F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883
hart op de tong hebben
Spreekwoorden: (1914) Het hart op de tong (of op de lippen) hebben
d.i. zeggen wat men denkt, van zijn hart geen moordkuil maken, openhartig zijn. De zegswijze komt in de 16<sup>de<-sup> eeuw voor: t Hart leyt op de tonge altoos1). Zie verder W.D. Hooft, Jan Saly, 18; Tuinman, II, 207; Ndl. Wdb. VI, 7; VIII, 2177; fri. it hert op 'e tonge habbe; hd. das Herz auf der Zunge haben; nd. dat hart för ...
hart zinkt hem in de schoenen
Spreekwoorden: (1914) Het hart zinkt hem in de schoenen,
d.w.z. hij verliest den moed, hem ontzinkt de moed; zie Trou m. Bl. 282, vs. 498; Brederoo II, 58; Pers, 386 b; Winschooten, 254; Hooft, Brieven, 161; Van Lummel, 471:
haspel
Spreekwoorden: (1914) Dat sluit als een haspel in een zak,
d.w.z. dat raakt kant noch wal; dat sluit als een tang op een varken of zooals Tuinman I, 342 citeert: dat vlijt zich als een zak met haspels; en bl. 85: dat past als een haspel op een moespot; Halma, 208: Dat sluit als haspelen in eenen zak, dat sluit gantsch niet; Sewel, 319; vgl. fri.: de hispel past net op 'e brijpot, ongelijke zaken of person...
Have en goed
Spreekwoorden: (1914) Have en goed,
d.w.z. al iemands bezittingen; mnl. have ende goet; hd. Hab(e) und Gut; eng. goods and chattels. Eig. verstond men onder have de roerende goederen, die men in de middeleeuwen ook noemde havelijc goet en in de 17<sup>de<-sup> eeuw tilbare have (Hooft). Vgl. Plantijn: Have ende goedt, substance, des biens meubles, substantia, bona, orum ...
haverklap
Spreekwoorden: (1914) Om een haverklap,
d.w.z. om eene nietigheid, eene beuzeling, en vervolgens: ieder ogenblik, telkens, klak veur keer (Teirl. II, 136), ieder klipklap, klikkebik (vgl. Sjof. 167: Elke haverklap was t ie weer terug). In het Zaansch: om 't haverslag, om een haverklap (Boekenogen, 209). Misschien beteekent klap in haverklap eig. klapvlies, zaadhulsel, dus kleinigheid,...
haverstro
Spreekwoorden: (1914) Om een haverstroo,
d.w.z. om eene kleinigheid, eene nietigheid, eene beuzeling; eig. om het stroo of kaf van uitgedorschte haver. Sedert de middeleeuwen is het woord in dezen zin bekend, blijkens Ovl. Lied. en Ged. 122, vs. 18: Wine achtens jo een averstroo. Zie De Jager, Latere Versch. 89; Sartorius I, 4, 6; Bredero, Sp. Brab. 1296; Spaan, 114; 158; 229; Sewel, 320...
hazenpad kiezen
Spreekwoorden: (1914) Het hazenpad kiezen,
d.w.z. op de vlucht gaan, eig. den weg van een haas opgaan; 17<sup>de<-sup> eeuw haseleeren; fri. hazzeliere; hd. den Hasenpfad einreiten, eingehen. Al zeer vroeg is de haas gehouden voor het type van een vreesachtig dier en is zijn naam gegeven aan een lafaard, zooals blijkt uit de Lex Salica, waarin vermeld staat, dat wanneer iemand ...
Heb je ooit zo zout gegeten
Spreekwoorden: (1914) Heb je ('t) ooit zoo zout gegeten?
d.w.z, eig. heb je ooit zoo iets sterks geproefd?; bij overdr.: heb je ooit zoo iets vreemds, zonderlings beleefd of gehoord? Vgl. Prikk. V, 17: Heb je 't ooit zoo zout gegeten? vroeg de Grootvorst. Zoo'n kwibus; Zondagsblad v. Het Volk, 1905 p. 247:
hebben en houden
Spreekwoorden: (1914) Iemands (heele) hebben en houden,
d.w.z. iemands have en goed, al wat hij bezit. In de middeleeuwen komt de verbinding houden ende hebben voor in den zin van voortdurend bezitten, syn. van besitten ende houden; eng. to have and to hold. Beide wkw. drukken hetzelfde begrip uit, nl. dat van ‘bezitten’. Zie Mnl. Wdb. III, 634; Ndl. Wdb. VI, 185; Nkr. III, 31 Jan. p. 2: Oc...
Hebben is hebben
Spreekwoorden: (1914) Hebben is hebben,
gewoonlijk met een achtervoegsel, als (maar) krijgen is de kunst, in welken vorm de zegswijze sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomt, blijkens Winschooten, 249: hebben is hebben, aanraaken is kunst; Smetius, 190: hebben is hebben, verkrijgen is konst; Tuinman I, 126 en Halma, 209: Hebben is hebben, maar krijgen is de kunst, laag spree...
hebzucht is de wortel van alle kwaad
Spreekwoorden: (1914) Gierigheid (of hebzucht) is de wortel van alle kwaad
d.w.z. uit hebzucht en vrekkigheid vloeien alle ondeugden voort. Ontleend aan I Tim. 6, vs. 10: Want de gelt-giericheyt is een wortel van alle quaet. Vgl. Doct. II, 419:
hecht in handen hebben
Spreekwoorden: (1914) Het hecht (of heft) in handen hebben (of houden)
d.w.z. het gezag in handen hebben, baas zijn. De zegswijze laat zich gemakkelijk verklaren uit de Friesche zegswijze: dy 't heft yn 'e hännen
heeft niet veel om de hakken
Spreekwoorden: (1914) Het heeft niet veel om de hakken,
d.w.z. het heeft niet veel om het lijf (nl. niet veel kleeren, eig. van vrouwen?); vandaar het heeft niet veel te beduiden, vooral in het Noorden van ons land bekend. Zie Nkr. V, 6 Mei p. 4: 't Heeft weinig maar om de hakken; de berg baart slechts een muis; Molema, 142 a: 't Het nijt veul um de hakken; het Friesch: it het neat om 'e hakken3); oost...
Heer kastijdt dien Hij liefheeft
Spreekwoorden: (1914) De Heer kastijdt dien Hij liefheeft.
