, die men gedaan heeft; men ontvangt loon naar werken. Ontleend aan den Bijbel en wel aan Hozea VIII, vs. 7: Sy hebben wint gezaeyt, ende sullen een wervelwint5) maeyen; zie Laurillard, 7...
Die zich aan een ander spiegelt spiegelt zich zacht
Spreekwoorden: (1914) Die zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht,
d.w.z. die uit het ongeluk van anderen leering trekt, wordt goedkoop wijs; vgl. het lat. felix quem faciunt aliena pericula cautum. Zie Plantijn: Wijs is hi, die hem aen eenen anderen spiegelt; Goedthals, 82: Hy spieghelt hem saechte, die hem aen eenen anderen spieghelt, il se chastie bien, qui se chastie par autruy, welke gedachte in den Lekenspi...
Die zich zelf verhoogt zal vernederd worden
Spreekwoorden: (1914) Die zich zelf verhoogt, zal vernederd worden.
Dit gezegde is ontleend aan den Bijbel; vgl. Luc. XVIII, 14: Een yeder die hem selven verhooght, sal vernedert worden (ende die hem selven vernedert, sal verhooght worden). Soms worden deze woorden ‘schertsender wijze in stoffelijken zin gebezigd van iemand die op eene verhevene plaats staat of op een hogen stoel zit’; Zeeman, 466; Ha...
Die zijn lichaam bewaart bewaart geen rotte appel
Spreekwoorden: (1914) Die zijn lijf (of zijn lichaam) bewaart, bewaart geen rotten appel
d.w.z. men moet voor zijn gezondheid zorg dragen. In de 18<sup>de<-sup> eeuw komt onze zegswijze voor bij Tuinman 11, 97: Die zyn lichaam bewaart, bewaart geen rotte appelen; I, 319: Die zyn lyf bewaart, bewaart geen rotte appelen. Hiernaast bij Halma, 550: Die zyn moeders kind bewaard, bewaard geen rotten appel, qui prend soin da sa p...
Die zijn lijf bewaart bewaart geen rotte appel
Spreekwoorden: (1914) Die zijn lijf (of zijn lichaam) bewaart, bewaart geen rotten appel
d.w.z. men moet voor zijn gezondheid zorg dragen. In de 18<sup>de<-sup> eeuw komt onze zegswijze voor bij Tuinman 11, 97: Die zyn lichaam bewaart, bewaart geen rotte appelen; I, 319: Die zyn lyf bewaart, bewaart geen rotte appelen. Hiernaast bij Halma, 550: Die zyn moeders kind bewaard, bewaard geen rotten appel, qui prend soin da sa p...
Die zwijgt stemt toe
Spreekwoorden: (1914) Die zwijgt stemt toe.
De meening dat iemand, die zwijgt op een voorstel of eene vraag, toestemt, is al zeer oud en komt bij vele volken voor (zie Wander IV, 444-445). Vgl. voor het Grieksch Plato, Cratylus, 13; Eurip. Iphig Aul. 1142: αá½Ï„ὸο τὸ σιγᾶν á½Î¼Î¿Î»Î¿Î³Î¿á¿¦Î½Ï„ος á¼ÏƒÏ„á½· σου; lat. Seneca, rhet. controv. 10 2, 6: sed silentium videtur ...
Dikke vrienden
Spreekwoorden: (1914) Dikke vrienden.
Zeer ‘intiem’ met elkander zijn, groote vrienden zijn, vrienden als olifanten2); fr. amis comme cochons. Het bijv. naamw. dik heeft hier de bet. van groot (dat vroeger ook dik beteekende; vgl. fr. gros); zie n<sup>o<-sup> 429. Vgl. het is dik (aan) tusschen die twee; Molema, 511 b: dikke kammeroadskes, groote vriendinnen; 7...
Dit steekt mij in de krop
Spreekwoorden: (1914) Dit steekt (of zit) mij in den krop
d.w.z. ik ben er gebelgd over; ik kan het niet verkroppen (vroeger en thans nog in Zuid-Nederland kroppen) of niet vergeten. Vgl. Campen, 100: het steekt hem noch al in syn krop, dat aldaar gelijk gesteld wordt aan hy can dat niet cauwen (of verduwen); zie verder Hooft, Ged. I, 147; Brieven, 307; Bank. I, 28; bij Pers, 375 b: in de krop liggen; Ha...
