F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


Met een nat zeil lopen
Spreekwoorden: (1914) Met een nat zeil thuiskomen (of loopen)
d.w.z. dronken thuiskomen. Men was vroeger gewoon de zeilen te begieten, wanneer men in den wind op moest; ze vingen dan meer wind, zoodat het laveeren gemakkelijker ging. Daar nu een dronken man ook over de straat laveert, zegt men van hem, dat hij met een nat zeil loopt. Deze verklaring geeft Winschooten, 250. Eene bevestiging hiervan vindt men ...

Met een nat zeil thuiskomen
Spreekwoorden: (1914) Met een nat zeil thuiskomen (of loopen)
d.w.z. dronken thuiskomen. Men was vroeger gewoon de zeilen te begieten, wanneer men in den wind op moest; ze vingen dan meer wind, zoodat het laveeren gemakkelijker ging. Daar nu een dronken man ook over de straat laveert, zegt men van hem, dat hij met een nat zeil loopt. Deze verklaring geeft Winschooten, 250. Eene bevestiging hiervan vindt men ...

met een natte vinger kunnen belopen
Spreekwoorden: (1914) Iemand met een natten vinger kunnen beloopen (of aanwijzen)
‘iemand zeer gemakkelijk en spoedig vinden, binnen den tijd namelijk waarin een natgemaakte vinger droog wordt’ (Ndl. Wdb. II1), 1745); vgl. het Overijselsche iets met de warme hand overbrengen; fri. nijs (nieuws) mei de waerme hân oerbringe (eig. eer de hand nog koud kan worden?); fr. apporter une nouvelle toute chaude à ...

Met een opgestreken zeil naar iemand toekomen
Spreekwoorden: (1914) Met een opgestreken zeil naar iemand toekomen,
d.w.z. driftig en toornig op iemand afkomen; vooral met het oogmerk om zijn toorn te luchten, voldoening te vragen, enz.; eig. gezegd van een schip, dat met opgeheschen zeilen naar een ander toezeilt om het aan te vallen. In de 17<sup>de<-sup> en 18<sup>de<-sup> eeuw met een opgetogen, opgeset, opgehaelt, opgerecht, opstaen...

Met een rode letter in de almanak aangetekend staan
Spreekwoorden: (1914) Met een roode letter in den almanak aangeteekend staan,
d.w.z. als een heilige vereerd worden; hooggeschat, in eere gehouden worden; ontleend aan de gewoonte om in den almanak de heilige dagen met een roode letter aan te wijzen; vgl. eng. red-letter day, feestdag; hd. einen Tag im Kalender rot anstreichen. Zie De Brune, Bank II, 21: Kleyne beuzelinghen, die van passe zoo veel zouts hebben, dat-ze niet

Met één voet in het graf staan
Spreekwoorden: (1914) Met één voet in het graf staan,
oud en ziekelijk zijn, den dood nabij; vgl. voor 't Mnl. Doct. I, 127: Haddic enen voet int graf, nochtan soudic willen leren. Voor later tijd zie Serv. 174*: Hy staet met den eenen voet opt graft; Sart. II, 2, 25: Hy gaet met de eene voet int graft; De Brune, 298: Hij heeft den eenen voet in 't graf en d' ander moet er oock haest af; Tuinman I, 3...

met een zoet of zacht lijntje ergens toe brengen
Spreekwoorden: (1914) Iemand met een zoet (of zacht) lijntje ergens toe brengen
d.w.z. niet met geweld, doch op vriendelijke, kalme wijze iemand tot iets brengen of verleiden; eig. gezegd van een trekdier, een paard, dat met een zachten teugel (= lijn) geleid wordt. Vgl. Van Moerk. 450: Gy moet met een zoet lijntje by haar de vree zoeken; Hooft, Ned. Hist. 26: Immers by volken gewent met een zachte lyn geleidt te worden, als ...

met een zwarte kool teekenen
Spreekwoorden: (1914) Iets met een zwarte kool teekenen,
d.w.z. iets leelijk, zwart afschilderen, van iets een afschrikwekkende voorstelling geven; zwart is de kleur van al wat leelijk en slecht is; vgl lat. dies ater, ongeluksdag, carbone (zwarte kool) notare aliquid, waarvan onze uitdr. eene navolging zijn kan. Zie verder Hoogvliet, Abraham: Wanneer hij d'ondeugt met een zwarte kole maalt (aangehaald ...

met gelijke munt betalen
Spreekwoorden: (1914) Iemand met gelijke (of dezelfde) munt betalen)
d.i. in eigenlijken zin: iemand betalen met geld of munt van dezelfde waarde, als waarmede hij betaald heeft; bij overdracht in toepassing op onvriendelijke of vijandige handelingen: iemand bejegenen zooals hij ons heeft bejegend, hem zijne handelingen op dezelfde wijze betaald zetten, vergelden; 17<sup>de<-sup> eeuw op zoo weerom hand...

Met gesloten beurzen betalen
Spreekwoorden: (1914) Met gesloten beurzen betalen,
‘doordat nl. in iemands rekening met iemand anders debet en credit gelijk geacht worden’; iets tegen wat anders ruilen. Zie Halma, 67: Met geslootene beursen betaalen dat is, met ruilen of anderzins zonder geld uit te schieten, payer sans bourse délier; vgl. Tuinman I, 323; Willem Leevend VI, 372; het fri. mei de ta-pong bitelje...

Met grote heren is het kwaad kersen eten
Spreekwoorden: (1914) Met groote heeren is 't kwaad kersen eten.
‘De reden die het spreekwoord daar van geeft, is bondig: want zy kiezen de grootste, en schieten met de steenen. Aardig drukt dit uit, wat geringe van den omgang en gemeenschap met Grooten te verwachten hebben. Zy moeten alles lyden wat aan die Hanzen lust, en noch toe lachen’ (Tuinman I, 113). In zeer vele talen komt dit spreekwoord v...

Met hand en tand
Spreekwoorden: (1914) Met hand en tand (iets verdedigen),
d.w.z. met alle mogelijke verweermiddelen, zoo hardnekkig mogelijk verdedigen. Vgl. Sart. I, 4, 77: Met handt met tandt houden, vertaling van mordicus tenere; Marnix, Byenc. 75 v: Daerom wilt sy die met handen ende tanden beweren, ende om gheene waerom uyt de vuyst laten rucken; Hooft, Brieven, 358: met neb en nagel vasthouden; lat. unguibus et de...

