F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883
Door dik en dun lopen
Spreekwoorden: (1914) Door dik en dun gaan (loopen)
wil eigenlijk zeggen: door de modder, het slijk en de plassen gaan, langs vuile, morsige wegen (Weiland); niets ontzien. Met iemand door dik en dun gaan, iemand volgen, waar hij ook ga; ook in overdrachtelijken zin. In de eigenlijke beteekenis gebruikt Hooft de uitdr. in zijne Ned. Hist. 370: ‘De welke (Spanjaarden), dus gesteurt in 't verwe...
door een ringetje kunnen halen
Spreekwoorden: (1914) Iemand door een ringetje kunnen halen.
Dit wordt gezegd van iemand, die er zeer netjes uitziet, die er uitziet als een goudhaantje (Harreb. I, 254 b), die is, zooals de Franschen zeggen, tiré à quatre épingles. Eig. gebruikt van een fijn doekje, dat men door een ringetje kan trekken (vgl. eng. to pass through a ring; fr. faire passer par une bague); bij overdracht ...
Door het oog van een naald
Spreekwoorden: (1914) Door het oog van een naald,
d.i. ternauwernood, nauwelijks, vooral in verbinding met het wkw. kruipen, in den zin van ternauwernood aan een groot gevaar ontkomen. Zie Tuinman I, 9: 't Is door 't oog van een naald gekropen, dat zegt men van iets dat'er ter naauwer nood door geraakt is; zoo ook bl. 325; Harreb. II, 113 a; Rutten, 150 a: door 't gat van eene naald kruipen, er g...
door het vuur
Spreekwoorden: (1914) Voor iemand door een (of het) vuur loopen (of vliegen)
d.i. voor iemand zich aan een groot gevaar blootstellen; uit genegenheid voor iemand alles, ook het gevaarlijkste, doen. De zegswijze komt ook in de klassieke talen voor; vgl. gri. διὰ τοῦ πυÏὸς Βαδίζειν; lat. per
Door merg en been
Spreekwoorden: (1914) Door merg en been.
Iets dringt of gaat door merg en been (mnl. dore eenes march; hd. durch Mark und Bein; nd. dör Mark un Bên; fr. jusqu'à la moelle des
Door schade en schande wordt men wijs
Spreekwoorden: (1914) Door schade en schande wordt men wijs.
Deze gedachte werd in het lat. uitgedrukt door eventus stultorum magister est; mlat. stultus damnatus maiori cedit honori. Het spreekwoord komt in het Mnl. nog niet voor; wèl de verbinding scade ende scande naast sonde ende scande. Het eerst vindt men het spreekwoord bij Campen, 17: Men moet wys worden, het sy met schade oft met schande; Se...
Door vragen wordt men wijs
Spreekwoorden: (1914) Door (of met) vragen wordt men wijs.
Deze gedachte wordt ook uitgedrukt door die weten wil, moet vragen of met vragen gaat men ver (Harrebomée III, 79), welk laatste gezegde in de 16<sup>de<-sup> eeuw wordt aangetroffen bij Goedthals, 50: Met vraghen gaetmen verre, qui cerche, il trouve. In de 16<sup>de<-sup> eeuw kende men ook: veel vragens wijst zeere...
doorgestoken kaart
Spreekwoorden: (1914) Een doorgestoken kaart,
d.w.z. een afgesproken, vooraf bekonkelde zaak, bestoken werk (Ndl. Wdb. II, 2127). Het werkwoord doorsteken, mnl. doresteken, mnd. dorchsteken, beteekende vroeger onder iets steken, door iets heen mengen en vervolgens: bekonkelen, in het geheim bewerken, bedriegen. Onder eene doorsteken kaart verstond men in eigenlijken zin eene kaart, die door o...
doorn in het oog
Spreekwoorden: (1914) Een doorn in het oog.
Iets is een doorn in iemands oog, wanneer het hem bij voortduring ergernis of afgunst veroorzaakt; de uitdr. is ontleend aan Num. 33, 35: ‘Maer indien gy de inwoonderen des lants niet en sult voor u aengesichte uyt de besittinge verdrijven, soo sal 't geschieden, dat, die gy van hen sult laten overblijven, tot doornen sullen zijn in uwe ooge...
doorn in het vlees
Spreekwoorden: (1914) Een doorn in het vleesch.
Iets is iemand een doorn in het vleesch, wanneer het hem smartelijk en lastig is, het hem hindert, ergert, evenals een scherpe, puntige doorn in ons vleesch voortdurend smart veroorzaakt. De uitdr. is ontleend aan 2 Korinth. 12, 7: ‘Ende op dat ick my door de uytnementheyt der openbaringen niet en soude verheffen, so is my gegeven een scherp...
doorslag
Spreekwoorden: (1914) Den doorslag geven,
d.w.z. de beslissing geven bij eene onzekerheid of eene weifeling. De uitdrukking is ontleend aan eene weegschaal, waarvan een der schalen of de evenaar (de tong) doorslaat, d.i. uit den evenwichtstand slaat, door een in een der schalen toegevoegd gewicht; fri. de trochslach jaen. Het eng. gebruikt een soortgelijk beeld: to turn the scale. De uitd...
doorslag geven
Spreekwoorden: (1914) Den doorslag geven,
d.w.z. de beslissing geven bij eene onzekerheid of eene weifeling. De uitdrukking is ontleend aan eene weegschaal, waarvan een der schalen of de evenaar (de tong) doorslaat, d.i. uit den evenwichtstand slaat, door een in een der schalen toegevoegd gewicht; fri. de trochslach jaen. Het eng. gebruikt een soortgelijk beeld: to turn the scale. De uitd...
doos van Pandora
Spreekwoorden: (1914) De doos van Pandora.
Hieronder verstaat, men een bron van veel ellende en leed. Pandora was volgens Hesiodus ἜÏγα καὶ ἡμεÏάι, 94 vlg., door Zeus naar de aarde gezonden om Prometheus, die het vuur van den hemel gestolen had, te straffen. Hij had haar een doos medegegeven en toen zij die opende, vlogen er kwalen en ellende uit om zich over de aarde te v...
