Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


rode wouw
De rode wouw is ongeveer zo groot als een buizerd. De staart van deze roofvogel is lang en diep gevorkt en onderaan elke vleugel zit een grote witte vlek, wat hem tijdens de vlucht onmiskenbaar maakt.
Het vrouwtje is een slag groter dan het mannetje. Rode wouwen gaan een paarband voor het leven aan. Ze bouwen meestal boven in een boom een nest van ongeveer een meter in doorsnede. De vogels zijn in de broedtijd erg gevoelig voor verstoring.
Wetensch. naam: Milvus milvus
Engelse naam: red kite
Verspreiding: Midden- en Zuid-Europa, Noord-Afrika
Voedsel: aas, kleine zoogdieren, vogels, vissen
Lengte: 60 - 70 cm; spanwijdte 160 cm
Gewicht: 0,8 - 1,6 kg
Status: kwetsbaar

Rodriguez reuzenschildpad
In de tijd van de grote zeilschepen vormden reuzenschildpadden een welkome aanvulling op de menukaart voor de lange zeereizen. Dit leidde tot het uitsterven van verscheidene soorten. De reuzenschildpad van Rodriguez Geochelone vosmaeri (Fitzinger, 1826) leefde tot 1708 in betrekkelijke rust. Afgezien van een paar Nederlandse schepen en een enkel piratenschip, legden er geen schepen op dit eiland aan. In 1708 verscheen echter een reisverslag van de Hugenoot François Leguat. Leguat maakte melding van groepen met twee tot drieduizend schildpadden op Rodriguez. Hij meende drie verschillende soorten gezien te hebben. Tegenwoordig denkt men dat slechts twee verschillende soorten het eiland bewoonden: Geochelone vosmaeri en Geochelone peltastes.
Rodriguez reuzenschildpad. Beschermde voorraad
Door het verslag van Leguat werd de aandacht van de Engelse en Franse marine op het eiland gevestigd. Men betwistte elkaar het recht om de schildpadden van het eiland te `oogsten`. Er werden verscheidene maatregelen genomen om de voorraad op Rodriguez en andere eilanden in de buurt te beschermen. Zo bepaalde de Franse Oost-Indische Compagnie dat de inwoners van Mauritius alleen nog maar schildpadden mochten halen van twee nabij gelegen eilanden, Round Island en Flat Island. Op deze eilanden leefden populaties van twee andere soorten reuzenschildpad: Geochelone indica en Geochelone borbonica. Desalniettemin werden de schildpadden nog altijd van Rodriguez geplunderd. Toen Mahé de Labourdonnais gouverneur werd van Mauritius en Réunion, beval hij een onderzoek naar de daders van de plunderingen.

Rodriguezsolitaire
De Rodriguezsolitaire Pezophaps solitaria (Gmelin, 1789) was een geheimzinnige vogel die verwant was aan de dodo. Het enige dat er van over is, zijn botten die gevonden zijn op het eiland Rodriguez in de Indische Oceaan. Toch weten we ook iets over het gedrag en het uiterlijk van de solitaire. De Fransman François Leguat, die tussen 1691 en 1693 met een groep Hugenoten in ballingschap op Rodriguez leefde, gaf namelijk uitvoerige beschrijvingen. Zo weten we uit zijn reisverslag dat de solitaire, evenals de dodo, niet kon vliegen. Leguat bleek duidelijk onder de indruk van de vogel. Hij versierde o.a. de kaart van de nederzetting op Rodriguez met kleine tekeningetjes van de solitaire.
Botten van Rodriguezsolitaire Merkwaardig nestgedrag
Eén van de merkwaardigste trekjes die Leguat beschreef, was het nestgedrag van de solitaire. De vogels duldden geen soortgenoten in de buurt van hun nest. De taken van de oudervogels waren strikt gescheiden: mannetjes verdreven mannelijke indringers en vrouwtjes bemoeiden zich met andere vrouwtjes die te dichtbij kwamen. Als per ongeluk een mannetje tegenover een indringster kwam te staan, dan riep hij zijn partner om haar te verjagen. Overigens weerhield de bewondering voor de vogel de Hugenoten er niet van om af en toe een solitaire op te eten. Sterker nog, uit Leguat`s verslag weten we dat gebraden solitaire één van de favoriete recepten was in de nederzetting. Met name jonge vogels die in de zomer gevangen werden, golden als een tractatie.

Roeipootkreeftjes
Wetenschappelijke naam: Copepoda (onderklasse of klasse binnen de Kreeftachtigen)
Roeipootkreeftjes behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kleine kreeftachtigen (tot 1 centimeter groot), met een lichaam dat duidelijk verdeeld is in een kopborststuk en een achterlijf. Ze gebruiken hun tweede paar voelsprieten en pootjes om te zwemmen. Het eerste paar voelsprieten is vaak zeer lang en wordt gebruikt om te blijven drijven of te vluchten. Roeipootkreeftjes komen veel voor in zee en zoet water. Veel soorten zijn parasitair.

Roek
Wetenschappelijke naam: Corvus frugilegus
Aantal broedparen in Nederland: 60.000-64.000 (1998-2000)
Biotoop: half-open landschap, zoals bosranden, geïsoleerde bosjes en lanen met hoge bomen
Geluid: Roek

Roerdomp
De roerdomp leeft in dikke rietkragen langs moerassen en ondiepe plassen, zoals duinmeren. De vogel is moeilijk te zien. Hij leeft teruggetrokken en is bovendien goed gecamoufleerd. In het voorjaar is soms de baltsroep van de roerdomp te horen. Deze roep heeft nog het meeste weg van een misthoorn. Roerdompen leven van vis, amfibieën en insecten. Zo nu en dan worden ook moerasvogels als de kleine karekiet en het baardmannetje gegeten. Spitsmuizen en waterratten staan ook op het menu.
Roerdompen hebben tijdens het broedseizoen een territorium dat fel verdedigd wordt. Het mannetje lokt vrouwtjes in zijn territorium door middel van zijn baltsroep. Mannetjes die het wagen het gebied te betreden kunnen rekenen op een gevecht dat soms eindigt met de dood van één van de twee. De vogels gebruiken hun scherpe snavel als wapen. Ook andere indringers worden met de dolkachtige snavel aangevallen.
Bij gevaar strekken roerdompen zich tussen het riet helemaal uit, met de snavel omhoog. De kleuren van de veren gaan dan over in die van het riet. Als het waait beweegt de vogel zelfs mee met het riet.
Namen: Ned: Roerdomp, (Reiddomper (Friesland), Iperom (Overijssel), Rommeldoes (Limburg), Butoor, Domphoren (Noord-Brabant), Schuifuit (Noord- en Zuid-Holland)) Eng: Great Bittern Fra: Butor etoiléDui: Rohrdommel Dan: Rørdrum Nor: Rørdrum Fries: Reiddomp Ital: Tarabuso Lat: Botaurus stellaris

Roerdomp
Wetenschappelijke naam: Botaurus stellaris
Aantal broedparen in Nederland: 200-250 (1998-2000)
Biotoop: uitgestrekte rietmoerassen
Geluid: Roerdomp

roestkat
De roestkat dankt zijn naam aan de roestbruine lengtestrepen die over zijn grijsbruine vacht naar achteren lopen. De roestkat jaagt voornamelijk `s nachts. Het vrouwtje krijgt per keer maar één tot twee jongen.
Wetensch. naam: Felis rubiginosus
Engelse naam: rusty spotted cat
Verspreiding: zuidelijk India
Voedsel: kleine zoogdieren, vogels, insecten, hagedissen
Lengte: 35 - 48 cm, staart 15 - 25 cm
Gewicht: 1 - 2 kg
Status: kwetsbaar

Roggen
Roggen zijn, net als haaien, kraakbeenvissen. Alle roggen hebben een sterk afgeplat lichaam en gebruiken hun zijvinnen als `vleugels` waarmee ze door het water `vliegen`. In de Noordzee komen zo`n 10 verschillende soorten roggen voor. Kleine soorten, zoals de gevlekte rog, de stekelrog en de sterrog, zijn vrij algemeen. De grootste soort rog uit de Noordzee, de vleet, is sinds de jaren zestig van de vorige eeuw steeds zeldzamer geworden. Een andere zeldzaamheid voor de Noordzee is de pijlstaartrog. De meeste soorten roggen zijn bodembewoners die vissen, kreeftachtigen en weekdieren eten.
Sterke veranderingen in het voorkomen van roggen
Er zijn grote verschuivingen opgetreden in het voorkomen van roggen in de Nederlandse getijdenwateren en op de Noordzee. De stekelrog en de pijlstaartrog werden vroeger veel gevangen in de Waddenzee, deltawateren en het kustwater maar zijn daar nu veel zeldzamer. Ook in de zuidelijke Noordzee kwamen deze soorten algemeen voor, naast vleten en gladde roggen. De vleet is daar nu vrijwel verdwenen, en de andere soorten worden veel minder gevangen. De sterrog is de soort die zich het best weet te handhaven. Van deze soort is niet bekend of hij in vroeger jaren ook veel voorkwam in de Nederlandse kustwateren.
De dikke, meestal zwarte, rechthoekige doosjes met op alle punten een stekel, die regelmatig op het strand liggen, zijn eikapsels van roggen. Bijna alle roggensoorten die in de Noordzee voorkomen leggen eieren en zetten deze vast aan stenen, wrakken of wier.

Roken tast de vaatwanden aan
Door roken wordt de wand van de bloedvaten aangetast. Als dat in de kransslagader gebeurt, neemt de kans op een hartinfarct toe.
Roken zorgt er ook voor dat de bloedvaten vernauwen. Als reactie op de verminderde bloedstroom gaat het hart sneller kloppen. Voor dat extra werk is meer zuurstof nodig. In de ingeademde sigarettenrook zit juist het giftige koolmonoxide dat het transport van zuurstof door de rode bloedlichaampjes tegenwerkt. Er dreigt daardoor een zuurstoftekort voor het hart.
Statistische gegevens
Ruim eenderde van de volwassen Nederlanders rookt. Van de mannen rookt 39 procent, van de vrouwen 32 procent.
Verslaafd raken gaat snel: al na tien sigaretten begint het lichaam te vragen om er mee door te gaan.
In Nederland overlijden elke dag tachtig mensen aan de gevolgen van roken, dat is bijna dertigduizend mensen per jaar.
Roken maakt 13 maal zoveel slachtoffers als alcohol en 37 keer zoveel als autorijden.
Van alle tieners die roken en blijven roken, gaat uiteindelijk de helft hieraan dood.
Gemiddeld gaan rokers dertien jaar eerder dood dan niet-rokers. Als je als tiener met roken bent begonnen, verlies je zelfs twintig tot vijfentwintig jaar (komt niet alleen door hart- en vaatziekten, maar ook door bv. longkanker).
Invloed van roken op hart en vaten
De verslavende nicotine in sigarettenrook heeft een schadelijke invloed op hart en vaten.
Nicotine stimuleert via de sympatische zenuwen het vasomotorisch centrum waardoor het hart sneller gaat kloppen en de bloeddruk stijgt.

rolpissebed
© Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie: www.saxifraga.nl**
Rolpissebedden lijken erg veel op sommige soorten miljoenpoten (de `oprollers`). Zeker wanneer ze zich tot een kogel hebben opgerold. Net als andere pissebedden behoren ze echter tot de kreeftachtigen dus ze zijn niet met de oprollers verwant.
De rolpissebed komt in drogere gebieden voor dan andere pissebedden. Door zich met de buik en poten naar binnen op te rollen beschermen ze zich tegen belagers maar ook tegen uitdroging.
Wetensch. naam: Armadillidium vulgare
Lengte: ca. 13 mm

Rolspinnen
Wetenschappelijke naam: Solpugida, Solifuga, Solifugae (orde binnen de Spinachtigen, Arachnida)
Rolspinnen behoren tot de Geleedpotigen (Arthropoda). Het zijn spinachtigen (Arachnida) die maximaal 7 centimeter groot worden. Hun kop draagt opvallend naar voren gerichte tasters met scharen. Rolspinnen zijn roofdieren. Ze komen voor in droge streken in de (sub)tropen.

rolstaartbeer
De rolstaartbeer is een egaal bruine wasbeerachtige uit het regenwoud van Midden- en Zuid-Amerika. Hij heeft relatief korte poten, een wollige vacht, sterke grijphanden en een grijpstaart.
Rolstaartberen zijn nachtdieren die bijzonder goed kunnen klimmen. Ze gaan `s nachts hoog in de bomen op zoek naar voornamelijk plantaardig voedsel. Een rolstaartbeer kan behoorlijk luidruchtig zijn.
Andere namen: kinkajoe; kinkajou
Wetensch. naam: Potos flavus
Engelse naam: kinkajou
Verspreiding: Midden-Amerika, Zuid-Amerika
Voedsel: voornamelijk plantaardig (vruchten), ook ongewervelden (insectenlarven)
Lengte: 40 - 75 cm, staart 45 cm
Gewicht: 1,5 - 4,5 kg
Status: bedreigd

Rond wintergroen
Rond wintergroen groeit in de duinen en in Nederland verder alleen nog in verlaten zand- en leemgroeven en ander vergraven zand. Als gevolg van ontwatering en vergrassing is de plant ook in de duinen duidelijk zeldzamer geworden. Rond wintergroen groeit bij voorkeur op vochtige, humusrijke zandgrond, bijvoorbeeld onder kruipwilg, op de noordhelling van duinen en in duinvalleien.
Op Texel groeit rond wintergroen onder meer bij de Horsmeertjes.
Rond wintergoen is een kenmerkende soort voor de klasse der droge heide en komt samen voor met addertong en grote keverorchis. In vochtige duinvalleien komt de plant voor met moeraswespenorchis, knopbies en parnassia.

