F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883
Morsdood
Spreekwoorden: (1914) Morsdood,
d.w.z. in eens, plotseling, geheel en al dood, kiksdood (Claes, 109), pietdood (zuidndl.). Het eerste gedeelte van dit woord beantwoordt aan het nd. murs, hd. murz naast morsch, bijv. in morsch entzwei; vgl. tirol. murzjung; mhd. adv. murzes, geheel en al1). Verwantschap met het wkw. vermorzelen en een znw. morzel, dat we kennen in de uitdr. te mo...
Mosterd na de maaltijd
Spreekwoorden: (1914) Mosterd na den maaltijd,
d.i. het benoodigde brengen als het niet meer noodig, als 't te laat is. In de latere middeleeuwen bij Goedthals, 112: Mostaert dienen als tvleesch gheten is, fol cornard sert moustarde apres disner; vgl. verder Hooft, Brieven, 135: U E brief en tijdingen zijn ten laatsten te voorschijn gekoomen: mostart naa de maaltijdt; bl. 145: My is leedt dat ...
mot
Spreekwoorden: (1914) Iemand (of iets) in de mot hebben
d.w.z. iemand of iets in de gaten hebben; iets in den zin hebben. Eene in vele streken van Noord- en Zuid-Nederland bekende uitdrukking, die we vinden opgeteekend bij W. Dijkstra, 346 b: ik ha dat spil yn 'e mot (mat of myt); Molema, 127 b; Hoeufft, 396: iemand in de mot krijgen;
Mot hebben
Spreekwoorden: (1914) Mot hebben,
d.w.z. ruzie, onaangenaamheden hebben (met iemand). Een wat de afleiding betreft moeilijk woord, dat kan behooren tot het wkw. motten, dat in Groningen nog voorkomt in den zin van ‘mopperen, zijn kwade luim door morren en brommen luchten en zoo twist zoeken; hiervan motter, mottert = lastige mopperaar, twistzoeker’ (Molema, 271 a); zie...
motje
Spreekwoorden: (1914) Een moetje (of motje)
d.w.z. een gedwongen huwelijk, omdat het meisje zwanger is. Vroeger (sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw) het is een moet, in algemeenen zin: ‘het moet gebeuren’, waarnaast thans nog het is geen moeten, het is geen dwang, men behoeft niet iets te doen; in Zuid-Nederland 't is moetens, ook in den zin van: zij is gedwongen te trou...
mouw
Spreekwoorden: (1914) Het (of ze) achter (of in) de mouw hebben
d.w.z. valsch zijn, streken hebben, schijnheilig, onbetrouwbaar zijn, stil en bestendig, maar de knepen inwendig (Gunnink, 107), waarvoor men dial.
Mozes en de profeten hebben
Spreekwoorden: (1914) Mozes (en de profeten) hebben,
d.w.z. geld hebben; ook alleen: Mozes hebben. In de hd. studententaal komt in het laatste gedeelte der 18<sup>de<-sup> eeuw Mosen haben, geld haben, Moses, geld, en Moses und die Propheten, geld, voor. In deze uitdr. is Mozes eene verbastering van het Jodenduitsche moos, ‘dat eigenlijk een meervoud is van 't Arameesche woord m&oc...
Mozes hebben
Spreekwoorden: (1914) Mozes (en de profeten) hebben,
d.w.z. geld hebben; ook alleen: Mozes hebben. In de hd. studententaal komt in het laatste gedeelte der 18<sup>de<-sup> eeuw Mosen haben, geld haben, Moses, geld, en Moses und die Propheten, geld, voor. In deze uitdr. is Mozes eene verbastering van het Jodenduitsche moos, ‘dat eigenlijk een meervoud is van 't Arameesche woord m&oc...
Mudvol
Spreekwoorden: (1914) Mudvol
d.i. zeer vol, propvol, eivol (eng. eggfull), tjokvol (zie aldaar), bomvol (eig. van fusten, tot aan het bomgat toe). Vgl. Harreb. II, 107 a: het is zoo vol als mudje; Boekenogen, 651: 't is zoo vol as mud (of 't is mudje-vol), 't is zoo vol, dat er niets meer bij kan. Waarschijnlijk hebben we met hetzelfde znw. te doen in Vondel's Maeghden vs. 8...