Doppen
Spreekwoorden: (1914) Doppen.
Dit wkw. beteekent den dop afnemen, d.i. den hoed afnemen (vgl. een nieuwe dop, een hooge dop; vgl. hd. deckeln; eng. to cap), waarnaast den hoed doppen (o.a. Het Volk, 18 Oct. 1913, p. 5 k. 3: De Vos dopte heel beleefd zijn hoed). ‘Doppen’, groeten komt voor in St. L. 55: De vriendjes doppen allemaal voor pientre kameraad; Menschenw. ...
dovemans
Spreekwoorden: (1914) Aan eens dooven mans deur kloppen,
d.w.z. geen gehoor krijgen; ook afgewezen worden, niet ingewilligd worden, van een verzoek gezegd. In het Mnl. voor eens doven duer cloppen, naast vedelen vor die dove; bij Sartorius I, 5, 45: 't Is voor een dooffmans deur, nostrates verba fieri dicunt pro surdi foribus, siquidem illinc clamare ac rogitare solent mendici; vgl. Tuinman I, 253; Sewe...
draad kwijt zijn
Spreekwoorden: (1914) Den draad kwijt zijn,
d.w.z. den samenhang, het verband kwijt zijn; niet meer weten, hoe men verder moet gaan. Men zou kunnen denken aan een weefsel, dat zoo fijn gesponnen is, dat men den draad niet kan volgen; vgl. Bank. I, 156: ‘De linckernyen van de weereld werden zoo fijn ghesponnen, dat de scherpste ooghe den draet verliest’. Daar een draad ook dient ...
draai geven aan iets
Spreekwoorden: (1914) Een draai geven aan iets,
d.w.z. de zaak zoo draaien, zoo voorstellen, van zulk een kant laten zien, dat zij een ander voorkomen krijgt; er eene andere wending aan geven. Vgl. Sewel, 191: Hy gaf die zaak eenen anderen draai, he
draak steken
Spreekwoorden: (1914) Den draak steken met iets,
d.w.z. den gek met iets steken. Deze uitdrukking herinnert aan den bekenden St.-Joris, eigenlijk Georgius, prins van Cappadocië, die omstreeks het midden van de derde eeuw leefde, en een vreeselijken draak, die het land onveilig maakte en de dochter des konings wilde verslinden, met zijn degen doodde. Deze ridder werd in de middeleeuwen de ch...
draak steken met iets
Spreekwoorden: (1914) Den draak steken met iets,
d.w.z. den gek met iets steken. Deze uitdrukking herinnert aan den bekenden St.-Joris, eigenlijk Georgius, prins van Cappadocië, die omstreeks het midden van de derde eeuw leefde, en een vreeselijken draak, die het land onveilig maakte en de dochter des konings wilde verslinden, met zijn degen doodde. Deze ridder werd in de middeleeuwen de ch...
driedekker
Spreekwoorden: (1914) Een driedekker.
Eigenlijk is een driedekker (eng. three-decker; hd. Dreidecker, Drêdecker2)) een schip met drie verdekken, oudtijds een groot oorlogsschip. Vgl. Sewel, 171, ‘Drie-deks schepen, schepen van de eerste en tweede rang.’ Bij overdracht toegepast op groote vrouwen of meisjes, ook op die niet op hun mondje gevallen zijn, in de uitdrukki...
dril
Spreekwoorden: (1914) Op den dril zijn,
d.w.z. aan den zwier zijn, rondloopen; syn. van het 17<sup>de<-sup> eeuwsche opter tril zijn. Het wkw. drillen beteekende vroeger zwaaien, rondzwaaien (vgl. nog eene lans drillen), en vervolgens intr. rondloopen, zwieren. De uitdr. vindt men bij Poirters, Mask. 137:
Drinken als een Tempelier
Spreekwoorden: (1914) Drinken (of zuipen) als een Tempelier
d.w.z. overmatig drinken. Men beweert, dat deze spreekwijze haar ontstaan te danken heeft aan het overdadig en ongebonden leven dier riddermonniken. Zie Huygens, VII, 170:
droge lever hebben
Spreekwoorden: (1914) Een droge (of heete) lever hebben
d.w.z. veel dorst hebben, ook: gaarne zijn glas leeg drinken (Harreb. II, 20); een slappe lip hebben, een droge keel hebben (Ndl. Wdb. VIII, 1932). De lever wordt beschouwd als de zetel van den dorst. In de 18<sup>de<-sup> eeuw staat de uitdr. opgeteekend bij Halma, 313: Eene heete lever hebben, tot den drank genegen zijn, avoir le foy...
Dromen zijn bedrog
Spreekwoorden: (1914) Droomen zijn bedrog,
meestal gezegd tot iemand, die een onaangenamen droom gehad heeft. Deze meening vindt men in het Latijn reeds uitgedrukt door somnia ne cura, nam fallunt somnia plura (Bebel, 450); sompnia ne cures, nam fallunt sompnia plures (Werner, 94); vgl. mnl. droeme dat sijn bedroghen dinghe; verder Campen, 75: droem is droch; Sirach XXXIV, 3-7; Prov. Comm....
dronk is een zit waard
Spreekwoorden: (1914) Een dronk is een zit (of een zeet)) waard
‘gezegd als men iemand iets te drinken aanbiedt en deze daarin aanleiding vindt om te gaan zitten en een praatje te blijven maken’ (Boekenoogen, 1249). Dit gezegde dagteekent uit de 17<sup>de<-sup> eeuw, blijkens Koddige
droog achter de oren zijn
Spreekwoorden: (1914) Niet droog (of nog nat) achter de ooren zijn
d.w.z. jong en onervaren zijn; eigenlijk nog zijn als een pasgeboren wezen. Meestal wordt het gezegd, wanneer een kind praat over dingen, die alleen groote menschen kunnen beoordeelen; ook van jongelieden die vroeg huwen. De oorsprong der uitdr. kan op de volgende wijze worden verklaard: ‘Een levende cel komt bijna nooit in rechtstreeksche a...
droogje
Spreekwoorden: (1914) Zijn natje en zijn droogje lusten,
d.w.z. goed kunnen eten en drinken, veel van drank en spijs houden. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij A. Bijns: Zy mach haer drooghe wel, en niet min haer natte (Leuv. Bijdr. IV, 324); Sart. II, 3, 84: Hy mach sijn drooghjen wel, ende sijn natjen niet qualijck; Brederoo I, 224, vs. 334: 't Is een goed etend gesel, en hy siet wonder gaeren...
droogpruimer
Spreekwoorden: (1914) Een droogpruimer.
