F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


Plompverloren
Spreekwoorden: (1914) Plompverloren,
d.w.z. in het ruwe, wilde weg; ook: plotseling, eensklaps, zonder nadenken. Eene koppeling van plomp, ruw, in het ruwe weg (vgl. Kiliaen: plompelick, obtuse, ruditer, absurde, inornate) en verloren, in 't honderd. Volgens De Jager, Frequ. II, 231: verloren als in éénen plots, een plomp; liever: op eene plompe wijze in het verlorene1)...

pluimstrijken
Spreekwoorden: (1914) Iemand pluimstrijken,
d.w.z. iemand vleien; eig. ontdoen van pluimpjes, veertjes, pluisjes die op zijne kleeren zitten; hem allerlei ongevraagde diensten bewijzen, hem naloopen, vleiend dienen, vleien; de kachel bij hem komen aanmaken.

Poeha maken
Spreekwoorden: (1914) Poeha maken,
hetzelfde als boeha of boha (nd. behei) maken: drukte, rumoer, leven; altijd met het bijdenkbeeld eener tegenstelling met de nietigheid der zaak, die daartoe aanleiding geeft: onnoodig geschreeuw, geraas, spektakel. Het woord wordt in den vorm bohay in de 16<sup>de<-sup> eeuw vermeld bij Plantijn, en wordt verder in den regel met eene ...

Poen
Spreekwoorden: (1914) Poen,
d.w.z. een patser, een ploert1), een opschepper. De eigenlijke beteekenis en de afleiding van dit woord zijn onbekend; waarschijnlijk is het ontleend aan de dieventaal2). Vgl. Köster Henke, 54: Een poen, een opschepper, een gemeene vent; poenbroekie, broek, zooals de jongens op den zeedijk dragen (Jord. II, 459); poengassie, pet; Zondagsbl. v...

Poerem
Spreekwoorden: (1914) Poerem (of purim)
d.w.z. drukte, beweging, bluf. Eigenlijk het vroolijke feest, dat de Israëlieten jaarlijks op den 14<sup>den<-sup> en 15<sup>den<-sup> Adar (omstreeks Maart) vieren, het Purim (volgens Ester III, 7 naar pur ‘het lot’, omdat de dag der slachting door het lot bepaald was), ter herdenking van de verlossing van...

Poesmooi
Spreekwoorden: (1914) Poesmooi
ook met het toevoegsel bellen an, of zoo mooi als poes, d.i. heel mooi, evenals een poes, die zich schoon gelikt heeft, ‘die altijd voor haar toilet zorgt’, hetzelfde als popmooi. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Sart. II, 9, 2: Hy isser soo moy mede als puys, niemandt sijns gelijck; vgl. Tuinman I, 256: hoe mooi is poes; Ten...

Poespas
Spreekwoorden: (1914) Poespas,
d.w.z. dooreengekookte spijs, een mengelmoes van spijs, wat de Vlamingen een patei noemen (De Bo, 831), allerlei vreemd goed; onzin, drukte.

poets
Spreekwoorden: (1914) Iemand een poets spelen (of bakken)
d.w.z. iemand een part spelen; eene kool stoven; een koopje geven (zie n<sup>o<-sup>. 1241); een gris bakken; een toer spelen (17<sup>de<-sup> eeuw; fr. jouer un à qqn); hd. jem. einen Possen spielen. Vroeger ook: iemand een pots spelen en bootsen spelen. Dit znw. boots, mnl. bootse, wordt voor identisch gehouden met...

politieke tinnegieter
Spreekwoorden: (1914) Een politieke tinnegieter (of kannegieter)
is iemand, die een groot woord heeft in politieke aangelegenheden, zonder er verstand van te hebben. De benaming is ontleend aan een in 1723 door den Deen Ludvig v. Holberg uitgegeven blijspel den politiske Kandestöber, waarin zoo iemand belachelijk wordt voorgesteld. In onze taal verscheen er in 1766 eene vertaling van uit het Hoogduitsch on...

Pond
Spreekwoorden: (1914) Pond
beteekent in soldatentaal een dag provoost, naar het brood van één pond, dat de gestrafte krijgt; Woordenschat, 937; V. Ginneken II, 458; De Arbeid, 6 Febr. 1915, p. 4 k. 4: Nu moesten dezen voor den Batt.-Commandant verschijnen, en die dan liever 10 pond had, kon ze krijgen en werd dan gestraft; Nkr. IX, 20 Nov. p. 2: Al spoedig wis...

Poolshoogte nemen
Spreekwoorden: (1914) Poolshoogte nemen,
d.i. zich op de hoogte stellen van, onderzoek doen naar eene zaak of een toestand (Harreb. II, 192; Dievenp. 120; B.B. 149), hetzelfde als hoogte nemen van iets (o.a. C. Wildsch. I, 125); eig. gezegd van een zeeman, die astronomisch berekent op welk een' graad van hoogte hij boven de kim is; Van Eijk I, 112; Winschooten, 195. Voor zeelieden, die z...

Poot-aan spelen
Spreekwoorden: (1914) Poot-aan spelen,
d.w.z. hard doorwerken, zich duchtig inspannen; ook poot-aan moeten en vroeger poot-aan slaan (Kluchtspel III, 282), hard moeten werken; eig. de pooten (= handen) aan het werk slaan of moeten slaan. Vgl. Asselijn, Jan Kl. 612:

pootje hebben
Spreekwoorden: (1914) Het pootje hebben (of krijgen)
d.w.z. het podagra hebben, voeteuvel, jicht hebben, poteres zijn (17<sup>de<-sup> eeuw). Zie Halma, 513: Pootje, de jicht in de voeten, voeteuvel; hy heeft al drie weeken aan 't pootje gelegen, il y a trois semaines que la goutte aux pieds lui fait garder le lit; Sewel, 647: Hy heeft het pootje, he has the gout, he has a fit of the gou...

