F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883
Over de smaak valt niet te twisten
Spreekwoorden: (1914) Over den smaak valt niet te twisten.
Deze meening wordt in de 18<sup>de<-sup> eeuw gevonden bij Tuinman I, 105: Smaak laat zich niet betwisten; II, 29: Elk zijn meugje. De smaak laat zich niet betwisten; Harreb. II, 276; hd. Ueber den Gesmack lässt sich nicht streiten; fr. des goûts et des couleurs il ne faut pas disputer; chacun (a) son goût; eng. there ...
Over de tong gaan
Spreekwoorden: (1914) Over de tong gaan,
d.w.z. besproken worden, meestal in ongunstigen zin; syn. van 't 18<sup>de<-sup>-eeuwsche: over de tong rollen (V. Effen IV, 217; Spaan, 171), op de tong rijden (zie n<sup>o<-sup>. 2271); over schuiten en wagens gaan2); op de praat liggen (Asselijn3)). Iemand over de tong halen, hem bespreken, 17<sup>de<-sup> ee...
Over dezelfde kam scheren
Spreekwoorden: (1914) Over éen (of denzelfden) kam scheren
d.w.z. op dezelfde wijze behandelen; geen onderscheid maken tusschen den een en den ander; eene spreekwijze ontleend aan de weverij, zoodat kam hier weverskam beteekent, die breed en fijn is, naar gelang het stuk, dat men weeft, breed en fijn is; eig. wil de uitdr. derhalve zeggen: de draden spannen (scheren) over denzelfden kam, en daarna bij ove...
over een anderen boeg wenden of gooien
Spreekwoorden: (1914) Iets over een anderen boeg wenden of gooien.
Wanneer men het schip over of op een anderen boeg wendt (gooit of draait), dan gaat men bij den wind zeilende over een andere zijde liggen, verandert men van streek of koers. Onder boeg moet dan niet worden verstaan de borst van het schip als één geheel, doch een der beide boorden of zijden van het schip, waarvoor het ligt of zeilt. ...
over het hoofd groeien
Spreekwoorden: (1914) Iemand over (of boven) het hoofd groeien
d.w.z. langer worden dan hij; overdr. de baas worden; ook in kennis of wijsheid overtreffen; vgl. ontgroeien, ontwassen. Voor het overdr. gebruik van deze zegsw. in de 16<sup>de<-sup> eeuw zie Sart. III, 6, 1: Een discipel wast sijn meester wel over 't hooft; IV, 12: Officere luminibus. Over 't hooft wassen, de eo, qui alterius gloriam...
over het hoofd zien
Spreekwoorden: (1914) Iemand (of iets) over het hoofd zien
d.w.z. op iemand of iets geen acht slaan; eig. over iemand heen zien en hem daardoor niet opmerken; zie de kantteekening op Spreucken, 30, 34: Hooveerdige menschen, die veel gevoelen van haer selven, een yeder verachten ende over 't hooft sien willen. Vgl. gri. ὑπέÏοπτος, hoogmoedig, en zie verder Hooft, Granida, vs. 313: 't Lustsoecken...
over het paard tillen
Spreekwoorden: (1914) Iemand over het paard tillen.
Bij Tuinman I, 253 staat opgeteekend: Ymand over 't paard heen zetten. Dit zegt ymand door eene al te groote drift en gedienstigheid nadeel toebrengen. Hy doet ymand dienst, die hem te paard helpt: maar ondienst, die hem door al te hoog op te heffen, en al te sterk door te dringen, daar over heen beurt, zo dat hy van de andere zyde
Over koetjes en kalfjes praten
Spreekwoorden: (1914) Over koetjes en kalfjes praten,
d.w.z. over onverschillige, onbeduidende zaken praten. Zie Van Effen's Spect. IX, 11: Nadat we so wat van koetjen en kalfjen epraet hadden; bl. 237: Eens mee praaten van het mooi weer, van het courant nieuws, en gelyk men zegt, van 't koeitje, en 't kalfje; Harrebomée, I, 356; Van Eijk, II, 56; Falkl. IV, 115; Schoolm. 18; 't Daghet XII, 19...
over zich hebben
Spreekwoorden: (1914) Iets over zich hebben,
d.w.z. eene zekere wijze van doen hebben, eene zekere eigenschap, eene eigenaardigheid bezitten; eig. iets aan of bij zich hebben, in welken zin iet over hem hebben in de middeleeuwen zeer gewoon was. Vgl. voor lateren tijd Everaert, 433: (Niemand) en mochte ten priesterlicken staet commen.... die over hem hadde eenich lichaemich ghebrec; Hooft, G...
over zijn kant laten gaan
Spreekwoorden: (1914) Iets over (of langs) zijn kant laten gaan
d.w.z. zich iets, een beleediging, een onaangename bejegening niet aantrekken; mnl. iet over sine side laten gaen; bij Campen, 44: hy en salt over syn boort niet laten gaan (ook op bl. 126). Vgl. Gew. Weeuw, III, 32 en Van Effen's Spect. XII, 98: Dat ik verre van door een kregel en twistziek humeur bezielt te zyn meer over myn kant kan laten gaan ...
Overal van thuis zijn
Spreekwoorden: (1914) Van alles (overal van) thuis zijn,
d.w.z. van alles weten, op de hoogte zijn; eig. in niets een vreemdeling zijn; vgl. Halma, 230: Hij is overal van te huis, il n'ignore rien, il sait beaucoup de choses, il s'entend à tout. Hiernaast thuis zijn in iets, er bedreven in zijn, er van op de hoogte zijn; vgl. C. Wildsch. III, 46: Hij weet krachtig veel, en van alles, hij is overa...
Overduivelen
Spreekwoorden: (1914) Overdu(i)velen,
d.w.z. iemand bedremmeld maken; eig. iemand door te duivelen, d.i. bij den duivel te vloeken1), met vloeken te overstelpen (vgl. Claes, 50), van zijn stuk brengen; 16<sup>de<-sup> eeuw: iemand verbulderen (Kil.). In de 17<sup>de<-sup> eeuw zeide men hiervoor iemand (ver)duivelen; in de 18<sup>de<-sup> eeuw overd...