mug
Spreekwoorden: (1914) Van een mug (of een vlieg) een olifant maken
d.i. een kleinigheid belachelijk overdrijven (Ndl. Wdb. X, 121; IX, 1194), hetzelfde als van een luis een schildpad maken (Harreb. II, 41);
muggenzifter
Spreekwoorden: (1914) Een muggenzifter,
d.w.z. een haarkloover, een vitter. De naam is ontleend aan den Bijbel, en wel aan Matth. XXIII, vs. 24: ‘Ghy, blinde leydslieden, die ghy de mugge uytsijget, ende den kemel doorswelget’; met de kantt. ‘ofte een mugge kleynset, ende eenen kemel doordrinckt1). Dit is een gemeen spreeckwoort tegen degene die in 't kleyn nauwe sien,...
muist wat van katten komt
Spreekwoorden: (1914) Het muist wat van katten komt,
d.w.z. de jongen vertoonen den aard van de ouden; ieder volgt gewoonlijk zijn aangeboren aard; een mensch verloochent niet licht de (slechte) hoedanigheden, hem door zijne afkomst aangeboren. Vgl. mlat. cattorum proles bene discit prendere mures; catte progenies discit comprendere mures (Werner, 8); Prov. Comm. 143: catten kinder die muyssen ghaer...
Muizenissen in het hoofd hebben
Spreekwoorden: (1914) Muizenissen in het hoofd hebben,
d.w.z. peinzen, mijmeren, tobben; meestal over allerlei kleinigheden. Zie Kiliaen: Muysenisse int hooft, imaginatio phantasia. Het is eene afleiding van het mnl. wkw. musen (eng. to muse; ofr. muser), dat Kiliaen als muysen (cogitare) vermeldt. Vgl. Six van Chandelier, Poesy 486:
Muizennesten in het hoofd hebben
Spreekwoorden: (1914) Muizennesten in het hoofd hebben,
d.w.z. over allerlei dingen, kleinigheden, mijmeren, peinzen; fri. mûzenêsten yn 'e holle ha; mûzenêsten siikje, uitvluchten zoeken, spijkers op laag water zoeken. Deze uitdr. is geen verbastering van ‘muizenissen in het hoofd hebben’, zooals is aangetoond in Noord en Zuid XIX, 62-65. Plantijn vermeldt: Muysenes...
Munt uit iets slaan
Spreekwoorden: (1914) Munt uit iets slaan.
Hetzelfde als geld uit iets slaan, er geld aan weten te verdienen; in fig. zin: zijn voordeel met iets doen; het practisch toepassen; mnl. gelt ute iet cnopen. Vgl. De Arbeid, 13 Mei 1914, p. 1 k. 2: Maar als de arbeiders willen trachten munt te slaan uit den bloei der industrie, dan staan zij tegenover drie vijanden; B. Huet, Land v. Rembrandt II...
muren hebben oren
Spreekwoorden: (1914) De muren hebben ooren.
Men bezigt deze uitdrukking, wanneer men iemand, die iets vertelt, wil te kennen geven, dat het raadzaam is, voorzichtig te wezen in zijn spreken; ook: in een gesloten vertrek moet men voorzichtig zijn met het behandelen van geheimen. In ongeveer denzelfden zin bezigt men: er is te veel dak (stroobedekking) op het huis of ook huis op 't dak (N. Ta...
musje
Spreekwoorden: (1914) Dat (of het) is een muisje met een staartje
d.w.z. eene zaak, die (meestal onaangename) gevolgen na zich sleept, evenals een kleine muis een vrij langen staart heeft, dien men, als het diertje ineengedoken zit, er niet achter zou vermoeden. Eene in de 17<sup>de<-sup> eeuw o.a. bij Winschooten, 159 en 284 voorkomende uitdrukking in den zin van: ‘daar schuild wat meer, als m...
mutje
Spreekwoorden: (1914) Met hutje en mutje,
d.w.z. met het heele huishouden, met pak en zak, alles, of zooals men in het Zaansch ook zegt: met klus en kluis (Boekenogen, 460); in Zuid-Nederland heel de hutsekluts (Waasch Idiot. 301 b). Vgl. Sartorius I, 10, 98: Daer hutte met de mutte blijft; en II, 7, 1: Alle hutte met de mutte, met kat en met muys; Pasquilm. 24: 't Hutje met mutje en al ...
muts staat hem verkeerd
Spreekwoorden: (1914) De muts staat hem verkeerd,
d.w.z. hij is slecht gehumeurd, verdrietig, slecht gemutst (zie n<sup>o<-sup>. 656); dial. de kop staat hem verkeerd of kroes; de pet staat hem de eene week wel eens anders dan de andere (hij is ongelijk van humeur1)); fri. de mûtze stiet him forkaerd; hd. seine Mütze schief aufhaben. De wijze waarop iemand zijne muts draagt...
muurbloem
Spreekwoorden: (1914) Een muurbloem
is een meisje, dat op een bal weinig ten dans genoodigd wordt en aan den kant tegen den muur blijft zitten; vgl. op de lange bank zitten, gezegd van meisjes, die met de kermis geen vrijer hebben, doch in de herberg op de bank tegen den wand blijven zitten3). De naam schijnt pas uit onzen tijd te dagteekenen. In het Duitsch kent men eveneens ein Ma...