pootjes
Spreekwoorden: (1914) Met hangende pootjes,
d.w.z. deemoedig, ootmoedig, nederig, vooral in de uitdr. met hangende pootjes bij iemand komen, - terugkomen; vooral van iemand die gedwongen is zijn tegenstand op te geven; eig. gezegd van een hond, die met hangende pootjes opzit om iets te vragen, te bedelen. Vgl. De geestige werken van Aern. v. Overbeke (anno 1678), bl. 131:

poppen zijn aan het dansen
Spreekwoorden: (1914) De poppen zijn aan 't dansen,
d.w.z. de ruzie, de twist is begonnen, uitgebarsten; eig. het poppenspel is begonnen, eene uitdr. dus aan het marionettenspel ontleend, dat sedert de middeleeuwen bij ons bekend is en toen dockenspel (mhd. tockenspil) genoemd werd (Mnl. Wdb. II, 271). Vgl. Ons Volksleven X, 118; Antw. Idiot. 1978; Waasch Idiot. 532 a; Harreb. I, 115: het is alle d...

positieven
Spreekwoorden: (1914) Bij zijn positieven zijn,
d.w.z. bij kennis zijn, zijn denkvermogen niet verloren hebben; goed bij zijn positieven zijn, zijn volle denkvermogen bezitten. In het fr. komt positif3) voor als rechtsterm, ‘position, solution posée comme vraie et qu'on doit soutenir’, dus bewijsmiddel bij een proces. ‘Zijn positieven kwijt zijn’ kan dan beteekene...

pot verwijt de ketel dat hij zwart is
Spreekwoorden: (1914) De pot verwijt den ketel dat hij zwart is (of ziet)
d.w.z. iemand verwijt een ander iets, waaraan hij zelf schuldig is. In het mlat. phi' sonuit fuscum ridens ardaria furnum of ecce quam niger es, sic dicit caccabus ollae; in de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Campen, 118: die Ketel verwyt den Pot; Idinau, 143:

potdicht
Spreekwoorden: (1914) Zoo dicht als een pot (of potdicht)
d.i. geheel dicht, waterdicht, 16<sup>de<-sup> eeuw kannedicht of kommedicht (Vierlingh, 127; 128; 216); ook gezegd van personen, die goed zwijgen; uit wie niets is te krijgen, die niets uitlaten, gesloten zijn. In de 17<sup>de<-sup> eeuw dicht zijn, goed kunnen zwijgen. Vgl. Sart. I, 8, 64: Sy zijn malkander trouw ende dic...

potnat
Spreekwoorden: (1914) Een raar poteten (of potnat),
d.w.z. een rare, vreemde snuiter; een wonderlijk, onverdragelijk mensch. In de middeleeuwen verstond men onder poteten gekookte spijs, zooals blijkt uit den Bijbel van 1477: Ende datmen hem alle daghe een broet gave, sonder dat poteten (Weiland en De Bo, 889 a: poteten, gekookt voedsel, kokagie). Overdrachtelijk werd dit genomen voor een mensch, e...

Praatjes
Spreekwoorden: (1914) Praatjes (of een praatje) voor den vaak
d.w.z. onbeteekenende, onbeduidende praatjes, zotteklap; eig. praatjes om den slaap uit de oogen te houden. Eene in de 17<sup>de<-sup> eeuw vrij gewone uitdr. die we o.a. lezen bij Poirters, Mask. 242; Brederoo I, 278, vs. 258; Huygens IV, 42; Rusting, 143; zie verder C. Wildsch. II, 220; Halma, 144; Tuinman I, 194; Harreb. II, 199; Ne...

Praatjes voor de vaak
Spreekwoorden: (1914) Praatjes (of een praatje) voor den vaak
d.w.z. onbeteekenende, onbeduidende praatjes, zotteklap; eig. praatjes om den slaap uit de oogen te houden. Eene in de 17<sup>de<-sup> eeuw vrij gewone uitdr. die we o.a. lezen bij Poirters, Mask. 242; Brederoo I, 278, vs. 258; Huygens IV, 42; Rusting, 143; zie verder C. Wildsch. II, 220; Halma, 144; Tuinman I, 194; Harreb. II, 199; Ne...

Praatjes vullen geen gaatjes
Spreekwoorden: (1914) Praatjes vullen geen gaatjes,
d.w.z. woorden helpen niet, waar men daden moet zien; hetzelfde als het lat. non replenda est curia verbis (Journal, 28); bij Campen, 5: callinge is mallinghe, doen is een dinck; zie ook aldaar: schoone woorden en vullen ghienen sack; Goedthals, 135: veel woorden en vullen den sack

praatstoel
Spreekwoorden: (1914) Op zijn praatstoel zitten.
‘Dit zegt men van een praatvaêr, die als op een gemakkelijk stoeltje, of klapbankje, aan 't vertellen geraakt is’ (Tuinman I, 195); in de Zaanstreek en elders: op zijn lulstoel zitten of ook zijn lulsokken aanhebben (Boekenogen, 598). Zie Van Effen, Spect. V, 214; VIII, 187; Br. v. Abr. Bl. I, 191 en vgl. Hooft, Brieven III, 422...

Praten als Brugman
Spreekwoorden: (1914) Praten als Brugman,
ook wel praten als een bruggeman, zeer welbespraakt zijn. Johannes Brugman (± 1400-1473) was een minderbroeder, die om zijn redenaarstalent beroemd is geworden1). Sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw komt deze zegswijze o.a. voor bij Coornhert, 2, 97 b (kallen als Brugman); in de Klucht van Claes Cloet 10 v; Coster, 515; Starter, 430;...

pré
Spreekwoorden: (1914) De pré hebben,
d.w.z. den voorrang hebben; hd. das Prae haben; nd. ein grotes Pref hewwen, een groot voorrecht hebben (Reuter, 87); westph. en prê derût mâken, besonderen Wert darauf legen (Woeste, 205). Het znw. pré is eene afkorting van preferentie. Vgl. n<sup>o<-sup>. 989; het Zuidndl. pree (= fr. prêt), loon, drinkg...