Overduvelen
Spreekwoorden: (1914) Overdu(i)velen,
d.w.z. iemand bedremmeld maken; eig. iemand door te duivelen, d.i. bij den duivel te vloeken1), met vloeken te overstelpen (vgl. Claes, 50), van zijn stuk brengen; 16<sup>de<-sup> eeuw: iemand verbulderen (Kil.). In de 17<sup>de<-sup> eeuw zeide men hiervoor iemand (ver)duivelen; in de 18<sup>de<-sup> eeuw overd...
overhand
Spreekwoorden: (1914) De overhand hebben,
d.w.z. de grootste macht bezitten; in de meerderheid zijn; overwinnen, zegevieren; mnl. die overhant hebben. Vgl. Kiliaen: Overhand, palma, Victoria, principatus, primae; de over-hand hebben, praevalere, principatum valere, victoria potiri, vincere. Het zelfst. nw. hand heeft hier de bet. van macht, zoodat de overhand eig. wil zeggen macht over (i...
overhand hebben
Spreekwoorden: (1914) De overhand hebben,
d.w.z. de grootste macht bezitten; in de meerderheid zijn; overwinnen, zegevieren; mnl. die overhant hebben. Vgl. Kiliaen: Overhand, palma, Victoria, principatus, primae; de over-hand hebben, praevalere, principatum valere, victoria potiri, vincere. Het zelfst. nw. hand heeft hier de bet. van macht, zoodat de overhand eig. wil zeggen macht over (i...
Overhoop halen
Spreekwoorden: (1914) Overhoop (liggen, halen),
d.w.z. in de war, dooreen, door elkander liggen, - halen, - staan2); ook: onaangenaamheden hebben. Eigenlijk beteekent overhoop de eene hoop op den anderen en bewaart over in deze samenstelling nog de oude beteekenis van op, die in de middeleeuwen zeer gewoon was in: over sine knien (vallen); over side, over rugghe ligghen, over hande ende voete g...
Overhoop liggen
Spreekwoorden: (1914) Overhoop (liggen, halen),
d.w.z. in de war, dooreen, door elkander liggen, - halen, - staan2); ook: onaangenaamheden hebben. Eigenlijk beteekent overhoop de eene hoop op den anderen en bewaart over in deze samenstelling nog de oude beteekenis van op, die in de middeleeuwen zeer gewoon was in: over sine knien (vallen); over side, over rugghe ligghen, over hande ende voete g...
overhoop lopen
Spreekwoorden: (1914) Iemand overhoop (loopen, schieten, steken).
In het Middelnederlandsch werd over hoop gebruikt in de beteekenis van ter neder, omver, ‘welke zich bij het begrip vallen geleidelijk uit die van te zamen, de eene hoop op den anderen ontwikkelt’; bijv. Lanc. II,
Overstaag gaan
Spreekwoorden: (1914) Overstag (- staag) gaan.
Eene zeemansuitdrukking die wil zeggen: het over (d.i. in de richting van) een anderen boeg wenden van het schip; door den wind gaan; omgaan; overdrachtelijk: van meening veranderen; zijn draai nemen.1) Vgl. Handelsblad 5 Dec. 1920 (O) p. 5 k. 2: Motta kon de gelegenheid niet laten voorbij gaan om het overstag gaan van de Zwitsersche delegatie te ...
Overstag gaan
Spreekwoorden: (1914) Overstag (- staag) gaan.
Eene zeemansuitdrukking die wil zeggen: het over (d.i. in de richting van) een anderen boeg wenden van het schip; door den wind gaan; omgaan; overdrachtelijk: van meening veranderen; zijn draai nemen.1) Vgl. Handelsblad 5 Dec. 1920 (O) p. 5 k. 2: Motta kon de gelegenheid niet laten voorbij gaan om het overstag gaan van de Zwitsersche delegatie te ...
Overstier zijn
Spreekwoorden: (1914) Overstuur (- stier) zijn,
d.w.z. in de war zijn, geheel van streek zijn (ook gezegd van de maag); zeer aangedaan, kapot zijn; eig. beteekent overstuur (of overstier) in de richting van het stuur, dus: achteruit. Het eerst werd het van schepen gezegd in verbinding met verschillende wkw. als drijven, varen, wijken, in de bet. van achteruit drijven (eng. to go astern), enz. e...
Overstuur zijn
Spreekwoorden: (1914) Overstuur (- stier) zijn,
d.w.z. in de war zijn, geheel van streek zijn (ook gezegd van de maag); zeer aangedaan, kapot zijn; eig. beteekent overstuur (of overstier) in de richting van het stuur, dus: achteruit. Het eerst werd het van schepen gezegd in verbinding met verschillende wkw. als drijven, varen, wijken, in de bet. van achteruit drijven (eng. to go astern), enz. e...
overvlieger
Spreekwoorden: (1914) Een overvlieger.
Een in de late middeleeuwen bij Froissart I, 65 voorkomende benaming van iemand, die boven anderen uitmunt2). Zie ook Kiliaen: Overvliegher, perceler, velox et agilis supra modum: strenuus in primis; Plantijn: Een overvlieger, un voleur, qui vole de vistesse, homme habile; Sart. I, 9, 89: Ghy sult een overvlieger werden, evades in virum praecellen...
paai
Spreekwoorden: (1914) Een (oude) paai,
d.i. een oude kerel, een oude pee (in Zuid-Nederland) komt in de 18<sup>de<-sup> eeuw zeer dikwijls voor; vgl. Haagsche Reize, 84; 98; Kluchtspel III, 123; Tuinman I, 208; Halma, 493: Een oude paai, een oude man, un vieux roquentin, un vieux penard, un vieux bon homme; voor Zuid-Nederland zie Schuermans, 450: paaike, een aardig, grilli...