Met hand en tand iets verdedigen
Spreekwoorden: (1914) Met hand en tand (iets verdedigen),
d.w.z. met alle mogelijke verweermiddelen, zoo hardnekkig mogelijk verdedigen. Vgl. Sart. I, 4, 77: Met handt met tandt houden, vertaling van mordicus tenere; Marnix, Byenc. 75 v: Daerom wilt sy die met handen ende tanden beweren, ende om gheene waerom uyt de vuyst laten rucken; Hooft, Brieven, 358: met neb en nagel vasthouden; lat. unguibus et de...

Met hand en tand verdedigen
Spreekwoorden: (1914) Met hand en tand (iets verdedigen),
d.w.z. met alle mogelijke verweermiddelen, zoo hardnekkig mogelijk verdedigen. Vgl. Sart. I, 4, 77: Met handt met tandt houden, vertaling van mordicus tenere; Marnix, Byenc. 75 v: Daerom wilt sy die met handen ende tanden beweren, ende om gheene waerom uyt de vuyst laten rucken; Hooft, Brieven, 358: met neb en nagel vasthouden; lat. unguibus et de...

Met hangende pootjes
Spreekwoorden: (1914) Met hangende pootjes,
d.w.z. deemoedig, ootmoedig, nederig, vooral in de uitdr. met hangende pootjes bij iemand komen, - terugkomen; vooral van iemand die gedwongen is zijn tegenstand op te geven; eig. gezegd van een hond, die met hangende pootjes opzit om iets te vragen, te bedelen. Vgl. De geestige werken van Aern. v. Overbeke (anno 1678), bl. 131:

Met hart en ziel
Spreekwoorden: (1914) Met hart en ziel,
d.i. met zijn geheele wezen, met liefde, toewijding; ontleend aan Matth. XXII, 37: Ghy sult lief hebben den Heere uwen Godt met geheel uw' herte, ende met geheel uwe ziele, ende met geheel uw' verstandt. Vgl. Servilius, 226*: Ick sal daer met lijf ende siel voor sijn; Sart I, 4, 78: Met lyf met siel; lat. totus et mente et animo; fr. corps et &aci...

Met het ambt komt het verstand
Spreekwoorden: (1914) Met het ambt komt het verstand.
Men wil hiermede zeggen, dat in de praktijk het meest geleerd wordt, vooral door hem, die eigenlijk geen bekwaamheid genoeg bezit om het ambt te bekleeden. Tuinman geeft I, 257 op: Ambt, geeft verstand (vgl. hd. das Amt lehret den Mann). Zie ook Harrebomée I, 14; III, 107; Ndl. Wdb. II, 373; fri. mei 't ampt komt it forstân; hd. mit d...

Met het hoofd tegen de muur lopen
Spreekwoorden: (1914) Met het hoofd tegen den muur loopen,
d.w.z. iets ondoenlijks willen uitvoeren en niet slagen; iets onmogelijks willen ten uitvoer brengen; eig. met zijn hoofd door een muur willen loopen, en dan zich bezeeren.1) In de middeleeuwen in Grimb. I, 1808: Die met syn hooft wil dor den muer heeft dicke aventure suer; Mloep II, 2382: Wie lopen wil teghen die muyer mitten hoofde, die machet b...

Met het linkerbeen uit het bed stappen
Spreekwoorden: (1914) Met het verkeerde (of het linker-) been uit het bed stappen
d.w.z. slecht gehumeurd zijn; zijn (zachte) hemd verkeerd aanhebben (17<sup>de<-sup> eeuw); ook hij is met het linkerbeen uit het bed gestapt, dat we met een kleine variatie lezen in de Gew. Weuw. II, 7: 'K ben links opgestaan, dan ben ik wat baloorig, dat nog in Holstein luidt: He is mit dat linker Been toerst ut dem Bedde komen (Taal...

Met het mes in de buik blijven zitten
Spreekwoorden: (1914) Met het mes in den buik (blijven) zitten,
d.w.z. in pijnlijken toestand gelaten worden, in zorg en angst blijven; in het fri. mei 't mês yn 't liif sitte. Zie Tuinman II, 98: Hy houd hem 't yzer in den buik. Voor yzer word ook wel gezegt mes. 't Is hetzelve. Dit spreekwoord drukt uit, dat men yemand niet af helpt van eenige zwaarigheid, of ongelegentheid, maar in dien staat laat bly...

Met het mes in de buik zitten
Spreekwoorden: (1914) Met het mes in den buik (blijven) zitten,
d.w.z. in pijnlijken toestand gelaten worden, in zorg en angst blijven; in het fri. mei 't mês yn 't liif sitte. Zie Tuinman II, 98: Hy houd hem 't yzer in den buik. Voor yzer word ook wel gezegt mes. 't Is hetzelve. Dit spreekwoord drukt uit, dat men yemand niet af helpt van eenige zwaarigheid, of ongelegentheid, maar in dien staat laat bly...

Met het verkeerde been uit het bed stappen
Spreekwoorden: (1914) Met het verkeerde (of het linker-) been uit het bed stappen
d.w.z. slecht gehumeurd zijn; zijn (zachte) hemd verkeerd aanhebben (17<sup>de<-sup> eeuw); ook hij is met het linkerbeen uit het bed gestapt, dat we met een kleine variatie lezen in de Gew. Weuw. II, 7: 'K ben links opgestaan, dan ben ik wat baloorig, dat nog in Holstein luidt: He is mit dat linker Been toerst ut dem Bedde komen (Taal...

Met hetzelfde nat overgoten zijn
Spreekwoorden: (1914) Met hetzelfde sop (of nat) overgoten zijn
d.w.z. dezelfde gebreken hebben als anderen; aan elkander gelijk zijn; eig. gezegd van gelijksoortige spijzen, die op dezelfde wijze bereid worden; mnl. met enen neetken sijn wi al begoten (Brugman1). Zie Campen, 87: sy sinnen altsaemen mit eener sop begoten; Sart. III, 5, 26: wy mogen malkander de hant wel geven2); wy zyn al met een sop overgoten...