Namen: Ned: Rond wintergroen Lat: Pyrola rotundifolia Eng: Round-leaved wintergreenDui: Rundblättriges Wintergrün Fra: Pyrole a feuilles rondes Dan: Klit-vintergrøn

Ronde zonnedauw
Ronde zonnedauw is een zeldzaam `vleesetend` plantje, dat met behulp van kleverige haren insecten vangt als stikstofbron. In de duinen groeit ronde zonnedauw in enkele kalkarme valleien. In Nederland komt ronde zonnedauw verder voor op hoogveen, laagveen, natte heiden en soms in veenachtig grasland. Ronde zonnedauw ging sterk in aantal achteruit door ontginning en ontwatering. De plant is wettelijk beschermd.
Namen: Ned: Ronde zonnedauw Lat: Drosera rotundifolia Eng: Common sundew Fra: Rossolis a feuilles rondesDui: Rundblättriger Sonnentau Dan: Rundbladet soldug

Rondschubbige vissen
Wetenschappelijke naam: Cyclosquamata (superorde binnen de Echte beenvissen, Teleostei)
Rondschubbige vissen behoren tot de Straalvinnige beenvissen (Actinopterygii) en leven voornamelijk op of dichtbij de bodem van de diepzee. Ze hebben een langgerekt lichaam, een grote bek en grote ogen. Er zijn veel soorten waarbij de vissen zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen hebben. Deze groep omvat onder meer de Barracudina`s (Paralepididae) en de Sabeltandvissen (Evermannellidae).

Rondvisvisserij
De rondvisvisserij op de Noordzee is voornamelijk uit op de vangst van kabeljauwachtigen (kabeljauw, schelvis, wijting), haring en makreel. Omdat sommige rondvissoorten op de zeebodem leven en andere soorten vrij in het water zwemmen, worden verschillende methoden gebruikt. Kabeljauw wordt bijvoorbeeld veel gevangen met sleepnetten of (op stenige ondergrond en rond wrakken) met staand want. Haring, makreel en wijting vangt men met zwevende (pelagische) sleepnetten. De kabeljauwvangst is een specialisme van kleinere kotters, de andere rondvissen worden vooral met de grote hektrawlers gevangen.

Rondwormen
Andere naam: Nematoden Wetenschappelijke naam: Nematoda
Rondwormen hebben een wormvormig lichaam zonder segmenten. Ze hebben een volledig darmkanaal met mond en anus. In de mond staan vaak goed ontwikkelde tanden of haken. Hun huid is stevig (cuticula) en heeft geen trilharen. Rondwormen kennen veel soorten (meer dan 20.000) en komen in alle leefmilieus voor. Ze bereiken soms bijzonder grote dichtheden: tot 30 miljoen exemplaren per vierkante meter in de bodem van de Waddenzee! Er zijn ook parasitaire soorten, zoals de schadelijke plantenaaltjes en spoelwormen.

Rood hoorntjeswier
Rood hoorntjeswier is een algemeen voorkomend, struikvormig roodwier dat tot 15 cm hoog kan worden. Het dankt zijn naam aan de vertakte uiteinden die op gekromde horentjes lijken. Het groeit op stenen, maar kan zich ook vasthechten aan andere planten. Rood hoorntjeswier voelt zich in de onderste getijdenzone en beneden de laagwaterlijn thuis.
Namen: Ned: Rood hoorntjeswier Lat: Ceramium rubrum Eng: Ceramium, red bryozoanDui: Rote Horntang Dan: Klotang

rood saterhoen
Saterhoenders of tragopanen zijn gedrongen vaak mooi gekleurde schuwe fazantachtigen. Hun staart is vrij kort. Het rood saterhoen is één van de vijf soorten.
De mannetjes van deze soort zijn rond de borst en hals diep oranje-rood gekleurd met witte donker omrande `druppels`. Het rood saterhoen leeft in de bergwouden van de Himalaya op een hoogte tussen 1800 en 3900 meter. Ze zoeken hun voedsel vooral in bomen maar vliegen niet graag.
Wetensch. naam: Tragopan satyra
Engelse naam: saty tragopan; Indian tragopan; crimson horned pheasant
Verspreiding: centraal en oostelijk deel Hymalaya
Voedsel: zachte bladeren, knoppen, bessen
Lengte: 60 - 72 cm
Gewicht: 1,6 - 2, 1 kg (mannetje), vrouwtje 1 - 1,2 kg
Status: kwetsbaar

roodband papegaaivis
Dit is een van de ruim 80 soorten papegaaivissen. In de eerste fase van hun leven ontwikkelen ze zich tot volwassen vrouwtjes. Deze zijn onopvallend rood gevlekt. Later veranderen ze in een geslachtsrijp mannetje die een oranje-rode band op de staart heeft.
Papegaaivissen danken hun naam aan hun tot een soort snavel vergroeide gebit waarmee ze algen van rotsen en dood koraal afschrapen.
Wetensch. naam: Sparisoma aurofrenatum
Engelse naam: redband parrotfish
Verspreiding: westelijke Atlantische Oceaan: Florida en Bermuda`s tot Brazilië, Caribische Zee
Voedsel: algen
Lengte: tot 28 cm
Gewicht: -
Status: algemeen

roodborst
Dit zangvogeltje met zijn oranje borst en gezicht is bekend uit tuinen, maar oorspronkelijk is het een echte bosvogel. Hij komt in vrijwel heel Europa voor.
De mannetjes proberen elk een territorium te bezetten en te behouden. Ze doen dit vooral met luid gezang dat als een watervalletje klinkt. In het voorjaar zingen ze het uitbundigst, maar - anders dan de meeste zangvogels - in de andere jaargetijden laten ze zich ook vaak horen.
Vreemd genoeg heeft het vrouwtje een net zo fel gekleurde borst als het mannetje. Doordat ze zich duidelijk anders gedraagt dan een mannelijke roodborst, onder ander met bedelgedrag, wordt de agressie van het mannetje onderdrukt. Mannetje en vrouwtje dragen samen zorg voor de eieren en jongen. Na het broedseizoen wordt de paarband weer verbroken.
Andere namen: roodborstje
Wetensch. naam: Erithacus rubecula
Engelse naam: European robin
Verspreiding: Europa (met uitzondering van Noord Skandinavië) tot centraal Rusland, Noord-Afrika
Voedsel: insecten, wormen, bessen, zaden
Lengte: 14 cm; spanwijdte 26 cm
Gewicht: 20 gram

Roodborst
Wetenschappelijke naam:  Erithacus rubecula
Aantal broedparen in Nederland: 350.000-450.000 (1998-2000)
Biotoop: loofbos, maar ook parken en landgoederen
Geluid: Roodborst

Roodborsttapuit
De roodborsttapuit broedt in struikachtig of braakliggend terrein in de duinen en op de heide. Het liefst bouwt hij een nest in een doornstruik op of vlak boven de bodem. Deze vogel broedt tot ver in augustus. De roodborsttapuit overwintert in het westen en zuiden van Europa. Het voedsel bestaat uit kleine en middelgrote insecten. De vogel gebruikt een uitkijkpost om te zoeken naar geschikte prooien. Zelf dient de roodborsttapuit als prooi voor de torenvalk, sperwer, bruine kiekendief en voor de buizerd.
Namen: Ned: Roodborsttapuit Eng: Stonechat Fra: Traquet pâtreDui: Schwarzkehlchen Dan: Sortstrubet bynkefugl Nor: Svartstrupe Fries: Swartkieltsje Ital: Saltimpalo Lat: Saxicola torquata

Roodborsttapuit
Wetenschappelijke naam: Saxicola rubicola
Aantal broedparen in Nederland: 6500-7000 (1998-2000)
Biotoop: droge open gebieden met hogere vegetatie van hoge kruiden en struiken, bijvoorbeeld heide, duinen en langs spoordijken
Geluid: Roodborsttapuit Bron: Luisteren in het Duin copyright Wil Heemskerk

Roodkapdikbekje
Ooit leefden er twee verschillende ondersoorten van het roodkapdikbekje. De soort was oorspronkelijk beschreven van Puerto Rico. Een variëteit werd later van het nabijgelegen St. Christopher als aparte ondersoort beschreven: Loxigilla portoricensis grandis Lawrence, 1881. Deze ondersoort is iets groter dan het dikbekje van Puerto Rico. De ondersoort moet na 1880 uitgestorven zijn. De preciese datum is moeilijk te bepalen omdat tijdens het verzamelen van de laatste exemplaren de ondersoort nog vrij algemeen was.
Roodkapdikbekje. Meerkat valselijk beschuldigd
Ook de oorzaak van het verdwijnen is moeilijk te bepalen. Soms wordt beweerd dat de groene meerkat Cercopithecus aethiops verantwoordelijk is. Nadat deze apen op de eilanden ingevoerd waren, zouden zij de nesten van de dikbekjes hebben geplunderd op zoek naar eieren. De meerkat lijkt echter vals beschuldigd te worden, want een nauwe verwant, het Antillendikbekje, Loxigilla noctis coryi ondervindt geen aantoonbare hinder van de apen op St. Christopher. Ook het Antillendikbekje op Barbados, waar de groene meerkat inmiddels ook voorkomt, wordt niet door de apen bedreigd. Museumcollectie
Het is niet bekend hoeveel roodkapdikbekjes van St. Christopher bewaard zijn gebleven. Het exemplaar in het Nationaal Natuurhistorisch Museum behoorde al toe aan de collectie van C.J. Temminck.

Roodkeelduiker
Roodkeelduikers broeden in de buurt van plassen en binnenmeren in IJsland, Groenland, Schotland en Scandinavië. Daarna, in september, trekken ze naar de Noordzee om te overwinteren. Veel roodkeelduikers bevinden zich dan vlak voor de kust van Nederland, Duitsland en Denemarken. Kleinere aantallen kunnen voor de Britse kust gevonden worden. In april gaan de vogels weer terug naar hun broedgebieden.