Een opwekking om geduldig te dragen de beproevingen die God ons zendt, daar Hij hiermede het heil van Zijn schepsel bedoelt. De spreekwijze is ontleend aan den Bijbel; zie Openb. 3, 19: Soo wie ick lief hebbe, die bestraffe ende kastijde ick; Hebr. 12, 6: Want dien de Heere lief heeft, kastijdt hy; vgl. Ndl. Wdb. VII, 1771.
heertje zijn
Spreekwoorden: (1914) Het heer(tje) zijn,
d.w.z. zich een heer, zich voornaam gevoelen; in zijn schik zijn, er uit zijn; in de 17<sup>de<-sup> eeuw ook, evenals thans, het ventje zijn (Jord. 191); in Antwerpen vent zijn in den zin van zich trotsch en verwaand toonen. In den zin van pronker komt ‘heertje’ sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw voor; in het mnl. ...
Heet gebakerd zijn
Spreekwoorden: (1914) Heet gebakerd zijn,
waarvoor men ook zegt haastig (vroeger ook haast) of driftig gebakerd zijn, beteekent: driftig, te voortvarend wezen. Men denkt, dat deze uitdrukking haar ontstaan te danken heeft aan de meening, dat de wijze, waarop een kind gebakerd werd, invloed had op zijn karakter; een geloof, dat evenwel nergens is aangetroffen. De uitdr. dateert uit de 17&l...
heet hangijzer
Spreekwoorden: (1914) Een heet hangijzer,
d.i. iets onaangenaams, iets gevaarlijks, neteligs. Onder een hangijzer verstaat men het ijzer, waaraan iets over het vuur hangt, een haal of ook ‘een gestel (bestaande uit een, aan een paar van boven tot een oog vereenigde staven hangenden ring of halven cirkel) dat - tot ondersteuning b.v. van de koekenpan - aan de haal gehangen wordt.&rsq...
Heet van de naald
Spreekwoorden: (1914) Heet van de naald,
d.w.z. pas gemaakt, zoodat het goed, de stof nog warm is van de naald; ook: onverwijld, onmiddellijk (Harreb. I, 113; Ndl. Wdb. VI, 398; IX, 1359); zoo zegt men ook in denzelfden zin: heet van den rooster (Ndl. Wdb. XIII. 1344), fri. hjit fen 'e roaster (zie reeds Sart. I, 9, 98); in Zuid-Nederland heet van de stoof; fr. encore chaud de la forge; ...
Heet zijn op iets
Spreekwoorden: (1914) Heet zijn op iets,
d.w.z. verzot, verslingerd zijn op iets; eig. van verlangen branden naar iets (hd. brennen vor Verlangen; fr. brûler de), eene ziedende begeerte gevoelen naar iets, gebrand zijn op iets (zie n<sup>o<-sup>. 615), een brander hebben op iets of iemand (Molema, 55 b). Vgl. hiermede: op iets vlammen, - vlassen, -geilen. Bij Sewel, 324...
Heg noch steg weten
Spreekwoorden: (1914) Heg (of weg) noch steg weten
d.w.z. in het geheel den weg niet weten, ergens geheel onbekend zijn. In het oostfri. hê kend gên weg of steg. Onder een steg verstaat men in het oostfri.: een plank over een sloot (Ten Doornk. Koolm. III, 305 b); in West-Friesland een smal bruggetje, vlonder (De Vries, 98); in Drente is een steg een pad, een weg (Archief I, 350); vgl....
Heibel maken
Spreekwoorden: (1914) Heibel maken,
d.i. drukte maken, herrie schoppen. Heibel is het hebr. hebel, dat ijdelheid beteekent en vandaar ijdele drukte, koude drukte, herrie; hiernaast het verkleinw. heibeltje; zie Jord. 287: Gein haabel, mènne..... suste éen uit 't dronken stel; Nkr. I, 24 Nov. p. 3: Hier op 't Damrak is 't altijd heibel geweest; II, 11 Oct. p. 2; 15 Nov....
heidenen
Spreekwoorden: (1914) Aan de heidenen overgeleverd zijn.
Eene aan den Bijbel ontleende zegswijze, om aan te duiden, dat men in handen gevallen is van onmeedogende, onbarmhartige menschen. Zie Matth. 20:19 en Luc. 18:32, waar Jezus aan Zijne discipelen o.a. verkondigt, dat hij aan de heidenen zal overgeleverd worden. Zie Zeeman, 276; C. Wildsch. V, 136: Voor wie gij zo bezorgd zijt even alsof het lief s...
heilig boontje
Spreekwoorden: (1914) Een heilig boontje,
d.w.z. iemand die zich braaf voordoet en zich daarop laat voorstaan. Wellicht mogen we in deze benaming eene verbastering zien van het in de 18<sup>de<-sup> eeuw voorkomende heilig bontje, dat we lezen bij Van Effen, Spect. X, 51: ‘De listen van sommige schilders, die zulke heilige bontjes niet zyn, als ze wel schynen willen&rsqu...
heinde
Spreekwoorden: (1914) Van heinde en ver(re),
d.i. van dichtbij1) en ver af, doch de beteekenis van het tweede woord heeft die van het eerste zoo goed als verdrongen, zoodat men er thans onder verstaat: van alle kanten, overal vandaan. In de middeleeuwen verre ende geheinde; 17<sup>de<-sup> eeuw: om heinde en om bij naast verr' ende hent; om hent noch om veer; om heind of van verr...
Heintje Pik
Spreekwoorden: (1914) Heintje Pik.