Met hetzelfde sop overgoten zijn
Spreekwoorden: (1914) Met hetzelfde sop (of nat) overgoten zijn
d.w.z. dezelfde gebreken hebben als anderen; aan elkander gelijk zijn; eig. gezegd van gelijksoortige spijzen, die op dezelfde wijze bereid worden; mnl. met enen neetken sijn wi al begoten (Brugman1). Zie Campen, 87: sy sinnen altsaemen mit eener sop begoten; Sart. III, 5, 26: wy mogen malkander de hant wel geven2); wy zyn al met een sop overgoten...

Met huid en haar
Spreekwoorden: (1914) Met huid en haar,
d.w.z. geheel en al; syn. met hom en kuit. In het Mnl. bij Despars 3, 226: Dat zy mencanderen upaten met hude ende met hare (vgl. Sp. I<sup>7<-sup>, 93, 20: Met velle met hare); Matthyssen, 41, 33: Mit hude ende hare ter verdomenisse varen; Mar. v. Nijm. 984: Ic salse met huyt met haer nemen; Marnix, Byenc. 49 v; 51 r; Hooft, Ged. I, 1...

Met hutje en mutje
Spreekwoorden: (1914) Met hutje en mutje,
d.w.z. met het heele huishouden, met pak en zak, alles, of zooals men in het Zaansch ook zegt: met klus en kluis (Boekenogen, 460); in Zuid-Nederland heel de hutsekluts (Waasch Idiot. 301 b). Vgl. Sartorius I, 10, 98: Daer hutte met de mutte blijft; en II, 7, 1: Alle hutte met de mutte, met kat en met muys; Pasquilm. 24: 't Hutje met mutje en al ...

Met iemand aanspannen
Spreekwoorden: (1914) Met iemand aanspannen,
d.i. ‘zich met iemand vereenigen, om gezamenlijk iets te doen, om hetzelfde oogmerk te bereiken’; Ndl. Wdb. I. 332. De uitdr. is ontleend aan paarden of ossen, die voor denzelfden wagen of ploeg gespannen zijn.

Met iemand breken
Spreekwoorden: (1914) Met iemand breken,
d.w.z. iemand de vriendschap opzeggen; de betrekkingen van liefde of vriendschap afbreken. Onze uitdrukking kan een navolging zijn van het fr. rompre le fétu (ou la paille) avec quelqu'un (ou briser avec qqn), dat een herinnering bewaart aan de vroegere gewoonte van het breken van fustes bij het afstand doen van een zaak, of is ontstaan doo...

Met iemand gekscheren
Spreekwoorden: (1914) Met iemand gekscheren,
d.i. met iemand den draak steken, ook iemand begekscheren (zie Jord. 78). Het ww. gekscheren is eene koppeling van de uitdrukking den gek scheren; zie n<sup>o<-sup>. 627. In het Westvlaamsch zegt men: van het zotte scheren (De Bo, 1443); Land v. Aalst: met iemand 't zot scheren.

Met iemand niet overweg kunnen
Spreekwoorden: (1914) Met iemand niet overweg kunnen,
d.w.z. eig. met iemand niet over den weg kunnen gaan; vandaar met iemand niet kunnen omgaan, niet kunnen ‘opschieten’. Van zaken gezegd, er geen slag van hebben, er niet veel van begrijpen, er niet mee terecht kunnen. Vgl. Mnl. Wdb. V, 2346; Ndl. Wdb. XI, 2202; Plantijn: Over wech gaen, passer le chemin, iter facere; Job XXXIV, vs. 8: ...

Met iemand opgescheept zijn
Spreekwoorden: (1914) Met iemand opgescheept zijn (of zitten)
d.w.z. iemand tot zijn last hebben. Vgl. Winschooten, 66: Hij is 'er meede opgescheept, hij is aan 't teefje vast; bl. 225: wij waaren met vgl. Winschooten, 66: Met iemand gescheept sijn, beteekend: met iemand zijn; haar opgescheept. In de 17<sup>de<-sup> eeuw zeide men ook met iemand gescheept verleegen, al te ver in geseild sijn; bl....

Met iemand opgescheept zitten
Spreekwoorden: (1914) Met iemand opgescheept zijn (of zitten)
d.w.z. iemand tot zijn last hebben. Vgl. Winschooten, 66: Hij is 'er meede opgescheept, hij is aan 't teefje vast; bl. 225: wij waaren met vgl. Winschooten, 66: Met iemand gescheept sijn, beteekend: met iemand zijn; haar opgescheept. In de 17<sup>de<-sup> eeuw zeide men ook met iemand gescheept verleegen, al te ver in geseild sijn; bl....

Met iets geuren
Spreekwoorden: (1914) Met iets geuren,
d.w.z. ‘met iets pronken, niet zonder zekere kluchtige gemaaktheid’; ook geurpikken.1) Vgl. Landl. 80: Jantjes en marineklanten die er geuren met 'n fijn opgetuigde meid; Nkr. VII, 11 Jan. p. 4: Nu loopt hij daar te geuren in 't nieuw officierenpakje. Volgens het Ndl. Wdb. IV, 1878 zijn de ‘uitdrukkingen geur maken en geurmaker a...

Met kousen en schoenen in de hemel komen
Spreekwoorden: (1914) Met kousen en schoenen in den hemel komen,
gewoonlijk met de ontkenning, in den zin van niet op zijn gemak, maar

Met kunst- en vliegwerk
Spreekwoorden: (1914) Met kunst- en vliegwerk
is eene uitdrukking ontleend aan het tooneel, waar men onder ‘kunstwerken’ verstond toestellen om natuurverschijnselen na te bootsen en onder ‘vliegwerken’ zulke, waarmede personen en zaken door de lucht werden bewogen.1) Zulk een stuk werd genoemd ‘een spel met vliegwerken en machinen’, zooals men leest in De g...

Met lange tanden eten
Spreekwoorden: (1914) Met lange tanden eten,
d.w.z. met tegenzin eten; langzaam en gerekt kauwen, kieskauwen. Vgl. Wander V, 492: mit langen Zähnen essen; lange Zähne machen; het Westvl. met lange hielen ergens heengaan, met tegenzin of uit vrees ergens traag naar toegaan (De Bo, 1180), en het Zuidnederl. met lange handen werken, met tegenzin werken (Ndl. Wdb. V, 1773). Zie Tuinman...

met loden schoenen
Spreekwoorden: (1914) Met lood in de schoenen (of met looden schoenen) gaan
d.w.z. langzaam en schoorvoetend gaan, t.w. uit behoedzaamheid om geen mispas te doen, of uit vrees; en in figuurlijke toepassing: behoedzaam of vreesachtig te werk gaan (Ndl. Wdb. IV, 27; VIII, 2730); ook zeide men: met looden voeten gaan; vgl. V.d. Venne, 25: Verresiende luyden gaen met loode voeten (voorzichtig). Zie ook Hooft, Ned. Hist. 494: ...