Een roodkeelduiker eet waterdieren zoals kreeftachtigen, vissen, slakken en amfibieën. De waterdieren worden onder water gevangen en gegeten. Alleen grote prooien worden meegenomen naar de oppervlakte.
Roodkeelduikers zijn zeer gevoelig voor olievervuiling. Een besmeurde vogel heeft geen overlevingskans, ook niet in een vogelopvangstation.
De roodkeelduiker is beschermd via de Vogelrichtlijn van de EU. De vogel komt in Nederland in de winter in zulke grote aantallen voor dat Nederland extra beschermde gebieden voor de soort moet instellen.
Namen: Ned: Roodkeelduiker Eng: Red-throated diver Fra: Plongeon catmarinDui: Sterntaucher Dan: Rødstrubet lom Nor: Smilom Fries: Lytse sédúker Ital: Strolaga minore Lat: Gavia stellata

roodkeelduiker
roodkeelduiker, winterkleed © Wereld Natuur Fonds
Deze watervogels leven langs de zeekust maar broeden langs meren en moerassen bij noordelijke bossen. Ze danken hun naam aan de roodbruine keel die ze in zomerkleed hebben.
De balts van de roodkeelduiker is spectaculair. Ze zwaaien met hun snavels, spetteren, duiken en spurten zij aan zij door het water.
Wetensch. naam: Gavia stellata
Engelse naam: red-throated diver
Verspreiding: Noord-Amerika, Europa, Azië
Voedsel: vis
Lengte: 55 - 70 cm
Gewicht: 1 - 2,5 kg
Status: algemeen

roodstaart papegaaivis
Dit is een van de ruim 80 soorten papegaaivissen. In de eerste fase van hun leven ontwikkelen ze zich tot volwassen vrouwtjes. Deze zijn onopvallend rood gevlekt met een zwarte vlek aan de basis van de borstvin. Later veranderen ze in een geslachtsrijp mannetje: overwegend donkergroen met een blauw-achtige buik en een rode achterzijde van de staartvin.
Papegaaivissen danken hun naam aan hun tot een soort snavel vergroeide gebit waarmee ze algen van rotsen en dood koraal afschrapen.
Wetensch. naam: Sparisoma chrysopterum
Engelse naam: redtail parrotfish
Verspreiding: westelijke Atlantische Oceaan: Florida en Bermuda`s tot Brazilië, Caribische Zee
Voedsel: algen
Lengte: tot 46 cm
Gewicht: -
Status: algemeen

Roodwieren
Wetenschappelijke naam: Rhodophyta, Rhodophycota

Het roodwier Iers mos (Chondrus crispus)

Roodwieren zijn meercellige, roodgekleurde wieren. Meestal zijn ze vertakt, soms bladvormig of korstvormig. Kalkroodwieren leveren door de aanwezigheid van kalk in hun weefsels, een belangrijke bijdrage aan de vorming en stabilisatie van koraalriffen. Roodwieren leven vooral in zee, enkele soorten komen voor in zoet water of op het land. Sommige soorten roodwieren worden door de mens gegeten, bijv. Purperwier (Porphyra spec., in Japan: nori). Iers mos (Chondrus crispus) wordt gebruikt als leverancier van carrageen, een stabilisator of verdikkingsmiddel dat o.a. in de voedingsmiddelen- en de papierindustrie gebruikt wordt. Ook in Nederlandse wateren komen vele roodwiersoorten voor; behalve de voornoemde soorten bijvoorbeeld ook Buiswier, Knoopwier, Koraalwier, Rood darmwier, Roof groefwier, Rood hoorntjeswier, Schorpioenwier en Tongwier.

Roodwieren
Rood hoorntjeswier
Iers mospurperwierknoopwierkoraalwier
Namen: Ned: Roodwieren Lat: Rhodophyceae Eng: Red seaweedDui: Rotalgen Dan: Rød tang

Roofdieren
Wetenschappelijke naam: Carnivora (orde binnen de Placentale zoogdieren, Eutheria of Placentalia)
Roofdieren vormen een zeer uiteenlopende groep van zoogdieren. Het zijn overwegend vleeseters, viseters of insecteneters met sterke hoektanden en vier scherpe scheurkiezen. Ze hebben scherpe klauwen voor het grijpen van hun prooi. Hun zintuigen zijn goed ontwikkeld. Roofdieren komen overal ter wereld voor, behalve in Australië. Ze leven zowel op het land als in het water (o.a. Zeeleeuwen).

Roofpantservissen
Wetenschappelijke naam: Arthrodira (orde binnen de Kaakpantservissen, Placodermi)
Roofpantservissen zijn uitgestorven pantservissen, die leefden gedurende het Devoon (ca. 410-360 miljoen jaar geleden). Door het bezit van gepaarde borst- en buikvinnen, waren het goede zwemmers. De kop van Roofpantservissen werd omgeven door een pantser van beenplaten. Door de speciale bouw hiervan, openden zij hun bek door de schedel omhoog te heffen in plaats van de onderkaak te laten zakken. Roofpantservissen waren geduchte rovers. Tot deze groep behoort één van de grootste vissen die ooit geleefd heeft (Dunkleosteus, maximaal 23 meter lang).

Roofsalamanders
Wetenschappelijke naam: Anthracosauroidea (superfamilie binnen de Anthracosauria)
Roofsalamanders zijn uitgestorven amfibieën die leefden gedurende het Carboon en Perm (ca. 360-250 miljoen jaar geleden). Ze werden gekenmerkt door de speciale bouw van de wervels en de schedel. Deze groep was niet zo soortenrijk als de Reuzenamfibieën. Roofsalamanders leefden zowel op het land als in het water. Het waren viseters.

Roofvogelachtigen
Wetenschappelijke naam: Falconiformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Roofvogelachtigen voeden zich doorgaans met levende prooien, die ze met hun scherpe klauwen grijpen. Hun scherpe gekromde snavel is geschikt om de prooi in stukken te scheuren. Bij aasetende soorten (gieren), ontbreken de scherpe klauwen. Onverteerde resten (botten, haren, veren) van prooidieren worden van tijd tot tijd uitgebraakt in de vorm van braakballen. Roofvogelachtigen komen overal ter wereld voor. Hiertoe behoren de bekende roofvogels zoals Gieren, Arenden, Buizerds en Valken. De Visarend is gespecialiseerd in het vangen van vis. Zijn klauwen hebben scherpe schubben voor het vasthouden van glibberige vissen.

Roofvogels
Er zijn meer vogels die levende prooien vangen, maar de roofvogels zijn de echte jagers onder de vogels, zoals de roofdieren dat zijn onder de zoogdieren.
Steenarend © Wereld Natuur Fonds
Roofvogels hebben erg goede ogen, sterke poten met lange, scherpe klauwen en een haakvormige snavel. Ook zijn het vaak uitstekende vliegers, overigens met hun eigen specialiteit wat ook te zien is aan de verschillende vleugelvormen.
De meeste roofvogels jagen overdag. Gieren zoeken uitsluitend dode dieren, maar hebben niettemin indrukwekkende klauwen, snavels en vleugels.
De uilen - de nachtploeg van de jagende vogels - behoren niet tot de roofvogels en zijn er zelfs niet mee verwant, al vertonen ze veel overeenkomsten. Ze vormen een aparte orde.
Basisgegevens
Andere naam: stootvogels, roofvogelachtigen
Wetenschappelijke naam: Falconiformes
Engelse naam: birds of prey
Voedsel: dieren: van wormen, wespen en slakken tot vissen, apen en hoefdieren
Onderverdeling: 5 families
Aantal soorten: 307
Klik op de groen gemarkeerde woorden voor nadere informatie over:
Gieren:
Californische condor  Naturalis
Lammergier  WNF

Vale gier Naturalis

Havikachtigen:
Buizerd Naturalis
Havik Naturalis
Blauwe kiekendief Naturalis
Bruine kiekendief Naturalis
Grauwe kiekendief Naturalis
Rode wouw WNF
Sperwer Naturalis

Wespendief Naturalis
Afrikaanse zeearend  WNF
Amerikaanse zeearend  WNF
Europese zeearend WNF

Valken:
Boomvalk Naturalis
Giervalk Naturalis
Torenvalk: wereldverspreiding en jachttechniek Naturalis
Torenvalk: voorkomen in Nederland Naturalis

Roofzoogdierreptielen
Wetenschappelijke naam: Therocephalia (onderorde binnen de Therapsida)
Roofzoogdierreptielen zijn uitgestorven zoogdierachtige reptielen (Synapsida) die leefden gedurende het Perm en Trias (ca. 290-210 miljoen jaar geleden). Net als zoogdieren, hadden zij een schedel met slechts één slaapvenster (fenestra temporalis). Deze was even groot als de oogkassen. De kaakspieren liepen door tot bovenop de schedel. Er waren vleesetende, insectenetende en plantenetende soorten.

Roosachtige bloemplanten
Wetenschappelijke naam: Rosiflorae (superorde binnen de Tweezaadlobbigen, Magnoliidae)
Roosachtige bloemplanten vormen een grote en gevarieerde groep. De bloemen hebben meestal 4-5, soms 9, kroonbladen die niet met elkaar vergroeid zijn (vrijstaand). Ze hebben meestal twee keer zoveel meeldraden als kroonbladen. Soms zijn de meeldraden talrijk. Tot deze groep behoort de Vlinderbloemenfamilie, waarvan de bloemen één symmetrie-as hebben. Roosachtige bloemplanten komen overwegend in de gematigde zone voor. Er zijn veel economisch belangrijke families bij, zoals de Vlinderbloemenfamilie (met hun peulvruchten), Rozenfamilie (planten en vruchten) en Schermbloemenfamilie (keukenkruiden).

Roosduinen
Het gebied van de Roosduinen is bijna 83 hectare groot en bestaat uit lage duinen en een langgerekte plas langs de Ballumer stuifdijk. De lage delen van het duingebied bestaan uit vochtig grasland en kruipwilgstruweel. De stuifdijk is tussen 1804 en 1812 aangelegd ter bescherming van het dorp Ballum.

Rosse grutto
De rosse grutto is kleiner dan de gewone grutto en een echte wadvogel. Ze broeden hoog in het noorden op de Siberische toendra`s. Tussen half en eind juli vertrekken de vogels voor een tocht van 4300 kilometer. Ze hebben dan één tot anderhalve maand de tijd gehad om de kuikens groot te brengen. Via de wadden wordt de overwinteringsplaats Banc d`Arguin in Mauritanië bereikt. Eind april komen de rosse grutto`s weer naar het noorden om bij te tanken op de wadden. Enkele weken later vertrekt de vogel weer noordwaarts.

Namen: Ned: Rosse grutto Eng: Bar-tailed godwit Fra: Barge rousseDui: Pfuhlschnepfe Dan: Lille kobbersneppe Nor: Lappspove Fries: Hywylp Ital: Pittima minore Lat: Limosa lapponica

Rosse woelmuis
De rosse woelmuis leeft in loof- en gemengd bos met een dichte struik- en-of kruidlaag; ook in jonge aanplant en in naaldbos. Verder komen ze ook voor in houtwallen, heggen, bosranden en parken. De rosse woelmuizen leven meer bovengronds dan andere soortgenoten. Het zijn, in tegenstelling tot andere soorten woelmuizen, eerder klimmers dan gravers. De rosse woelmuizen zijn overdag en in de voor- en nanacht actief.
Namen: Ned: rosse woelmuis Lat: Clethrionomys glareolus Eng: bank vole (wood vole, red vole) Fra: le campagnol roussâtreDui: die Rötelmaus (die Waldwühlmaus)

Rotgans
In Nederland is de rotgans een wintergast. Ze broeden in de zomer op de toendra`s in het noorden van Siberië. In het deltagebied en het waddengebied komen `s winters zo`n 110.000 rotganzen grazen, de overige rotganzen trekken naar Engeland en Frankrijk. Het zijn planteneters, die tot 1935 vooral leefden van de uitgestrekte zeegras-velden en kwelders in de getijdengebieden. Na het verdwijnen van het zeegras en de inpoldering van de meeste kwelders moesten de vogels op zoek naar ander voedsel. Nu leven ze vooral van gras en andere landbouwgewassen; een groot probleem voor de boeren. De naam van de rotgans is afgeleid van het geluid dat hij maakt.
Vanaf het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw werden steeds sterkere protesten gehoord van agrariërs in het waddengebied die last hadden van grazende rotganzen op nieuw ingezaaide graslanden en op weilanden in het voorjaar. Er zijn sindsdien vele initiatieven genomen om dit probleem tussen vogels en boeren op te lossen.
Namen: Ned: Rotgans Eng: Brent Goose (Dark-bellied Brent goose) Fra: Bernache cravantDui: Dunkelb. Ringelgans (Ringelgans) Dan: Morkbuget Knortegis Nor: Ringgis Fries: Rotgoes Ital: Oca colombaccio Lat: Branta bernicla bernicla
Weblinks
De rotganzen van Garth McElroy: http://www.featheredfotos.com/spppages-ducks-brant.html
Vogelbescherming over de rotgans http://www.vogelbescherming.nl/content.aspx?cid=360