Dit is eene benaming voor den duivel, die in de 17<sup>de<-sup> eeuw wordt aangetroffen, en waarin Hein genomen is als een zeer bekende naam2), zooals wij thans Jan bezigen. Zie o.a. Kluchtspel II, 200:
hek is van de dam
Spreekwoorden: (1914) Het hek is van den dam,
vroeger ook ‘het hekken is van den dam’, wil eig. zeggen, dat het hek, staande op den dam eener weide, weggenomen is; hierdoor kunnen de daarin opgesloten beesten er uit komen, zich vrij bewegen, doen wat zij willen; vandaar dat de uitdr. kan beteekenen: er is geen verhindering meer, geen op- of toezicht meer; men kan vrij zijn eigen z...
hek sluiten
Spreekwoorden: (1914) Het hek sluiten,
d.w.z. de laatste zijn in een stoet, een rij; eig. de laatste zijn in den bergrafenisstoet en het hek op het kerkhof achter zich toesluiten; bij overdracht wordt het jongste kind in een gezin, dat de rij der kinderen sluit, ook wel de heksluiter (fri. hikkesluter, heksluter; eng. a closer (Prick, 31)
hekel
Spreekwoorden: (1914) Aan iemand (of iets) een hekel hebben
d.w.z. van iemand of iets een afkeer hebben, aan iemand het land hebben. De uitdr. schijnt vrij jong te zijn en eerst in de 18<sup>de<-sup> eeuw voor te komen; Ndl. Wdb. VI, 493; Harreb. I, 299. In het Oostfri. volgens Ten Doornkaat Koolman II, 8: sê hed 'n häkel up hum. De etymologie van dit znw. hekel is nog onzeker; zie e...
hekken zijn verhangen
Spreekwoorden: (1914) De hekken zijn verhangen,
d.w.z. de bestaande orde van zaken is veranderd, vooral met betrekking tot de regeering; de omstandigheden zijn veranderd; de kansen zijn gekeerd; vgl. Halma, 212: De hekkens zijn verhangen, de zaaken zijn veranderd, la carte est tournée, les affaires ont changé de face; Sewel, 327: De hekken verhangen (de regeering veranderen), to a...
heler is zo goed als de steler
Spreekwoorden: (1914) De heler is zoo goed als de steler,
d.w.z. degeen die heelt, is even strafbaar als hij die steelt; eene zegswijze die dagteekent uit den tijd, dat heling als medeplichtigheid werd beschouwd; in 't mnl. wordt deze gedachte uitgedrukt door also sculdich es hi die hout die coe als hi diese vilt2). In het laatst der middeleeuwen moet zij bekend geweest zijn, daar ze in het Mnd voorkomt ...
Hem loopt een luis over de lever
Spreekwoorden: (1914) Hem loopt een luis over de lever,
d.w.z. hij wordt kwaad; eig. zijn lever, de zetel van den toorn<sup>1<-sup>) wordt lichtelijk aangeraakt; vandaar: hij stuift op, wordt boos; vgl. Tuinman II, 229: Waarom zegt men van ymand, die licht om een beuzeling gram word: Hem loopt een luis over de lever?; Gallée 26 of Onze Volkstaal I, 126: um löp de lüse &ogra...
hemd is nader dan de rok
Spreekwoorden: (1914) Het hemd is (of zit) nader dan de rok
d.w.z. zich zelven of zijne naaste bloedverwanten moet men het eerst bedenken of, zooals men in Zuid-Nederland ook zegt: eerst oomken en dan oomkens kinderen (Schuerm. 430; Joos, 134), eene gedachte, die in zeer vele talen op soortgelijke wijze wordt uitgedrukt. Zoo vinden we bij Plautus, Trin. 1154: Tunica propior pallio est. Bij ons in de latere...
hemdsmouw
Spreekwoorden: (1914) Alle dagen een draadje is een hemdsmouw in het jaar,
d.w.z. door gestadigen arbeid kan men ten slotte veel verrichten. In de middeleeuwen: een draeyken sdaechs is een hemdemauken sjaers2); zie verder Bank. I, 152; Tuinman I, 126. Vgl. ook Wander I, 913: alle Tage ein Faden macht des Jahrs ein Hemde; Harrebomée I, 112 a; De Cock<sup>1<-sup>, 223; Ndl. Wdb. VI, 542 en Antw. Idiot. 3...
Hemel en aarde bewegen
Spreekwoorden: (1914) Hemel en aarde bewegen,
d.w.z. ‘alles in beweging brengen, alle mogelijke krachten en hulpmiddelen te werk stellen, om zijn doel te bereiken’. De uitdr. kan ontleend zijn aan den Bijbel; vgl. Haggai, 2, 7: Ende ick sal de hemelen, ende de aerde, ende de zee, ende het drooge doen beven; Jesaia, 13, 13: Daerom sal ick den hemel beroeren, ende de aerde sal bewee...
Hengsten
Spreekwoorden: (1914) Hengsten,
d.i. hard werken, eig. werken als een hengst, een paard. Het znw. hengst komt meermalen voor in toepassing op een persoon; vandaar in de 17<sup>de<-sup> eeuw biegthengst, scheldnaam voor zekere geestelijken, terminarissen; thans een collegehengst een student, die zeer trouw college loopt; voshengst, iemand die hard vost (Onze Volkstaal...
Herrie maken
Spreekwoorden: (1914) Herrie maken
of schoppen, trappen, d.i. lawaai (ouder lavei, naast een ww. laveien, laveeren, over straat zwaaien, lanterfanten1)); kabaal, spektakel, ruzie, berzie, drukte maken; herrie hebben met iemand, ruzie (vroeger ruse van rusen, lawaai maken) hebben. In 't begin der 19<sup>de<-sup> eeuw wordt dit woord aangetroffen; de oorsprong wordt wel g...
Het appelmannetje komt om zijn geld
Spreekwoorden: (1914) De appelman komt om zijn geld.
Halma, bl. 34 omschrijft de beteekenis dezer zegswijze aldus: ‘De appelman koomt om zijn geld: spreekwoord dat gebruikelijk is tegen die genen die in 't najaar ziek worden, omdat zij te veel vrugten gegeten hebben’. Zie ook Tuinman I, 112; 127; Harrebomée I, 17. Zij komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor bij Smetius, 6...
Het blaadje is omgeslagen
Spreekwoorden: (1914) Het blaadje is (om)gekeerd (of omgeslagen)
d.w.z. de zaak is geheel veranderd, heeft een ander aanzien gekregen; eig. bet. het blad (of blaadje) omkeeren, het blad van een boek omkeeren, om het (onverwachte) vervolg, den onverwachten afloop te laten zien. De uitdr. doet denken aan Reynaert II, vs. 6168:
Het eind is er aan verloren
Spreekwoorden: (1914) Het eind is er van weg (of aan verloren)
d.w.z. in eig. zin het is grenzeloos, zonder einde. Men gebruikt deze zegswijze, wanneer er b.v. sprake is van eene verregaande baldadigheid, van brutaliteit, enz., in het algemeen om zijne verbazing uit te drukken over iets, dat men buitengewoon vreeselijk of ontzettend vindt; syn. 't is wat te zeggen! 't is al heel erg! 17<sup>de<-sup&g...
het gat van de deur wijzen
Spreekwoorden: (1914) Iemand het gat van de deur wijzen,
ook wel iemand het vierkante gat wijzen, d.w.z. iemand de deur wijzen, hem verzoeken of gelasten onmiddellijk het huis of de kamer te verlaten; mnl. enen door ende dorpel wisen2). De uitdr. dateert uit de 16<sup>de<-sup> eeuw; vgl. Campen, bl. 106: Ick wil hem tgat van der doere wysen. Dat het vierkante gat voor deur eveneens in dien t...