Met lood in de schoenen
Spreekwoorden: (1914) Met lood in de schoenen (of met looden schoenen) gaan
d.w.z. langzaam en schoorvoetend gaan, t.w. uit behoedzaamheid om geen mispas te doen, of uit vrees; en in figuurlijke toepassing: behoedzaam of vreesachtig te werk gaan (Ndl. Wdb. IV, 27; VIII, 2730); ook zeide men: met looden voeten gaan; vgl. V.d. Venne, 25: Verresiende luyden gaen met loode voeten (voorzichtig). Zie ook Hooft, Ned. Hist. 494: ...

Met onwillige honden is het kwaad hazen vangen
Spreekwoorden: (1914) Met onwillige honden is 't kwaad hazen vangen.
Met onwilligen komt men niet verder. ‘Dat zegt men van die aan eenig werk tegen hun zin en wil gestelt worden’ (Tuinman I, 244). In de Prov. Comm. 511: Met onwillighe honden eest quaet iaghen, impromptis canibus nil venator capit ullus. Ook Plautus zegt al in Stich. 139: Stultitia est, pater, venatum ducere invitas canes. De spreekwijz...

met open armen ontvangen
Spreekwoorden: (1914) Iemand met open armen ontvangen.
Men bedoelt hier eigenlijk mede, iemand ontvangen met uitgestrekte armen, gereed om hem te omhelzen; vandaar: zeer hartelijk, zeer voorkomend. Vgl. Tijdschr. XXIII, 255: De vader der genade zal u mit

Met open kaart spelen
Spreekwoorden: (1914) (Met) open kaart spelen,
ook zijn kaarten bloot leggen, d.w.z. rond voor iets uitkomen, niets verzwijgen, alles openhartig zeggen; hd. mit offenen Karten spielen. Ook deze uitdr. is aan het kaartspel ontleend en wil eig. zeggen zijne kaarten bloot of open op tafel leggen, zoodat de tegenpartij alles kan zien; fri.: mei de eapene kaert spylje. In Zuid-Nederland ook algemee...

Met open vizier
Spreekwoorden: (1914) Met open vizier,
d.i. openlijk, niet bedekt, zonder zijn naam te verzwijgen; eig. met onbedekt gelaat, gezegd van een ridder, die met opgeslagen vizier (fr. la visière, helmklep) strijdt, zoodat men zijn gelaat kan zien en men weet met wien men te doen heeft; Ndl. Wdb. XI, 513; Harreb. II, 387; hd. mit offenem Visier kämpfen; eng. with open visor.

Met pak en zak vertrekken
Spreekwoorden: (1914) Met pak en zak vertrekken,
d.w.z. met alles wat men bijeen kan pakken en in zijn reiszak kan doen op reis gaan. De verbinding pak en zak kwam in de middeleeuwen reeds voor. Vgl. Mnl. Wdb. VI, 53; Plantijn: Sijn pack ende sack maken om heymelick te gaen strijken; Pamfl. Rogge II<sup>2<-sup>, 124 (anno 1600): Dat een yeghelyck van stonden aen maecke syn pack ende ...

met schele ogen aanzien
Spreekwoorden: (1914) Iets met scheele ogen aanzien,
iets met nijd en afgunst aanzien. Het adjectief scheel heeft hier de beteekenis van scheef; vgl. zndl. scheels, zijlings; Zaansch: scheel vouwen, scheef vouwen; hd. scheel in 't opperd. = schief. De uitdr. komt sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw voor. Zie Ndl. Wdb. X, 2269; XIV, 333; Tuinman II, 189: Hy heeft daar een scheel oog op, hy zie...

Met schorpioenen geselen
Spreekwoorden: (1914) Met schorpioenen geeselen,
met de gestrengste tuchtmiddelen kastijden; ontleend aan 1 Kon. XII: 11 of 2 Kron. X: 11: ‘Mijn vader heeft u met geeselen gekastijdt; maer ick sal u met scorpioenen kastijden’. De hier bedoelde schorpioenen zijn eene soort van smartelijk wondende geesels, bestaande uit een darmvormig, met zand opgevuld en met scherpe stekels bezet led...

Met spek schieten
Spreekwoorden: (1914) Met spek schieten,
d.w.z. liegen, opsnijden, met de leugenpees schieten (Harreb. II, 18 a); fri. mei spek scjitte, waarvoor men in Groningen ook zegt een spekkoegel op 't geweer hebben (Molema, 565 a); in het Haspengouwsch er onder schieten (Rutten, 200 a). Deze uitdr. wordt aangetroffen in het Boek der Rabauwen en Naaktridders, 37: Hoort hoe hy met speck daer schie...

Met twee maten meten
Spreekwoorden: (1914) Met twee maten meten,
d.w.z. partijdig zijn, gelijksoortige personen of zaken verschillend beoordeelen. Het schijnt dat deze zegswijze eerst in de 19<sup>de<-sup> eeuw voorkomt. Zie Ndl. Wdb. IX, 627; De Tijd, 16 Jan. 1914, 2<sup>de<-sup> bl. p. 1 k. 1: Er is te Zabern en te Straatsburg reeds genoeg gemeten met twee maten. Tegenover de militaire...

Met twee monden spreken
Spreekwoorden: (1914) Met twee monden spreken,
d.w.z. dubbeltongig zijn (lat. bilinguis), valsch, onoprecht zijn; niet ten opzichte van iedereen hetzelfde handelen, uit twee pannen bakken, met

Met vlag en wimpel
Spreekwoorden: (1914) Met vlag en wimpel,
in de uitdrukking iets met vlag en wimpel winnen, d.i. glansrijk winnen; eig. met behoud van vlag en wimpel. Zie Van Eijk I, 146; Van Lennep, 246. Ook in vrijer gebruik, waar sprake is van voorstellen in eene vergadering en examens; vgl. Nw. School III, 292: Hij zou d'r óók door (een examen) - en niet op het kantje - maar met vlag en...