pré hebben
Spreekwoorden: (1914) De pré hebben,
d.w.z. den voorrang hebben; hd. das Prae haben; nd. ein grotes Pref hewwen, een groot voorrecht hebben (Reuter, 87); westph. en prê derût mâken, besonderen Wert darauf legen (Woeste, 205). Het znw. pré is eene afkorting van preferentie. Vgl. n<sup>o<-sup>. 989; het Zuidndl. pree (= fr. prêt), loon, drinkg...

prikje
Spreekwoorden: (1914) Iets voor een prikje koopen,
d.w.z. iets voor een kleinigheid, 17<sup>de<-sup> eeuw een treusneus1), koopen. Wellicht heeft prikje hier eig. de bet. van een klein stokje, een klein dun houtje en vandaar iets van weinig waarde, eene kleinigheid. Zie De Jager's artikel in de Latere Versch. 57-154; Nw. Ndl. Taalmagazijn II, 231; Nav. XXI, 577 en Molema, 339 a, die na...

prikken
Spreekwoorden: (1914) De prikken levend houden,
d.w.z. den gang er in houden, moed houden. Vgl. Van Eijk II, 76: Men moet de prikken2) levend houden, men moet zorgen, dat de zaken altijd voortgaan; A. Hogendijk, de Grootvisscherij op de Noordzee3),

prikken levend houden
Spreekwoorden: (1914) De prikken levend houden,
d.w.z. den gang er in houden, moed houden. Vgl. Van Eijk II, 76: Men moet de prikken2) levend houden, men moet zorgen, dat de zaken altijd voortgaan; A. Hogendijk, de Grootvisscherij op de Noordzee3),

prikkie
Spreekwoorden: (1914) Iets voor een prikje koopen,
d.w.z. iets voor een kleinigheid, 17<sup>de<-sup> eeuw een treusneus1), koopen. Wellicht heeft prikje hier eig. de bet. van een klein stokje, een klein dun houtje en vandaar iets van weinig waarde, eene kleinigheid. Zie De Jager's artikel in de Latere Versch. 57-154; Nw. Ndl. Taalmagazijn II, 231; Nav. XXI, 577 en Molema, 339 a, die na...

procrustesbed
Spreekwoorden: (1914) Een procrustesbed,
ook het bed van Procrustes in de uitdr. op het bed van Procrustes leggen, plaatsen, gezegd van stellingen, voorgestelde wetten en verordeningen, die men voor een bepaald doel willekeurig wijzigt, verkort of verlengt, aldus genoemd naar Procrustes, een roover, die op de landengte van Corinthe doortrekkende reizigers in zijn huis opnam, ze op een be...

proefstuk
Spreekwoorden: (1914) Zijn proefstuk leveren,
d.i. een bewijs van bekwaamheid afleggen, waardoor men in zekeren stand wordt opgenomen of tot een rang wordt bevorderd; eene herinnering aan den tijd der gilden, toen men niet van leerling tot gezel, maar vooral niet van gezel tot meester in een handwerksgilde kon worden bevorderd, dan nadat men zekere bewijzen van bekwaamheid had afgelegd1). Vgl...

profeet die brood eet
Spreekwoorden: (1914) Een profeet die brood eet
is iemand, wiens voorspellingen weinig beteekenis hebben en geen vertrouwen verdienen. In de 18<sup>de<-sup> eeuw is de uitdr. bekend, blijkens Tuinman I, 326 en Sewel, 652: Het is een propheet die brood eet, he is a false, a sham, a mock prophet; in het Antw. Idiot. 1000: een profeet van roggebrood; in Westphalen: et ies en Profetie, ...

Pronken met een andermans veren
Spreekwoorden: (1914) Pronken met een ander(mans) (of geleende) veeren
d.w.z. mooi zijn met de kleedingstukken of sieraden van een ander; met het werk van een ander eer of roem verwerven; lat. alienis se coloribus adornare (Otto, 15). De zegswijze is ontleend aan de Aesopische fabel van de kraai (Phaedrus, 1, 3), die zich sierde met de veeren van den pauw (Vondel, War. d. Dieren, 48). Zie Hooft, Brieven, 509: Op de r...

Pronken met een geleende veren
Spreekwoorden: (1914) Pronken met een ander(mans) (of geleende) veeren
d.w.z. mooi zijn met de kleedingstukken of sieraden van een ander; met het werk van een ander eer of roem verwerven; lat. alienis se coloribus adornare (Otto, 15). De zegswijze is ontleend aan de Aesopische fabel van de kraai (Phaedrus, 1, 3), die zich sierde met de veeren van den pauw (Vondel, War. d. Dieren, 48). Zie Hooft, Brieven, 509: Op de r...

proppen
Spreekwoorden: (1914) Op de proppen komen,
d.w.z. te voorschijn komen; op de lappen komen; in het fri. op 'e proppen komme, weer op de been komen, herstellen; met iets of iemand voor den dag komen; in het gesprek te pas gebracht worden; Molema, 337 b: Op de proppen komen, wordt van eene gunstige wending in finantieele omstandigheden gezegd; ook na eene ongesteldheid weder op de been komen,...

Pruimen
Spreekwoorden: (1914) Pruimen,
in de uitdr. iets of iemand niet kunnen pruimen, van iemand of iets niet houden, eig. iets niet lusten. Vgl. Handelsblad, 8 Febr. 1923 (A), p. 7:

pruimenmond
Spreekwoorden: (1914) Een pruimenmond(je),
d.w.z. een kleine, nette mond; een preutsch mondje. De eig. beteekenis van dit woord wordt duidelijk door eene plaats uit Van Effen's Spect. VI, 111: 't Mondje stond of 't pruim wou zeggen; IX, 99: Het mondtje zo effen zetten, als of men geen pruim zeggen kon; vgl. ook XII, 83: Precieuses en Dametjes die la petite bouche, of het klein mondje maken...