Het gebit op de tanden nemen
Spreekwoorden: (1914) Het (ge)bit op de tanden nemen,
aan het hollen slaan; eigenlijk en figuurlijk vertaling van het fr. prendre le mors aux dents, gezegd van een paard, dat het gebit op de snijtanden neemt en er den druk niet meer van gevoelt. De uitdr. dagteekent bij ons uit de middeleeuwen; o.a. Froissart I, 163 (met kracht doorzetten); Bijdr. tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ndl. Indië...
Het geld verzoet de arbeid
Spreekwoorden: (1914) Het loon (of het geld) verzoet den arbeid.
Deze spreuk wordt aangetroffen bij Goedthals, 76: Den loon versoet den arbeyt, les deniers font courir les chevaux; Ovl. Lied. en Ged. 332, 486: Wel te lonene maect zochte weerc; De Brune, 484: De loon verziet de pijn en moeyt; Tuinman I, 322: Geld verzoet den arbeid; II, 114: Het loon verzoet den arbeid; Halma, 710: Geld verzoet den arbeid, l'arg...
het gras voor de voeten wegmaaien
Spreekwoorden: (1914) Iemand het gras voor (of onder) de voeten wegmaaien
d.w.z. iemand een voordeel, een kans, of wel de gelegenheid om iets te doen benemen of afsnoepen, hem met iets voor zijn; Ndl. Wdb. V, 581. Verg. het oostfri. êmand 't gras för de fôten wegmeien; nd. weame dat Gras vör den Fäuten weag mäggen (Eckart, 169). De oorspr. bet. schijnt te zijn ‘iemand den voet licht...
Het harnas aantrekken tegen iemand
Spreekwoorden: (1914) Het harnas aantrekken voor (of tegen) iemand
d.w.z. iemands verdediging op zich nemen of tegen hem ten strijde trekken; vgl. n<sup>o<-sup>. 843. Bij Campen, 100, staat opgeteekend: Hy is terstont int harnas, dat zeker moet beteekenen dadelijk vertoornd, spoedig op zijn paardje. Zie verder Hooft's Brieven, 101: Zich een harnas aantijgen tegen iemand, zich gereed maken ten strijde ...
Het hart op de lippen hebben
Spreekwoorden: (1914) Het hart op de tong (of op de lippen) hebben
d.i. zeggen wat men denkt, van zijn hart geen moordkuil maken, openhartig zijn. De zegswijze komt in de 16<sup>de<-sup> eeuw voor: t Hart leyt op de tonge altoos1). Zie verder W.D. Hooft, Jan Saly, 18; Tuinman, II, 207; Ndl. Wdb. VI, 7; VIII, 2177; fri. it hert op 'e tonge habbe; hd. das Herz auf der Zunge haben; nd. dat hart för ...
Het heft in handen hebben
Spreekwoorden: (1914) Het hecht (of heft) in handen hebben (of houden)
d.w.z. het gezag in handen hebben, baas zijn. De zegswijze laat zich gemakkelijk verklaren uit de Friesche zegswijze: dy 't heft yn 'e hännen
het heilige kruis nageven
Spreekwoorden: (1914) Iemand het heilige kruis (achter)nageven,
d.w.z. iemand verwenschen; hopen, dat hij niet weer terugkomt; vooral gebruikt na een onwelkom bezoek; eig. een kruis slaan achter iemand, oorspr. wel den duivel, om zich tegen zijn terugkeer te beveiligen; hd. einem ein Kreuz nachslagen (Grimm V, 2182). In de 17<sup>de<-sup> eeuw vinden we de uitdr. bij Vondel in den Gijsbr. v. Aemst....
het hemd van het lichaam vragen
Spreekwoorden: (1914) Iemand het hemd van het lichaam vragen,
d.w.z. iemand geheel uitvragen; het uiterste, ook het allerlaatste willen weten; vroeger ook: sterk afdingen; in 't eng. to ask the shirt off a man's back; hd. jem. ein Loch in dem Leib (oder Bauch) fragen; fr. questionner qqn jusqu'à l'ourlet de sa chemise; fri. immen 't himd fen 't gat freegje. Vgl. Sartorius II, 6, 70: Hy vraeght een 't ...
Het hemd zit nader dan de rok
Spreekwoorden: (1914) Het hemd is (of zit) nader dan de rok
d.w.z. zich zelven of zijne naaste bloedverwanten moet men het eerst bedenken of, zooals men in Zuid-Nederland ook zegt: eerst oomken en dan oomkens kinderen (Schuerm. 430; Joos, 134), eene gedachte, die in zeer vele talen op soortgelijke wijze wordt uitgedrukt. Zoo vinden we bij Plautus, Trin. 1154: Tunica propior pallio est. Bij ons in de latere...
Het hoekje om gaan
Spreekwoorden: (1914) Het hoekje om zijn (gaan
d.w.z. dood zijn, gestorven zijn; sterven; de bocht omgaan, - om zijn (Harreb. II, LXIII b; Molema, 43 b); eigenlijk zooveel als heengaan, uit het oog verdwijnen. De uitdr. is ontleend aan de zeelieden, die bij het uitzeilen den hoek van een onzer zeegaten omgingen en vaak nooit weer gezien werden; vgl. bijv. Abr. Blank. I, 23: Hoe veel Leeraars g...
het hof maken
Spreekwoorden: (1914) Iemand het (of zijn) hof maken
d.w.z. iemand hulde bewijzen; vooral gezegd van een heer tegenover eene dame, haar eer bewijzen, complimentjes maken, beleefdheid bewijzen om bij haar in de gunst te komen; zie W. Leevend II, 151: Mama is geheel op zyne hand. Trouwens hy maakt ook veel meer zyn hof by haar dan by my; Halma, 221: Zijn hof maken, zig in de gunst van
Het hoogste woord hebben
Spreekwoorden: (1914) Het grootste (of het hoogste) woord hebben (of voeren)
d.w.z. den boventoon voeren; eig. luid spreken, zoodat de stem boven die van anderen uitklinkt; als bewijs van overdreven zelfgevoel (Mnl Wdb. IV, 562); ook een groot woord hebben, fri. in great wird dwaen, pochen, roemen; Antw. Idiot. 1458: een groot woord hebben, veel praat hebben, bluffen, grootspreken. In de 17<sup>de<-sup> en 18&l...