Met voeten treden
Spreekwoorden: (1914) Met voeten treden,
d.i. met de voeten op iets treden, als bewijs van minachting en geringschatting; daarna in het algemeen: iets verachten, niet om iets geven, iets vertrappen (vgl. n<sup>o<-sup>. 2354); mnl. iet ondertreden of iet onder voet trecken, onder die voete werpen; onder voeten treden; metten voeten treden; onder voet terden; lat. calcare aliqu...

met vragen wordt men wijs
Spreekwoorden: (1914) Door (of met) vragen wordt men wijs.
Deze gedachte wordt ook uitgedrukt door die weten wil, moet vragen of met vragen gaat men ver (Harrebomée III, 79), welk laatste gezegde in de 16<sup>de<-sup> eeuw wordt aangetroffen bij Goedthals, 50: Met vraghen gaetmen verre, qui cerche, il trouve. In de 16<sup>de<-sup> eeuw kende men ook: veel vragens wijst zeere...

Met vuur spelen
Spreekwoorden: (1914) Met vuur spelen,
d.w.z. iets doen dat zeer nadeelige gevolgen kan hebben; zeer onvoorzichtig handelen. Vgl. De Telegraaf, 3 Dec. 1914 (avondbl.) p. 5 k. 2: Al wie haat zaait onder de soldaten der krijgvoerende naties, speelt met vuur; Handelsblad, 3 Febr. 1915 (ochtendbl.) p. 2 k. 2: Als Bartholdt en zijn vrienden zulk een bedreiging uiten, spelen zij met dynamiet...

Met zijn neus in de boter vallen
Spreekwoorden: (1914) Met zijn neus in het vet (of in de boter) vallen
d.w.z. een (onverwacht) fortuintje krijgen; vooral juist komen als men ergens feest viert of smult; een voordeelig huwelijk sluiten. De uitdr. komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor bij Brederoo, Klucht v.d. Molenaar, vs. 474: Dat ick so ien reys mocht mit myn neus in 't vet raken; Van Eijk III, 41; Nkr. II, 25 Oct. p. 3: Het feit dat Z....

Met zijn neus in het vet vallen
Spreekwoorden: (1914) Met zijn neus in het vet (of in de boter) vallen
d.w.z. een (onverwacht) fortuintje krijgen; vooral juist komen als men ergens feest viert of smult; een voordeelig huwelijk sluiten. De uitdr. komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor bij Brederoo, Klucht v.d. Molenaar, vs. 474: Dat ick so ien reys mocht mit myn neus in 't vet raken; Van Eijk III, 41; Nkr. II, 25 Oct. p. 3: Het feit dat Z....

Met zijn talenten woekeren
Spreekwoorden: (1914) Met zijn talenten woekeren,
zijn gaven productief maken, ze zoo goed mogelijk besteden, er zooveel mogelijk voordeel van trekken, is evenals zijn talenten niet begraven, d.i. zijn kennis en bekwaamheden niet ongebruikt laten, ontleend aan de gelijkenis, die staat opgeteekend in Matth. XXV, 14-30.

Met zijn ziel onder de arm lopen
Spreekwoorden: (1914) Met zijn ziel onder den arm loopen,
d.w.z. zich vervelen, rondloopen, zonder iets te doen te hebben; vgl. Harreb. I, 19: Hij loopt met zijne ziel onder den arm; Leeskabinet, 1863, 13: Van doctors gesproken, die loopen nu warempel ook al met de ziel onder den arm; want geen jaar nog was er zoo'n epidemie van - gezondheid, als in 't jaar 1862; Nkr. IX, 10 Juli p. 7: Om negen uur waren...

Methusalem
Spreekwoorden: (1914) Zoo oud als Methusalem,
d.w.z. zeer oud, daar volgens het bijbelsche verhaal Methusalem (Methusalach) een ouderdom bereikte van 969 jaren. Vgl. Genesis 5, vs. 57. Voor de 16<sup>de<-sup> eeuw vgl. Servilius, 174*: Hy leeft alsoe lange als Mathusalem. Zie verder Brieven v. B. Wolff, 148: 't Is hoog nodig dat gy zo oud word als Methusalem; Villiers, 94. Voor Zu...

meug
Spreekwoorden: (1914) Tegen heug en meug,
d.w.z. tegen zijn zin; fri. tsjin heuch en meuch. Heug, mnl. hoge, heuge, beteekent opgewekte stemming, vroolijkheid, lust, en meug eveneens lust; vgl. Kil. Meughe, moghe, appetitus; teghen heughe en de meughe drinken, invito stomacho bibere; het mnl. en ndl. mogen = lusten (van spijzen). Eigenlijk vertegenwoordigt heug (vgl. got. hugs, verstand) ...

mier
Spreekwoorden: (1914) Het (of de) mier aan iemand (of iets) hebben
d.w.z. iemand of iets zeer onaangenaam vinden; vgl. ergens de pest, het land, het graveel, den hoest, den nijd, het zuur, de of een puist (Onderm. 22: Aan celibatairen heeft ze (de baker) een puist; Het Volk, 4 Maart 1914, p. 5, k. 2; Kippenv. II, 120; Nkr. III, 18 Juli, p. 6; Jord. 246; Kmz. 115; Schoolm. 127), 't grens (Draaijer, 14 b) aan hebbe...

mier aan iemand hebben
Spreekwoorden: (1914) Het (of de) mier aan iemand (of iets) hebben
d.w.z. iemand of iets zeer onaangenaam vinden; vgl. ergens de pest, het land, het graveel, den hoest, den nijd, het zuur, de of een puist (Onderm. 22: Aan celibatairen heeft ze (de baker) een puist; Het Volk, 4 Maart 1914, p. 5, k. 2; Kippenv. II, 120; Nkr. III, 18 Juli, p. 6; Jord. 246; Kmz. 115; Schoolm. 127), 't grens (Draaijer, 14 b) aan hebbe...