Paal en perk stellen
Spreekwoorden: (1914) Paal en perk stellen,
d.w.z. iets (kwaads) verhinderen verder te gaan; vooral: ondeugden en misbruiken tegengaan, en op personen toegepast; iemand beteugelen. Ook alleen perken stellen aan. Het znw. paal heeft hier de bet. van landpaal, grenspaal, grens3); vgl. Kil.: Pael, paelsteen, terminus, meta agri, limes agro positus; perck, parck, septum, locus septus, circus, l...
paard dat de haver verdient krijgt ze niet
Spreekwoorden: (1914) Het paard, dat de haver verdient, krijgt ze niet,
d.w.z. eig. de boerenpaarden, die het haverland beploegen, doen dit ten bate van de heerenpaarden; overdrachtelijk: verdienste wordt niet altijd beloond; syn. van de paarden beloopen de prebenden en de ezels krijgen ze (De Brune, Bank. I, 301); die 't graan verdient, krijgt het kaf (Biekorf XI, 383); 't hooi is niet altijd veur de werkende peerden...
paarden achter de wagen spannen
Spreekwoorden: (1914) De paarden achter den wagen spannen,
d.w.z. de zaak verkeerd aanpakken; de kerk op den toren zetten (zie Antw. Idiot. 639); hy hangt het roer aan de scheg (de steven), hy doet
Paarlen voor de zwijnen werpen
Spreekwoorden: (1914) Paarlen voor de zwijnen werpen.
Deze uitdrukking is ontleend aan Mattheus VII, vs. 6, waar Jezus vermaant om het heilige niet aan de honden2) te geven, noch de paarlen voor de zwijnen te werpen, opdat zij niet te eeniger tijd ze met de voeten vertreden, en zich omkeerende u verscheuren (Zeeman, 276-277). Men verstaat er onder: iets goeds en schoons geven aan hen, die er de waard...
Paf staan
Spreekwoorden: (1914) Paf staan,
ook wel paf zijn of zitten wil zeggen verbijsterd staan, verrast, ontsteld zijn, naar het hd. paff (baff) sein, sprachlos sein, vollständig überrascht sein; baff stehn. Paf houdt men voor een onomatopoëtisch woord, aanduidend den knal van een schot; daarna wordt het gebruikt in den zin van als door een knal verdoofd, sprakeloos, ver...
Pal staan
Spreekwoorden: (1914) Pal staan,
d.w.z. onwrikbaar, onbewegelijk staan; nd. (to) pall stân (Goedel, 349) naast to pall settten, vast zetten. Vroeger luidde deze uitdr. te palle staan, d.w.z. op de pal staan; onder de pal of een zetter verstaat men eene pen, staak, klamp, waarmede een spil of een rad wordt vastgezet, zoodat omzwaaien of terugdraaien onmogelijk is; zie Boeken...
palm wegdragen
Spreekwoorden: (1914) Den palm wegdragen,
d.i. overwinnaar zijn, den prijs wegdragen. Bij de Romeinen gold de palm, de palmtak, als teeken der overwinning; vandaar het lat. palmam dare, accipere, ferre, iemand den prijs toekennen, den prijs ontvangen, wegdragen; zoo ook in het mnl. die palm der victoriën, des seghes; Afrik. hulle het die palm weggedra; fr. remporter la palme, d&eacut...
palmen
Spreekwoorden: (1914) Men wandelt niet straffeloos onder de palmen,
d.w.z. men verkeert niet in Oost-Indië zonder er verbruind of ziekelijk te worden. Zie Daum, Raad v. I. 143: De blanke menschen, die insinueerden, dat men niet ongestraft kon loopen in der palmen schaduw, terwijl zij in de tropen een leven leiden, dat hen ziek moest maken1). De zegswijze luidt in het hd. es wandelt niemand ungestraft unter Pa...
pampus
Spreekwoorden: (1914) Voor pampus liggen,
d.w.z. in zwijm liggen, syn. van ‘in Jaffa’ liggen’ (zie n<sup>o<-sup>. 164). Vgl. Handelsblad, 3 Juni 1915 (avonbl.), p. 8 k. 1: Piccadores met paarden, en allerlei malle kwibussen die dood of voor pampus liggen. - Pampus is de naam van een ondiepte bij de Zuiderzee, tusschen de zandgronden aan den Waterlandschen zee...
pan
Spreekwoorden: (1914) Een pan,
d.i. een warboel; een keet, een rommel, een zootje; een herrie, een Hongarische boel (te Leiden3)), een luidruchtig gezelschap (Molema, 552: Nou, 't was mie 'n hijle panne, 't was een vroolijk en luidruchtig gezelschap; Lvl. 35: Om half twaalf trekt de pan af, 't is weer rustig in huis). Vgl. Nkr. IV, 25 Dec. p. 4: Het leger is een rotboel, een on...
Pandora
Spreekwoorden: (1914) De doos van Pandora.
Hieronder verstaat, men een bron van veel ellende en leed. Pandora was volgens Hesiodus ἜÏγα καὶ ἡμεÏάι, 94 vlg., door Zeus naar de aarde gezonden om Prometheus, die het vuur van den hemel gestolen had, te straffen. Hij had haar een doos medegegeven en toen zij die opende, vlogen er kwalen en ellende uit om zich over de aarde te v...
panisch
Spreekwoorden: (1914) Een panische schrik,
d.w.z. een geweldige, groote schrik, zoo genoemd naar den Griekschen veld-, bosch- en herdersgod Pan. Volgens Baumeister, Denkmäler des klass. Altertums II, 1149 ‘ist die Sage vom panischen Schrecken hervorgegangen aus dem Grauen vor plötzlichen Tönen in der Waldeinsamkeit und aus dem mannigfachen und starken Widerhall in Thal...
panische schrik
Spreekwoorden: (1914) Een panische schrik,
d.w.z. een geweldige, groote schrik, zoo genoemd naar den Griekschen veld-, bosch- en herdersgod Pan. Volgens Baumeister, Denkmäler des klass. Altertums II, 1149 ‘ist die Sage vom panischen Schrecken hervorgegangen aus dem Grauen vor plötzlichen Tönen in der Waldeinsamkeit und aus dem mannigfachen und starken Widerhall in Thal...