Dit is eigenlijk iemand, die zonder iets te drinken, pruimt, lekker eet. Ter Gouw vertelt in de Volksvermaken, 216, dat er droogpruimers waren, die een mand vol paaschbrood leeg aten, zonder er iets bij te drinken. Wanneer men thans spreekt van ‘een droogpruimer van een vent’ bedoelt men er mede een drogen, saaien, vervelenden kerel1) ...
druiven zijn zuur
Spreekwoorden: (1914) De druiven zijn zuur.
Dat wordt gezegd, wanneer iemand van datgene, wat hij graag zou willen hebben, doch niet kan krijgen, met verachting spreekt. De spreekwijze is ontleend aan de fabel van Aesopus, waar de vos, toen de druiven hem te hoog hingen, zei dat hij ze niet lustte2). Ze komt reeds in het mlat. voor: divertit vescis vulpecula vitis ab uvis; zie verder Tuinma...
Drukte maken
Spreekwoorden: (1914) Drukte maken,
ook wel drukkie maken (o.a. bij Speenhoff VII, 17; Kmz. 187), d.w.z. te keer gaan, zich aanstellen, trotsch, voornaam handelen of spreken; zich druk maken, vroeger hem (zich) bont maken. Van zoo iemand zegt men, dat hij is een druktemaker, een drukkie, een drukkiewicht (o.a. Jord. 193), kale drukkie (in Boefje, 61), veel drukte op zijn lijf heeft ...
dubbeltje op zijn kant
Spreekwoorden: (1914) Een dubbeltje (of een stuivertje) op zijn kant
d.w.z. het is onzeker hoe de zaak zal uitvallen; het is twijfelachtig hoe het af zal loopen; het hangt geheel van het toeval af. Vgl. Harreb. I, 158: ‘Dat is een stuivertje of dubbeltje op zijn kant, het is niet waarschijnlijk dat men zijn oogmerk bereikt: men zet niet gemakkelijk een stuivertje of dubbeltje op zijn kant’; fri. it is i...
duifje zonder gal
Spreekwoorden: (1914) Een duifje zonder gal.
Deze zegswijze is ontstaan ‘naar aanleiding van het oude volksgeloof, dat sommige dieren, met name de duif, geen gal zouden hebben, die eene toornige of wrevelige stemming kan opwekken’. Maerlant zegt o.a. in zijn Nat. Bl. III, 1119: Columba dats der duven name, een sachte voghel ende bequame; bedi seit men, sijs sonder galle; Clausule...
duigen
Spreekwoorden: (1914) In duigen vallen,
d.w.z. mislukken. Onder duigen verstaat men stukken wagenschot, tot het samenstellen van vaatwerk bestemd en die door hoepels bij elkaar gehouden worden. Vallen deze plankjes in elkander, dan mislukt het vat; vandaar dat deze uitdr. in het algemeen gebruikt wordt voor instorten, mislukken. Is een plan in duigen gevallen of wordt het in duigen gewo...
Duimkruid
Spreekwoorden: (1914) Duimkruid,
d.i. geld, poen (Teirlinck, 55; Köster Henke, 54), molm (zie Koster Henke, 46; Jord. 386), moos, mozes, kies (hebr. kîs, geldzak, geld), aldus genoemd naar de wijze, waarop men geld telt. Deze benaming komt in de middeleeuwen voor in een brief van den 27<sup>sten<-sup> van Hooimaand 1488, door de afgevaardigden van de stad Y...
duit in het zakje doen
Spreekwoorden: (1914) Een duit in 't zakje doen,
d.w.z. medepraten, medespreken in de eene of andere zaak; eene beschuldiging verzwaren; eig. zijn aandeel in iets betalen, en vandaar recht van meepraten hebben; hetzelfde als een duit in de veêl steken (Tuiman I, 197); 17<sup>de<-sup> eeuw zijn houtje bijbrengen (De Brune, Wetsteen, I, 107); een loodje in het zakje leggen of wer...
Duivekater
Spreekwoorden: (1914) Duivekater.
In de uitdr. wat duivekater! = wat duivel! In het jaar 1450 komt deuvekater als bijnaam van een bakker te Leiden voor; voor de 17<sup>de<-sup> eeuw zie V. Moerk. 471: Wat duivekater segh jy, dat ick mijn wesen verander? In het Mnd. was dûfkater bekend als naam voor den duivel (Lübben und Walther, 89 b). Kiliaen kent duyven-k...
duivel inhebben
Spreekwoorden: (1914) Den duivel inhebben,
d.w.z. zeer boos zijn, het land hebben, syn.: de hel, de pest, den kanker, den smoor inhebben. Vollediger geven Harrebomée I, 165 a en Joos, 127 op: hij heeft den duivel in 't lijf, d.i. hij is door den duivel bezeten, hij wordt gedreven door den duivel. In de 16<sup>de<-sup> eeuw komt de uitdr. voor bij Spieghel, Hertsp. 102: H...
duivelstoejager
Spreekwoorden: (1914) Een duivelstoejager,
een bijlooper, iemand die het minste werk moet doen, voor allerlei ondergeschikt werk gebruikt wordt; dial. een brak1); een schabul2); zie Harreb. I, 165: Het is zoo'n duivels toejager; Beets, Camera (De Schippersknecht): Schippers duvelstoejager! riep Kees, een uur daarna zijn huis binnentredende en zijn gegalonneerden hoed op de steenen smijtend...
duiven
Spreekwoorden: (1914) Onder iemands duiven schieten.