Na gedanen arbeid is het goed rusten
Spreekwoorden: (1914) Na gedanen arbeid is 't goed rusten.
Een minder juiste vertaling van het lat. jucundi acti labores, dat Cicero gebruikt in de Finibus II, 32 met de toevoeging evenwel dat Euripides zegt: suavis laborum est praeteritorum memoria3), de gedachte aan doorstane moeite is aangenaam (vgl. Seneca, Herc. fur 656: quae fuit durum pati, meminisse dulce est). Vgl. Servilius, 189*: Op gedaen werc...
Na regen komt zonneschijn
Spreekwoorden: (1914) Na regen komt zonneschijn,
d.w.z. na lijden komt verblijden (De Brune, 371; Ndl. Wdb. VIII, 2215); voorspoed volgt op tegenspoed; nader vasten comt paeschen; middeleeuwsch latijn: post nubila Phoebus. Zie Sp. Hist. IV<sup>3<-sup>, 45, 36: Na scone weder coemt dat sure ende na dat lelike coemt scone; Servilius, 101: Na regen coemt sonnen schyn; Campen, 105: Na ee...
naad
Spreekwoorden: (1914) Zijn naad (of naadje) naaien.
Eene dial. uitdr. voor zijn gang gaan, zonder veel vertoon (of gerucht) zijne zaken drijven; ook: weten vooruit te komen, zijn voordeel doen; zijn grutjes kloppen; syn. van het sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw bekende zijn tuil tuilen, waarnaast ook iemand zijn tuil laten uittuilen, iemand aan zijn lot overlaten (De Vries, 1011)); iemand...
naadje
Spreekwoorden: (1914) Zijn naad (of naadje) naaien.
Eene dial. uitdr. voor zijn gang gaan, zonder veel vertoon (of gerucht) zijne zaken drijven; ook: weten vooruit te komen, zijn voordeel doen; zijn grutjes kloppen; syn. van het sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw bekende zijn tuil tuilen, waarnaast ook iemand zijn tuil laten uittuilen, iemand aan zijn lot overlaten (De Vries, 1011)); iemand...
naadje van de kous
Spreekwoorden: (1914) Het naadje van de kous
wil zeggen het fijne van de zaak. De zegswijze is eerst in de 19<sup>de<-sup> eeuw aangetroffen; zie Harreb. I, 444: Hij wil het naadje van de kous weten; Nkr. III, 1 Aug. p. 6: Hoe ingewikkeld het ook zij, het naadje van de kous weet hij; Dievenp. 141: Die vroeg van alles; 't naadje van de kous; Nkr. III, 26 Sept p. 5: In hun eigenzin...
Naar de barbiesjes gaan
Spreekwoorden: (1914) Naar de bar(re)biesjes gaan.
In sommige gedeelten van ons land wordt dit gezegd voor: dood gaan; om zeep gaan, zooals in Friesland: hy giet nei de berbysjes, eig. naar Berbice, het land waar de peper groeit (vgl. hd. ich wollte du wärst wo der Pfeffer wächst) en bekend om zijn moordend klimaat; Harreb. I, 47 b: Ga naar de Berbice. In Kunstl. 146: Je wil toch nou nog...
Naar de barrebiesjes gaan
Spreekwoorden: (1914) Naar de bar(re)biesjes gaan.
In sommige gedeelten van ons land wordt dit gezegd voor: dood gaan; om zeep gaan, zooals in Friesland: hy giet nei de berbysjes, eig. naar Berbice, het land waar de peper groeit (vgl. hd. ich wollte du wärst wo der Pfeffer wächst) en bekend om zijn moordend klimaat; Harreb. I, 47 b: Ga naar de Berbice. In Kunstl. 146: Je wil toch nou nog...
Naar de bekende weg vragen
Spreekwoorden: (1914) Naar den bekenden weg vragen,
d.w.z. zich onkundig houden, en vragen hetgeen men wel weet; gron. vroagen noa 't kundege pad (Molema, 231 b); fri. freegje nei de kindige wei; eene in de 17<sup>de<-sup> eeuw vrij gewone uitdrukking, die men o.a. vindt bij Winschooten, 365; Hooft, Warenar, vs. 1146: Jy houtje soo slech en begint nou te vraghen nae de bekende wech; Com...