pantoffel
Spreekwoorden: (1914) Onder de pantoffel zitten (of staan)
d.w.z. zich door zijne vrouw laten beheerschen; onder de plak van zijne vrouw zitten, onder Kapitein Rondhemd2) dienen (Tuinman I, 92), pantoffelheid (fr. pantouflard; hd. Pantoffelheld, Pantoffelritter) zijn. Ook in 't algemeen onder de plak zitten; zie Sjof. 56: Nou zat ze nog onder de pantoffel van d'r moer. - De pantoffel draagt de vrouw in hu...
papier is geduldig
Spreekwoorden: (1914) Het papier is geduldig,
d.w.z. op papier kan men allerlei dwaasheid en onzin schrijven, zonder tegengesproken te worden; men schrijft wat men wil; vgl. De Brune, 122:
paplepel
Spreekwoorden: (1914) Dat is hem met de pap(lepel) ingegeven,
d.w.z. dat heeft men hem van zijn prilste jeugd af ingeprent; dat heeft hij met de moedermelk ingezogen (zie n<sup>o<-sup>. 1526) of uit zijn moeders borsten gezogen; vgl. mnl. met iet gewiecht sijn. Zie Van Effen, Spect. VII, 213: De Theologie schynt hem dadelyk als met de pap ingegeeven; Sewel 630: Het is hem met de pap ingegeeven, h...
Pappenheimers
Spreekwoorden: (1914) Zijn Pappenheimers kennen,
d.w.z. den aard en het karakter der menschen (aanhangers, volgelingen), met wie men te doen heeft, kennen; de zegswijze is ontleend aan Schiller's Wallensteins Tod (1800), 3, 15: Daran erkenn' ich meine Pappenheimer (ook wel geciteerd als: Ich kenne meine Pappenheimer), woorden, gesproken door Wallenstein, toen de soldaten uit het regiment van gra...
Pardoes
Spreekwoorden: (1914) Pardoes,
d.w.z. ineens, onverwacht, plotseling; ook wel perdoes (Molema, 320 b; Opprel, 76 b); fri. pardoes; in Noord-Holland beteekent het regelrecht, rechtstreeksch (Bouman, 79). Ook in Zuid-Nederland is het bekend onder den vorm pardoens, en wordt het gebruikt als ‘uitroepingswoord als men eenen zwaren slag hoort’; Schuermans, 459 a. Vgl. C....
parket
Spreekwoorden: (1914) In een lastig (of moeilijk) parket zitten,
d.w.z. in groote moeilijkheid zitten, waar men zich niet uit weet te redden; zich in een gevaarlijken toestand bevinden. Onder een parket, het verkleinwoord van park, moet men verstaan eene omheining; vandaar dat in een parket zitten beteekent: in eene omheining, binnen eene omsloten ruimte zitten, waar men niet uitkomen kan; in het nauw zitten, i...
part
Spreekwoorden: (1914) Iemand parten (of een part) spelen
d.w.z. iemand beetnemen; iemand een poets bakken, hem foppen; in Zuid-Nederland: iemand eene perte bakken (De Bo, 847 en Schuerm. 471). In het Middelnederlandsch bestond een znw. perte, in den zin van gril, kuur, poets, waarnaast ook parte voorkwam. Dit perte is met metathesis hetzelfde woord als pret en niet identisch met part (deel1)). Kiliaen c...
Part noch deel aan iets hebben
Spreekwoorden: (1914) Part noch deel aan iets hebben,
d.w.z. niet in iets deelen, geen deelgenoot in iets zijn; geen schuld aan iets hebben; mnl. part noch deel, part of deel (of delinghe) hebben ane iet. Het znw. part, zuidnl. paart, is ontleend aan het fr. part (deel4)). In de 16<sup>de<-sup> eeuw ook part (paert) en deel hebben met iemand of van, aan iets (Plantijn; vgl. Rutten, 167 a:...
parten
Spreekwoorden: (1914) Iemand parten (of een part) spelen
d.w.z. iemand beetnemen; iemand een poets bakken, hem foppen; in Zuid-Nederland: iemand eene perte bakken (De Bo, 847 en Schuerm. 471). In het Middelnederlandsch bestond een znw. perte, in den zin van gril, kuur, poets, waarnaast ook parte voorkwam. Dit perte is met metathesis hetzelfde woord als pret en niet identisch met part (deel1)). Kiliaen c...
parten spelen
Spreekwoorden: (1914) Iemand parten (of een part) spelen
d.w.z. iemand beetnemen; iemand een poets bakken, hem foppen; in Zuid-Nederland: iemand eene perte bakken (De Bo, 847 en Schuerm. 471). In het Middelnederlandsch bestond een znw. perte, in den zin van gril, kuur, poets, waarnaast ook parte voorkwam. Dit perte is met metathesis hetzelfde woord als pret en niet identisch met part (deel1)). Kiliaen c...
Pas
Spreekwoorden: (1914) Pas.
Het znw. ‘pas’ (lat. passus; fr. pas; mnl. pas, schrede, stap, voetspoor, weg) komt in verschillende uitdrukkingen voor; o.a. in te pas komen, te stade komen, hd. en oostfri. zu Passe kommen (uit het Ndl.). Pas heeft hier, onder invloed van 't ww. passen, de bet. van dat wat iemand past, voegt; wat hij voor een bepaald doel noodig heef...
pas
Spreekwoorden: (1914) In de pas staan (of zijn)
d.w.z. in de gunst, in den geur, in de kas staan (zie o.a. C. Wildsch. III, 276; Brieven, 177; Harreb. I, 383: bij iemand in de kast zijn), in een goed blaadje staan. Vgl. fri. goed by immen yn 'e pas stean, goed aangeschreven staan; V. Schothorst, 182: hij staat bij hem in de pas; V.d. Water, 116: bij iemand in de pas staon, in een goed blaadje s...
Patjakker
Spreekwoorden: (1914) Patjakker.
Dit is een plat scheldwoord, dat in verbinding met leelijke of vuile gebruikt wordt in den zin van schurk, liederlijke vent, smeerlap, slampamper. Het is in dezen zin in de ruwe volkstaal zeer gebruikelijk. Vgl. Opprel, 76: patjakker, fielt, schurk, patser; Köster Henke, 51: patjakker, deugniet, fielt; Het Padvindersblad I, bl. 7: O ja, dat z...