Het iemand in drieën zetten iets te doen
Spreekwoorden: (1914) Het iemand in drieën geven (of zetten) iets te doen
d.w.z. met iemand wedden, dat hij iets in drie keer nog niet éénmaal kan doen. Een sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomende zegswijze; wellicht naar het fr. donner en dix, en vingt, en cent etc., à faire une certaine chose (défier de la faire une fois sur dix, sur vingt, etc.). Vgl. o.a. Kluchtspel III, 88...
Het in de mouw hebben
Spreekwoorden: (1914) Het (of ze) achter (of in) de mouw hebben
d.w.z. valsch zijn, streken hebben, schijnheilig, onbetrouwbaar zijn, stil en bestendig, maar de knepen inwendig (Gunnink, 107), waarvoor men dial.
Het is de moeite niet meer
Spreekwoorden: (1914) Het is de moeite niet (meer).
Volgens Verdam, Noord en Zuid XXI, 425, moest dit eig. luiden: het is de moete niet, dat in Amsterdamsche dialecten nog gezegd wordt, en eig. beteekent er is geen tijd of gelegenheid meer voor iets2). Hiernaast het is de moeite niet als ellips van het is de moeite niet waard (dat men er zich voor inspant). Vgl. Ndl. Wdb. IX, 957; 983; voor Zuid-Ne...
Het is de Moriaan geschuurd
Spreekwoorden: (1914) Het is den Moriaan gewasschen (of geschuurd),
d.i. vergeefsche moeite gedaan, hetzelfde alsof men een Moriaan zou willen blank wasschen of schuren. Dat dit gezegde in de middeleeuwen (± 1400) bekend is geweest, blijkt uit de Tafel van den kersten ghelove van Dirc van Delf, fol. 125 c: Of mit ghewoenten daer in bliven, als die moerman in sinen swarten velle, hoe veel dat men oec wascht ...
het Is of een engeltje op je tong piest
Spreekwoorden: (1914) 't Is of een engeltje op je tong piest
zegt men om te kennen te geven dat iets heel lekker smaakt. Vgl. Harreb. I, 184: Het was, of een engeltje in mijnen mond (of op mijne tong) p....; Sabbath, 61: ‘'t Is of 'n engeltje op je tong piest,’ zei Maupie, lekkend de lippen en kloekend behaaglijk opnieuw.
Het is tussen hen geklonken
Spreekwoorden: (1914) Het is (tusschen hen) geklonken,
d.w.z. de zaak is (tusschen hen) geregeld, afgedaan, geschikt, in orde. Vgl. Vondel, Maeghden, vs. 1114: Grijp moed, een ogenblick, en daer mede is 't gekloncken; Huygens V, 102: Courôgie, das gekloncke; Winschooten, 110. Thans inzonderheid in toepassing op eene verloving, waarin beide partijen het eens geworden zijn. Klinken wil eigenlijk ...
Het kan me niets bommen
Spreekwoorden: (1914) Het kan me niet(s) bommen,
d.w.z. 't kan me niet(s) schelen, ik geef er niet(s) om, het is me totaal onverschillig; ook wat bomt (mij) dat? dat bomt niet (doet er niets toe). De oorspr. beteekenis van bommen zal hier wel zijn die van slaan, stooten, bonzen, treffen (vgl. Ndl. Wdb. III, 336; Opprel, 49; Boekenogen, 90; het znw. bom, klokkeslag, dial. ijzeren stuiter (Bergsm...
Het kind met het badwater wegwerpen
Spreekwoorden: (1914) Het kind met het badwater weggooien (-werpen),
d.w.z. het goede tegelijk met het slechte wegwerpen; te ver gaan, overdrijven; vgl. De Brune, 477: Men zal 't kind niet met 't bad uyt-schudden; Harreb. I, 27: Men moet het kind niet met het bad uitschudden of met het water het kind niet uit de kuip gieten; Handelsbl. 16 Dec. 1913, p. 5 k. 3 (ochtendbl.): Door tot die opheffing over te gaan, en zi...
Het klappen van de zweep verstaan
Spreekwoorden: (1914) Het klappen van de zweep kennen (of verstaan)
d.w.z. er alles van weten, goed op de hoogte van iets zijn, evenals een voerman het klappen van de zweep verstaat. Vgl. Harreb. II, 395 a: Die voerman geweest is, kent het klappen van de zweep (of is het klappen van de zweep gewoon); Jord. 148; Het Volk, 17 Febr. 1914, p. 3 k. 2; 25 Juni 1914. p. 2 d. 3; Falkl. VII, 82; Dievenp. 16; fri. hy kin 't...
Het laken doorsnijden
Spreekwoorden: (1914) Het (tafel)laken doorsnijden,
d.w.z. de gemeenschap, den omgang met iemand afbreken; een verbond (politiek) verbreken; zie Handelsblad, 24 Juli 1917 (A), p. 1 k. 1: Hij (Michaelis) heeft het tafellaken tusschen zich en de jonkerpartij nog niet doorgesneden; 5 Dec. 1921 (A), p. 5 k. 2: De socialisten in België hebben gisteren in hun congres het tafellaken doorgesneden tuss...
Het land inhebben
Spreekwoorden: (1914) Het land (in)hebben,
d.w.z. ontevreden, gemelijk, kort aangebonden zijn; landerig of landziekig zijn (Ndl. Wdb. VIII, 1013); eig. zoo gestemd zijn als een zeeman op het land; als een matroos ‘die koortsen haalt op 't land, en lucht schept op de vloeden’ (Vondel, Lof der Zeevaart, vs. 6). Ook zegt men
het licht betimmeren
Spreekwoorden: (1914) Iemand het licht betimmeren,
d.w.z. in eigenlijken zin, iets plaatsen, bouwen voor zijn venster, waardoor het uitzicht onderschept wordt; vgl. Kil. Betimmeren iemandts licht, officere luminibus alicuius propiore aut altiore structura alicuius lumen tollere; De Brune, Bank. I, 191; Ndl. Wdb. II, 2229; VIII, 1908. In overdr. zin: verhinderen, dat het licht op iemand valt, dat h...