Puf
Spreekwoorden: (1914) Puf,
in de uitdr. geen puf hebben, geen opgewektheid, geen lust hebben, geen troef hebben, zooals men in de 17<sup>de<-sup> eeuw en thans nog in Zuid-Nederland zegt; geen puf hebben in iemand of iets, geen lust hebben in iemand of iets; 17<sup>de<-sup> eeuw: geen puf hebben in, op of tot iets, er geen lust in hebben, er niet van...

puikje
Spreekwoorden: (1914) Het puikje,
d.w.z. het beste. Onder ‘puik’ verstond men in de latere middeleeuwen een uitstekend soort laken, dat in verschillende steden als Gouda, Leiden, Delft en Utrecht werd vervaardigd; vgl. Aert v.d. Goes, fol. 46, waar we lezen, dat de Hollandsche steden verklaren, 13 Oct. 1550: ‘dat alle de lakenen, die binnen den lande van Hollant ...

puisje vangen
Spreekwoorden: (1914) Een puisje vangen; puisjesvangen,
d.w.z. bij iemand aanbellen en daarna wegloopen, beldeurtje spelen. In de 18<sup>de<-sup> eeuw komt bij Van Effen, Spect. IV, 158 een znw. puisjesvanger voor. Zie ook Sewel, 654: Een puisje vangen (een belletje maaken), to knock or ring at one's door in the evening; S.M. 115: Die brutale jongens, alweer een puistje, zei hij in zich zel...

punt aan iets zuigen
Spreekwoorden: (1914) Een punt (of een puntje) aan iets kunnen zuigen.
Eene in Noord- en Zuid-Nederland bekende uitdrukking: ergens een voorbeeld aan kunnen nemen; iets niet kunnen verbeteren; met iets niet in vergelijking kunnen komen. Harrebomée II, 204 citeert: Hij zuigt (of slijpt) er een punt aan; Weiland verklaart ‘eene punt aan iets zuigen’ als ‘zich gereed maken tot tegenspraak, of te...

punten op de i zetten
Spreekwoorden: (1914) De punten (of puntjes) op de i (of i's) zetten
d.w.z. zeer nauwkeurig te werk gaan; waken tegen misverstand en dubbelzinnigheid (Harreb. I, 348; Ndl. Wdb. VI, 1357); ook in het fr. mettre les points sur les i; eng. he crosses all his t's and dots all his i's, hij is zeer nauwkeurig.

puntje bij paaltje
Spreekwoorden: (1914) Als (het) puntje bij (het) paaltje komt,
ook als putje (pitje) bij paaltje komt (Top Naeff, Het Veulen, bl. 310) of als 't tot puntje paaltje komt, d.i. als het op stuk van zaken aankomt, als het op de uitvoering aankomt, als 't op zijn punt of zijn stuk komt, zooals men in Zuid-Nederland wel zegt (Antw. Idiot. 1007; 2075; fr. venir au point; eng. to come to the point), als de noot gekra...

Purim
Spreekwoorden: (1914) Poerem (of purim)
d.w.z. drukte, beweging, bluf. Eigenlijk het vroolijke feest, dat de Israëlieten jaarlijks op den 14<sup>den<-sup> en 15<sup>den<-sup> Adar (omstreeks Maart) vieren, het Purim (volgens Ester III, 7 naar pur ‘het lot’, omdat de dag der slachting door het lot bepaald was), ter herdenking van de verlossing van...

Pyrrhus-overwinning
Spreekwoorden: (1914) Een Pyrrhus-overwinning,
d.w.z. een overwinning, die meer nadeel dan voordeel aan den overwinnaar bezorgt, die op groote verliezen te staan komt. Pyrrhus, koning van Epirus, behaalde in 279 v. Chr. bij Asculum eene overwinning op de Romeinen, waarbij hij zelf ontzettende verliezen leed. Vgl. Het Volk, 15 Nov. 1913, p. 1 k. 2: Zóó is de overwinning op het soc...

qui vive
Spreekwoorden: (1914) Op zijn qui vive zijn,
d.w.z. op zijn hoede zijn; fr. être sur le qui vive. Ontleend aan de Fransche schildwachten, die als zij onraad meenen te bespeuren, roepen: qui vive!2) wie daar! Vandaar: oppassen of men ook iets bemerkt, waarvoor men op zijne hoede moet zijn; ook: voorzichtigheid betrachten tegenover personen, die men niet vertrouwt. Vgl. Harreb. II, 206: ...

raar poteten
Spreekwoorden: (1914) Een raar poteten (of potnat),
d.w.z. een rare, vreemde snuiter; een wonderlijk, onverdragelijk mensch. In de middeleeuwen verstond men onder poteten gekookte spijs, zooals blijkt uit den Bijbel van 1477: Ende datmen hem alle daghe een broet gave, sonder dat poteten (Weiland en De Bo, 889 a: poteten, gekookt voedsel, kokagie). Overdrachtelijk werd dit genomen voor een mensch, e...

Radbraken
Spreekwoorden: (1914) Radbraken,
d.w.z. verknoeien, bederven, vooral van eene taal gezegd: slecht spreken, haar den hals breken; mnl. radebraken; hd. radebrechen (eine Sprache). Eig. beteekent dit wkw. op of onder een rad (de leden van een misdadiger) breken, kneuzen (vgl. ledebraken, ledebreken, verknoeien, en de uitdr. opgroeien voor galg en rad1); vgl. Lanc. II, 45020: Dat men...

raddraaier
Spreekwoorden: (1914) Een raddraaier,
d.w.z. de aanvoerder, de aanstoker, de bewerker bijv. van een oproer; hd. ein Rädelsführer1); eig. degeen, die het rad draait, waardoor eene machine in beweging wordt gebracht; vgl. in de 17<sup>de<-sup> eeuw: een werveldraaier (Vondel, Rommelpot, 167; Pers, 669 b; Halma, 783). Zie Harreb. II, 209 a; Afrik. raddraaier.

rakje in de wind
Spreekwoorden: (1914) Een rakje in den wind (of het zeil)
d.w.z. tegenspoed, wanneer het niet vóór den wind gaat. Onder een rak(je) verstaat men ‘een end, of endje sees, of weegs, dat men nog te seilen heeft’ (Winschooten, 201); thans een gedeelte van een kanaal, afwijkende van de hoofdrichting, kromming in eene vaart of rivier (Molema, 340; Boekenoogen, 808; fri. rak, rek, een ...