Patres
Spreekwoorden: (1914) (Ad) patres,
in de uitdrukking ad patres zijn, d.w.z. naar zijne voorvaderen zijn, overleden zijn, dial. naar de paters gaan, syn. van Abraham gezien hebben (Bergsma, 175)). In de 16<sup>de<-sup> eeuw in Leuv. Bijdr. VI, 312: In
Patser
Spreekwoorden: (1914) Patser,
een algemeen scheldwoord in de bet. van ploert, proleet, prolurk2), prol, smeerlap. Wellicht verwant met het dialectische bats(ch), zwierig, in het oog vallend rijk gekleed (Molema, 20; Draaijer, 4 a; Gallée, 3); 17<sup>de<-sup> eeuw batsch, trotsch, brutaal; nhd. batzig, patzig, aanmatigend, trotsch; deels met het znw. pats, dr...
pe
Spreekwoorden: (1914) In de pé zijn.
Harrebomée II, 158 b teekent hierbij aan: ‘dat wil zeggen: de zaak is afgeloopen en in orde: de notaris heeft alles geïnventariseerd.... De P is misschien de aanvangsletter òf van punten òf van pen òf van perfectie’. Volgens Woordenschat, 475 b wil in de pé zeggen bijzonder goed, oorspronkelijk h...
Pech hebben
Spreekwoorden: (1914) Pech hebben,
d.w.z. ongelukkig zijn in zijn onderneming; eene studentenuitdrukking1), die ontleend is aan het hd. Pech haben, ‘seit dem Ende des 18 Jahrhs in der Studentensprache allgemein üblich, vorher unbekannt’. Vgl. Nw. School, V, 80: Met hun telegram aan de Koningin hebben ze pech gehad; Nw. Amsterdammer, 23 Jan. 1915, p. 4 k. 4: Al zou ...
Peil trekken op iemand
Spreekwoorden: (1914) Peil trekken op iemand
d.i. staat maken op, gewoonlijk met de ontkenning op iemand (of iets) geen peil kunnen trekken, op iemand of iets geen staat kunnen maken, geen gissing kunnen maken; 17<sup>de<-sup> eeuw: er niet op kunnen glozen.
peiling
Spreekwoorden: (1914) In de peiling (of in peil) hebben (of krijgen)
d.w.z. in de gaten hebben of krijgen, zien, bemerken, bevroeden. Vooral bij W. Buning; vgl. B.B. 01: Ik had het wel in de peiling, als dat hij van binnen kapot was; Menschen zooals er meer zijn, bl. 110: En als die rooie kajuitsjongen van me, als die achteruit moest naar de kajuit, en Stuur kreeg het in de peiling, dan riep hij hem eerst bij zich;...
Pekelzonde
Spreekwoorden: (1914) Pekelzonde,
d.w.z. verouderde zonde; kleine zonde. Volgens Winschooten, 160 zijn pekelzonden, die kleine vergrijpen, welke ‘lang te vooren begaan sijn, en in de peekei als bewaard werden om gestraft te werden’. Zie verder V. Moerk. 330; vgl. het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche, thans nog dial. pekelhoer, oude hoer2); Halma, 501: Pekelzonde, z...
penarie
Spreekwoorden: (1914) In de penurie (penarie
d.w.z. in den angst, in de benauwdheid, in de misère zitten. Penurie (penarie) is ontleend aan het lat. penuria; fr. pénurie; eig. penury, gebrek, armoede, nood. Waarschijnlijk is deze zegswijze het eerst door studenten gebruikt. Vgl. Het Volk, 4 Juni 1913, 2<sup>de<-sup> bl. k. 3: Zij zien in dat dit de eenige weg is om ...
pennelikker
Spreekwoorden: (1914) Een pennelikker.
Zoo noemt men wel eens een kantoorklerk. In de 16<sup>de<-sup> eeuw komt het woord voor in toepassing op advocaten, notarissen, secretarissen, afschrijvers en dergelijke; vgl. o.a. Kiliaen: Pennelecker, servulus a manu, librariolus; Leuv. Bijdr. IV, 212: Clercken, aptekers, taelsprekers, rechtbrekers, penleckers, enz.; in de 17<sup&...
penningwijs en pondzot
Spreekwoorden: (1914) Hij is penningwijs en pondzot,
d.w.z. hij is zuinig op een penning en verkwistend met ponden; hij is zuinig op de centen en royaal met de dubbeltjes; hij gaat van het eene uiterste in het andere en weet den middelweg niet te bewandelen, eene navolging van het eng. he is penny wise and pound foolish; ndl. centens wijsheid is guldens domheid. Vgl. Harreb. II, 178 en De Cock<su...
penningzestien
Spreekwoorden: (1914) Hij is penningzestien,
d.w.z. hij is zuinig. Zie Klucht v.d. Pasquilm. 21: 't Overleggen tegens de penning sestien; Molema, 320 a: penningzestien wezen, zuinig zijn; 't is 'n penningzestien, gierigaard; vgl. het fri.: hy past op pinningsechstsjin, hij is uitermate zuinig. Wellicht is de uitdr. ontstaan uit een vollediger ‘hij is op den penningzestien’ (nl. g...
penurie
Spreekwoorden: (1914) In de penurie (penarie
d.w.z. in den angst, in de benauwdheid, in de misère zitten. Penurie (penarie) is ontleend aan het lat. penuria; fr. pénurie; eig. penury, gebrek, armoede, nood. Waarschijnlijk is deze zegswijze het eerst door studenten gebruikt. Vgl. Het Volk, 4 Juni 1913, 2<sup>de<-sup> bl. k. 3: Zij zien in dat dit de eenige weg is om ...
Peperduur
Spreekwoorden: (1914) Peperduur,
d.w.z. zeer duur.; fr. cher comme poivre. Eene uitdrukking die herinnert aan den tijd, toen de peper zóó duur was, dat de korrels als betaalmiddel werden gebruikt,1) Vandaar het wkw. peperen, duur maken. Vgl. Wildsch. I, 308: Mijn man wint zo veel geld niet als uw man, en alles is peper duur; Halma, 502: Men heeft hem dat wel gepeper...