Het lot valt altijd op Jonas
Spreekwoorden: (1914) Het lot valt (altijd) op Jonas,
d.w.z. het ongeluk treft altijd dezelfde personen; hij zit in 't hoekje waar de slagen of de klappen vallen (n<sup>o<-sup>. 911), staat aan allerlei leed bloot. De uitdrukking is ontleend aan den Bijbel, nl. Jona I, vs. 7, waar verteld wordt dat een hevige storm het schip, waarop Jonas de zoon van Amitthai gevlucht was voor Jahwe, over...
het mes op de keel zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand het mes op de keel zetten.
Dat wil zeggen iemand tot iets dwingen, door hem bevreesd, beangst te maken; hem ‘de tromp op de borst zetten’ (Winschooten, 319); eig. iemand een mes op de keel zetten, onder bedreiging, van het er door te steken of die af te snijden, zoo hij iets weigert te doen. Vgl. Spreuken XXIII, 2: Ende set een mes aen uwe kele, indien ghy een g...
Het neusje van een zalm
Spreekwoorden: (1914) Het neusje van den (of een) zalm
d.w.z. het fijnste, het uitnemendste, het beste. Het neusje van een zalm noemt men dat gedeelte, hetwelk vlak onder den bek ligt, puntig van vorm is (vgl. de neus van een schoen; het neusje van de ham, van een eendvogel, enz.), en tegelijk met den nekmoot wordt afgesneden2). Dit gedeelte houdt men algemeen voor het lekkerste stuk3); vandaar dat di...
Het niet over de balk gooien
Spreekwoorden: (1914) Het (niet) over den balk gooien,
d.w.z. (niet) verkwistend zijn. In de Zaanstreek zegt men ook in denzelfden zin het hooi (niet) over den balk gooien (zie Kluchtspel III, 266); zoo ook in het Friesch dat is hea oer 'e balke, dat is overdadig, meer dan genoeg. De eigenlijke zin dezer uitdrukking is: bij het werpen van hooi in de ruif, dit ook over den bovenbalk heen gooien, dus ni...
Het op de heupen krijgen
Spreekwoorden: (1914) Het op de heupen hebben (- krijgen),
d.w.z. in een opgewonden gemoedstoestand verkeeren of geraken, d.i. slecht gehumeurd zijn òf met een aanval van buitengewonen ijver iets doen2). De uitdr. staat opgegeven bij Harreb. I, 307 b; ook komt ze voor O.K. 166; 170; Uit één pen, 144; Sjof, 158; 176; 218; Kmz. 24; Jord. 195; 235; Speenhoff VII, 25; Heyermans, Ghetto, 1...
Het pootje krijgen
Spreekwoorden: (1914) Het pootje hebben (of krijgen)
d.w.z. het podagra hebben, voeteuvel, jicht hebben, poteres zijn (17<sup>de<-sup> eeuw). Zie Halma, 513: Pootje, de jicht in de voeten, voeteuvel; hy heeft al drie weeken aan 't pootje gelegen, il y a trois semaines que la goutte aux pieds lui fait garder le lit; Sewel, 647: Hy heeft het pootje, he has the gout, he has a fit of the gou...
Het varken is op een oor na gewassen
Spreekwoorden: (1914) Het varken is op een oor na gevild (of gewasschen)
d.w.z. de zaak is op eene kleinigheid na afgedaan. Vgl. Pasquil-maecker, 7: 't Vercken is op een oor na gevilt; Tuinman I, 373: 't kalf is op een oor na gevilt (II, 169); fri. it is op in ear nei fild, de zaak is zoo goed als afgedaan; Halma, 591: Op een oor na gedaan hebben, 't werk haast af hebben; V. Janus, 3, 312; Harreb. II, 147 b; B.B. 145; ...
het vel over de oren halen
Spreekwoorden: (1914) Iemand het vel over de ooren halen,
d.i. iemand afzetten, uitzuigen, uitkleeden, in 't hemd zetten (Hooft, Ned. Hist. 233); mnl. enen villen1), sceren, plumen, plucken (fr. plumer qqn); in Zuid-Nederland: iemand afpluimen, vladen (mnl. vlaen of blecken); Hooft, Ged. II, 311: iemand 't vel afstropen; Focquenb. Zeegenzang, in t jaar 1666, vs. 32: Vermits hy stracks den blijen onderdae...
Het vijfde wiel aan de wagen
Spreekwoorden: (1914) Het vijfde rad (of wiel) aan den wagen
d.w.z. iets overtolligs, hinderlijks; in de elfde eeuw in het lat. quem fastidimus, quinta est nobis rota plaustri (zie Germania XVIII, 315); Despars, IV, 240: Dat hij der al zo wel toe diende als tvijfde wiel an een waghene; Campen, 59: hy is daer wel soe nutte toe, als tvyfste radt anden waeghen; Sart. III, 3, 39: het soude u dienen als het vijf...
het vuur na de schenen leggen
Spreekwoorden: (1914) Iemand het vuur na de schenen leggen,
d.i. het iemand zeer moeilijk maken, zoodat hij er zich niet meer uit zal weten te redden; het hem benauwd maken, hem in 't nauw brengen; mnl. het enen na(er) leggen of enen sijn vel verwarmen. ‘Het spreekwoord wordt niet alleen op den geldschuldige, maar ook op den leugenaar en den drogredenaar toegepast. Het zal wel oorspronkelijk zijn van...
Het wordt iemand groen en geel voor het gezicht
Spreekwoorden: (1914) Het wordt iemand groen en geel voor de oogen (of voor het gezicht)
d.w.z. alles draait hem voor de oogen, t.w. als het gevolg van een aanhoudend turen, staren of overmatige gezichtsinspanning, of wel van eene plotselinge duizeligheid, bedwelming, enz.2); vgl. het hd. es wird einem grün und gelb (oder grün und blau, braun und blau oder ganz schwarz) vor den Augen; eng. it made my feel quite blue; Bredero...