Rotmug!
Iedere zomer is het raak: zoemende muggen die je uit je slaap houden. Dat gezoem wordt veroorzaakt door een wijfjesmug die met een bepaalde snelheid haar vleugels beweegt. Daarmee laat ze een mannetje weten dat ze paringsbereid is. Ook een mannetjesmug produceert gezoem als hij een paringsbereid wijfje wil lokken.  (moet nog aangepast worden)

rotsduif
© Martin Kramer
Overwegend grijze duif met twee donkere banden over de vleugels en metaal-groene glans op de nekveren. Van deze duif stamt de stadsduif af, die tegenwoordig overal ter wereld de steden bevolkt. Oorspronkelijk komt de rotsduif uit Zuid-Europa, Azië en Noord-Afrika. Daar broedt hij voornamelijk op rotsen langs de kust en in de bergen.
Hoewel hij ook de voorouder is van de postduif, trekt de rotsduif in zijn natuurlijke omgeving niet.
Andere namen: postduif; stadsduif
Wetensch. naam: Columba livia
Engelse naam: rock dove
Verspreiding: oorspronkelijk Europa, Azië, Noord-Afrika; nu wereldwijd
Voedsel: vooral zaden
Lengte: 31 - 34 cm
Gewicht: 200 - 300 gram
Status: algemeen

Rotskusten
Men vindt rotskusten langs de Noordzee voornamelijk in het Nauw van Calais, op Helgoland en in de omgeving van Schotland en Noorwegen. Zeepokken, korstmossen, mosselen, sponzen en zee-anemonen leven vastgehecht op rotsen of stenen. Krabben en kreeften zitten graag tussen de stenen. Deze rotsbewoners komen ook op plaatsen voor, waar de mens voor `kunstmatige rotsen` heeft gezorgd, bijvoorbeeld in zeehavens, op en bij scheepswrakken en kunstriffen en aan de voet van zeeweringen.

rotspython
De rotspyton uit Afrika is een van de grootste pythonsoorten. In tegenstelling tot de meeste pythons leeft hij op het land en niet in de buurt van water. Soms kan een rotspython een antilope vangen en in zijn geheel inslikken. Op zo`n maaltijd kan hij dan weken teren.
Andere namen: Afrikaanse python
Wetensch. naam: Python sebae
Engelse naam: African rock python
Verspreiding: Afrika met uitzondering van de woestijnen
Voedsel: vogels, kleine knaagdieren, apen, antilopen, zwijnen
Lengte: 7,5 m
Status: algemeen

Rotsspringers
Wetenschappelijke naam: Archaeognatha (onderklasse en orde binnen de Insecten)
Rotsspringers behoren tot de geleedpotigen (Arthropoda, de groep waartoe bijvoorbeeld ook de spinnen, insekten en duizendpoten behoren). De wetenschappelijke naam Archaeognatha is gebaseerd op dit, als `primitief` (= oorspronkelijk) beschouwde kenmerk (archaios = oud, oer-; gnathos = kaak). De Archaeognatha zijn in het Devoon(ca. 410 tot 360 miljoen jaar geleden) ontstaan uit de Marella-achtigen.
Rotsspringers leven vaak op en tussen stenen. Het zijn snel rennende en springende diertjes. Ze eten dood organisch afval en schimmels (incl. korstmossen).
Het zijn primitieve insecten zonder vleugels. Ze hebben lange voelsprieten. Het lichaam is verdeeld in drie delen: kop, borststuk (thorax) en achterlijf (abdomen). De zes poten van het dier zitten vast aan het borststuk. Het achterlijf draagt drie draadvormige aanhangsels.
In tegenstelling tot andere insecten hebben Rotsspringers slechts één gewrichtsknobbel (condylus) aan hun kaak, terwijl alle andere insecten (ook wel samengevat als de Dicondylia) er twee hebben.

Rottumeroog
Oorspronkelijk (in de 16e eeuw) lag Rottumeroog op de plaats waar nu Rottumerplaat ligt. Toen heette het nog Rottum en was negen tot tien kilometer lang. Rottumeroog omvat nu nog circa 250 hectare. Het eiland kalft voortdurend af en zal te zijner tijd verdwijnen in de Westereems. Vrijwilligers hebben dit proces zo lang mogelijk gerekt, maar in 2002 zijn alle maatregelen ter bescherming van de kust gestopt.

De NAM mag ten zuiden van Rottumeroog en Rottumerplaat geen definitieve activiteiten ondernemen: exploitatie van de gasvoorraden in de buurt van de eilanden zal vanaf de Noordzee moeten gebeuren.
In augustus 1991 besloten minister Maij-Weggen van Verkeer en Waterstaat en staatssecretaris Gabor van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om het onderhoud aan Rottumeroog op een natuurvriendelijke wijze voort te zetten met als doel de levensduur van dit eiland te verlengen. In de geldende PKB voor de Waddenzee wordt er rekening mee gehouden dat Rottumeroog steeds kleiner zal worden.
Weblinks:
Stichting vrienden van Rottumeroog en Rottumerplaat: http://www.xs4all.nl/~asz00418-Index2.htm

Rottumerplaat
Vanaf 1833 ontstaat ten westen van Rottumeroog een zandplaat die omstreeks 1860 zulke afmetingen krijgt, dat de plaat de naam Rottumerplaat krijgt. Dit nieuwe eiland breidt zich sterk uit. Na 1950 neemt Rottumerplaat versneld in omvang toe, als gevolg van de aanleg van een stuifdijk door Rijkswaterstaat. Deze stuifdijk werd aangelegd omdat er plannen waren om Rottumerplaat als werkeiland te laten dienen voor inpoldering van de Waddenzee. Het eiland had begin 2000 een oppervlakte van ongeveer 1000 hectare.
Door erosie aan de westkant en opslibbing aan de oostkant verplaatst Rottumerplaat zich langzaam in oostelijke richting. De opslibbing was in de periode 1965 tot 1985 sterker dan de erosie, zodat de plaat groeide. In 1985 was Rottumerplaat 900 hectare groot. Na die tijd wint de erosie het weer van de aanwas, en slinkt Rottumerplaat weer geleidelijk. Tot 1991 heeft men geprobeerd de kustlijn zoveel mogelijk te handhaven, maar in dat jaar besloot de Rijksoverheid om al het kustbeheer op Rottumerplaat stop te zetten.
Sindsdien zorgt de natuurlijke dynamiek voor het eiland. De Westerduintjes schuiven volgens een beheersrapport uit 1996 snel op in oostelijke richting en zullen spoedig verhelen aan de Stuifdijk. De vooroever aan de noordoost-zijde is aanmerkelijk verbreed, zodat het eiland hier steeds breder wordt. De strandvlakte ontwikkelt zich hier tot een slufter-achtig gebied.
Aanvankelijk trad ter hoogte van de knik in de stuifdijk zeer sterke erosie op, maar daar is nu een kentering in gekomen.

Roze flamingo
Wetenschappelijke naam: Phoenicopterus ruberroseus
Engelse naam: Greater Flamingo
Duitse naam: Rosaflamingo
Franse naam: Flamant Rose

INDELING
Klasse: Vogels (Aves)
Orde: Flamingoachtigen (Phoenicopteriformes)
Familie: Flamingo`s (Phoenicopteridae)
Geslacht: Flamingo (Phoenicopterus)
Soort: Roze flamingo (Phoenicopterus ruber)
Roze flamingo

KENMERKEN
Lengte: tot 130 m (van snavel tot staartpunt)
Gewicht: Ongeveer 2 kg
Levensduur:
Flamingo`s kunnen tientallen jaren oud worden; enkele flamingo`s in de dierentuin van Bazel zijn ongeveer 60 jaar oud en broeden nog steeds!
Geslachtsverschillen: Uiterlijk geen verschillen; mannetjes zijn gemiddeld iets groter dan vrouwtjes

IN DE NATUUR
Biotoop: Waterrijke gebieden in (sub)tropisch streken
Verspreidingsgebied: Zuid-Europa, Noord-Afrika en Zuidwest-Azië
Paartijd: Mei-juni
Voortplanting: Draagtijd is 30 dagen. Aantal jongen per keer is 1
Voedsel: Kleine plantjes en waterdiertjes die met de snavel uit het water worden gezeefd
Bedreiging: Staat niet op een lijst van bedreigde dieren
Leefwijze: In grote groepen van duizende vogels

IN DIERENTUINEN
Aantal: Er leven tenminste 1400 Roze flamingo`s in Europese dierentuinen en vogelparken
Voedsel: Speciaal samengestelde flamingo-korrels bevatten alle noodzakelijke voedingsstoffen. Daarnaast smullen de flamingo`s van garnalen en kroos
Stamboeken: In Europa bestaan voor flamingo`s geen stamboeken IN BLIJDORP
Aantal:
De kolonie is redelijk stabiel en bestaat uit ongeveer 50 vogels.

roze kaketoe
De roze kaketoe is een papegaai met een roze buik en borst, witte kuif en grijze rug, staart en vleugels. Als hij vliegt, lijkt het net of bij steeds van kleur verandert. Hij heeft het formaat van een duif.
Deze soort heeft geprofiteerd van de landbouw en is tegenwoordig in heel Australië een algemene vogel.
Andere namen: rose kaketoe
Wetensch. naam: Eolophus roseicapillus
Engelse naam: galah
Verspreiding: Australië
Voedsel: zaden en vruchten
Lengte: 35 cm
Gewicht: 325 gram
Status: algemeen

Rozekopeend
Ooit leefde de rozekopeend Rhodonessa caryophyllacea (Latham, 1790) in ondoordringbare moerassen van de Ganges en de Brahmaputra in noordoost India en Bangladesh. Het was een zeldzame verschijning, maar dat had waarschijnlijk voor een deel te maken met de ontoegankelijkheid van zijn leefgebied. Toen men de moerassen langzamerhand in cultuur bracht, werd de rozekopeend aanvankelijk steeds vaker gezien. Maar het leefgebied van de eend werd verstoord en in het begin van de 20ste eeuw begon hun aantal sterk af te nemen. Bovendien was de eend door zijn merkwaardige uiterlijk een gewilde trofee voor jagers. De Engelse kolonialen beschouwden de rozekopeend als nauwelijks eetbaar. De lokale bevolking zal waarschijnlijk minder kieskeurig geweest zijn.
Rozekopeend. Laatste eend in Engeland
Het is niet bekend wanneer de rozekopeend precies is uitgestorven. Sommigen beweren dat dit gebeurde in 1936, maar ook 1945 is genoemd. Het lijkt echter wel zeker te zijn, dat de laatste rozekopeend in gevangenschap in Engeland stierf, ver van de moerassen waar de soort thuishoorde. In de jaren zestig deden geruchten de ronde dat de soort nog voor zou komen in de buurt van de grens tussen Birma en Tibet, maar waarschijnlijk betreft het hier waarnemingen van krooneenden Netta rufina die voor rozekopeenden zijn aangezien. De waarnemingen zijn in ieder geval nooit bevestigd.
Rozekopeend. Museumcollectie
Opgezette rozekopeenden zijn niet echt zeldzaam. In het totaal zijn er nog zo`n zeventig museumexemplaren bekend.

rubberboa
Deze donker gekleurde slang voelt aan als rubber. Hij heeft een stevig lichaam. De staartpunt is stomp en lijkt veel op de kop. Als de rubberboa zich moet verdedigen rolt hij zich op en richt zijn staart op alsof het zijn kop is. Als hij alsnog wordt aangevallen, blijft zijn kwetsbare kop ongedeerd.
De rubberboa leeft vooral verborgen onder de grond of tussen strooisel en jaagt op kleine gewervelde dieren die hij in hun eigen holen volgt.
Rubberboa`s houden een lange winterrust. Het vrouwtje is levendbarend. Ze krijgt 2 tot 8 roze of geelbruine jongen per keer.
Wetensch. naam: Charina bottae
Engelse naam: rubber boa
Verspreiding: Zuidwest-Canada, westelijke Verenigde Staten
Voedsel: kleine zoogdieren, vogels, hagedissen.
Lengte: 35 - 80 cm
Status: algemeen

rugstreeppad
De rugstreeppad is ook in Nederland niet zeldzaam. Hij heeft korte achterpoten en een wratachtige huid. Hij is bruin of grijzig met donkeren vlekken. De streep op zijn rug - waaraan hij zijn naam dankt - is felgeel.
Het is een nachtdier dat bij de schemering actief wordt. Dan laat hij ook zijn rollende gekaak horen, dat klinkt als een oud wagenwiel en steeds maar één of twee seconden aanhoudt.
Wetensch. naam: Bufo calamita
Engelse naam: matterjack toad
Verspreiding: West- en Midden-Europa tot in West Rusland, Spanje. Ook in Engeland en ZW Ierland.
Voedsel: ongewervelde dieren
Lengte: 7 - 8 cm.
Status: algemeen

Rugstreeppad
Rugstreeppadden komen overal in Nederland voor op warme, open, zandige terreinen. Er moet wel water in de buurt zijn voor de voortplanting. Rugstreeppadden zetten hun eieren ook in brak water af. De duingebieden langs de kust en op de eilanden zijn een bolwerk voor deze soort. Het zijn snelle lopers en goede klimmers, die leven van insecten. Op warme voorjaarsavonden kun je de welluidende roep van deze pad horen.
Namen: Ned: Rugstreeppad Lat: Bufo calamita Eng: British toad (natterjack toad)Dui: Kreuzkröte Fr: Crapaud calamite Dan: Strandtudse

Rugzeilzoogdierreptielen
Wetenschappelijke naam: Edaphosauria (onderorde binnen de Pelycosauria)
Rugzeilzoogdierreptielen zijn uitgestorven zoogdierachtige reptielen (Synapsida) die leefden gedurende het Laat-Carboon en Vroeg-Perm (ca. 320 tot 270 miljoen jaar geleden) en afstamden van de Oerreptielen. De rugzeilzoogdierreptielen waren vermoedelijk de eerste dieren die warmbloedig waren. Ze hadden dus geen zonlicht meer nodig om op te warmen, maar konden door interne verbranding van voedsel hun lichaamstemperatuur op peil houden. Rugzeilzoogdierreptielen waren planteneters.
Net als zoogdieren hadden zij een schedel met slechts één slaapvenster (fenestra temporalis). Op hun rug hadden ze een groot zeil, dat gesteund werd door verlengde uitsteeksels van de wervels. Het zeil diende waarschijnlijk voor de regulering van de lichaamstemperatuur. Als er bloed door het zeil heen liep, werd het afgekoeld door de lucht.