Rakker
Spreekwoorden: (1914) Rakker(d),
d.w.z. een deugniet, een schelm, een strop. In de 16<sup>de<-sup> eeuw vermeldt Kiliaen een znw. rakker in den zin van beulsknecht, pijniger; 17<sup>de<-sup> eeuw schoutendienaar; in deze bet. moet rakker een afl. zijn van racken, mnd. racken, rekken, waarnaast racker, viller (vgl. fri. rakkert, paardenvilder?). Doch er kom...

Rakkerd
Spreekwoorden: (1914) Rakker(d),
d.w.z. een deugniet, een schelm, een strop. In de 16<sup>de<-sup> eeuw vermeldt Kiliaen een znw. rakker in den zin van beulsknecht, pijniger; 17<sup>de<-sup> eeuw schoutendienaar; in deze bet. moet rakker een afl. zijn van racken, mnd. racken, rekken, waarnaast racker, viller (vgl. fri. rakkert, paardenvilder?). Doch er kom...

rare ruwe vreemde apostel
Spreekwoorden: (1914) Een rare, ruwe, vreemde apostel,
d.i. iemand van vreemde, ruwe manieren, kleeding of uiterlijk. Volgens Zeeman, bl. 45 is deze zegswijze ontstaan als volgt: ‘Met dien naam (apostel) werden ook later zij onderscheiden die in vroeger of later eeuwen het Christendom onder de heidenen brachten, b.v. Bonifacius (de apostel der Duitschers), en daar onder deze personen mannen van ...

rare Waterchinees
Spreekwoorden: (1914) Een rare Waterchinees
ook een rare chinees, een eigenaardig, zonderling mensch; eig. een chinees, die met tal van anderen met gekruiste beenen op een paar stukjes bamboe gezeten in de open zee ronddrijft, een vischlijn in de hand en een mandje voor zich om er de vangst in te bewaren. Zie Dr. H.P.N. Muller, Malakka en China, Leiden 1918, bl. 165 noot.

raven
Spreekwoorden: (1914) Al zouden de raven het uitbrengen.
Dit gezegde kan een herinnering bevatten aan het oudgerm. geloof, dat raven tijdingen brachten aan hunnen heer3). Zoo brachten Odin de beide raven Hugin en Munin (gedachte en herinnering) de tijding van al hetgeen zij gezien en gehoord hadden; en volgens een middeleeuwsch verhaal, waarschuwde een raaf zijn heer tegen naderende en dreigende gevaren...

razende Roeland
Spreekwoorden: (1914) Een razende Roeland,
d.w.z. een woesteling, een dolkop, die wild en woest te werk gaat. Eene herinnering aan den Orlando furioso van Ariosto (anno 15155)), waarin o.a. wordt medegedeeld, dat Roeland, de dapperste ridder van Karel den Groote, sedert de ontdekking van de ontrouw zijner geliefde, Angelica, als een woedende, razende vernieler overal verderf brengt, tot hi...

Recht door zee gaan
Spreekwoorden: (1914) Recht door zee gaan,
d.w.z. niet langs slinksche wegen gaan, geen omwegen gebruiken, eerlijk en oprecht zijn. Zie Winschooten, 244: Regt door see gaan, beteekend oneigendlijk, niemand ontsien: doen soo het behoord; De Brune, Bank. II 177; 302: Een onbewust ghemoed gaet recht ter zee, zonder kromstreken, of om-weghen te ghebruycken; Huygens, Zeestraet, vs. 128: Recht u...

Recht en slecht
Spreekwoorden: (1914) Recht en slecht,
meestal slecht en recht, d.i. eenvoudig; eig. rechtuit, oprecht en eenvoudig3), doch de beteekenis van slecht is overheerschend geworden (zie

recht in zijn schoenen gaan
Spreekwoorden: (1914) Niet recht in zijn schoenen staan (of gaan)
d.w.z. oneerlijk zijn, langs slinksche wegen gaan; duitsch dial. nig in liken schoen gaan4). Zie Harreb. II, 254 a: Hij gaat niet recht in zijne schoenen; De Bo, 918: recht in zijne schoe'n gaan, op zijn goeden naam passen; Schuerm. Bijv. 288: recht in zijne schoenen gaan, eerlijk man zijn; Rutten, 201: recht in zijne schoenen gaan, stipt zijne pl...

recht in zijn schoenen staan
Spreekwoorden: (1914) Niet recht in zijn schoenen staan (of gaan)
d.w.z. oneerlijk zijn, langs slinksche wegen gaan; duitsch dial. nig in liken schoen gaan4). Zie Harreb. II, 254 a: Hij gaat niet recht in zijne schoenen; De Bo, 918: recht in zijne schoe'n gaan, op zijn goeden naam passen; Schuerm. Bijv. 288: recht in zijne schoenen gaan, eerlijk man zijn; Rutten, 201: recht in zijne schoenen gaan, stipt zijne pl...

rein
Spreekwoorden: (1914) Den reinen is alles rein,
d.i. ‘er zijn geen dingen onrein in zichzelven; zij worden het eerst voor hem, die bij het gebruik zondige gedachten koestert, die ze tot verkeerde doeleinden aanwendt: niet aan de voorwerpen kleeft de zonde, maar van de gezindheid, waarmede men iets doet, hangt alles af’. De uitdr. is ontleend aan Tit. I, 15: ‘alle dingen zijn w...

reinen is alles rein
Spreekwoorden: (1914) Den reinen is alles rein,
d.i. ‘er zijn geen dingen onrein in zichzelven; zij worden het eerst voor hem, die bij het gebruik zondige gedachten koestert, die ze tot verkeerde doeleinden aanwendt: niet aan de voorwerpen kleeft de zonde, maar van de gezindheid, waarmede men iets doet, hangt alles af’. De uitdr. is ontleend aan Tit. I, 15: ‘alle dingen zijn w...