Het zeil in top voeren
Spreekwoorden: (1914) Het zeil in top halen (of voeren)
d.w.z. het zeil zoo hoog mogelijk ophalen; bij overdracht op grooten voet leven; een hoogen staat voeren, bram boven bram voeren. Vgl. Winschooten, 248: Het seil in top haalen of setten, dat bij swaaren storm gevaarlijk is1) en daarom werd het oneigendlijk genoomen voor sijn staat soo hoog setten, als immers doendelijk is; bl. 164: Veiligst is het...
Het zelfde liedje
Spreekwoorden: (1914) Het oude (of zelfde) liedje
d.w.z. dezelfde (onaangename) geschiedenis, dezelfde bekende zaak; lat. cantilenam eandem canere; hd. es ist immer das alte Lied, die alte Leier, Geige; fr. chanter toujours la même chanson, le même turelure; eng. it is the same (or the old) song over again. Vgl. Anna Bijns, N. Refr. 108: Eest ende quaedt, zoo eest al quaedt, dits doud...
hetere vuren
Spreekwoorden: (1914) Voor heeter vuur gestaan hebben (of geweest zijn)
d.i. in grooter gevaar geweest zijn; eig. gezegd van den soldaat, die tegenover het vuur van den vijand staat2). Syn. van het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche groter zee overgevaren zijn (Witsen, 492 a; Sewel, 623). Vgl. Tuinman I, 56: Ik heb wel voor een heeter vuur gezeten; Boere-krakeel, 82: Hy heit al wel voor heeter vuur gezeten; bl. 173:
heug
Spreekwoorden: (1914) Tegen heug en meug,
d.w.z. tegen zijn zin; fri. tsjin heuch en meuch. Heug, mnl. hoge, heuge, beteekent opgewekte stemming, vroolijkheid, lust, en meug eveneens lust; vgl. Kil. Meughe, moghe, appetitus; teghen heughe en de meughe drinken, invito stomacho bibere; het mnl. en ndl. mogen = lusten (van spijzen). Eigenlijk vertegenwoordigt heug (vgl. got. hugs, verstand) ...
hielen laten zien
Spreekwoorden: (1914) De hakken (of hielen) laten zien
d.w.z. zich van iemand afwenden, hem in den steek laten, ‘hem het gat toekeeren’; fr. montrer le cul. Vgl. in het mnl. die hielen laten bliken; zie verder Servilius, 191: syn lappen laten zien; Sart. 4, 61: sijn hielen laten sien, vertaling van lat. volam pedis ostendere2); Pers, 405 b: de hielen laten zien; met de hielen schermen (Huy...
hielen lichten
Spreekwoorden: (1914) De hielen lichten,
d.i. vluchten, er vandoor gaan; ook heengaan, vertrekken. In de 17<sup>de<-sup> eeuw zeer gewoon; vgl. o.a. Hooft, Ged. I, 294; Pers, 164 a; 787 b en Vondel's Maeghden, vs. 1722. Verder Halma, 316: De hielen ligten, wegvluchten, lever les talons, s'enfuir; Tuinman I, 283; Harreb. I, 307 b; Ndl. Wdb. VI, 726. Synoniem is het 16<sup&g...
Hij heeft al zijn kruit verschoten
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft al zijn kruit verschoten,
d.w.z. hij heeft al zijne krachten verbruikt, verspild; eene sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomende uitdrukking; zie Winschooten, 128; Hooft, Ged. I, 286 (in eig. zin), en vgl. Halma, 293: Hij heeft al zijn kruid verschoten, alle zijne kragten gespild, il a consumé toutes ses forces. Synoniem is de uitdr. al zijne pijlen zij...
Hij heeft al zijn pijlen verschoten
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft al zijne pijlen verschoten,
d.w.z. hij heeft al zijne krachten verbruikt, hij weet niets meer te zeggen. Zie Tuinman II, 120: Men moet al zyn pylen niet 's evens verschieten. Die dat doen, zyn daar na weerloos; Halma, 503: Al zijne pijlen
Hij heeft de aap beet
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft den aap binnen
d.w.z. hij is in het bezit van het geld; eene uitdr. die in de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomt bij Coster, 502 vs. 137; Smetius, 138 en Winschooten, 3: ‘het woordje Aap beteekend ook oneigendlijk een schat: waar van daan komt het seggen: hij heeft de Aap al weg: dat is, hij heeft de bogt al onder den arm’. Het Ndl. Wdb. I, 52...
Hij heeft de aap binnen
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft den aap binnen
d.w.z. hij is in het bezit van het geld; eene uitdr. die in de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomt bij Coster, 502 vs. 137; Smetius, 138 en Winschooten, 3: ‘het woordje Aap beteekend ook oneigendlijk een schat: waar van daan komt het seggen: hij heeft de Aap al weg: dat is, hij heeft de bogt al onder den arm’. Het Ndl. Wdb. I, 52...
Hij heeft de klok horen luiden maar weet niet waar de klepel hangt
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft de klok hooren luiden, maar weet niet waar de klepel hangt,
d.w.z. hij heeft iets van de zaak vernomen, doch het rechte, het fijne weet hij er niet van; eig. hij heeft eene klok hooren luiden, maar weet niet waar ze hangt, waar het geluid vandaan komt. In Zuid-Nederland zegt men ook voor het laatste gedeelte maar hij weet niet waar het kapelleken staat of waar de string hangt (Schuerm. 255; De Bo, 535 en R...
Hij heeft de prins gesproken
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft den prins gesproken,
d.w.z. hij is aangeschoten, dronken; zie Harrebomée I, 391: Hij heeft den prins (of den keizer) gezien (gesproken of ingehaald); Menschenw. 353; 406; hetzelfde als hij heeft 'em gesproken, de flesch aangesproken of hij heeft zijn broer gesproken; Drente: hi hef de baos espreuken, hij is dronken geweest (Bergsma, 29). In Zuid-Nederland gebru...
Hij heeft een snoek gevangen
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft een snoek gevangen.
Eene ironische uitdr. voor: hij is in het water gevallen. Zie Winschooten, 268: Een snoek vangen, het welk oneigendlijk beteekend, in het waater vallen; en derhalven werd het spotsgewijs geseid. Zie R. Visscher, Quicken, III, 38; Snorp. I, 22; Van Moerk. 97 en Tuinman I, 80: Die in 't water ploft, vangt een snoek, en die knikkebolt vangt een uiltj...