In eigenlijken zin wil deze uitdr. zeggen: schieten onder de duiven van een ander, wat in vroegeren tijd uitdrukkelijk verboden was. Koning Filips verbood bij plakkaat van 13 April 1559 ‘dat iemand eenige Zwanen of Duiven, met bussen of met bogen zou schieten.... op verbeurte de eerste reize van vijf en twintig gulden, te appliceeren ten beh...
duizend
Spreekwoorden: (1914) Acht is meer dan duizend.
Een schertsende woordspeling met het telwoord acht, in de beteekenis van zorgvuldige behartiging zijner zaken, b.v. goed acht slaan op zijn zaken is veel waard; Harreb. I, 9. Ook in het Nederduitsch komt deze zegswijze voor; zie Eckart, 4: Acht is mehr as Dûsend, Acht geben ist besser als Tausende besitzen; Ten Doornk. Koolm. I, 5 b; Taalgid...
dure schepen blijven aan land
Spreekwoorden: (1914) Oude (of dure) schepen blijven aan land
d.w.z. oude of al te veel eischende meisjes blijven thuis, ongetrouwd. Zie Winschooten, 233: Duure schepen blijven aan land: het welk oneigendlijk beteekend, dat juffertjes, die haar waar al te seer op geld houden, daarom somtijds ongetrouwd blijven’. Zie Campen, 32: die duyrste schepen liggen langest an lande; De Brune, 493; Cats I, 470: &l...
dutje doen
Spreekwoorden: (1914) Een dutje doen,
d.w.z. een lichten, korten slaap nemen; even slapen. Dutje is eene afleiding van het wkw. dutten, dat suffen, mijmeren beteekent; vgl. mnl. doten, dutten, razen, woeden; Kil. doten, dutten, delirare, desipere,; mnd. vordutten, in verwarring, buiten bezinning geraken of brengen; eng. to dote, suffen; nijsl. dotta, knikkebollen. Het znw. dut in den ...
dwarsbomen
Spreekwoorden: (1914) Iemand dwarsboomen,
d.w.z. iemand tegenwerken, hem den voet dwars zetten; 17<sup>de<-sup> eeuw ook iemand dwars vallen of iemand (den weg) draaiboomen, iemand den
dwarsdrijven
Spreekwoorden: (1914) Iemand dwarsdrijven.
In eigenlijken zin gebruikte men in de 16<sup>de<-sup> eeuw het wkw. dwarsdrijven van een schip in de bet. niet bij den wind willen zeilen, zooals nog in het Friesch: it is in âld dwersdriuwer, waaruit zich de beteekenis wederstreven geleidelijk ontwikkelde. Zie Sart. I, 9, 97: Ghy mocht den dwars-drijver liever hebben laeten sla...
dwingen
Spreekwoorden: (1914) Vreemde ogen dwingen best,
d.w.z. de invloed van vreemden is dikwijls grooter op de kinderen dan die der ouders. De zegswijze vindt men bij Van de Venne, Bel. Wer. bl. 214: Vreemde ogen dwingen; Tuinman I, 327: Vreemde ogen dwingen, de zin is, kinderen ontzien meer de ogen van vreemde, dan van hunne Ouderen en Bloedverwanten; C. Wildsch. V, 298: ‘Het zal
Echec lijden
Spreekwoorden: (1914) Echec lijden.
Deze uitdrukking is een vertaling van het fr. éprouver un échec, waarin het znw. échec de beteekenis heeft van revers momentané. Oorspronkelijk verstond men onder échec den zet, waardoor men den koning in het schaakspel vastzet, zoodat ‘echec lijden’ eigenlijk beduidt schaakmat gezet worden en vervolg...
Een achterdeurtje openhouden
Spreekwoorden: (1914) Een achterdeur(tje) openhouden.
Een achterdeur is een deur aan de achterzijde van een huis of in den muur van den tuin, waardoor men in tijd van nood of gevaar kan wegvluchten. Figuurlijk wordt dit z.n.w. gebruikt in den zin van een uitvlucht, een middel om zich terug te trekken en voor mogelijke ongelegenheden te vrijwaren; vandaar achterdeurtjes zoeken, uitvluchten zoeken. Vol...
een afroffeling geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand eene afroffeling geven.
Het wkw. afroffelen beteekent eigenlijk met een' roffel (d.i. een schaaf, die gebruikt wordt om het ruwste van het hout af te schaven) afschaven; de ruwe oppervlakte van een stuk hout wegnemen. Figuurlijk wordt dit toegepast op personen; ze met woorden ruw aantasten, duchtig doorhalen, een ferme schobbeering geven wegens gepleegd verzuim of verkee...
Een amerijtje
Spreekwoorden: (1914) Een amerij(tje).
Dit woord wil eigenlijk zeggen een Ave Maria, een gebed tot de Heilige Maagd, en vervolgens bij overdracht een korte tijdruimte, zooveel tijd als noodig is om een Ave Maria te bidden, een kort ogenblik. In het Middelnederlandsch komt ‘Ave Maria’ als tijdsbepaling voor in: een Ave Maria lanck; evenzoo in het Mhd. eines Ave Marien lang1...
Een andere toon aanslaan
Spreekwoorden: (1914) Een hogen (lagen, anderen) toon aanslaan,
d.i. door op een toets te slaan een zekeren toon voortbrengen; bij overdracht: door woorden of vooral door stembuiging zekere gemoedsstemming openbaren; meestal in ongunstigen zin (vgl. het fr. le ton fait la musique); Ndl. Wdb. I, 309. Zie Mar. v. Nijm. 166: Zijn voiseken versoeten; Huygens, Scheepspraet, vs. 26: Stille, Maets! een toontje min! P...