Per se
Spreekwoorden: (1914) Per se,
d.w.z. volstrekt, absoluut. Eig. beteekent het lat. per se door zich zelf, op of voor zich zelf, zonder meer; dus wanneer iets per se moet gebeuren, wil dat in eigenlijken zin zeggen dat iets uit den aard der zaak moet plaats hebben, dat het vanzelf uit de zaak of de omstandigheden voortvloeit, er niets aan te doen valt, de zaak het zelve meebreng...
Per slot van rekening
Spreekwoorden: (1914) Bij slot van rekening,
ten slotte, per slot (van rekening), eindelijk; alles wel beschouwd; oorspr. bij 't sluiten van de rekening, nadat de rekening is opgemaakt; 16<sup>de<-sup> eeuw: bi slote van rekeninge; vgl. voor later tijd Halma, 587: Slot van rekening, solde de compte, liquidation; Sewel, 725: Slot van rekening, a clearing of accounts or a ballancin...
Perzen
Spreekwoorden: (1914) Een wet van Perzen en Meden (of Meden en Perzen)
d.i. een vaste regel, waarvan nooit afgeweken wordt. ‘Het spreekwoord is gegrond op de onveranderlijkheid van de eenmaal uitgevaardigde wetten der Meden en Perzen’; zie Esther I, 19; Daniel VI, 9, 13, 16; Harreb. II, 70; Ndl. Wdb. IX, 356; Zeeman, 374; Laurillard, 26; Zondagsblad van Het Volk, 1905 p. 218: Het is een natuurwet, even on...
pest
Spreekwoorden: (1914) De pé (of de pest) hebben aan
ook de pest gezien hebben aan, het land hebben aan; vgl. Kmz. 267: Ze heeft toch zoo de pest an me; De Arbeid, 7 Januari 1914, p. 1 k. 1: De anarchist Coltof ontkent precies 't zelfde, omdat hij, met permissie, de pest heeft aan Oudegeest en Pothuis; S. en S. 27: Z'n tweede vrouw leefde toe nog, zie je, maar daar had ie de pest an; Speenhoff II, 7...
pest aan
Spreekwoorden: (1914) Iemand de pest aan- (op-
d.w.z. iemand wrevel berokkenen, hem treiteren, pesten, waarvoor men in het Zaansch ook zegt: iemand de pan aanjagen (Boekenogen, 729).
pest hebben aan
Spreekwoorden: (1914) De pé (of de pest) hebben aan
ook de pest gezien hebben aan, het land hebben aan; vgl. Kmz. 267: Ze heeft toch zoo de pest an me; De Arbeid, 7 Januari 1914, p. 1 k. 1: De anarchist Coltof ontkent precies 't zelfde, omdat hij, met permissie, de pest heeft aan Oudegeest en Pothuis; S. en S. 27: Z'n tweede vrouw leefde toe nog, zie je, maar daar had ie de pest an; Speenhoff II, 7...
pesten
Spreekwoorden: (1914) Iemand pesten,
d.w.z. iemand treiteren, sarren, plagen, dampen (n<sup>o<-sup>. 404). Zie Kmz. 126; Boefje, 56; Nw. School II, 23; III, 332; Jord. II, 127; 190; Ppl. 44; 50; Het Volk, 30 April 1914, p. 2 k. 1: Iemand ‘pesten’ is een van de slechtste dingen, die men zijn evenmensch kan aandoen. Men spreekt van ‘drankpest’ als va...
petto
Spreekwoorden: (1914) Iets in petto hebben (of houden)
d.w.z. iets tot gelegener tijd bewaren, voor zich houden. De uitdr. is ontleend aan het Italiaansch havere à petto1), lett. in de borst, op het hart hebben; in gedachten houden, achter de hand hebben. Vgl. Schoolm. 255: Doch ik heb nog één middeltjen in petto, als menheer de Italiaan zei met zijn stilletto; fr. avoir in petto;...
peulschilletje
Spreekwoorden: (1914) Dat is geen peulschilletje,
d.w.z. is geene kleinigheid, niet gemakkelijk; vgl. Boekenogen, 1348: Dat is gien peuleschiltje, 't is geen kleinigheid; Schoolblad, XLIII,
Piano aan
Spreekwoorden: (1914) Piano aan,
d.i. langzaam, zachtjes aan. Piano is ontleend aan 't Ital. piano, lat. planus, vlak, en van geluiden zacht. In de 17<sup>de<-sup> eeuw piano-piano; pian-piano (o.a. Kluchtspel, 3, 77); zuidndl. piane-piane naar fr. piane-piane. In navolging van langzaam aan heeft men gezegd piano aan, in gemeenzame taal piaantjes aan. Zie Ndl. Wdb. XI...
piek
Spreekwoorden: (1914) Zijne (of de) piek schuren
d.i. vluchten, deserteeren; syn. zijn kwast schuren (Spaan, 61; 162; Ndl. Wdb. VIII, 7231); vgl. Gew. Weeuw. III, 27: Zy schuerden haer piek, en veranderden van quartier; Paffenrode, 100; Spaan, 165; Halma, 503: Zijne piek schuuren, se tirer le nerf, gagner au pied; Sewel, 637: Zyn piek schuuren en doorgaan, to take to one's heels, to run away; Tu...
piek schuren
Spreekwoorden: (1914) Zijne (of de) piek schuren
d.i. vluchten, deserteeren; syn. zijn kwast schuren (Spaan, 61; 162; Ndl. Wdb. VIII, 7231); vgl. Gew. Weeuw. III, 27: Zy schuerden haer piek, en veranderden van quartier; Paffenrode, 100; Spaan, 165; Halma, 503: Zijne piek schuuren, se tirer le nerf, gagner au pied; Sewel, 637: Zyn piek schuuren en doorgaan, to take to one's heels, to run away; Tu...