Dit zit mij in de krop
Spreekwoorden: (1914) Dit steekt (of zit) mij in den krop
d.w.z. ik ben er gebelgd over; ik kan het niet verkroppen (vroeger en thans nog in Zuid-Nederland kroppen) of niet vergeten. Vgl. Campen, 100: het steekt hem noch al in syn krop, dat aldaar gelijk gesteld wordt aan hy can dat niet cauwen (of verduwen); zie verder Hooft, Ged. I, 147; Brieven, 307; Bank. I, 28; bij Pers, 375 b: in de krop liggen; Ha...
ditje
Spreekwoorden: (1914) Ditje en datje.
In de uitdr. hij heeft altijd een ditje (of) een datje, d.w.z. altijd heeft hij de eene of andere aanmerking, nu eens dit en dan weer dat. In de middeleeuwen kwam een dat in den zin van eene aanmerking voor (Mnl. Wdb. II, 79); ook in de Prov. Seriosa, 33: Niemant en is sonder dat; bij Hooft, Brieven, 368 lezen wij: Hoe gaa ik het aan? luchtgediert...
Ditje en datje
Spreekwoorden: (1914) Ditje en datje.
In de uitdr. hij heeft altijd een ditje (of) een datje, d.w.z. altijd heeft hij de eene of andere aanmerking, nu eens dit en dan weer dat. In de middeleeuwen kwam een dat in den zin van eene aanmerking voor (Mnl. Wdb. II, 79); ook in de Prov. Seriosa, 33: Niemant en is sonder dat; bij Hooft, Brieven, 368 lezen wij: Hoe gaa ik het aan? luchtgediert...
dode hand
Spreekwoorden: (1914) De doode hand,
voorkomende in goederen in de doode hand, dat zijn goederen die aan een instelling behooren en zoodoende niet kunnen vererven. ‘De benaming schijnt wel te zien op de onvererfbaarheid en onvervreemdbaarheid van de goederen en bezittingen der geestelijkheid, waardoor deze ten eeuwigen dage aan 't levende verkeer zijn onttrokken’. Zie het...
Doe wel en zie niet om
Spreekwoorden: (1914) Doe wel en zie niet om,
doe wel zonder op de gevolgen van uwe daad te letten, zonder lof of dank daarvoor af te wachten; Ndl. Wdb. X, 819. In de 17<sup>de<-sup> eeuw bekend, daar Piet Hein deze woorden tot spreuk had gekozen; vgl. fr. fais ce que dois, advienne que pourra; hd. tue recht und schau nicht um; eng. do well and fear not.1)
doekje voor het bloeden
Spreekwoorden: (1914) Een doekje voor het bloeden,
d.w.z. een uitvlucht, een verzinsel; eigenlijk een doekje, dat eene wonde bedekt, zoodat deze niet gezien wordt, en het er uitvloeiende bloed haar niet verraadt; bij overdracht een uitvlucht, een voorwendsel, om iets, dat minder goed is, of dat men niet wil weten, te verbergen; ook een voorwendsel, waarmede men iemand paait. Bij Campen staat de ui...
doel heiligt de middelen
Spreekwoorden: (1914) Het doel heiligt de middelen,
d.i. ter bereiking van een goed doel mag men ook slechte middelen, indien het niet anders mogelijk is, gebruiken. Deze theorie zal wel zoo oud zijn als de wereld, al wordt ook door velen gemeend dat zij openlijk het eerst door de Jezuieten is verkondigd, ter verdediging van den tirannenmoord1). Waarschijnlijk is deze meening, dat men den oorsprong...
doende
Spreekwoorden: (1914) Al doende leert men,
d.w.z. door iets dikwijls en herhaald te doen krijgt men er den slag van beet, krijgt men er vaardigheid in. Sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw komt deze zegswijze voor; zie Servilius, 30: Al doende leertmen. Allenskens leert den hont leer eten; Campen, 131: Al doende leert men; H. de Luyere, 34: Maer al doende moet men leeren; Kluchtspel ...
doerak
Spreekwoorden: (1914) Een doerak.