Ruige dwergvleermuis
De ruige dwergvleermuis lijkt erg veel op de gewone dwergvleermuis, maar is wat groter en grover gebouwd. De ruige dwergvleermuis jaagt in dezelfde terreinen als de gewone dwergvleermuis, maar dan vooral in de nabijheid van bomen en niet in geheel besloten situaties. Deze soort begint ook met jagen tijdens zonsondergang; de prooi bestaat uit kleine en middelgrote insecten.
Waarnemingen van de ruige dwergvleermuis zijn gedaan op Texel en Rottumerplaat. Ook wordt de ruige dwergvleermuis soms aangetroffen op boorplatforms. Dit heeft te maken met de grote afstanden die hij kan afleggen; een in Friesland geringd dier is eens teruggevonden in Normandië en dieren die in de Randstad gevonden zijn waren afkomstig uit Estland en Letland. De soort staat niet op de Rode Lijst van bedreigde zoogdieren in Nederland.
Deze soort heeft een lichaamslengte van 4,6- 5,8 cm en een vleugelspanwijdte van 22- 25 cm. Het gewicht is 6 tot 15 gram.
Namen: Ned: Ruige dwergvleermuis (Nathusius` dwergvleermuis) Eng: Nathusius` pipistrelle Fra: la pipistrelle de NathusiusDui: die Rauhhautfledermaus Lat: Pipistrellus nathusii

Ruimtelijke ordening
In de Nederlandse Wet op de Ruimtelijke Ordening is bepaald dat de Rijksoverheid het landelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening vastlegt in planologische kernbeslissingen (PKB`s). In die PKB`s wordt per groot gebied aangegeven wat er wel en niet mogelijk is. De provincies werken de PKB-bepalingen verder uit in de vorm van streekplannen, op basis waarvan de gemeenten bestemmingsplannen maken. De wet bepaalt dat al die plannen tot stand moeten komen via nauw omschreven inspraakprocedures.
De nota`s Ruimtelijke Ordening vormen de PKB`s voor het Nederlandse grondgebied als geheel. In de Nota Ruimte uit 2004 wordt het rijksbeleid ten aanzien van het landelijk gebied verder uitgewerkt. Voor de Waddenzee geldt, in verband met de specifieke problemen die daar spelen, een aparte PKB, de Derde Nota Waddenzee.

ruitkrokodil
De ruitkrokodil komt alleen voor in Cuba in de Zapata moerassen en op de Isla de la Juventud. Het is een vrij kleine maar stevige en agressieve soort. Hij kan ver uit het water omhoog springen en op die manier langsvliegende vogels uit de lucht pakken.
Wetensch. naam: Crocodylus rhombifer
Engelse naam: Cuban crocodile
Verspreiding: Cuba
Voedsel: vissen, schildpadden, vogels, zoogdieren
Lengte: tot 3,5 m
Status: plaatselijk algemeen

Runderen
Runderen eten voornamelijk wat langer gras, riet en kleinere kruiden. In het natuurbeheer wordt vaak gekozen voor runderen die veel op de uitgestorven oeros lijken. Die hebben kwaliteiten die hun in staat stellen om zelfstandig in natuurterreinen te leven, ook als het `s winters kouder wordt en er minder voedsel is. De rassen die in natuurgebieden aan de kust grazen zijn: Heckrunderen, Schotse hooglanders, Limousin en Galloways.

Rundveehouderij
De sociale gebondenheid van de Markegenootschappen -eigen bouwland, recht op `n deel hooiland en gemeenschappelijk weidegebied- heeft eeuwen lang een groot aantal kleine boerenbedrijfjes in stand gehouden.
Na de overgang van de Markegronden in particulier bezit, ontstond er ruimte voor ontwikkeling en modernisering. Waterschappen werden opgericht en ruilverkavelingen werden uitgevoerd. De omvang van de bedrijven en de veestapel nam toe.
In 1885 waren er 219 boerenbedrijfjes op Ameland met gemiddeld 5 hectare grond en een veestapel van 1 tot 4 koeien. Na 1930 heeft meer dan de helft van de boerderijen vijf tot tien hectare tot zijn beschikking, met een gemiddelde van 9 koeien. Het aantal bedrijven bleef nagenoeg gelijk. De Amelander boer moest bestaan van de verkoop van zijn vee. Het in de lente geboren vee werd op de jaarlijkse najaarsmarkt verkocht.
Boter en kaas
Dankzij de verbetering van de weidegronden -bedijking, waterbeheersingen, kunstmest- steeg de zuivelproductie en werd een belangrijke bron van inkomsten. Boter en kaas werden handelsproducten. In 1911 stond in ieder dorp een coöperatieve handkrachtzuivelfabriek. De snelle groei van de coöperatie maakte het mogelijk dat in 1925 in Hollum een stoomzuivelfabriek werd gebouwd. Boeren uit Hollum, Ballum en Nes leveren aan de fabriek in Hollum. In 1928 werd in Buren de handkarn vervangen door een machine. De zuivelproducten werden verkocht op de Zuivelbeurs in Leeuwarden.
De ontwikkeling en modernisering die in gang was gezet ging in sneltreinvaart voort.

Rupsen maken menselijke eiwitten
Japanse wetenschappers zijn erin geslaagd om de zijderups genetisch te veranderen zodat de zijde die hij maakt de menselijke versie van het eiwit collageen bevat. Door dit eiwit uit de zijde te halen kan het gebruikt worden om kunsthuid te maken voor bijvoorbeeld patiënten met ernstige brandwonden.
De techniek zou een stuk goedkoper kunnen zijn dan het gebruik van genetisch veranderde dierlijke cellen. Net als bacteriën kunnen die in reactorvaten worden gekweekt. Niet ieder menselijk eiwit kan namelijk even goed door bacteriën worden gemaakt. Dieren, en dus ook mensen, bouwen hun eiwitten soms op een iets andere manier dan bacteriën dat doen. In sommige gevallen kunnen bacteriën daarom niet worden gebruikt. Zijderupsen zijn dan een goed alternatief.
Ook andere dieren zouden gebruikt kunnen worden. In Nederland is de ontwikkeling van een kwekerij van fruitvliegen vergevorderd. Fruitvliegen kunnen, net als zijderupsen, genetisch veranderd worden om menselijke eiwitten te maken.
terug naar `Stier met een menselijk gen`

Ruwe alikruik
Nederlandse naam
Ruwe alikruik.
Wetenschappelijke naam
Littorina saxatilis (Olivi, 1792).
Behoort tot de
Slakken (Gastropoda).
Belangrijkste kenmerken
Een variabele maar meestal vrij stevige, bolle schelp met 5-6 windingen, waarvan de laatste beduidend groter is. Tussen de windingen loopt een naad. Er zijn schelpen met vage en goed waarneembare horizontale groeven. De vorm en sculptuur worden vooral bepaald door de omgeving waarin de dieren leven. Bij kleur spelen ook erfelijke eigenschappen een rol. Exemplaren kunnen van een bepaalde sculptuur en kleur overgaan in een andere, wat vooral na de breuk van een schelp gebeurt.
Grootte
Tot 2,2 cm hoog en 1,6 cm breed.
Kleur
De kleur van de schelp is variabel: er komen witte, gele, oranje, rode en bruine exemplaren voor, soms met strepen of vlekken.
Voorkomen in Nederland
Vrij algemeen langs de hele kust.
Voorkomen in de tijd
Komt van oorsprong in ons land voor.
Leefomgeving
Ruwe alikruiken leven tussen stenen van pieren en dijken. De ruwe alikruik geldt als een van de hoogst op de kust levende schelpdieren.
Vergelijkbare soorten
De ruwe alikruik en de gewone alikruik lijken op elkaar. Door de verschillende sculpturen zijn ze van elkaar te onderscheiden. Ook de gestreepte alikruik lijkt er wat op. Deze is echter meestal geel met donkere lijnen. Op het oppervlak heeft de gestreepte alikruik brede, platte ribben met diepe groeven. In Nederland komt deze soort alleen in Yerseke voor.

Ruwe alikruik
Er zijn verschillende ondersoorten ruwe alikruiken die moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. De `echte` ruwe alikruik komt zeer algemeen voor langs de kusten van de Noordzee. Hij leeft op rotsen en dijken. De ruwe alikruik zit wat hoger in de getijdenzone dan de gewone alikruik, tot en met de spatzone. De kleur van de schelp is zeer variabel. Ook de vorm is niet altijd hetzelfde: er zijn stompe en meer spitse exemplaren. Ruwe alikruiken worden tot 22 millimeter groot.
Namen: Ned: Ruwe alikruik, echte ruwe alikruik Lat: Littorina saxatilis, Littorina saxatilis rudis Eng: Rough periwinkleDui: Raue Strandschnecke Dan: Ungefødende strandsnegl

Ruwe berk
In Nederland komt de ruwe berk algemeen voor, vooral op zandgronden. De boom kan ook minder gunstige omstandigheden doorstaan, zoals langdurige droogte en enigszins zure grond. De windsingels die op Texel de dennen tegen zeewind beschermen bestaan daarom onder meer uit berken. In productiebossen wordt de ruwe berk toegepast als brandsingel. De meubel- en houtindustrie gebruikt het vrij harde hout, bijvoorbeeld voor parket. De ruwe berk is een geneeskrachtige plant. Berkenthee heeft een positieve invloed op verschillende kwalen, zoals jicht. Ook wordt berkensap gebruikt om de haargroei te bevorderen.

Namen: Ned: Ruwe berk Lat: Betula pendula Eng: Silver Birch Fra: BouleauDui: Hängebirke

Ruwe boormossel
Nederlandse naam
Ruwe boormossel.
Wetenschappelijke naam
Zirfaea crispata (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een stevige, langwerpige schelp die in de lengterichting opgerold is. De schelp heeft sterk gapende kleppen: ze raken elkaar bijna alleen bij de top. De top van de schelp wordt bedekt door een omgeslagen bovenrand. Aan het oppervlak is een ondiepe groeve zichtbaar van de top naar de rand met aan de ene kant golvende lijnen en aan de andere kant concentrische ribben. Aan de binnenkant van beide kleppen zit een dunne, gebogen tand.
Grootte:
Tot 8,5 cm lang en 5 cm hoog.
Kleur
Wit of grijs met een gelige opperhuid. Oudere schelpen zijn vaak grijsblauw verkleurd.
Voorkomen in Nederland
Losse kleppen spoelen langs de hele kust regelmatig aan. Deze hebben meestal een fossiel uiterlijk en zijn heel groot. Recente dieren zijn af en toe te vinden in boorgaten in veen, hout of steen dat aanspoelt maar deze zijn veel kleiner.
Leefomgeving
Ruwe boormossels leven in zelfgeboorde gangen in veen, hout of steen op diepten van 2 tot 25 meter.
Vergelijkbare soorten
De schelp lijkt qua sculptuur op de witte boormossel en de Amerikaanse boormossel. De ruwe boormossel is echter hoger en niet plat maar opgekruld. De zeer zeldzame kleine boormossel lijkt ook een beetje op de ruwe boormossel, alleen is de vorm anders en de groeve van de top naar de rand ontbreekt.
Naamgeving
Boormossels boren zich in klei, veen, hout en zachte steen.