Een appeltje met iemand te schillen hebben
Spreekwoorden: (1914) Een appeltje met iemand schillen
een netelige zaak met hem afhandelen, hem onderhouden over iets dat hem niet aangenaam zijn kan’; Ndl. Wdb. II, 552. Over het ontstaan van deze spreekwijze is veel geschreven, o.a. door Tuinman I, 110; Sprenger v. Eyk III, 20 en Van Moerkerken in Noord en Zuid XVII, bl. 189-190. Het komt mij voor, dat wij de beteekenis dezer zegswijze moeten...
Een broertje aan iets verloren hebben
Spreekwoorden: (1914) Een broer(tje) aan iets dood (of verloren hebben)
d.w.z. het land aan iets hebben, van iets niets willen weten; bang zien aan iets (vgl. Ndl. Wdb. II, 970), eig. gezegd van eene ziekte, waaraan een broertje gestorven is, zoodat de ander er bang voor geworden is. In Zuid-Nederland: eenen (n)oom van iets dood hebben, bij ondervinding weten dat iets niet pluis is (De Bo, 749 en Joos, 78). In het fri...
Een broertje of een zusje
Spreekwoorden: (1914) Een broertje en (of) een zusje,
‘wordt gezegd van een zaak die zóó op een andere gelijkt, dat het niet verscheelt of men het dezen of dien naam geeft’ (Ndl. Wdb. III, 1440). De uitdr. dateert uit de 18<sup>de<-sup> eeuw; vgl. W. Leevend VI, 5: Ik hoor dat de Engelschman alle onze dorpen in Oost-Indiën neemt of steelt, dat is een Zusje m...
Een brutaal mens heeft de halve wereld
Spreekwoorden: (1914) De brutalen hebben (of een brutaal mensch heeft) het derde deel van de (of de halve) wereld.
Deze meening wordt in de 16<sup>de<-sup> eeuw uitgedrukt door d'Onschamelen hebben de twee derdendeelen van de Werelt (Coornhert, Maeghdekens Schole, fol. 395 r); Campen 114: Die onschamelen hebben t'dordendeel van der werelt (evenzoo Spreuken, 55); Sart. III, 2, 41: De onbeschaemde hebben het derdendeel des werelts; III, 9, 8: Stoute ...
Een brutale snuiter
Spreekwoorden: (1914) Een (vreemde, rare, brutale) snuiter,
d.i. een snoeshaan, een kwibus, een kwant, grappenmaker; een rare snijer (fri. in rare, frjemde snijer); vgl. o.a. Op R. en T. 30: Dat 's 'n eigengereide, brutale snuiter. Wellicht beteekent ‘snuiter’ eig. bedrieger als afleiding van het wkw. snuiten in den zin van iemand geld afzetten; vgl. het mnl. enen die nose snuten, iemand afzett...
een dienst is d'anderen waard
Spreekwoorden: (1914) De eene dienst is d'anderen waard
of zooals men in de middeleeuwen zeide: Deen vrientschap brinct dander in2); in H. de Luyere, 22: Deen vrientscap is altoos dander weert; De Brune, 115: d'Een vriendschap is de ander weerd; bl. 153:
Een doodvreter
Spreekwoorden: (1914) Een doodeter (-vreter
‘Dit zegt men van ymand, die behalven te eeten, niets meer verricht, dan of hy dood ware, en enkel ballast. Zo zend men ymand die 't verkorven heeft, en daarom van alle bedieningen en wedden ontbloot is, uit Indien wel met de schepen voor doodeeter naar huis’. Zie Tuinman, I, 146 en vgl. Winschooten, 9: Apoincté, een Frans woord...
een draai om de oren geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand een draai om de ooren geven,
d.w.z. hem een klap, een peuter (o.a. B.B. 25) om de ooren geven, een oorveeg toedienen; zie o.a. W. Leevend 3, 146; C. Wildsch. 5, 49; Ndl. Wdb. III, 3191. Onder draai verstaat men dan de draaiing, de slingering van de hand, waarmede men den slag toebrengt (vgl. een konkel, een haal om de ooren (B.B. 47 en over z'n boddie B.B. 12); fri. immen in ...
Een dronk is een zeet waard
Spreekwoorden: (1914) Een dronk is een zit (of een zeet)) waard
‘gezegd als men iemand iets te drinken aanbiedt en deze daarin aanleiding vindt om te gaan zitten en een praatje te blijven maken’ (Boekenoogen, 1249). Dit gezegde dagteekent uit de 17<sup>de<-sup> eeuw, blijkens Koddige
Een drukte
Spreekwoorden: (1914) Een leven (drukte
d.w.z. een verschrikkelijk leven, een helsch lawaai; ook genoemd een leven van de andere wereld (o.a. Nest, 105); een heidensch, een Spaansch leven, een leven van den drommel, den duivel (Tuinman I, 289; II, 168; Halma, 184). Waarschijnlijk moet men er onder verstaan een leven zooals het op den jongsten dag, op den dag des oordeels, zal zijn; Ndl....
Een dubbeltje kan vreemd rollen
Spreekwoorden: (1914) Een dubbeltje (of een stuivertje) kan vreemd rollen
d.w.z. iets, dat men in 't geheel niet verwacht had, kan toch gebeuren; men kan nooit weten welk een wending of loop iemands lot kan nemen. Vgl. Harreb. II, 318: Een stuivertje kan raar rollen; Het Volk, 24 Dec. 1913 p. 1 k. 3: Maar dat dat dubbeltje zonderling gerold is, wie zal het ontkennen; Cremer, Bet. Novellen bl. 103: Dat stuuverke zou al r...
Een figuur maken
Spreekwoorden: (1914) Een figuur slaan (of maken)
d.w.z. zich op een bepaalde wijze gedragen, voordoen; ook van zaken gezegd, die in de eene of andere omgeving (niet) passen; Harreb. I, 191; fr. faire une belle, une bonne figure; hd. eine Figur machen; eng. to cut or to make a figure. Somtijds een figuur maken, slaan als modder, als een plee, als een gieter; vgl. Het Volk, 5 Dec. 1914 p. 7 k. 1: ...