Ribbemoos
Spreekwoorden: (1914) Ribbemoos,
d.w.z. een stevige, sterke kerel, een mannetjesputter (zie no. 1472). Vgl. Amst. 16: De kok was een stevig gebouwd man: een ribbemoos, 'n mannetjesputter, die vermogens in z'n hande had: Jord. 52: Sau'n lefgauser.... sau'n ribbemaus; II, 391: Hoe kon zoo'n ribbemous, zoo'n ‘krimeneele schepper’1), nou zoo mesjokke zijn?; Köster He...

richel
Spreekwoorden: (1914) Vee (of tuig) van de richel
d.w.z. kanaille, vee van Laban, een troep deugnieten, gespuis. Onder de richel moet men hier verstaan ‘een smal bankje in den engelenbak van den vroegeren Amsterdamschen schouwburg achter tegen den schuinen want van de kap aangebracht. Men kon daar zoowat zitten, maar niets zien van 't geen op het tooneel gebeurde; daarom moesten zij, die da...

Ridder van de droevige figuur
Spreekwoorden: (1914) Ridder van de droevige figuur.
Eigenlijk Don Quichot, de hoofdpersoon uit den roman van Cervantes (1547-1616): El ingenioso hidalgo Don Quijote de la Mancha, waar (1, 19) de schildknaap Sancho Pansa zijn afgeranselden meester el caballero de la triste figura noemt. In scherts wordt deze naam gebezigd voor een ‘armzalig heertje’. Vgl. Winschooten, 346: Het is een bed...

riekt naar de mutsaard
Spreekwoorden: (1914) Het riekt naar den mutsaard.
Deze uitdrukking is afkomstig uit den tijd, toen een woord in strijd met de leer der Katholieke Kerk in Nederland genoegzaam was om iemand ten vure te doemen (mutsaard = brandstapel van takkenbossen). Ze komt dan ook in de geschriften der 16<sup>de<-sup> eeuw het eerst voor; o.a. bij Marnix, Byenc. 106: Waer uyt sommighe vermoedt hebbe...

riem toehalen
Spreekwoorden: (1914) Den riem toehalen (of dichthalen).
eig. den riem, dien men onder het middel draagt, toehalen; minder eten; zich bezuinigen (n<sup>o<-sup>. 368)3). Vgl. De Amsterdammer 18 Aug. 1923 p. 1, k. 3: Volgens een krantenbericht zouden de rijksambtenaren den riem weer moeten toehalen: een der bezuinigingsmiddelen van Minister Colijn zou wezen: de vermindering van hunne jaarwedde...

Rijden en rossen
Spreekwoorden: (1914) Rijden en rossen,
d.w.z. hard rijden; eig. rijden en draven, doch thans wordt de uitdr. als eene tautologie opgevat, waarbij de beteekenis van rossen, wild, woest rijden, onvoorzichtig rijden, de overheerschende is; vgl. n<sup>o<-sup>. 1250. Zie Kiliaen: Rotsen, rossen, equitare1); Langendijk, Spiegel der Vaderl. Koopl. 35: gereeden en gerost2) en C. Wi...

rijkeluiswens
Spreekwoorden: (1914) Een rijkeluiswensch,
d.i. twee kinderen, een jongetje en een meisje; in het fr. souhait de roi, fils et fille. Vgl. bij Smetius, 95: Heeren wensch, souhaict du roy, soon ende dochter; Brederoo, I, 324, vs. 470:

rijp voor Merenberg
Spreekwoorden: (1914) Hij is rijp voor Meerenberg
wordt gezegd van iemand die dwaas doet, zich gek aanstelt, dwaze streken uithaalt; minder gebruikelijk van iemand die in zijn geest-

rijstebrijberg
Spreekwoorden: (1914) Een rijstebrijberg,
d.w.z. iets onaangenaams, waar men zich doorheen moet werken, voor men zijn doel bereikt; vroeger ook een brijberg genoemd; ontleend aan het verhaal van Luilekkerland, het land van Kokanje (fr. le pais de Cocagne), waar zulk een berg van brij in voorkomt (zie n<sup>o<-sup>. 523). Vgl. Van t' Luye-lecker-landt: Voor aen dit Lant is ghel...

Robbedoes
Spreekwoorden: (1914) Robbedoes,
d.i. een wild kind; ook een jongen, die alles aandurft en wien het onverschillig is, wat hij doet2); soms: een ruw, gehard persoon; vgl. Harreb. II, 223: Het is een wildeman of wilde Wouter, ook wel wilde robbedoes of wilde dragonder; Houben, 118; Jord. II, 290; fri. robbedoes, slordig mensch. Dit fri. woord is samengesteld uit robbe, zeehond, en ...

rode deur
Spreekwoorden: (1914) Voor de roode deur moeten gaan (of komen)
d.i. voor het gerecht komen, ook wel in algemeener zin: voor de heeren geroepen worden, voor de heeren moeten komen, om eene vermaning te

rode haan in iets steken
Spreekwoorden: (1914) Den rooden haan in iets steken,
d.w.z. den brand in iets (een huis, een dak, eene plaats) steken. Bij ons luidde zij vroeger (15<sup>de<-sup> eeuw): den rooden haan over iemands huis laten vliegen of laten gaan; een of den haan met den rooden kam laten vliegen (Ndl. Wdb. VII, 1047); later ook den rooden haan ontsteken, laten kraaien of door 't dak jagen; en thans nog...