Ruwe boormossel
De ruwe boormossel graaft zich in in veenbrokken of zachte steen, maar zelden in hout. Hij leeft in het ondiepe kustwater (tot 7 meter diepte). Hij wordt tot 9 centimeter lang. De schelp is vrij dik, met de top iets naast het midden. De top heeft een kenmerkende omgeslagen rand. Losse kleppen spoelen regelmatig aan op alle Nederlandse stranden. Levende dieren kan men in aangespoelde veenbrokken aantreffen.
Namen: Ned: Ruwe boormossel Lat: Zirfaea crispata Eng: Oval piddockDui: Krause Bohrmuschel Dan: Stor boremusling

Ruwe Haai
De ruwe haai is een ongevaarlijke bewoner van de zeebodem, die tot 2 meter lang en tot 50 jaar oud kan worden. Hij leeft van vis, kreeftachtigen, stekelhuidigen en inktvis. De ruwe haai ziet er uit `zoals een haai er uit hoort te zien`, en kan van andere haaiensoorten worden onderscheiden door de typische inkeping in de bovenste lob van de staartvin. Ruwe haaien worden vooral in de zomer nogal eens gevangen in de Noordzee. Men neemt aan dat ze in zuidelijker wateren overwinteren.
Namen: Ned: Ruwe haai (steenhaai) Eng: Tope (soupfin shark, school shark)Dui: Hundshai (Biethai) Fra: Milandre Dan: Grihaj Lat: Galeorhinus galeus

Saaie praters
Zoals je net hoorde, klinken een enkele tonen nogal saai en eentonig. Er zijn ook van die mensen die zo saai praten dat je erbij in slaap valt. Soms ligt dat aan wat ze te vertellen hebben, maar ook vaak aan de manier waarop ze praten: op één toon en met dezelfde sterkte. Maar om de boel wat levendiger te maken, moet je juist variëren in toonhoogtes en in volume. Luister maar:

Vrolijke mensen praten daarom vaak met veel dynamiek. Dat is niet alleen interessanter om naar te luisteren, het maakt het ook nog makkelijker om ze te verstaan in het geroezemoes van een café. Probeer de volgende eentonige deuntjes maar eens uit elkaar te halen:

Naast Vader Jacob is er nog een melodie. Welke? Geen idee? Dat komt doordat de melodieën dezelfde klankkleuren hebben. Probeer het nog eens, maar nu met verschillende klankkleuren:

Inderdaad, papegaaitje leef je nog! Door de vele variaties kun je dus veel meer details horen. Zo kun je zelfs aan iemands stem horen wie het is en hoe die zich voelt!

Saba Bank is parel van zeeleven
Eén van `s werelds grootste atollen, de Saba Bank bij de Nederlandse Antillen, blijkt een grote rijkdom aan zeeleven te herbergen. Er zijn zelfs nieuwe soorten zeewieren en vissen ontdekt. Dat maakte de milieu-organisatie Conservation International (CI) vandaag bekend.
Locatie Saba Bank © Conservation International (CI)
De onderzochte zeeberg ligt zes kilometer ten zuidwesten van Saba. In januari trotseerde een team van Antilliaanse, Amerikaanse en Nederlandse onderzoekers de stevige stromingen en harde wind, en maakte gedurende twee weken een serie duiken in het gebied. En dat was niet voor niets. Nieuw soort zeewier (Sargassum sp.) © Diane Littler - CI
Er leven veel meer soorten in de Saba Bankatol dan werd gedacht. Nergens in het Caribisch gebied is de variatie aan zeeplanten zo groot. Bovendien ondekte het team maar liefst twaalf nieuwe soorten zeewieren en twee onbekende grondelsoorten. De koralen bleken in goede staat te verkeren en de vervuiling was gering. Nieuw soort grondelvis (Lythrypnus sp.) © Jeffrey T. Williams - Smithsonian Institution
Maar er liggen problemen op de loer. Olietankers die bij het atol aanleggen beschadigen het koraal en de bodem met hun ankers en honderden meters stalen kettingen. Die aantasting is ook slecht nieuws voor de bewoners van Saba. Zij zijn economisch gezien voor een groot deel afhankelijk van het atol, waar toeristen gaan vissen of duiken.
De onderzoekers van de Nederlandse Antillen, Conservation International, Smithsonian Institute en de Dutch Caribbean Nature Alliance, pleiten voor ankervrije zones en gebieden waar geen scheepvaart mag komen.

Sabelkrabben
Wetenschappelijke naam: Aglaspidida, Aglaspida (klasse, orde of onderorde binnen de Geleedpotigen, Arthropoda)
Sabelkrabben zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Cambrium en Ordovicium (ca. 540-440 miljoen jaar geleden). Ze werden maximaal 10 centimeter groot. Het lichaam van Sabelkrabben bestond uit 11 segmenten, een kopschild met naar achteren gerichte stekels en een lange staartstekel. Over de mate van verwantschap van de Sabelkrabben met andere groepen van geleedpotigen lopen de meningen uiteen. Sommigen rekenen ze, samen met o.a. Spinachtigen (Arachnida) en Degenkrabben, tot het subfylum der Gifkaakdragers (Chelicerata). Volgens recent onderzoek zouden de Sabelkrabben echter een zelfstandige groep vormen naast de Gifkaakdragers en de Floretkrabben.

Sabeltandzoogdierreptielen
Wetenschappelijke naam: Gorgonopsia (onderorde binnen de Therapsida)
Sabeltandzoogdierreptielen zijn uitgestorven zoogdierachtige reptielen (Synapsida) die leefden gedurende het Laat-Trias (ca. 230-210 miljoen jaar geleden). Net als zoogdieren, hadden zij een schedel met slechts één slaapvenster (fenestra temporalis). Het waren roofdieren, met opvallend grote, sabelachtige slagtanden. Vermoedelijk jaagden ze in groepsverband.

Saguarocactus
Wetenschappelijke naam: Carnegiea gigantea
Behoort tot de Tweezaadlobbigen Anjerachtige bloemplanten, Cactusfamilie Komt voor in Mexico, Californië en Zuid-Arizona De Saguarocactus lokt vleermuizen
De Saguarocactus is een nachtbloeier die zich richt op vleermuizen.
De bloemen zijn groot, wit en geuren sterk. Ze zijn stevig en staan hoog boven de scherpe stekels. Voor de cactusvleermuis (Lesser Long-nosed Bat, Leptonycteris curasoae) vormen ze een goede landingsplaats.
De bloemen zijn aantrekkelijk voor vleermuizen, omdat ze veel stuifmeel en nectar leveren.

Samen evolueren, ja gezellig
Soorten die in hetzelfde gebied voorkomen, beïnvloeden elkaar. Dit is duidelijk als ze met elkaar moeten concurreren om voedsel, of als de een de ander opeet. Maar ook als ze weinig met elkaar te maken hebben, vormen ze toch een deel van elkaars omgeving en beïnvloeden ze daardoor elkaars evolutie. Een kwestie van schaal
Sommige auteurs noemen alle evolutie bij twee of meer soorten die het gevolg is van hun interacties, co- evolutie. Dit is vooral de opvatting van populatie-ecologen, die evolutie op een veel kleinere tijdschaal bekijken (namelijk het heden) dan systematici, die de evolutie over vele miljoenen jaren bestuderen. Op ecologische schaal wordt een geval van symbiose gezien als resultaat van co-evolutie. De partners zijn immers in hun evolutie steeds meer op elkaar afgestemd geraakt. Denk aan bloemen met speciale bestuivers, zoals kamperfoelie en pijlstaartvlinders. Een systematicus spreekt pas van co-evolutie, als de evolutie van meerdere soorten over langere tijd parallel heeft gelopen. Dit was de oorspronkelijke betekenis van de term co-evolutie. De term werd in 1965 bedacht door Ehrlich en Raven, die opmerkten dat elke taxonomische groep dagvlinders zijn eigen groep voedselplanten had. Zij vroegen zich daarom af of de planten en de dagvlinders zich parallel hadden ontwikkeld. Ecologische schaal
Er worden drie typen co-evolutie onderscheiden. We spreken van competitie als de aanwezigheid van de ene soort de groei van de andere soort remt. Competitie is het gevolg van verstoring van een bestaand evenwicht door het binnendringen van een soort in het leefgebied van een andere soort.

Samenhang in de natuur
Het konijn is een opvallende diersoort in de duinen. Daar waar de begroeiing niet te hoog is heb je tijdens een wandeling grote kans er een aantal te zien. Vrolijk huppelend over het zand of lekker knagend aan een plantje. Konijnen zijn grazers, dit betekent dat ze van plantaardig materiaal leven. Hun lievelingsmaaltijd is jonge twijgjes van bomen. Doordat de konijnen hier en daar wat opknagen, ontstaat er een gevarieerd landschap. Open plekken worden afgewisseld met gebieden met struiken. Dit is erg gunstig voor de duinhagedis. Hij warmt zich graag op in het zonnetje, maar heeft ook beschutting nodig tegen dreigend gevaar. Met name vogels zijn gek op deze reptielsoort.
Konijnen leggen hun keutels vaak op een vaste plaats. Op een zanderig pad in het open duin, kun je dat goed zien. Deze keutelplaatsen noemt men ook wel `latrines`. Rondom deze latrines vinden we meestal dezelfde bewoners. Duinvogelmuur is er één van. Het ruw vergeet-mij-nietje zie je er ook dikwijls vlakbij staan. Je kunt dus eigenlijk aan de planten al zien dat er ergens een keutelplaats is. Er zijn ook een aantal vogels die profiteren van de aanwezigheid van het konijn. De tapuit broedt bijna altijd in verlaten konijnenholen. Deze vogel is te herkennen aan een t- vormige witte vlek op het achterlijf. Ook de bergeend maakt graag een nestje in een konijnenhol. Deze laatste is te herkennen aan een wit verenkleed met roodbruine en zwarte banden. De grijs-witte jongen worden af en toe ondergebracht in een soort `crèche`. Soms waggelt er een groep met wel tien jongen door de duinen!

Sanctacaris-achtigen
Wetenschappelijke naam: Sanctacarida
Sanctacaris-achtigen zijn uitgestorven geleedpotigen die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Ze leken op Trilobieten. Het lichaam bestond uit 11 brede segmenten met kieuwaanhangsels, achteraan eindigend in een afgeplatte staart (telson). De kop werd omgeven door een bolvormig kopschild, en droeg 6 paar kopaanhangsels. Sanctacaris-achtigen waren roofdieren die in zee leefden.

Sanering van de vissersvloot
Sanering van de visserijvloot kan een oplossing zijn voor het visserijprobleem. Een kleinere vloot is namelijk beter afgestemd op de door de EU vastgestelde vangstquota. Er zijn twee vormen van sanering: de vrijwillige (eventueel aangemoedigd door saneringspremies) en de verplichte sanering. De Europese overheid vindt de Nederlandse vissersvloot veel te groot en dringt aan op een vergaande sanering. Alleen regelingen waarbij schepen worden gesloopt, voorkomen dat het overbevissingsprobleem naar het buitenland wordt verplaatst.
Geschiedenis van de sanering
De Nederlandse vloot is door nieuwbouw sterk gemoderniseerd. Sanering is pas effectief wanneer tegelijkertijd een investeringsstop wordt afgekondigd. Omdat een totale nieuwbouwstop niet mogelijk en acceptabel is, is in 1985 gekozen voor een vergunningenregeling. Een visserijbedrijf mag alleen met een schip vissen als het een zogeheten PK-licentie heeft voor het motorvermogen van het schip, tenminste als ermee wordt gevist op soorten waarop een vangstquotum van toepassing is. Nieuwbouw is alleen mogelijk op grond van een bestaande vergunning of door aankoop van de vergunning van een ander. Nieuwe vergunningen zijn na 1985 niet meer uitgegeven. In 1985 zelf was sprake van een overgangssituatie. Een aantal vissers had al een nieuw vaartuig bij een werf besteld. Ook zij hebben een vergunning gekregen. Daardoor is de vlootcapaciteit minder afgenomen dan de saneringscijfers suggereren. De bestaande vloot beschikt in principe over meer capaciteit dan nodig is voor het opvissen van het quotum.