Een flater slaan
Spreekwoorden: (1914) Een flater begaan (of slaan)
d.i. eene domheid in het schrijven of spreken begaan (Taalk. Mag. II, 335); westvl. een pekkel draaien. Vermoedelijk is de eerste beteekenis van het znw. flater die van lap, daarna slag, oorveeg, in welke beteekenis het dial. nog bekend is (zie Gunnink, 129; De Bo, 324: fleter, fleers, flap,
Een gat in de morgen slapen
Spreekwoorden: (1914) Een gat in den dag (of morgen) slapen
d.w.z. een goed deel van den morgen slapende doorbrengen en zoodoende zijn dag of morgen verkorten; laat opstaan; 16<sup>de<-sup> eeuw: van tswarte int witte slapen; Kil.: hoogh in den dagh slaepen. Bij Plantijn: Een gat inden dach slapen, dormir la grasse matinee; in multam lucem dormire vel stertere, vel in multam diem. Vgl. verder H...
een gek kan meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden
Spreekwoorden: (1914) Een gek kan meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden,
ook dan twaalf of honderd wijzen kunnen beantwoorden; eene sedert de middeleeuwen voorkomende meening, blijkens Jan's Teesteye, vs. 2083:
Een goede gevel versiert het hele huis
Spreekwoorden: (1914) Een goede gevel versiert het (geheele) huis.
Deze zegswijze wordt schertsender wijze toegepast op iemand, die een grooten neus heeft. De neus wordt dan bij den gevel van een huis vergeleken, zooals De Brune, Wetst. I, 97 reeds deed: De schande die yemand overkomt deur 't verlies van zijn neus, de gevel van 't huis, 't cieraat van 't aangezicht, de zetel en de rechte throon van eer. Vgl. ook ...
Een Griekse brief schrijven
Spreekwoorden: (1914) Een engelschen (of griekschen) brief schrijven.
In sommige streken verstaat men hieronder ‘een dutje doen’. Het valt niet ieder gemakkelijk een engelschen, en althans een griekschen brief te schrijven; daarvoor moet men alleen zijn, om goed te kunnen nadenken en niet gestoord te worden. Vgl. het Zaansche: een brief aan den koning schrijven; zie een tukje doen; een uiltje knappen.
Een Griet
Spreekwoorden: (1914) Een (booze) Griet.
Benaming van een kwade, booze vrouw; een dulle Griet, kwade vrouw (Waasch Idiot. 266; Teirl. 518). In de 17<sup>de<-sup> eeuw bij Cats in dezen zin gebruikt (Ndl. Wdb. V, 698); zie ook Kluchtspel II, 189: een Griet (een boos wijf). Waarom juist deze naam eene dergelijke vrouw aanduidt, is
Een grote ome
Spreekwoorden: (1914) Een hooge (of groote) oome,
d.w.z. iemand, die een hooge positie in de maatschappij bekleedt, zooals een generaal, een professor, in het algemeen iemand die met gezag is bekleed (in 't leger); eng. a. big pot; fr. un gros légume; hd. ein groszes Tier; ein Hauptkerl. Onder de oomes verstaat men de hooge heeren, in studententaal de professoren of vroeger ook de oudere s...
Een groten mond opendoen
Spreekwoorden: (1914) Een grooten mond opzetten (of opendoen)
d.w.z. brutaal, ongepast zijn; eig. den mond wijd openzetten om te schreeuwen; fr. engueuler qqn, attaquer qqn par des injures grossières;
een haberdoedas geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand een haberdoedas geven,
d.w.z. een draai om de ooren geven (o.a. Harrebomée I, 273; Jord. 156; Jong. 132); ook iemand een labberdoedas (om de ooren) geven (o.a. Lev. B. 6; 193). ‘De klanken van dit woord, die aan de Hd. woorden haben, du en das herinneren, wettigen het vermoeden, dat het wel, evenals het vroegere haberdas (oorvijg), mnl. haverdas, ontleend z...
een hak zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand een hak zetten,
d.w.z. ‘iemand eene onaangename bejegening doen ervaren, inzonderheid hem eene hatelijkheid te slikken geven; ook iemand een loer draaien, een poets bakken’; Ndl. Wdb. V, 1536; Handelingen der Staten-Generaal 1913, p. 2249: De geachte afgevaardigde heeft het voorgesteld alsof de vrijzinnig democraten, telkens wanneer hier de mogelijkhe...
een hart onder de riem steken
Spreekwoorden: (1914) Iemand een hart onder den riem steken,
d.w.z. hem bemoedigen, hem moed inspreken, hem het hart opdraaien (in Zuid-Nederland), eene spreekwijze ontleend aan het soldatenleven. Onder hart moet men verstaan moed (vgl. Heb het hart eens dat te doen). Een soldaat die onder zijn riem (die schuin van den schouder over zijne borst loopt) geen hart heeft, geen moed, is een lafaard; zoo iemand m...
Een hete lever hebben
Spreekwoorden: (1914) Een droge (of heete) lever hebben
d.w.z. veel dorst hebben, ook: gaarne zijn glas leeg drinken (Harreb. II, 20); een slappe lip hebben, een droge keel hebben (Ndl. Wdb. VIII, 1932). De lever wordt beschouwd als de zetel van den dorst. In de 18<sup>de<-sup> eeuw staat de uitdr. opgeteekend bij Halma, 313: Eene heete lever hebben, tot den drank genegen zijn, avoir le foy...