Mieren
Spreekwoorden: (1914) Mieren,
In den zin van peuteren, zaniken, kwellen, donderjagen (zie n<sup>o<-sup>. 447), is dit ww. een afl. van het znw. mier, insect, zooals blijkt uit het syn. fri. eamelje, treuzelen, zeuren, afl. van eameler, mier (insect). Vroeger kwam het veelal voor met de bet. jeuken (vgl. fr. fourmiller, jeuken), gewoonlijk onpers. waar het miert, wa...

mietje
Spreekwoorden: (1914) Laten we elkaar geen Mietje noemen.
Volgens Harreb. II, 86 a zegt men dit ‘wanneer de dingen niet bij den regten naam worden genoemd, en zulks tot nadeel strekt’; elkander geen kool verkoopen. Geheel in denzelfden zin is ook bekend ‘elkander geen meisjes, Grietje, Elisabeth, Lijsbeth, Matje (Harreb. II, 68), Guitje, Luitje (Harreb. II, 61; I, 284), Pometje (in Gew....

Mij een kopzorg !
Spreekwoorden: (1914) Mij een zorg (of kopzorg)!
ook dat zal mij een zorg wezen, dat kan mij niet schelen, daar trek ik mij niets van aan, mij een biet (n<sup>o<-sup>. 2652); daar heb ik maling aan (n<sup>o<-sup>. 1459); vgl. Prikk. V, 19: Ons een zorg! Krat. 14: Dat zou me een zorg wezen! Sjof. 20: 't Zou me een zorg zijn! Kalv. I, 76: ‘Mijn 'n zorg’ dacht Le...

Mij een zorg
Spreekwoorden: (1914) Mij een zorg (of kopzorg)!
ook dat zal mij een zorg wezen, dat kan mij niet schelen, daar trek ik mij niets van aan, mij een biet (n<sup>o<-sup>. 2652); daar heb ik maling aan (n<sup>o<-sup>. 1459); vgl. Prikk. V, 19: Ons een zorg! Krat. 14: Dat zou me een zorg wezen! Sjof. 20: 't Zou me een zorg zijn! Kalv. I, 76: ‘Mijn 'n zorg’ dacht Le...

mijl op zeven gaan
Spreekwoorden: (1914) De mijl op zeven gaan,
d.w.z. een omweg maken; eig. de mijl niet op vier maar op zeven vierde deelen nemen, dus den weg, dien men te gaan heeft, met drie

Mijn vader is geen breeuwer
Spreekwoorden: (1914) Mijn vader is geen bremer (of breeuwer).
Dit wordt gezegd als men iemand het werk uit de handen wil nemen en hij het moet opgeven, het onvoltooid moet laten; vandaar dat ook als toevoegsel volgt: ik laat mij het werk niet uit de handen nemen. Vgl. ook in het oostfri.: Ik bin kên Brêmer, ik lât mi 't nich ût de Hand nêmen (Eckart, 61). Een Bremer zijn komt in...

Mijn vader is geen bremer
Spreekwoorden: (1914) Mijn vader is geen bremer (of breeuwer).
Dit wordt gezegd als men iemand het werk uit de handen wil nemen en hij het moet opgeven, het onvoltooid moet laten; vandaar dat ook als toevoegsel volgt: ik laat mij het werk niet uit de handen nemen. Vgl. ook in het oostfri.: Ik bin kên Brêmer, ik lât mi 't nich ût de Hand nêmen (Eckart, 61). Een Bremer zijn komt in...

Mijne snoeren zijn in liefelijke plaatsen gevallen
Spreekwoorden: (1914) Mijne snoeren zijn in liefelijke plaatsen gevallen,
d.w.z. een goed lot is mij ten deel gevallen; voorspoed en geluk is mijn deel; ook wel gebezigd om te kennen te geven, dat men in een aangenamen kring of aan een welvoorzienen disch mocht plaats nemen. De zegswijze is ontleend aan Psalm 16, vs. 6: De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen, ja, een schoone erfenis is mij geworden3). - In ...

Mikmak
Spreekwoorden: (1914) Mikmak,
d.i. mengelmoes, rommel, oneenigheid, mankement, gekonkel (Zuidndl.); fr. micmac; nd. mickmack (ook adverbiaal: dat steit mickmack, von einer unleserlichen Handschrift), koeskas, naast mick und mack. Volgens de woordenboeken is het ndl. mikmak, dat eerst in de 18<sup>de<-sup> eeuw is opgeteekend, ontleend aan 't fr. micmac, dat in de 1...

Mines maken
Spreekwoorden: (1914) Mines maken,
d.w.z. grimassen maken, zijn gezicht vertrekken; toespelingen maken; mines is het meerv. van mine, gebaar, uitdrukking van het gelaat (reeds mnl.), fr. mine. Vgl. faire des mines à qqn (en vue de lui plaire); V.d. Water, 108: Mienen1) make, gezichten trekken; fri. rare minen meitsje, leelijke gezichten trekken; S.M. 20: En toen ze zag dat O...

mirakel
Spreekwoorden: (1914) Voor mirakel liggen,
d.w.z. bewusteloos liggen, door dronkenschap, ziekte of door geweld; voor spot liggen; Harreb. II, 88: ‘Hij ligt voor een mirakel, hij ligt in zulk een onnatuurlijken toestand, dat men, hem ziende, zou denken, dat er een mirakel had plaats gehad. De drank heeft hem in dien toestand gebragt’. Vgl. Zandstr. 83: Die lei daar weer voor mer...

Model
Spreekwoorden: (1914) Model.
Als bijw. bep. komt model als tegenstelling van buiten model voor in den zin van volgens het model, het voorschrift (bij militairen); daarna in uitgebreider zin ‘zooals het behoort’; uitstekend, flink; vgl. Nkr. I, 13 April, p. 2: Eerst moet ik mijn handschoenen model hebben dichtgeknoopt; IV, 3 Juli, p. 3: Ik ben er van door gegaan, t...

moed zinkt hem in de schoenen
Spreekwoorden: (1914) De moed zinkt hem in de schoenen,
d.w.z. hij verliest den moed, hij laat den moed zakken; fri. de moed giet him yn 'e hakken sitten. Vgl. Marnix, Byenc. 190 a: Hy mochte de moedt heel ende al tot in de hielen laten sincken; Idinau, 266:

moedermelk
Spreekwoorden: (1914) Met de moedermelk inzuigen,
d.w.z. reeds zeer vroeg, in de prilste jeugd, als zuigeling leeren, daar men meende, dat het kind het karakter kreeg van haar, wier borst het zoog; vgl. Maerlant, Sp. Hist. III<sup>5<-sup>, 32, 82: Ongenaturt (ontaard) was al sijn lijf, want sine amme (voedster) was een quaet wijf; Amand, I, 3264: Si in quaetheden waren ghesoghet; Poir...