Dit scheldwoord dat gebezigd wordt in den zin van gemeene kerel, deugniet, schavuit, loeder, sallepatter (zie Sjof. 169, 200), salamander (Sjof. 270), of van een vrouw gezegd: gemeen kreng, wijf, is ontleend aan het Russische doerák, domoor, dwaas2). Eerst in deze eeuw is het aangetroffen o.a. in Jord. 42; 139 en Het Volk, 5 Maart 1913, 2&l...
dofje
Spreekwoorden: (1914) Een dofje,
d.w.z. een buitenkansje; eig. een slag (vgl. Zuidndl. doef, doef; fri. dof), zooals blijkt uit W.v. Gecken, 86:
Dokken
Spreekwoorden: (1914) (Op)dokken,
d.w.z. betalen, geld geven; vgl. ook afdokken, dat eveneens betalen, afschuiven beteekent (Ndl. Wdb. I, 909; Jord. 260), waarnaast eertijds ook uitdokken en overdokken voorkwam. Het wkw. dokken vermeldt Kiliaen met de beteekenis dare, cito dare, promere (voor den dag halen)
Dominee brand je bekje niet
Spreekwoorden: (1914) Dominé brand je bekje (of befje)) niet
zegt men om iemand te waarschuwen niet iets te eten of te drinken dat zeer warm is; ook in 't algemeen als aanmaning om voorzichtig te zijn2). Vgl. Harreb. I, 44: Dominé! brand je bekje niet; Menschenw. 328: Dominie hiet! paa's d'rop en bran je bekkie niet, schaterde de Bode; bl. 517: Domeni hiet.... brand je bekkie niet! Molema, 501: Doomn...
Don Juan
Spreekwoorden: (1914) Don Juan,
d.i. een vrouwenverleider, iemand die er op uit is veroveringen op meisjes te maken; eig. de naam van den held uit een Spaansch verhaal van de 14<sup>de<-sup> eeuw don Juan Tenorio, die een meisje wilde schaken, welks vader hij in een tweegevecht doodde. De Spaansche schrijver Fra Gabriel Tellez, meer bekend onder zijn pseudoniem Tirso...
donder
Spreekwoorden: (1914) Daar kunt ge donder op zeggen,
d.w.z. daar kunt ge maar zeker op aan; wat ik daar zeg, daar kunt ge maar op rekenen en met het woord donder bevestigen; ook voor het geval, dat iets niet gebeuren zal, in een zin als: Hij wou graag wat meer geld verdienen, maar daar kan hij donder op zeggen (nl. dat dit niet zal gebeuren). Vgl. Mghd. 251: Of ik d'r weze zal, daar kan je donder op...
Donderjagen
Spreekwoorden: (1914) Donderjagen,
d.i. zaniken, zeuren, vervelend zijn, donderen1), vanwaar het znw. gedonderjaag, gedonder, gezanik, gezeur. Vgl. Kmz. 83: Leg niet te donderjagen; Lvl. 309; Dsch. 190; Nest. 117; 73: Zit nu maar niet te donderjagen; Boefje, 168: Dat eeuwige gedonderjaag; Kmz. 298: Dat geeft allemaal nutteloos gedonderjaag. Synoniemen: zijn ouwehoeren (Mgdh. 300; Lv...
dood in de pot
Spreekwoorden: (1914) De dood in den pot,
Men zegt dit van eene plaats of een gezelschap, waar men zich gruwelijk verveelt, omdat het er zoo stil en doodsch is; ook als een tak van handel, wetenschap of kunst niet bloeit. Volgens Zeeman, 159 en Laurillard, 41 moet de oorsprong dezer zegswijze gezocht worden in het bijbelverhaal, dat men vindt opgeteekend in 2 Kon. 4:39-41: Ende het geschi...
doodeter
Spreekwoorden: (1914) Een doodeter (-vreter
‘Dit zegt men van ymand, die behalven te eeten, niets meer verricht, dan of hy dood ware, en enkel ballast. Zo zend men ymand die 't verkorven heeft, en daarom van alle bedieningen en wedden ontbloot is, uit Indien wel met de schepen voor doodeeter naar huis’. Zie Tuinman, I, 146 en vgl. Winschooten, 9: Apoincté, een Frans woord...
doodlopers
Spreekwoorden: (1914) Hardloopers zijn doodloopers,
d.w.z. wanneer men te hard ‘van stal’ loopt, houdt men het niet vol; ‘ook als verontschuldiging in den mond van hem, die geen trek heeft zich met of bij iets bijzonder te haasten’. Eveneens gebezigd wanneer iemand bij het spel al dadelijk veel wint, om te waarschuwen dat dit veranderen kan. Zie Ndl. Wdb. V, 2190; fri. hirdr...
doodvallen
Spreekwoorden: (1914) Ik mag dood vallen (of ik val dood) als....