Sarotrocercus
Wetenschappelijke naam: Sarotrocercus oblita
Sarotrocercus is een uitgestorven geleedpotige, die leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Hij was ongeveer 1 centimeter groot. Zijn lichaam bestond uit 9 segmenten met 10 paar kamachtige aanhangsels die op kieuwen leken. Aan de kop, die werd omgeven door een kopschild, zaten een paar voedingsaanhangsels en grote ogen op steeltjes. Sarotrocercus leefde waarschijnlijk in de diepzee, en zwom vermoedelijk op zijn rug.

Saurischia
De Saurischia (hagedisheupdinosauriërs) is de dinogroep met de naar voren stekende schaambeenderen. Maar dat is niet het enige verschil met de Ornithischia (vogelheupdinosauriërs). Zo hebben ze over het algemeen licht gebouwde schedels met veel holtes. De Saurischia worden weer onderverdeeld in twee groepen: de vleesetende Theropoda en de plantenetende Sauropodomorpha.
De Theropoda is de groep van de vleesetende dinosauriërs. Alle andere dinosauriërgroepen waren vegetariër. Theropoden liepen op hun achterpoten, hadden klauwen aan hun voorpoten en hadden vrijwel allemaal een bek vol scherpe tanden.
De belangrijkste groep Sauropodomorpha is de groep van de Sauropoda. Het zijn de giganten, de tonnen wegende langnekken die op vier reusachtige olifantspoten rondliepen, de dino`s met de meterslange staarten. Het is de groep waarin je de bekendste dinonamen tegenkomt, namen als Apatosaurus, Brachiosaurus, Camarasaurus en Diplodocus. In Naturalis is uit deze groep in de vaste collectie Camarasaurus te zien.
Binnen de Sauropodomorpha komen we in het Trias nog de Prosauropoda tegen. Het zijn opvallende plantenetende dinosauriërs als Plateosaurus (heel mooie zijn te zien in het natuurhistorisch museum in Stuttgart).

Sauropoda
De sauropoden hadden een olifantachtig lichaam met vier dikke, stevige poten, een lange nek en een lange staart. Ze waren de grootste landdieren die ooit geleefd hebben. Toch hadden ze in verhouding een heel kleine schedel. Dat is niet zo verwonderlijk als je bedenkt dat een grote, zware schedel vóóraan een lange nek erg onhandig zou zijn. De schedel en de nek waren beide heel licht gebouwd. Gewichtsbesparing is immers heel belangrijk als je nek acht meter lang is. De naam Sauropoda komt uit het Grieks en betekent zoveel als `hagedispoot`.
De poten waren veel zwaarder gebouwd dan de nek. Vier grote, pilaarachtige olifantspoten, met dikke, massieve botten hielden de soms meer dan 80 ton wegende sauropoden overeind. De poten waren niet gebouwd voor snelheidsrecords: met lange dijbenen en korte scheenbenen is het prima wandelen, maar rennen lukt niet met dat model poot. Vergelijk de achterpoot van een sauropode maar eens met die van een theropode. De verschillen zijn overduidelijk.
Wat doet een dino met zo`n lange nek? Net als de giraf aan de hoogste blaadjes knabbelen, de blaadjes waar andere dieren niet bij kunnen. Maar je kunt er nog meer mee. In plaats van steeds van de ene naar de andere plant te lopen, kun je als je een lange nek hebt rustig stil blijven staan, en alleen je nek heen en weer bewegen om een flink gebied kaal te grazen. Dat is minder vermoeiend en het scheelt een hoop energie.
In de kleine, lichtgebouwde schedel van de sauropoden was geen ruimte voor zware kaakspieren.

Savanne
Belangrijkste kenmerken
De savanne is een combinatie van grasland en houtige soorten, variërend van her en der verspreid staande bomen tot in groepjes bijeen groeiende bomen. De vegetatie bestaat uit bosjes en pollen van grassoorten waarvan sommigen tot 3,5 meter hoog kunnen worden. Er is een wisselende boombedekking, afhankelijk van de bodemgesteldheid en het klimaat. Positie
Savannen beslaan ongeveer 16% van het aardoppervlak. Een deel hiervan is waarschijnlijk halfnatuurlijke savanne, omdat het gekapt tropisch regenwoud is. Savannen komen voor tussen de 23,5 graden noorder- en 23,5 graden zuiderbreedte. De belangrijkste savannen liggen in Afrika, Azië, Australië en Zuid-Amerika. Klimaat
Gedurende het hele jaar heerst er een hoge temperatuur. De neerslag bedraagt 5 tot 35 centimeter per jaar. Er is afwisseling tussen een nat en een droog seizoen.
Planten en dieren
Veel planten die in de savanne groeien zijn aangepast aan een zogenaamd `vuurseizoen`. Vlak voor de branden of juist erna worden vruchten gevormd die voedsel bieden aan de kiemplanten die na de brand opkomen. De opmerkelijkste plantensoorten van de savanne zijn het olifantsgras (Pennisetum purpureum) en de beroemde apenbroodboom of baobab (Adansonia digitata). Leven in de savanne
Savanne-planten zijn aangepast aan hoge temperaturen en waterverlies. Zo zijn er soorten die midden op de dag, als de temperaturen het hoogst zijn, waterverlies tegengaan door de huidmondjes te sluiten. Andere soorten verminderen de hoeveelheid warmte die het blad bereikt door de stand van de bladeren ten opzichte van de zon te veranderen.

Scandinavisch puin
Omdat er vrijwel geen keien in de Nederlandse bodem voorkomen, vallen de zwerfstenen in het noorden van het land duidelijk op. In de Steentijd gebruikten onze voorouders ze voor de vervaardiging van werktuigen en de hunebedden. Later dienden ze als bouwmateriaal voor de eerste kerken. Later zijn grote hoeveelheden veldkeien verzameld voor de verharding van wegen.
De herkomst van deze keien vormde eeuwenlang een raadsel. Een poging om door een telescoop vanaf de Groningse Martinitoren te speuren naar het gebergte, waar deze vanaf gerold zouden zijn, leverde geen resultaat op. Pas toen in de tweede helft van de 19e eeuw het inzicht doorbrak dat landijs ons land ooit gedeeltelijk bedekt had, werd duidelijk dat deze stenen uit verre, noordelijke streken kwamen. Voorbeelden van zwerfkeien in Nederland. Links: Een schampsteen in Utrecht, om te voorkomen dat wagens tegen de hoekstenen van het huis zouden botsen, de wielen schampten dan tegen deze steen. Rechts: De Amersfoortse kei, een bijzonder natuurstenen monument dat vanaf 1954 in Amersfoort staat. Beide © John van Delft - TNO-NITG
De stenen worden vooral gevonden in keileem, een mengsel van klei, silt, zand en grind. Keileem is gevormd aan de onderkant van het landijsdek dat in het Saalien(370.000 tot 130.000 jaar geleden) het noordelijke deel van Nederland bedekte. Keien en grind in keileem zijn heel anders van samenstelling dan het grind uit andere Kwartaire sedimenten. Dit glaciale grind is veelkleurig en bevat veel graniet en andere stollingsgesteenten.

Scantechnieken
De hersenen zijn erg moeilijk toegankelijk voor onderzoek omdat ze zo goed door de schedel worden afgesloten. Diverse scantechnieken kunnen er toch doorheen kijken en op die manier hersenaandoeningen vaststellen.
MRI-scan van gezonde hersenen
Vergevorderde technieken
Zo`n dertig jaar geleden kon alleen onderzoek plaats vinden na de dood van een patiënt. Inmiddels is de techniek zo vergevorderd dat er meerdere manieren zijn om in levende hersenen te kijken. Zo hoopt een arts vast te kunnen stellen wat een patiënt mankeert. Het laten maken van een scan is een onderzoeksmethode om erachter te komen wat er mis is in de hersenen. 
CT-scan De oudste manier is een verbetering van de röntgenstralen-techniek, genaamd CT (Computer Tomografie). Röntgenstralen worden vanuit verschillende hoeken door de hersenen gestuurd en weer opgevangen. De opgevangen signalen worden door een computer verwerkt. Grotere hersenletsels worden op die manier zichtbaar gemaakt. Dankzij de vooruitgang in de techniek kunnen steeds verfijndere beelden gemaakt worden.
MRI-scan
Meer precieze beelden, van bijvoorbeeld kleine tumoren, MS of infarcten, levert MRI op: bij `Magnetic Resonance Imaging` wordt een patiënt in een sterk magneetveld geplaatst. Verfijning van deze techniek (fMRI, dMRI, MRS en MRSI) maakt het mogelijk het actief functioneren van hersenen duidelijk te maken.
MRI-scan van gezonde hersenen, dwarsdoorsnede
PET-scan
Een PET-scan (Positron Emissie Tomografie) maakt kleurige afbeeldingen van hersenactiviteit na het inspuiten van kleine hoeveelheden radioactieve markeerstoffen.

Schaalhoren
Nederlandse naam Schaalhoren.
Wetenschappelijke naam Patella vulgata (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de  Slakken (Gastropoda).
Belangrijkste kenmerken Stevige schelp in de vorm van een hoedje of muts. De schelp is puntiger bij exemplaren die hoog op de kust leven en platter bij exemplaren onder of langs de waterlijn.
Grootte Tot 6 cm breed en 5 cm hoog.
Kleur Binnenzijde mat geelgroen, buitenzijde grijsgroen met donkere strepen. Door begroeiing met zeepokken is er van de kleur vaak niets te zien.
Voorkomen in Nederland In Nederland vrij zeldzaam, alleen in Zeeland levend te vinden.
Voorkomen in de tijd Aantallen nemen in Zeeland sterk toe. De schaalhoren is sinds enkele jaren ook langs de Hollandse kust (Scheveningen, Den Helder) te vinden.
Leefomgeving Schaalhorens leven vastgezogen op een harde ondergrond, zoals pieren, dijken en rotskusten, tot enkele meters diep. Vaak zitten ze op plaatsen met weinig wierbegroeiing.
Naamgeving  Omgekeerd lijkt de schelp op een puntige schaal, de schaalhoren heeft daaraan zijn naam te danken. Overigens wordt de soort soms ook napslak genoemd.
Vergelijkbare soorten De schaalhoren kan verward worden met andere soorten zoals de ruwe schaalhoren of de gekleurde schaalhoren. Deze komen echter niet veel voor langs de Nederlandse kust. Bij levende dieren kan de kleur van de voetzool als onderscheidingskenmerk gebruikt worden. Bij de schaalhoren is deze grijsgroen, bij de ruwe schaalhoren zwart en bij de gekleurde schaalhoren geelwit.

Schaalhoren
De schaalhoren is een rots-bewonende zeeslak, die algemeen voorkomt langs de kusten van de Noordzee, vooral op plaatsen waar veel golfslag is. Ze schrapen plantaardig voedsel van de stenen. Aan de Nederlandse kust zijn inheemse schaalhorens zeldzaam. Men vindt ze wel regelmatig op aanspoelsel dat afkomstig is van andere kusten. Het zijn slakken met een niet-gewonden schelp . De schelp is meestal geelgroen, kan tot 5,5 cm in doorsnede worden en is vaak bezet met zeepokken.
Namen: Ned: Schaalhoren (patella, napslak) Lat: Patella vulgata Eng: LimpetDui: Napfschnecke Dan: Albueskæl

Schaamluis
Schaamluis (Phthirus pubis)
Schaamluizen of platjes leven in dik lichaamshaar, vooral in schaamhaar. Mensen kunnen ook schaamluizen hebben in hun okselhaar, hun baard, hun wimpers of hun wenkbrauwen. Schaamluizen hebben vrij grote klauwen, waarmee ze het haar vastpakken. Ze steken hun gastheer en zuigen zoveel bloed ze kunnen. Ze onderbreken dat heel weinig en als ze van hun gastheer `vallen` kunnen ze maar een etmaal overleven. Mensen verspreiden schaamluizen door geslachtsverkeer. Ze kunnen dit ook wanneer ze haartjes loskrabben, die dan bij andere mensen terechtkomen. Schaamluizen klampen zich immers nog een eindje aan een losse haar vast.
Volwassen schaamluizen zijn ongeveer 3 mm lang en even breed. Met hun vrij grote klauwen lijken ze op krabbetjes. Ze hebben geen vleugels en kunnen niet vliegen of springen.