Moedernaakt
Spreekwoorden: (1914) Moedernaakt,
d.w.z. geheel naakt, geheel ontkleed; mnl. moedernaect; moederbaren naect. Volgens sommigen, o.a. Kiliaen, zoo naakt als toen men uit zijn moeders lichaam kwam, zoo naakt als bij de geboorte (vgl. eng. as naked as born; J.B. Houwaert: Alsoo naeckt als sy van moeder lyve gheboren was2)); dial. priemeke nakend (V.d. Water, 120; Kil. primelnaeckt). V...

Moederziel alleen
Spreekwoorden: (1914) Moederziel alleen,
d.w.z. geheel alleen, van allen verlaten; 17<sup>de<-sup> eeuw moerlijck alleen, moederlijck alleen. In de middeleeuwen zeide men (al)moederene, mhd. muotarseine, muoter-eine, waarin ene, mhd. eine, een voorzetsel is met de beteekenis van verlaten van, gescheiden van, zonder, zoodat moederene eig. beteekent (zelfs) gescheiden van de mo...

Moet je uit hooien
Spreekwoorden: (1914) Moet je uit hooien?
vraagt men iemand die haast heeft. Het hooi moet namelijk, als 't mooi weer is, spoedig ingehaald worden, vóórdat er weer regen komt. Zie V. Eijk III, 27; Harreb. I, 331: Het is geen hooitijd of Gij behoeft niet uit hooien te gaan, gij hebt geen haast; Draaijer, 17: moj en höjen vraagt men iemand die zich bijzonder haast met ete...

moet uit de lengte of uit de breedte
Spreekwoorden: (1914) Het moet uit de lengte of uit de breedte,
‘gezegd van reeds gedane of nog te verwachten uitgaven, waarvoor geld op de eene of andere wijze gevonden moet worden, bij vergelijking met

Moeten is dwang
Spreekwoorden: (1914) Moeten is dwang.
Men antwoordt dat aan een kind, dat schreit en dwingt en zegt: ‘ik moet dat hebben’; ook als antwoord op een bevel dat men iets ‘moet’ doen, en men zich niet laat gebieden. De zegswijze moeten is dwang kwam in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor in den zin van: als men gedwongen wordt, kan men niet anders; wat moet, da...

moetje
Spreekwoorden: (1914) Een moetje (of motje)
d.w.z. een gedwongen huwelijk, omdat het meisje zwanger is. Vroeger (sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw) het is een moet, in algemeenen zin: ‘het moet gebeuren’, waarnaast thans nog het is geen moeten, het is geen dwang, men behoeft niet iets te doen; in Zuid-Nederland 't is moetens, ook in den zin van: zij is gedwongen te trou...

mof
Spreekwoorden: (1914) Een mof.
Het znw. mof komt sedert de latere Middeleeuwen voor als scheldwoord en kan ontleend zijn aan het hd. muff, een knorrepot, onbeleefd, ongemanierd mensch; zie het Mnl. Wdb. IV, 1836; Van Moerk. 282: een Hoochduytse hans mof maf (bij R. Visscher, Quicken, 5<sup>de<-sup> schok: Hans mifmaf; vgl. hd. muffmaff). Vooral is dit znw. bekend in...

Mohammed
Spreekwoorden: (1914) Als de berg niet tot Mohammed wil komen, dan moet Mohammed naar den berg gaan.
Men bezigt deze woorden, wanneer iemand niet zeer toeschietelijk is, niet wil toegeven en men zelf dan maar de minste wil zijn. Volgens de legende (die een louter verzinsel is) zou Mohammed een berg bevolen hebben tot hem te komen; toen deze evenwel onbewegelijk bleef staan, zeide hij: Welnu, berg! aangezien gij niet tot Mohammed wilt komen, zal M...

mol
Spreekwoorden: (1914) Zoo blind als een mol,
of, sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw, mol(le)blind (zie nog Antw. Idiot. 1904; bij Brederoo IV, 34: mollich blind). De volksmeening, als zou de mol blind zijn, komt bij ons voor bij Maerlant, Nat. Bl. II, 3655:

molen is
Spreekwoorden: (1914) De molen is (loopt
d.w.z. de zaken zijn in de war; ook: het scheelt hem in het hoofd, hij maalt. ‘De vang (klem) dient om den molen te doen stilstaan; wordt deze niet in tijds vastgezet, dan is er naderhand geen houden aan den molen: hij

molentjes
Spreekwoorden: (1914) Hij loopt met molentjes,
d.w.z. hij is niet goed bij zijn verstand, hij heeft een slag van den molen weg; fri, hy rint mei moultsjes; gron. mit meulntjes loopen (Molema, 542), hetzelfde als het 18<sup>de<-sup>-eeuwsche hij loopt in den rosmeulen (Halma, 550; Ndl. Wdb. XIII, 1407). Vgl. Brederoo, Moortje, 1590: U hooft gaet als een muelen: sinje met de kop eque...

mom
Spreekwoorden: (1914) Het masker (of de mom) afwerpen,
d.w.z. zich plotseling van zijne vermomming ontdoen; ophouden met veinzen, zijne ware gezindheid of zijne ware bedoelingen laten blijken (Ndl. Wdb. I, 1859; IX, 281); iemand het masker afrukken, aflichten, aftrekken (17<sup>de<-sup> eeuw), zijne veinzerij ten toon stellen, aan de kaak

mond
Spreekwoorden: (1914) Iemand naar den (of zijn) mond praten
d.w.z. iemand vleien, flikflooien; fri. nei immens holle (hoofd) prate. Het is niet onmogelijk, dat Tuinman I, 186 gelijk heeft in zijne bewering, dat deze uitdr. eig. wil zeggen: praten naar iemands smaak, gelijk hem aangenaam is; vgl. het mnl. goeden mont maken, goed smaken. Hooft bezigt ook in Ned. Hist. 901 de uitdr. naa den mondt zijn in den ...

mond vol tanden
Spreekwoorden: (1914) Met den mond vol tanden staan (of zitten)
d.w.z. niets zeggen ter verdediging, geen woord kunnen uitbrengen, beteuterd zijn; syn. voor snot en vuile boter staan1); eig. alleen tanden en geen tong hebben. Sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw bekend; o.a. te vinden in Com. Vet. 85: Daer staen wy dan en kijcken met een mondt vol tanden; Smetius, 243: Daer stond hy met den mond vol tand...