Een hoge borst opzetten
Spreekwoorden: (1914) Eene (hooge) borst (op)zetten,
ook wel de borst hoog dragen, zich trots, hoogmoedig gedragen; ontleend aan de houding van iemand die als een pauw over de straat loopt met
Een hoge borst zetten
Spreekwoorden: (1914) Eene (hooge) borst (op)zetten,
ook wel de borst hoog dragen, zich trots, hoogmoedig gedragen; ontleend aan de houding van iemand die als een pauw over de straat loopt met
Een kalf maken
Spreekwoorden: (1914) Een kalf leggen (- maken),
d.w.z. braken; de weerstroom krijgen, zooals men in de 18<sup>de<-sup> eeuw zeide, over de (of zijn) tong kakken (Waasch Idiot. 319; Antw. Idiot. 1251; Schuermans, 734; fri. oer de tonge kakke; hd. über die Zunge spucken (oder kacken; Wander V, 6442); in tooneeltaal in den zin van zich verspreken of wartaal zeggen (Onze Volkstaal ...
Een keel opzetten
Spreekwoorden: (1914) Een (groote) keel opzetten,
d.i. hard beginnen te schreeuwen; vgl. Vondel VIII, 586: De mackers volgen hem al roepende, en elck zette een keel op; Halma, 258: Eene groote keel opzetten, hard schreeuwen, crier bien fort, waarin opzetten de beteekenis heeft van openzetten, openen; Harreb. I, 390; Afrik. een keel opset; vgl. 18<sup>de<-sup> eeuw: eene keel of een ba...
Een klap
Spreekwoorden: (1914) Een slag (een klap
d.w.z. eig. zulk een slag van den molen gekregen hebben dat men er van suizebolt, draait, en vandaar bij overdracht: niet wel bij het hoofd zijn, niet bij zijn verstand zijn; (van lotje) getikt zijn; fr. être toqué; hd. einen Klaps haben; eene algemeen en in de 17<sup>de<-sup> eeuw reeds voorkomende uitdr. Zie o.a. Bank. I...
Een kleine boodschap doen
Spreekwoorden: (1914) Eene groote (kleine) boodschap doen.
Deze uitdrukking, die in kindertaal wil zeggen zijn gevoeg doen, zijn water loozen, beteekent eigenlijk heengaan om eene boodschap te verrichten; vervolgens gebruikt men haar als voorwendsel om zich voor het zooeven genoemde doel te kunnen verwijderen. Een dergelijk schertsend euphemisme vinden wij ook in het middeleeuwsche bloemen lesen, en het 1...
Een kokkerd
Spreekwoorden: (1914) Een kokker(d),
Hiermede duidt men iets aan, dat groot in zijn soort is; bijv. een kokkerd van een neus1), van een appel, enz.; fri. in kokkert fen in bern (kind), in apel (appel), wat men in de Zaanstreek een bommerd noemt (Boekenogen, 90) en ook wel een bakbeest (zie n<sup>o<-sup>. 136) heet, bij Sewel een klouwer en in Antwerpen een bommel, bonker...
een kool stoven
Spreekwoorden: (1914) Iemand een kool stoven (of bakken)
d.w.z. iemand eene poets bakken; eene euphemistische uitdrukking als iemand een muilpeer geven (zie aldaar); zie Rusting, 510 (ook bl. 11:
een koopje geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand een koopje geven (of leveren)
d.w.z. iemand een slecht koopje geven of leveren, hem beetnemen, bedriegen; vandaar ook dat koopje gebezigd wordt in den zin van iets onaangenaams. Zie Halma, 281: Gij hebt daar een koopje aan. In den schertsenden zin. Gij zijt daar wakker mede aangehaald, Vous n'êtes pas mal à cheval, vous voilà dans de beaux draps blancs; Har...
Een kop
Spreekwoorden: (1914) Een hoofd (een kop
Onder een boei verstaat men een voorwerp dat, op het water drijvende en met een touw aan het in den grond liggende anker vastgemaakt, de plaats aanwijst waar dit ligt; soms een eenvoudig blok hout of een stuk kurk, soms in den vorm van een dubbelen afgeknotten kegel als een vat uit houten duigen samengekuipt (tonnenboei) of van plaatijzer vervaard...
een kroon opzetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand eene kroon opzetten,
d.w.z. iemand eer bewijzen; mnl. enen crone spannen, eig. iemand een krans op het hoofd zetten; zie n<sup>o<-sup>. 1284. Vgl. hiermede het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche iemand een leelijken hoed (= krans) opzetten, d.i. schande aandoen; Halma, 292: iemand eene kroon opzetten, iemand prijzen, verheffen; Tuinman II, 65: Gij zet my...
Een lage toon aanslaan
Spreekwoorden: (1914) Een hogen (lagen, anderen) toon aanslaan,
d.i. door op een toets te slaan een zekeren toon voortbrengen; bij overdracht: door woorden of vooral door stembuiging zekere gemoedsstemming openbaren; meestal in ongunstigen zin (vgl. het fr. le ton fait la musique); Ndl. Wdb. I, 309. Zie Mar. v. Nijm. 166: Zijn voiseken versoeten; Huygens, Scheepspraet, vs. 26: Stille, Maets! een toontje min! P...
een lastig zeeschip
Spreekwoorden: (1914) Een ongemakkelijk (of een lastig) zeeschip,)
d.w.z. een onhandelbaar mensch; eig. een groot, plomp schip, dat moeilijk te besturen is, waarmede geen land te bezeilen is. Zie Tuinman I, 148: t Is een moeyelijk zeeschip; Van Effen. Spect, VI, 228: De Kamenier is een ongemaklyk zeeschip, en kan met niemand accordeeren; Sewel, 981: 't Is een lastig zee-schip, het is een lastig mensch om meê...
Een lik uit de pan krijgen
Spreekwoorden: (1914) Een veeg (of een lik) uit de pan krijgen
d.w.z. zijn deel krijgen van iets; eene afstraffing krijgen; een verwijt of een schimpscheut krijgen; eig. zijn portie van het eten, het lekkers krijgen en vandaar in fig. zin (zie n<sup>o<-sup>. 2221). Vgl. Winschooten, 90: Als het in de Kajuit reegend, soo drupt het in de Hut; dat moet oneigendlijk verstaan worden, beteekenende soo v...
een loer draaien
Spreekwoorden: (1914) Iemand een loer draaien,
d.i. iemand eene poets bakken, eene kool stoven. In geheel Noord- en ook hier en daar in Zuid-Nederland bekend; zie Fri. Wdb. II, 130 b; Hoeuft, 363; Gallée, 27 a; Molema, 246 b; Bergsma, 12: een loer andraaien; Schuermans, 345 a; Harreb. II, 34; Ndl. Wdb. VIII, 2563; Dievenp. 55; Nkr. III, 22 Aug. p. 6; VII, 1 Maart, p. 4; Menschenw. 229. ...