Schaap, lama en alpaca
Over de hele wereld wordt wol gebruikt om kleding en dergelijke te maken. Hoe was dat vroeger? Het schaap kwam vroeger niet in alle delen van de wereld voor. Men denkt dat het schaap oorspronkelijk uit het Nabije Oosten komt.
Over de hele wereld werden kleding en dekens gemaakt, alleen niet overal van wol van het schaap.
In Zuid-Amerika werden lama`s en alpaca`s gedomesticeerd. Niet alleen als lastdier, maar ook voor hun vacht. De vacht van een lama is net zo bruikbaar als die van een schaap.
In
In
In
In Noord-Amerika: Zuid-Amerika: Lama an alpaca Azië: Australië: Afrika: Europa:

Schaarpissebedden
Wetenschappelijke naam: Tanaidacea, Anisopoda (orde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Schaarpissebedden behoren tot de Kreeftachtigen (Crustacea). Ze lijken op Pissebedden. Het tweede paar aanhangsels van het kopborststuk (cephalothorax) is vergroot en voorzien van een schaar. Het achterlijf (abdomen) is gesegmenteerd. Het staartstuk (telson) is ongesegmenteerd. Vrouwtjes dragen een broedbuidel, die gevormd wordt door plaatvormige uitsteeksels aan de basis van de poten. Schaarpissebedden leven op de bodem van de zee, tot een diepte van ca. 3650 meter. De groep telt ongeveer 850 verschillende soorten.

Schade aangebouwen door bodemdaling
Bodemdaling kan grote schade toebrengen aan gebouwen. De ernst van de schade is afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder de kwaliteit van de fundering, de opbouw van de ondergrond en uiteraard ook de bouwwijze. Scheur in een muur, veroorzaakt door verzakking van de bodem.
Schaal van de verzakking
Of een gebouw beschadigd wordt door verzakking van de bodem is vooral afhankelijk van de schaal waarop verzakking plaatsvindt. Verzakking van de bodem heeft nauwelijks invloed op een gebouw als zij gelijk is over het gehele funderingsoppervlak. Ook een beperkte scheefstand is meestal zonder enig gevolg. Bodemdaling zal wel tot schade kunnen leiden, als zij ongelijkmatig is en daardoor leidt tot kromming van het gebouw.
Vorm en afmeting van het gebouw
Hoe een gebouw op ongelijkmatige daling reageert is afhankelijk van de vorm en afmetingen van het gebouw, de materialen waaruit het is gebouwd en de wijze waarop het is gefundeerd. Zo zal een kort gebouw minder invloed ondervinden dan een lang gebouw en zal een gebouw van gewapend beton minder snel scheuren dan een gemetseld gebouw. Ook het type fundering is belangrijk. Gebouwen die op palen zijn gefundeerd hebben meestal veel minder last van samendrukking van de bovenste bodemlagen. Immers, de massa van het gebouw wordt voornamelijk door de diepere lagen aan de basis van de funderingspalen gedragen.
Rekenmodellen
De effecten van ongelijkmatige bodemdaling worden onderzocht met rekenmodellen. In zulke modellen wordt de krachtwerking van de fundering en van de gevels van het gebouw zo goed mogelijk nagebootst.

Schapen
Schapen houden heideterreinen vrij van gras en opslag van bomen. Daarnaast eten zij ook kruiden. Behalve in heideterreinen worden zij ook ingezet in duingebieden en op kwelders. Schapen houden niet van gebieden met veel ruige begroeiing. Enkele rassen zijn geschikt om in de voedselarme omstandigheden van deze gebieden te grazen. Dit zijn het Drents heideschaap, het Soayschaap en het Schonebekerschaap. Ook de Texelaar wordt wel ingezet bij het natuurbeheer.

Schapenhouderij
Van oudsher waren de agrarische bedrijven op Ameland gemengde veeteeltbedrijfjes van geringe omvang. Deze oude bedrijven waren voornamelijk ingesteld op het fokken en verkopen van vee: koeien, paarden en schapen.
Schapen waren slechts een klein onderdeel van het bedrijf. De belangrijkste opbrengst van het schaap was de wol. Van de melk werd kaas gemaakt.
De laatste jaren werd het houden van schapen door de overheid aangemoedigd. Gedwongen door het mestoverschot en de beperkende maatregelen bij het verwerken van mest in de rundveehouderij. De boer kreeg subsidie voor elke ooi die hij aanschafte. De uitbreiding van het aantal schapen was dan ook groot. Verdeeld over de verschillende bedrijven worden er tegenwoordig ongeveer 70000 schapen op Ameland gehouden. Gemiddeld 93 per klein bedrijf en gemiddeld 217 per groot bedrijf. De belangrijkste opbrengst is het vlees. Het gevolg van de subsidie is echter een lage prijs voor de wolopbrengst. De kosten van het scheren bijvoorbeeld, waren in 1996 hoger dan de baten.

Schapenhouderij
In de waddenregio worden veel schapen gehouden. Schapen lopen in de duinen, op weidegrond en op de zeedijken. Ook de provincie Friesland is zeer schapenrijk. Op sommige plaatsen in Duitsland en Denemarken worden buitendijkse graslanden, zoals de kwelders en oude inpolderingen, nog intensief begraasd door schapen.

Schar
De schar is een bruine platvis. Over het gehele lichaam heeft hij donkere stippen. De vis kan maximaal 42 centimeter worden. De ogen van de vis draaien in haar jeugd naar de rechter kant. Scharren eten slangsterren, kleine tere platschelpen, grondels en andere kleine dieren. Schar komt veel voor in de Wadden- en Noordzee, en wordt beperkt gevangen voor de verkoop.
In 1983 werd er ongeveer vijf miljoen kilo aangeland uit Nederlandse wateren. De reden waarom schar in Nederland niet veel wordt gegeten is onbekend, het is een smakelijke vis.
De verspreiding van schar
Namen: Ned: Schar (grote klap, kok, krit, ruwe schol) Lat: Limanda limanda Eng: Dab (common dab)Dui: Kliesche (Scharbe) Fra: Limande (limande commune) Dan: Ising

Scharhörn en Nigehörn
Scharhörn en Nigehörn zijn twee onbewoonde duineilanden. Ze horen bij de Duitse deelstaat Hamburg.
Scharhörn
Scharhörn ` wandelt` jaarlijks 1 tot 4 meter in zuidoostelijke richting. Door de nabijheid van de Elbevaargeul heeft het eiland voortdurend last van kustafslag en dreigt het in de komende jaren te verdwijnen.
Al rond 1300 wordt Scharhörn voor het eerst genoemd. Toen was het een gevaarlijk rif voor de scheepvaart en een kerkhof voor schepen. Pas in de 20e eeuw veranderde de manier waarop naar Scharhörn gekeken werd; de betekenis van dit eiland voor vogels werd duidelijk. Vanaf 1929 werden beschermingsmaatregelen genomen en sinds 1939 is Scharhörn een beschermd natuurgebied.
Scharhörn mag alleen onder begeleiding van een vogelwachter bezocht worden. Het eiland is een belangrijk gebied voor broedvogels en dient ook als hoogwatervluchtplaats. Hier broedt de grootste sternkolonie van het hele Noordzeegebied. Scharhörn en Nigehörn behoren tot het Nationale Park `Hamburgisches Wattenmeer`.
Nigehörn
Nigehörn werd in 1989 binnen 5 weken geschapen. Een groot hoeveelheid zand werden toen op een zandbank ten zuidwesten van Scharhörn opgespoten. De aanplant van helm en aanleg van zandschermen moeten de natuurlijke duinontwikkeling bevorderen.
Het is de bedoeling dat Nigehörn de broedplaatsen van het bedreigde Scharhörn overneemt en zo het voortbestaan van de grote sternkolonie veiligstelt. Nigehörn mag absoluut niet bezocht worden, alleen de vogelwachter van Scharhörn komt er af en toe om naar de vogels te kijken.

Scharnierloze tweekleppigen
Wetenschappelijke naam: Rostroconchia (klasse binnen de Schelpdieren, Conchifera)
Scharnierloze tweekleppigen zijn uitgestorven weekdieren (mollusken) die erg op Tweekleppigen van tegenwoordig lijken. Ze leefden van het Cambrium tot en met het Perm (ca. 540-250 miljoen jaar geleden). In tegenstelling tot Tweekleppigen, bestond de schelp van Scharnierloze tweekleppigen uit één stuk.

Schatkamer
Een speciale ruimte in de magazijntoren is uitgespaard om het publiekkennis te laten maken met de schatten van Naturalis: edelstenen en zeldzame exemplaren van dieren, die sinds kort niet meer op aarde voorkomen.

Scheefhorentje
Het scheefhorentje is een klein slakje dat graast op zeegras. Vroeger kwam het algemeen voor in de Waddenzee, maar door het verdwijnen van de zeegrasvelden in 1932 is ook het scheefhorentje zeldzaam geworden.
Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw hield een kleine populatie stand op Texel, binnendijks, in de brakke sloot bij de Bol. Door verregaande verzoeting is het zeegras, en daardoor ook het slakje, uiteindelijk uiteindelijk uit deze sloot verdwenen.
In de Duitse wateren
Langs de Duitse Noordzeekust worden scheefhorentjes bedreigd door het verlies van geschikte habitats. Daarom staat het scheefhorentje op de Rode Lijst van bedreigde dieren in het Duitse wadden- en Noordzeegebied.
Namen: Ned: Scheefhorentje Lat: Lacuna vincta Eng: Banded chink shellDui: Gebänderte Grübchenschnecke

Scheepsafval
Scheepsafval bestaat voornamelijk uit ladingsresten, plastic, oude verfblikken, hout, textiel, keukenafval en touw. Lange tijd ging dit afval gewoon overboord omdat de zeelui vertrouwden op het zelfreinigend vermogen van de zee. Een ander deel van de vervuiling ontstond doordat materiaal onbedoeld over boord spoelde of bij het verloren gaan van netten. De jutters op het strand beleefden hun eigen plezier aan deze gang van zaken. Maar inzichten in de risico`s van milieugevaarlijke stoffen en zwerfvuil hebben ertoe geleid dat er in 2006 een stringent beleid zal gelden voor de inzameling van het afval van alle schepen die in de Nederlandse wateren varen. De haven-ontvangstinstallaties spelen daarin een centrale rol.

Scheepvaart
Zowel de Noordzee als de Waddenzee zijn druk bevaren gebieden. Vervoer van vracht per schip is economischer en minder belastend voor het milieu dan andere vormen van vervoer. Er kleven ook nadelen aan maar deze worden inmiddels onder ogen gezien en er wordt hard aan verbeteringen gewerkt. Op de Noordzee ligt de nadruk op vervoer van vracht en op de visserij, op de Waddenzee speelt daarnaast de recreatievaart een belangrijke rol. Grote schepen kunnen niet op de Waddenzee varen omdat deze, op een enkele vaargeul na, daar te ondiep voor is.
Onderwerpen
scheepvaart naar soortscheepvaartrouteshavensvervuiling en verstoring door scheepvaartscheepvaartbeleidintroductie van nieuwe soorten planten en dieren door scheepvaartsloop van schepen

Scheepvaart naar soort
Op het Nederlandse deel van de Noordzee varen op elk moment van de dag ongeveer 340 schepen. Per jaar worden er ongeveer 250.000 scheepsreizen gemaakt. De scheepvaart wordt meestal onderverdeeld in de zeescheepvaart ( tankers, bulkcarriers, werkschepen, containerschepen), de kustvaart en de binnenvaart. Op de Noordzee is sinds een aantal jaren het scheepvaartverkeer afgenomen, omdat schepen tegenwoordig meer lading kunnen vervoeren.
In totaal werd in 1995 in de Nederlandse zeehavens 300 miljoen ton goederen gelost en 85 miljoen ton goederen geladen. In 1998 werd er 320 miljoen ton goederen gelost en 85 miljoen ton goederen geladen. Verwacht wordt dat het goederenvervoer over water tot het jaar 2010 ten opzichte van 1995 met circa 50% zal stijgen. Het vervoer over de weg zal in dezelfde periode verdubbelen. Per schip zal vooral het containervervoer toenemen. De regering wil het vervoer over water stimuleren, omdat het milieuvriendelijker en veiliger is dan vervoer per vrachtauto of vliegtuig. Per ton vervoerde vracht gebruikt de scheepvaart vier tot zeven keer minder brandstof dan het wegvervoer.
Weblinks:
Site met alles over scheepvaart: http://scheepvaart.startkabel.nl/k-scheepvaart-index.php?nr=1