Piepen
Spreekwoorden: (1914) Piepen
heeft in 't bargoensch verschillende beteekenissen; vgl. Köster Henke, 52: piepen, slapen, maar ook wegsluipen, vluchten (Sjof. 217), lichten, enz. Ik piep hem, hoor! ik maak me uit de voeten (vgl. n<sup>o<-sup>. 574?); het is gepiept, het is gebeurd, klaar, in orde; vgl. Amstelv. 81: Toen was 't zaakie gepiept; D.H.L. 28: Nou dan...
Piepjong zijn
Spreekwoorden: (1914) Piepjong zijn,
d.w.z. zeer jong zijn; eig. gezegd van vogels, die nog zoo jong zijn, dat ze nog maar kunnen piepen; vgl. het bij Kil. vermelde kriephinneken3) en piepgans, piepkuiken. Zie Halma, 503: Piepjong, bijv. w. heel jong, fort jeune; Sewel, 637: Piep-jong, een piep-jong meisje, a very young girl; vlg. Van Effen, Spect. VI, 111: De moeder en de oudste dog...
pier
Spreekwoorden: (1914) De kwade Pier,
d.w.z. kwade Pieter, de kwade man; degeen, die altijd, ook voor anderen die er belang bij hebben, iets moet verrichten, waardoor hij iemand onaangenaam is en den naam krijgt van boos te zijn. Een kwade Pier
pier
Spreekwoorden: (1914) Zoo dood als een pier,
d.w.z. voor goed, geheel en al dood; eig. zoo dood als een pier, een aardworm, die slap aan den haak van een hengel hangt. In Vlaanderen zegt men volgens Joos, 14: dood als een pier, een musch, een muis, een kieken; Antw. Idiot. 366: zoo dood as 'ne pier, als 'ne steen; in hd. dialecten vindt men volgens Wander, IV, 1252: so däud as 'n Hucke ...
pieren
Spreekwoorden: (1914) Iemand pieren,
d.i. iemand beetnemen, foppen, voor den gek houden, hem pieteren (zuidndl.), vooral in de uitdr. gepierd zijn, d.i. gefopt zijn; fri. immen piere; oostfri. pîren; Sleeswijk-Holstein: pieren1). Vgl. Langendijk, Don Quichot, 282; Rusting, 212: 't Schijnt belachlijk en maar louter pieren; Langendijk, Krel. Louwen, 47; C. Wildsch. II, 173: Hij z...
Pierenverlakker
Spreekwoorden: (1914) Pierenverschrikkertje, - verlakker,
d.i. een glas klare; ook een borrel op de nuchtere maag, dien men in Groningen een pierekul (die de pieren fopt) noemt (Molema, 323; Boekenogen, 747). Men neemt zulk een borrel, om de pieren, die naar men meent onze maag van streek maken, een schrik aan te jagen, en zoo ‘den kater’ te verdrijven. Vgl. n<sup>o<-sup>. 1633; ...
Pierenverschrikkertje
Spreekwoorden: (1914) Pierenverschrikkertje, - verlakker,
d.i. een glas klare; ook een borrel op de nuchtere maag, dien men in Groningen een pierekul (die de pieren fopt) noemt (Molema, 323; Boekenogen, 747). Men neemt zulk een borrel, om de pieren, die naar men meent onze maag van streek maken, een schrik aan te jagen, en zoo ‘den kater’ te verdrijven. Vgl. n<sup>o<-sup>. 1633; ...
Pierewaaien
Spreekwoorden: (1914) Pierewaaien,
d.w.z. doordraaien, pret maken, aan de pier zijn (Molema, 323) of gaan. Een sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw meermalen voorkomend werkwoord, dat in den vorm piereweyen, pireweyen o.a. wordt aangetroffen bij Winschooten, 304; Focquenbroch, Herderszangen, 64; Rusting, 85; 253; 429; enz. Zie ook Sewel, 637: Piereweyen, to play the truant, t...
Piet Snot
Spreekwoorden: (1914) Hij stond te kijken als Piet Snot,
d.w.z. hij stond er bedremmeld, beteuterd te kijken, als ‘een snyer, die zyn naald verloren heeft’, als een poelsnip, als verdomde Louis (Harreb. III, XLII), als Jan Lul (in D.H.L. 4), als Pier Snot (17<sup>de<-sup> eeuw); eig. als een snottige Piet, een snotjongen, een snotolf (Tuinman I, 311). In de 17<sup>de<-su...
Pietje de voorste
Spreekwoorden: (1914) Pietje de voorste,
hetzelfde als haantje de voorste (n<sup>o<-sup>. 751); fri. pytsje-de-foarste. Vgl. C. Wildsch. VI, 66: Zotte gezelschappen, waarin jij altoos pietje de voorste waart. Het is niet noodig voor de verklaring van deze uitdr. te denken aan de driftige natuur van den apostel Petrus3), die nooit Pietje wordt genoemd; we hebben in Pietje niet...
Pietlut hebben
Spreekwoorden: (1914) Pietlut hebben,
ook putlut hebben, d.i. koude drukte, onnoodige beweging hebben (Bouman, 80); Harreb. II, 31: Hij heeft vrij wat Piet Lut op zijn lijf. Een Pietlut, een kleingeestig, overprecies mensch; soms ook een kleinzeerig man. Vgl. Nw. School, III, 162: Zwetsers, charlatans, prullen, pietlutten, stakkers; Speenhoff II, 61: Meneer Piet Lut als vrijgezel, had...