Een loopend vuurtje
Spreekwoorden: (1914) Een loopend vuur(tje),
in de zegswijze ‘'t gaat voort als een loopend vuurtje; dit past op 't geen zich spoedig alom verspreit; gelyk zulke loopende tydingen en straatmaaren, die de een den anderen voort vertelt. De gelykenis is eene streek van aangesteken buskruid’ (Tuinman II, 218). Dat deze verklaring juist is, blijkt uit Pers, 896 a: Hy wilde daer eenige...
Een melkkoetje
Spreekwoorden: (1914) Een melkkoe(tje),
d.w.z. eene mielkgevende koe; bij overdracht een persoon, van wien men bij voortduring voordeel trekt, dien men uitzuigt; eene rijke bron van inkomsten; in Twente: 'n melkbeesken. Eene in de latere middeleeuwen bekende benaming; vgl. Spreuken, 38: 't Is hem al een guede melckte coe1); Campen, 84: 't Is hem al een guede melckte Koe gewest; Van Lumm...
Een menistenstreek
Spreekwoorden: (1914) Een menistenleugen (-streek).
‘Een waarheid zeggen en een waarheid verzwijgen, - vooral ten halve de waarheid zeggen en den schijn aannemen, dat ze geheel en ten volle is medegedeeld, het antwoord op een vraag ontduiken en toch den vrager in den waan brengen, dat er niets aan het antwoord ontbreekt’, wordt door de niet-doopsgezinden wel eens met den naam van menist...
een mep geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand een mep geven,
d.i. iemand een slag geven; zie o.a. Bouman, 67; Boekenogen, 705 (opmepper(d); V. Schothorst, 171; Gunnink, 168; Molema, 261 b; Fri. Wdb. II, 153 b en vgl. Br. v. Abr. Bl. I, 264: Wel kyk, hij liep gevaar, om van my een ouderwetze mep te beloopen; C. Wildsch. VI, 114: Toen ik nog meppen en oorvijgen aan de jongens uitdeelde; Falkl. VI, 173; Mensc...
Een mud zout met iemand gegeten hebben
Spreekwoorden: (1914) Een zak (een mud, een schepel) zout met iemand gegeten hebben,
d.i. langen tijd met iemand omgegaan hebben. Deze, nu eenigszins verouderde, zegswijze komt sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw in onze litteratuur voor,
een muilpeer geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand een muilpeer geven,
d.w.z. iemand een slag in het gezicht geven; vroeger ook iemand muilperen, muilperizeeren (zie Ndl. Wdb. IX, 1207). In de Middeleeuwen was muilpeer in dezen zin bekend, blijkens Exc. Cron. 240 c: (Hi) greep den sot metten hare ende gaf hem oock een goede muilpeere; zie verder Kiliaen: Muyl-beere, muyl-peere, alapa; muyl-beeren t' eten gheven. Adag...
Een neus halen
Spreekwoorden: (1914) Een (langen) neus krijgen (of halen)
d.w.z. beschaamd, met schande van iets afkomen, weggaan, afdruipen. Vgl. Marnix, Byenc. 60 r: Sy sullen wel een lange Neuse krijgen, als sy sien sullen, dat de gansche Schrift, met de uytlegghinghe der H. Vaderen, op onse Leere ten minsten alsoo wel sluyt als een tanghe op een vercken; Van Lummel, 31: Van schaemten sach men se bleusen, want sy cre...
Een neutje
Spreekwoorden: (1914) Een neut(je)
is een slokje, een borrel; waarschijnlijk eig. een notedop vol1). Zie Köster Henke, 47: een neutje kraken, een borreltje drinken; Zondagsbl. v. Het Volk, 21 Febr. 1914, p. 1 k. 1: 5 cents ‘neutjes’; S.M. 119: We zijnne gewend om dezen tijd een neutje te gebruiken, weet uwé?; Nierstrasz, 25: De jongens waren gekomen om alvas...
een nul in het cijfer
Spreekwoorden: (1914) Hij is een nul in het cijfer,
d.w.z. hij beteekent niets, wordt bij de optelling niet medegerekend, heeft niets in te brengen, is niet in tel; Afrik. hij is maar 'n groot nul. Vroeger zeide men ook een oo(tje) in het cijfer zijn, dat thans nog in Zuid-Nederland gebruikt wordt naast een nul in 't cijfer zijn en geteld worden gelijk 'n o in 't cijferen; zie Antw. Idiot. 484; 865...
Een onbestorven weduwnaar
Spreekwoorden: (1914) Een onbestorven weduwe (- weduwnaar).
D.i. ‘eene vrouw die niet door den dood van haren echtgenoot tot den staat van weduwe gebracht is, maar door zijne langdurige afwezigheid, uitlandigheid, of door scheiding, enz. als 't ware als weduwe is achtergelaten, inzonderheid eene vrouw, wier man van haar verwijderd is zonder hoop op hereeniging, zoodat zij, ofschoon haar man niet gest...
Een ongeluk komt zelden alleen
Spreekwoorden: (1914) Een ongeluk komt nooit (of zelden) alleen.
Deze gedachte vinden we in de klassieke talen op verschillende wijzen uitgedrukt; in het Latijn o.a. door nulla calamitas sola; fortuna obesse nulli contenta est semel of aliud ex alio malum, het eene ongeluk komt uit het andere voort, sleept een ander na zich3). Bij ons komt ze in de latere middeleeuwen voor4), alsook bij Plantijn: Een ongeluck k...