Hij heeft er een hond zien geselen
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft er een hond(je) zien geeselen,
d.i. ‘hij heeft daar iets verschrikkelijks gezien, dat hem die plaats doet mijden. Inzonderheid in vragenden vorm gebezigd, als een schertsend verwijt, dat iemand aan een ander doet, die hem in lang niet bezocht heeft’; Ndl. Wdb. IV, 700; II, 869. Ook, evenals deze zegswijze, in de 18<sup>de<-sup> eeuw: hij heeft er een beg...
Hij heeft er een hondje zien geselen
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft er een hond(je) zien geeselen,
d.i. ‘hij heeft daar iets verschrikkelijks gezien, dat hem die plaats doet mijden. Inzonderheid in vragenden vorm gebezigd, als een schertsend verwijt, dat iemand aan een ander doet, die hem in lang niet bezocht heeft’; Ndl. Wdb. IV, 700; II, 869. Ook, evenals deze zegswijze, in de 18<sup>de<-sup> eeuw: hij heeft er een beg...
Hij heeft geen zit in het gat
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft geen zit in 't gat.
Eene platte uitdrukking voor: hij kan niet lang achtereen stil zitten; ook hij is (of heeft) geen zitgat. Vgl. Lev. B. 130: Ze hebbe op 't laatst heelemaal geen zit meer in d'r achterste. In Zuid-Nederland gee(n) zittende gat hebben; Antw. Idiot. 446; Rutten, 293 a; Teirl. 447; Tuerlinckx, 203; Waasch Idiot. 230 a; Nederd. kên sitten Ers heb...
Hij heeft het buskruit niet uitgevonden
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft het (bus)kruit niet uitgevonden.
Men gebruikt deze zegswijze schertsende van iemand, die niet heel slim is. Zie Harrebomée I, 453 a en vgl. het hd. der hat das Pulver nicht erfunden. In het Italiaansch zegt men: non aver ritrovato la carta da navigare, en in het Fransch: n'avoir pas inventé le fil à couper de beurre, maar ook il n'a pas inventé la poud...
Hij heeft het kruit niet uitgevonden
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft het (bus)kruit niet uitgevonden.
Men gebruikt deze zegswijze schertsende van iemand, die niet heel slim is. Zie Harrebomée I, 453 a en vgl. het hd. der hat das Pulver nicht erfunden. In het Italiaansch zegt men: non aver ritrovato la carta da navigare, en in het Fransch: n'avoir pas inventé le fil à couper de beurre, maar ook il n'a pas inventé la poud...
Hij heeft veel noten op zijn zang
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft veel noten op zijn zang.
‘Dit zegt men van een grillig en moeyelijk hoofd, dat veel beslag en omslag maakt. 't Is ontleent van de nooten der zangkunst, die op zommige deunen wel zeer veele zyn’ (Tuinman I, 259). De eig. bet. is dus: zijn zang, zijne partij heeft veel noten; hij heeft heel wat te zingen, en vandaar: hij heeft veel pretenties of ook veel praats....
Hij heeft veel op zijn kerfstok
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft veel op zijn kerfstok,
d.w.z. hij heeft veel misdreven; hd. er hat viel auf dem Kerbholz; fri. hy het gâns op syn kerfstok; Afrik. hy het al baie op sy kerfstok. Onder een kerfstok verstond men vroeger een stok of hout, waarin kerven of insnijdingen werden aangebracht; bepaaldelijk een stok, die het ‘rekenboec’ (het afrekeningsboek, het boekje) vervang...
Hij heeft zijn schaapjes op het droge
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft zijne schaapjes op het droge,
d.w.z. hij is een welgesteld man; hij heeft genoeg verdiend, om nu rustig en onbezorgd te kunnen leven; hd. er hat sein Schäfchen im Trocknen. De uitdrukking komt in de 16<sup>de<-sup> eeuw voor bij De Pauw, Mnl. Ged. en Fragm. II, 353 (anno 1510): Al heeft menich sijn scapen op trooghe ende mine int water staen toten knien; Campe...
Hij heeft zijn sporen verdiend
Spreekwoorden: (1914) Hij heeft zijn sporen verdiend,
d.w.z. hij heeft groote bewijzen van geschiktheid of bekwaamheid voor iets geleverd. De uitdr. is ontleend aan het ridderwezen. Slechts hem werden de sporen (eig. de rechter spoor) gespannen, die genoegzame bewijzen van dapperheid en behendigheid gegeven had, om tot ridder geslagen te worden3). Vgl. het hd. sich die (ersten) Sporen verdienen; fr. ...
Hij is aan de flep
Spreekwoorden: (1914) Hij is aan de flep,
d.i. hij is aan den drank; vgl. Draaijer, 111: fleppen, drinken, zuipen; an de flep wèzen, drinken3), ook schertsend: diarrhee hebben, waarvoor ook: aan de fledder of de flidderitse wèzen. De oorsprong van dit flep is onbekend; misschien is het een onomatopae, evenals het gelijkbeteekenende fep (vgl. aan de fep zijn) en feppen (drink...
Hij is bakkeran
Spreekwoorden: (1914) Hij is bakkeran
d.w.z. hij is er bij, hij is gesnapt, vliegt er in; zie Nest, 25: Achter zijn rug zei men dat hij ‘bakker aan’ was. Handelsblad, 15 Aug. 1913 (avondbl.) p. 6, k. 2: Even voor men binnengaat (het bureau), laat een van de rechercheurs het klassieke mes in zijn zak glijden, en voegt er hoonende bij: ‘Avec ça tu seras toujours...
Hij is een nagel aan mijn doodkist
Spreekwoorden: (1914) Dat (of Hij) is een nagel aan mijn doodkist
d.w.z. die zaak of hij veroorzaakt mij zooveel smart, dat mijn dood er door wordt verhaast, draagt er toe bij dat ik eerder zal sterven. Vgl. Sart. III, 3, 12, waar naar aanleiding van het lat. occisionis ala wordt opgemerkt: mihi quidem non alienum, imo ipsissimum esse videtur, quod nostrates ferunt, het is een nagel van u doodt kist, quoties ali...