Pijn in het haar hebben
Spreekwoorden: (1914) Pijn in het haar (of haarpijn) hebben
d.w.z. de naweeën van een roes ondervinden, het onaangename gevoel ondervinden dat men heeft den dag na een roes, haarpijn hebben, of zooals men in Oost-Vlaanderen en Antwerpen ook zegt: schaliedekkers hebben ‘omdat het hoofd in zulke omstandigheden fel klopt’ (Schuermans, 572 a); met de schaliedekkers liggen of zitten (Waasch Idi...
pijp
Spreekwoorden: (1914) Naar iemands pijp(en) dansen,
d.w.z. alles doen wat een ander begeert; iemands wil in ieder opzicht volgen; eig. zóó dansen als een ander voorfluit (vgl. Goedthals, 101: Men moet danssen naer dat de speelman wilt; Vondel, Leeuwendalers, vs. 1320). De zegswijze wordt in de 16<sup>de<-sup> eeuw1) aangetroffen bij Servilius, 229*: tMoet al dansen nae syn...
pik
Spreekwoorden: (1914) Een (of den) pik op iemand hebben
d.w.z. haat, vijandschap, afkeer jegens iemand koesteren; iemand niet mogen lijden en dit laten merken door kleine hatelijkheden; mnl. wederbick houden op; 17<sup>de<-sup> eeuw: een piek (fr. pique) op iem. hebben; in Zuid-Nederland: eenen pijk, pik of puuk op of tegen iemand hebben (De Bo, 853 a; Schuermans, Bijv. 241 b; Waasch Idiot....
pik op iemand hebben
Spreekwoorden: (1914) Een (of den) pik op iemand hebben
d.w.z. haat, vijandschap, afkeer jegens iemand koesteren; iemand niet mogen lijden en dit laten merken door kleine hatelijkheden; mnl. wederbick houden op; 17<sup>de<-sup> eeuw: een piek (fr. pique) op iem. hebben; in Zuid-Nederland: eenen pijk, pik of puuk op of tegen iemand hebben (De Bo, 853 a; Schuermans, Bijv. 241 b; Waasch Idiot....
Pikbroek
Spreekwoorden: (1914) Pikbroek.
Deze naam voor een matroos komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw o.a. voor bij J. Cats: Seehelden! wacker volck! peckbroeken! rappe gasten!5); Halma,
pil vergulden
Spreekwoorden: (1914) De pil vergulden,
d.w.z. het onaangename fraai of aannemelijk voorstellen; iemand met vriendelijke woorden, op zachte wijze iets zeer pijnlijks zeggen; het leed, dat men iemand heeft moeten aandoen, door iets vriendelijks, een gunstbewijs, verzachten. Vgl. Huygens VI, 39:
pilaarbijter
Spreekwoorden: (1914) Een pilaarbijter,
d.w.z. een huichelaar, een schijnheilige, een heilig vat met verdoemde reepen (Claes, 259); een kerkuil (Sewel); een geveinsde kerkpilaar (Kluchtspel III, 105); mnl. pilarenbiter. Kiliaen: Pijlern-bijter, hypocrita in aede sacra: superstitiosus; qui assidue, anili superstitione imbutus, in aede sacra decidet: quasi columnas mordens sive erodens. A...
plaat poetsen
Spreekwoorden: (1914) De plaat poetsen,
d.w.z. deserteeren, er vandoor gaan, weggaan, 'm smeren, 'm poetsen2). Ook in Zuid-Nederland is de uitdrukking de plaat (plate) poetsen naast de plaat schuren blijkens Loquela, 108; Antw. Idiot. 971; De Bo, 864 b; Schuermans, 484 b; 495 a; Claes, 186; Waasch Idiot. 522 (de dief is de plaat gepoetst) bekend, evenalsin sommige streken van Duitschlan...
plank misslaan
Spreekwoorden: (1914) De plank misslaan (miszijn
d.w.z. zich vergissen, het mishebben, niet het goede inzicht hebben; den bal misslaan. In de 18<sup>de<-sup> eeuw treffen we deze uitdr. aan in het Boere-krakeel, 164: En daerom slaeje de Plank niet iens zoo mis. Verder komt zij voor bij Harreb. III, LIII; B.B. 387: Ze zegt dat dokter nu de plank heelemaal misslaat; Nkr. II, 25 Dec. p....
plasdank
Spreekwoorden: (1914) Een plasdank.
Een in de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Kiliaen voorkomend woord: plasdanck, playsdanck, dat hij vertaalt door palpum, gratulatio adulatoria en Plantijn door: un remerciment qui se faist.... pour complaire à aucun, ficta gratulatio. Ook citeeren beiden playsdanck behaelen, dat Plantijn verklaart als: obtenir ou chercher d'estre remer...
Plechtanker
Spreekwoorden: (1914) Plechtanker,
d.w.z. volgens Winschooten, 191: Een anker, dat men op de plegt4) set, om gereed bij der hand te sijn: het beteekend ook bij uitneemendheid een swaar anker, dat men in de uiterste nood gebruikt: van de Latijnisten genaamd sacra anchora: want sacer somtijds oover groot beteekend: vide Lexica, oneigendlijk beteekend het plegtanker, de eenigste toeve...
Pleite
Spreekwoorden: (1914) Pleite zijn (of gaan)
d.w.z. failliet zijn; bankroet zijn; weg zijn; eig. er vandoor zijn; weggeloopen zijn, een bargoensche uitdrukking ontleend aan het hebr. p[e bakje]l[e bakje]tâ(h), peleito, vlucht. Vgl. Kalv. I, 96: De Leeuw is pleite; Nkr. VI, 25 Mei p. 6: Laten we 't maar zeggen, al moet het ons spijten; de partij en de krant zijn allebei pleite; Zoek. 14...
Pleite gaan
Spreekwoorden: (1914) Pleite zijn (of gaan)
d.w.z. failliet zijn; bankroet zijn; weg zijn; eig. er vandoor zijn; weggeloopen zijn, een bargoensche uitdrukking ontleend aan het hebr. p[e bakje]l[e bakje]tâ(h), peleito, vlucht. Vgl. Kalv. I, 96: De Leeuw is pleite; Nkr. VI, 25 Mei p. 6: Laten we 't maar zeggen, al moet het ons spijten; de partij en de krant zijn allebei pleite; Zoek. 14...
Pleite zijn
Spreekwoorden: (1914) Pleite zijn (of gaan)
d.w.z. failliet zijn; bankroet zijn; weg zijn; eig. er vandoor zijn; weggeloopen zijn, een bargoensche uitdrukking ontleend aan het hebr. p[e bakje]l[e bakje]tâ(h), peleito, vlucht. Vgl. Kalv. I, 96: De Leeuw is pleite; Nkr. VI, 25 Mei p. 6: Laten we 't maar zeggen, al moet het ons spijten; de partij en de krant zijn allebei pleite; Zoek. 14...