Roeien met de riemen die men heeft
Spreekwoorden: (1914) Roeien met de riemen, die men heeft,
d.w.z. zich behelpen met de middelen, die men ter beschikking heeft. Zie Spieghel, 269: elk moet roejen met de riemen, die hy heeft; Cats I, 479: Elck roeye met de riemen, die hy heeft; Hooft, Warenar, vs. 563:

roer
Spreekwoorden: (1914) Aan het roer zijn (of zitten)
d.w.z. aan het bestuur zijn, het schip van staat sturen; ook aan het roer komen, aan het bestuur komen, de leiding krijgen; hd. ans Ruder kommen. Zie Winschooten, 211: Aan het roer staan, het roer houden

Roervink
Spreekwoorden: (1914) Roervink,
d.i. onruststoker, opruier; eig. een vink, die in de vinkebaan aan een lijntje met de pootjes is vastgemaakt en door den vinker genoodzaakt wordt op te fladderen, als hij vinken in de lucht ziet, die daar dan op afkomen, lokvink (Chomel II, 1252 a); zuidndl. een roer. In de 16<sup>de<-sup> eeuw was roervink in den overdrachtelijken zin...

roes
Spreekwoorden: (1914) Bij den roes.
Vooral in verbinding met het wkw. koopen of verkoopen beteekent deze uitdr. zonder te meten of te wegen, voetstoots, zooals het daar ligt, zooals het daar neergesmeten is; ook: de geheele rommel, massa. Vgl. Gew. Weeuw. III, 75: Ik zag wel by de ruus (op 't eerste gezicht) dat hy geen scheet weerd was; Halma, 545: Bij den roes, à la boule-v...

roes hebben
Spreekwoorden: (1914) Een roes hebben,
d.w.z. dronken zijn; hd. einen Rausch haben4); eng. a rouse, drinkgelag; dial. het schreeuwen van een beschonkene. In de 17<sup>de<-sup> eeuw komt het znw. ‘roes’ voor in den vorm roes en rous; zie o.a. Jonctijs, Toon. d. Jal. I, 387: Zelfs bezedigde menschen.... houden (na een ruimen rhous) ook somwijl hare handen van een'...

Roet in het eten gooien
Spreekwoorden: (1914) Roet in het eten gooien
d.w.z. iemands genot vergallen, den boel bederven. Vgl. Handelsblad, 6 Mei 1914, p. 2 k. 3 (ochtendbl.): De scheidende regeering heeft in hare verbittering over den uitslag nog wat roet in het eten gegooid voor hare onbekende opvolgers; 17 Sept. 1914, p. 2 k. 2 (ochtendbl.): De eerste nederlaag van de Oostenrijkers bij Lemberg wierp wat roet in he...

rokende vlaswiek uitblussen
Spreekwoorden: (1914) De rookende vlaswiek uitblusschen,
d.w.z. den goeden aanleg, een goeden aard, een goed beginsel vernietigen. Een vlaswiek is de lemmet, de vlaspit eener lamp. Het gezegde is ontleend aan Matth. XII, 20: Het gekroockte riet en sal hy niet verbreken ende het roockende lemmet en sal hy niet uytblusschen; vgl. Jes. 42, 3: Het gekroockte riet en sal hy niet verbreken, ende de roockende ...

rokje
Spreekwoorden: (1914) Zijn rokje omkeeren,
d.w.z. ombollen, ‘van gevoelen, gezindheid of partij veranderen, zoodat men datgene voorstaat waar men vroeger tegen was, of andersom, omdraaien. Ontleend aan het dragen van kleederen met verschillende kleuren of leuzen, waardoor partijen zich plachten te onderscheiden’. Vgl. n<sup>o<-sup>. 981; fr. tourner casaque ou jaque...

rokje uittrekken
Spreekwoorden: (1914) Een rokje uittrekken,
d.w.z. vermageren, afleggen2); ook: een pak uittrekken; volgens Harreb. II, 226 eig. ‘een rok magerder worden’. In de 17<sup>de<-sup> eeuw van voortbrengselen: in kwaliteit verminderen; vgl. Hooft, Brieven, 208: Ons genaakendt vertrek doet ons haaken naa Dirk Haak oft yemandt van zijnent weege, om den wijn af te steeken, di...

rol
Spreekwoorden: (1914) Aan den rol zijn (of gaan)
aan den zwier, den draai zijn of gaan; pierewaaien; zie n<sup>o<-sup>. 483 en 493, en vgl. V. Lennep. K. Zev. I 28: Wanneer hij eens - zoo men 't heet - aan de rol ging, dan rolde hij ook zoo lang door, tot hij niet meer rollen kon. Zie verder Ndl. Wdb. XVIII, 935; 950; V. Ginneken I, 513: gerol, gefuif, en vgl. 17<sup>de<-sup...

rolberoerte krijgen
Spreekwoorden: (1914) Een rolberoerte (of een rolling) krijgen
eig. een beroerte, waarbij men over den grond rolt. Veelal gebruikt in een verwensching; vgl. Amst. 78: Die gannef zal een rolling hebben van hier tot Haarlem, alle paaltjes raak! D.H.L. 11: Luitenant M. heeft de dag en die telt ze (portie's vleesch) allemaal nà. O! heeft die pestetterling de dag? dan mag 'k lije dat-i zich 'n rolberoerte v...

rollen omkeren
Spreekwoorden: (1914) De rollen omkeeren,
d.w.z. ‘de rollen in een tooneelspel verwisselen, die van den eenen speler aan den anderen opdragen, en omgekeerd. Veelal figuurlijk genomen

rollende steen vergaart geen mos
Spreekwoorden: (1914) Een rollende steen vergaart geen mos,
d.w.z. iemand, die niet lang op dezelfde plaats blijft of zich niet lang bij 't zelfde ambacht of vak houdt, kan geen vorderingen maken, komt niet vooruit; immers ‘blijven doet beklijven’. De zegswijze is in zeer vele talen bekend; ook in het mlat. assidue non saxa legunt volventia muscum; non petra muscatur, quae se mutando gravatur; ...

rolletjes
Spreekwoorden: (1914) Op rolletjes gaan,
d.w.z. uitstekend, voorspoedig gaan. Vgl. (als) gesmeerd gaan1) of als (de) gesmeerde bliksem gaan2). Vgl. Het Volk, 25 Januari 1915 p. 3 k. 2: Met de bedrijfsinrichting van de gemeentelijke vischbakkerij loopt het niet op rolletjes; Nw. School. III, 250: Het liep allemaal op rolletjes, want de geest van juffrouw Essers zat nog in de klas; Nkr. VI...