Mondig zijn
Spreekwoorden: (1914) Mondig zijn.
‘Mondigen werden genoemt die haer zelfs ende haerder eigene zaken machtig zijn, ende oversulcx op eigene naem dingtael mogen voeren’.1) Later bij uitbreiding ‘meerderjarig zijn’. Dit bijv. naamw. mondig is niet afgeleid van mond (fr. bouche), maar van een thans verdwenen znw. mond, dat oorspr. hand en daarna macht, bescherm...

Monnikenwerk
Spreekwoorden: (1914) Monnikenwerk,
d.w.z. vergeefsche arbeid, die veel geduld en tijd vereischt; noodelooze moeite, ‘dewijl de Monniken, in oude tijden, tot zekeren arbeid, hoe weinig die ook beteekende, verpligt waren, om niet ledig te zijn, al ware het ook, dat zij den volgenden dag vernietigden, hetgeen zij den vorigen gemaakt hadden’ (Weiland). Zie Kiliaen, 406: Mun...

Mooi weer spelen
Spreekwoorden: (1914) Mooi weer spelen,
d.w.z. rijkelijk leven; vriendelijk, onderdanig zijn; eig. evenals het mooie weer vriendelijk, vroolijk zijn; en vandaar: zijn hart ophalen, pret maken (vgl. goede sier maken). Winschooten, 352 verklaart het door: ‘vioolen laaten sorgen, sijn hart ophaalen, optrekken, ligtmissen’, eene bet. die de uitdr. heeft bij Coster, 177, vs. 804;...

Moord en brand
Spreekwoorden: (1914) Moord en brand schreeuwen (of roepen)
d.w.z. luid schreeuwen, erg te keer gaan; zich hevig beklagen (over een onrecht, enz.). Eertijds had deze uitdr. de beteekenis van dreigen met moord en brandstichting1), nagenoeg hetzelfde als het vroegere ten brande en ten zwaarde dreigen, - eischen, opeischen onder bedreiging met moord en brandstichting. Vgl. Vondel, Gijsbr. v. Aemst. vs. 184:

Moord en brand roepen
Spreekwoorden: (1914) Moord en brand schreeuwen (of roepen)
d.w.z. luid schreeuwen, erg te keer gaan; zich hevig beklagen (over een onrecht, enz.). Eertijds had deze uitdr. de beteekenis van dreigen met moord en brandstichting1), nagenoeg hetzelfde als het vroegere ten brande en ten zwaarde dreigen, - eischen, opeischen onder bedreiging met moord en brandstichting. Vgl. Vondel, Gijsbr. v. Aemst. vs. 184:

Moord en brand schreeuwen
Spreekwoorden: (1914) Moord en brand schreeuwen (of roepen)
d.w.z. luid schreeuwen, erg te keer gaan; zich hevig beklagen (over een onrecht, enz.). Eertijds had deze uitdr. de beteekenis van dreigen met moord en brandstichting1), nagenoeg hetzelfde als het vroegere ten brande en ten zwaarde dreigen, - eischen, opeischen onder bedreiging met moord en brandstichting. Vgl. Vondel, Gijsbr. v. Aemst. vs. 184:

moordkuil
Spreekwoorden: (1914) Van zijn hart geen moordkuil maken,
d.w.z. zijne gedachten en gevoelens niet verzwijgen, niet dooden, niet smoren; ook van zijn hart geen smoorkuil, smoorkolk, smoorpan maken. In de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomend bij Winschooten, 214: Ik seg het rond uit, soo als ik het meen: ik wind daar geen doekjes om: ik maak van mijn hart geen moordkuil. Vgl. verder Sweerts, Ged. 5...

mores leren
Spreekwoorden: (1914) Iemand mores leeren,
d.w.z. iemand terecht zetten, tot zijn plicht brengen; mnl. enen twee leeren tellen of enen manieren, goede manieren aan iemand leeren (eng. to teach one manners), hem betamelijk maken, hem vertellen, hoe hij zich behoort te gedragen. Vgl. Tuinman I, 299: Ymand voor den beitel

Morgen brengen!
Spreekwoorden: (1914) Morgen brengen!
Men geeft dit ten antwoord om het door een ander voorspelde of gezegde als hoogst onwaarschijnlijk te brandmerken; een ironische uitdrukking: in denzelfden zin: morgen aan de koffie of morgen, als Kaatje verjaart; dat kanje denken! dat kun je begrijpen! oele!1), goeje morgen (Pothof); en voorheen: ja nebben!2); ja warme broers!3); 16<sup>de&...

morgenstond
Spreekwoorden: (1914) De morgenstond heeft goud in den mond,
d.w.z. ‘vroeg opstaan is profijtelijk’; hd. Morgenstunde hat Gold im Munde; ook Morgenstunde hat plumbierte Zähne (zie Germ.-Rom. Monatschr. IX, 58); bij Joos, 150: de morgenstond heeft goud (of rozen) in den mond; morgenwerk, gulden werk. Vgl. verder Pers, Bellerophon I, 145: De Morgenstondt draeght Honingh in den Mondt; Tuinman ...

morgenstond heeft goud in de mond
Spreekwoorden: (1914) De morgenstond heeft goud in den mond,
d.w.z. ‘vroeg opstaan is profijtelijk’; hd. Morgenstunde hat Gold im Munde; ook Morgenstunde hat plumbierte Zähne (zie Germ.-Rom. Monatschr. IX, 58); bij Joos, 150: de morgenstond heeft goud (of rozen) in den mond; morgenwerk, gulden werk. Vgl. verder Pers, Bellerophon I, 145: De Morgenstondt draeght Honingh in den Mondt; Tuinman ...

Moriaan
Spreekwoorden: (1914) Het is den Moriaan gewasschen (of geschuurd),
d.i. vergeefsche moeite gedaan, hetzelfde alsof men een Moriaan zou willen blank wasschen of schuren. Dat dit gezegde in de middeleeuwen (± 1400) bekend is geweest, blijkt uit de Tafel van den kersten ghelove van Dirc van Delf, fol. 125 c: Of mit ghewoenten daer in bliven, als die moerman in sinen swarten velle, hoe veel dat men oec wascht ...