Eene sterke verzekering der waarheid van hetgeen men beweert (zie o.a. Lev. B. 191; Sjof. 219); eveneens in Zuid-Nederland bekend, waar men ook zegt: ik wil eeuwig branden, als hetgeen ik beweer niet waar is. In Noord-Holland: ik laat me teren (Boekenoogen, 1363); in de 17<sup>de<-sup> eeuw: ik laat me wippen, als (Gew. Weuw. III, 80);...
doodverven met iets
Spreekwoorden: (1914) Iemand doodverven met iets,
d.w.z. iemand als den dader van iets beschouwen; ook van een ambt of een post gezegd, hem daarvoor bestemd houden. Onder de doodverf (eng. dead-colour) verstaat men de eerste verf, die een schilder gebruikt, de grondverf4). Staat een schilderij in de doodverf, dan is zij slechts in de grondverf geschilderd; vandaar dat doodverven de beteekenis kon...
Doodvijand
Spreekwoorden: (1914) Doodvijand,
d.w.z. zijn ergste vijand, dien men doodelijk haat, onverzoenlijke vijand. In het Mnl. dootviant, vijand op leven en dood; syn. van dootslagen viant, een vijand om dood te slaan; vgl. dootvede, bloedveete, vijandschap op leven en dood. Dit znw. komt ook in het oudgerm. voor, blijkens mnd. dôtvient; mhd. totvîent, totvînt; nhd. to...
doodzonde
Spreekwoorden: (1914) Een doodzonde,
vooral met de ontkenning het is geen doodzonde, het is niet erg; eig. het is geen groote zonde, die den staat van genade wegneemt, den mensch van de liefde Gods berooft1); dus eene zonde die de ziel doodt, die haar berooft van de liefde en de genade Gods; vandaar in verzwakte beteekenis onvergefelijke fout. In dezen zin sedert de 17<sup>de&l...
doofpot
Spreekwoorden: (1914) Iets in den doofpot stoppen.
Eigenlijk gezegd van glimmende turf of geglommen kolen, die uitdooven, wanneer ze in den doofpot gestopt worden; bij overdracht: opzettelijk over eene zaak niet meer spreken, er geen verdere ruchtbaarheid aan geven, haar smoren (vgl. smoorpot, doofpot). In het Vlaamsch zegt men volgens Schuermans, 21: in de assche schieten voor: ten ondere blijven...
doopceêl lichten
Spreekwoorden: (1914) Iemands doopceêl lichten,
d.w.z. iemands verleden ophalen; al het kwaad van iemand vertellen, dat men weet: ‘men memoreert zijne levenshistorie van den “doop” af aan, om al zijne ondeugden op te sommen en ruchtbaar te maken’. Onder een doopceel (-cedel) verstaat men een uittreksel of een copie uit het doopboek, doopregister, d.i. het boek, waarin de...
Door de band
Spreekwoorden: (1914) Door den band,
d.w.z. door elkander gerekend, gemiddeld. In de 17<sup>de<-sup> eeuw reeds gebruikelijk, volgens Winschooten, 15: sij sijn door den band soo, dat is, de een soo goed, als den andere; hd. durch das Band; fri. troch de bân. Tuinman heeft m.i. reeds de juiste verklaring van deze uitdrukking gegeven; zie I, 364, waar hij zegt: &lsquo...
Door de bomen het bos niet zien
Spreekwoorden: (1914) Door de boomen het bosch niet zien,
d.w.z. door te letten op de onderdeden, de hoofdzaak uit het oog verliezen, ‘wel eens gezegd van eene wijdloopige behandeling van eenig onderwerp, waarbij de talrijke bijzonderheden den blik, het overzicht over het geheel belemmeren’. Deze zegswijze is eene navolging van het hd. den Wald vor lauter Bäumen nicht sehen, het eerst ge...