Rome
Spreekwoorden: (1914) Hij is te Rome geweest en heeft den Paus niet gezien.
‘Dat past men toe op ymand, die ergens geweest is, zonder het merkwaardigste te beschouwen’ (Tuinman I, 30). Zie Servilius, 23*: wat maket men te Romen, als men den paus niet en siet; Campen, 81: wat soldick te Romen doen als ick den Paeuws niet en saghe; De Brune, 210: Wat nut van Roomen, of gheniet, wanneer men daer de Paep niet ziet...

Rood als een kalkoense haan
Spreekwoorden: (1914) Rood als een kalkoensche haan,
d.w.z. zeer rood, van toorn of van schaamte; eigenlijk zoo rood als de kam en de lellen van een kalkoenschen haan, wanneer hij kwaad wordt; Harreb. I, 267; Ndl. Wdb. VII, 1002. In de 17<sup>de<-sup> eeuw was 't kalkoensche haentjen de bijnaam van den steeds bulderenden predikant Triglandt. In Zuid-Nederland zegt men: zoo rood gelijk ee...

rotte appel in de mand maakt de gehele vrucht tot schand
Spreekwoorden: (1914) Een rotte appel in de mand maakt de geheele vrucht tot schand,
d.w.z. het kwaad is aanstekelijk, slecht gezelschap bederft goede zeden; lat. uva uvam videndo varia fit. Vgl. in het Mnl. Doct. II, 852: Die appel oec gheerne vervuult die bi verrotten appelen leght. Con. Somme, 478: Een verrotte appel onder ganse appelen verderft die ander appelen, is hi langhe daer onder; Cats I, 408: Een rotten appel in de man...

Rouwkoop
Spreekwoorden: (1914) Rouwkoop.
Onder rouwkoop, hd. Reukauf, Reugeld, verstond men in de 16<sup>de<-sup> eeuw eene som geld, die men moest betalen, om een gesloten koop te vernietigen, ongedaan te maken (hd. Reugeld; eng. smart-money1)). Zie Kiliaen: Rouwkoop, pretium sive mulcta rescissae emptionis; vandaar: rouwkoop gheven, rescindere emptionem certo pretio. De eer...

Rozengeur en maneschijn
Spreekwoorden: (1914) Rozengeur en maneschijn
wordt gebezigd om een toestand van gelukzaligheid aan te duiden; veelal in ontkennenden zin. Zie Ndl. Wdb. XIII, 1544 en vgl. o.a. Het Volk, 12 Mei 1915, p. 1 k. 1: Dit neemt niet weg, dat niet alles voor de miliciens en landweermannen rozengeur en maneschijn was; 29 Mei 1915, p. 1 k. 1: De verhouding tusschen Frankrijk en Italië is niet lout...

Ruggespraak houden
Spreekwoorden: (1914) Ruggespraak houden (of voeren)
d.w.z. een gesprek, een onderhoud met iemand hebben alvorens een besluit te nemen of zijne stem uit te brengen; in het mnl. over rugge spreken, onder elkander, afzonderlijk over iets spreken. Het znw. ‘ruggespraak’ komt in het Ndl. sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw voor. In het Hd. is rücksprache, sedert ± 1550 bek...

Ruggespraak voeren
Spreekwoorden: (1914) Ruggespraak houden (of voeren)
d.w.z. een gesprek, een onderhoud met iemand hebben alvorens een besluit te nemen of zijne stem uit te brengen; in het mnl. over rugge spreken, onder elkander, afzonderlijk over iets spreken. Het znw. ‘ruggespraak’ komt in het Ndl. sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw voor. In het Hd. is rücksprache, sedert ± 1550 bek...

Ruim baan maken
Spreekwoorden: (1914) Ruim baan maken,
den weg vrij maken van belemmeringen, een doortocht banen, alles uit den weg ruimen. De zegswijze dateert uit de 17<sup>de<-sup> eeuw; Halma, 37: Ruim baan maken, fendre la presse, se faire un passage; Sewel, 54; Ndl. Wdb. II, 809.

Ruimschoots
Spreekwoorden: (1914) Ruimschoots,
d.w.z. in ruime mate, volop. Dit woord is aan het zeewezen ontleend, waarbij men onder ruimschoots zeilen (nd. raumschots segeln) verstaat zeilen met gevierden schoot, d.i. het touw, waarmede men het zeil kan aanhalen en vieren (Winschooten, 236); voor den wind. Zie Krul, Minnespiegel, 226; Beaumont, 78; Vondel, Adam in Ball. 49:

Rust roest
Spreekwoorden: (1914) Rust roest,
‘Dat is een spreekwoord ontleent aan 't yzer, dat wanneer het gebruikt word, blank blyft; maar wanneer het stil ligt, uitslaat, ineet, en verderft. Men past dit aardig toe op menschen, die door eene vadzige ledigheid, in zich zelven onbequaam worden, en als vervuilen en verroesten’; alzoo Tuinman I, 140 naar aanleiding van dat rust, ro...

Rut zijn
Spreekwoorden: (1914) Rut zijn,
d.i. berooid zijn, geen geld meer hebben; alles in het spel verloren hebben (zie n<sup>o<-sup>. 264); robbie, lut, luts (Waasch Idiot. 415 a; Fri. Wdb. II, 137 b) zijn; blek zijn (Rutten, 31); kabs (Köster Henke, 29); kweps zijn (V.d. Water, 101); loste zijn (Köster Henke, 41); mol zijn (Antw. Idiot. 829; Ndl. Wdb. IX, 1020)....