Door de broek lopen
Spreekwoorden: (1914) Door de broek loopen,
d.w.z. zuur opbreken, leelijk afloopen; eig. gezegd van spijs, die diarrhee ten gevolge heeft; vgl. Kippev. II, 326: Jongens 't zal je zoo berouwen! riep Zeekat, 't zal je zoo door de broek loopen; Nkr. IX, 21 Aug. p. 2: Maar, o wee, dat liep hun - met permissie - dun door de broek! Boefje, 58: Ze wazze de pelisie gaan hale!..... Maar dat was d'r ...
Door de mand druipen
Spreekwoorden: (1914) Door de mand vallen (- druipen
ook door de ben (o.a. Jord. II, 17), de mat, het net (zie Het Volk, 27 Aug. 1914, p. 6 k. 3) vallen, op zijn plat vallen (Halma, 508)5). ‘Dit spreek-
Door de mand vallen
Spreekwoorden: (1914) Door de mand vallen (- druipen
ook door de ben (o.a. Jord. II, 17), de mat, het net (zie Het Volk, 27 Aug. 1914, p. 6 k. 3) vallen, op zijn plat vallen (Halma, 508)5). ‘Dit spreek-
Door de mazen kruipen
Spreekwoorden: (1914) Door de mazen kruipen.
Vooral door de mazen der wet kruipen in den zin van ternauwernood ontsnappen aan, op listige wijze weten te ontkomen aan de bepalingen der wet; een beeld ontleend aan de jacht of de vischvangst en eig. gezegd van een dier, dat door de mazen van het hem gespannen net, en dus aan het gevaar, ontkomt; Harreb. II, 49: Hij is door de mazen gekropen; Jo...
door de mosterd halen
Spreekwoorden: (1914) Iemand door den mosterd halen (of sleepen),
d.w.z. iemand over den hekel halen, hem den mantel uitvegen, eene scherpe, gevoelige berisping toedienen. Bij Sartorius IV, 20: Door de mostardt slepen, pro conviciari ac maledicere positum est; Anna Bijns, Refr. 170:
Door de spitsroeden lopen
Spreekwoorden: (1914) Door de spitsroeden loopen,
tusschen twee rijen jongens, die ongeveer een pas van elkander staan, heenloopen, en daarbij onthaald worden op vuistslagen of stompen. Eene herinnering aan eene oude straf, waarbij de schuldige met ontblooten rug tusschen twee rijen soldaten moest heenloopen, en daarbij van rechts en links met roeden van dun puntig rijshout geslagen werd1). In de...
Door de vingers zien
Spreekwoorden: (1914) Door de vingers zien,
d.i. iets oogluikend toelaten, een oogje toedoen (hd. ein Auge zudrücken), lichte vergrijpen niet al te zwaar laten wegen, iets vergeven, iets overzien (V.d. Water, 116); eig. de hand voor de ogen houden, zoodat men niets of weinig ziet2). In de middeleeuwen dore die vinger sien3) naast door den vinger loeken4); zie verder O.O.Z. 72: Isset d...
Door de wind gaan
Spreekwoorden: (1914) Door den wind gaan.
In zeemanstaal verstaat men hieronder opzettelijk met een zeilschip zóó draaien, dat men den wind (die aanvankelijk aan de eene zijde inviel) eerst van voren en daarna van de andere zijde inkrijgt, doordraaien (hd. durch den Wind drehen oder durchdrehen2)); overstag gaan; bij overdracht afwijken van zijn aanvankelijk standpunt; op go...
Door dik en dun gaan
Spreekwoorden: (1914) Door dik en dun gaan (loopen)
wil eigenlijk zeggen: door de modder, het slijk en de plassen gaan, langs vuile, morsige wegen (Weiland); niets ontzien. Met iemand door dik en dun gaan, iemand volgen, waar hij ook ga; ook in overdrachtelijken zin. In de eigenlijke beteekenis gebruikt Hooft de uitdr. in zijne Ned. Hist. 370: ‘De welke (Spanjaarden), dus gesteurt in 't verwe...