Naar de haaien gaan
Spreekwoorden: (1914) Naar de haaien gaan
d.w.z. te gronde gaan, onherroepelijk verloren zijn, dood zijn (zie o.a. Nkr. II, 17 Mei p. 3; VI, 16 Nov. p. 2; Kmz. 27) of naar de pieren gaan, zooals de Vlamingen zeggen (ook in Twee W.B. 95), naar kapitein Jas gaan (Indië; Harreb. I, 357; Ndl. Wdb. VII, 228). Oorspr. van een over boord gevallen of gezetten matroos gezegd; vgl. het eng. to...
Naar de kooi gaan
Spreekwoorden: (1914) Naar (de) kooi gaan,
d.w.z. naar bed gaan; hd. in die oder zu(r) Koje gehen (Schrader, 292; Kluge, Seemansspr. 469); oostfri. to kôi gân; eene zeemansuitdrukking.
naar de kroon steken
Spreekwoorden: (1914) Iemand naar de kroon steken,
d.w.z. trachten hem de kroon, het teeken van overwinning en meerderheid (zie n<sup>o<-sup> 1284), te ontnemen; met hem wedijveren. Vgl. Hooft, Brieven, 472;
Naar de lamp rieken
Spreekwoorden: (1914) Naar de lamp rieken.
Dit zegt men van redevoeringen, die vooraf bestudeerd zijn, waarop men lang heeft zitten werken, eig. tot laat in den avond, als de lamp brandt; in 't algemeen van eenig letterkundig werk, waaraan veel tijd en inspanning is besteed. De uitdr. is ontleend aan den redenaar Pytheas (± 340 v. Chr.), die van de redevoeringen van den hem vijandig...
naar de mond praten
Spreekwoorden: (1914) Iemand naar den (of zijn) mond praten
d.w.z. iemand vleien, flikflooien; fri. nei immens holle (hoofd) prate. Het is niet onmogelijk, dat Tuinman I, 186 gelijk heeft in zijne bewering, dat deze uitdr. eig. wil zeggen: praten naar iemands smaak, gelijk hem aangenaam is; vgl. het mnl. goeden mont maken, goed smaken. Hooft bezigt ook in Ned. Hist. 901 de uitdr. naa den mondt zijn in den ...
naar de ogen zien
Spreekwoorden: (1914) Iemand naar de ogen zien,
d.w.z. naar iemands ogen zien om zijne wenschen te raden, en derhalve als teeken van liefde, onderdanigheid; vgl. het mnl. enen in doge merken2) naast enen in den mont sien; 17<sup>de<-sup> eeuw: iemand naar den mond zien (bijv. Vondel, Jeptha, vs. 239; Noah, 60; Brederoo, Sp. Brab. vs. 5023). Zie Winschooten, 331: Ik sal naa uuw ooge...
Naar iemands pijp dansen
Spreekwoorden: (1914) Naar iemands pijp(en) dansen,
d.w.z. alles doen wat een ander begeert; iemands wil in ieder opzicht volgen; eig. zóó dansen als een ander voorfluit (vgl. Goedthals, 101: Men moet danssen naer dat de speelman wilt; Vondel, Leeuwendalers, vs. 1320). De zegswijze wordt in de 16<sup>de<-sup> eeuw1) aangetroffen bij Servilius, 229*: tMoet al dansen nae syn...
Naar iemands pijpen dansen
Spreekwoorden: (1914) Naar iemands pijp(en) dansen,
d.w.z. alles doen wat een ander begeert; iemands wil in ieder opzicht volgen; eig. zóó dansen als een ander voorfluit (vgl. Goedthals, 101: Men moet danssen naer dat de speelman wilt; Vondel, Leeuwendalers, vs. 1320). De zegswijze wordt in de 16<sup>de<-sup> eeuw1) aangetroffen bij Servilius, 229*: tMoet al dansen nae syn...
Naar kooi gaan
Spreekwoorden: (1914) Naar (de) kooi gaan,
d.w.z. naar bed gaan; hd. in die oder zu(r) Koje gehen (Schrader, 292; Kluge, Seemansspr. 469); oostfri. to kôi gân; eene zeemansuitdrukking.
naar zijn hand zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand naar zijne hand zetten,
d.w.z. iemand aan zijn wil ondergeschikt maken, iemands wenschen doen involgen; mnl. iet te siere hant setten naast enen na sine hant setten. In de 16<sup>de<-sup> en 17<sup>de<-sup> eeuw reeds vrij gewoon. Eig. gezegd van dieren, ze leeren aan de hand te komen, b.v. om daaruit te eten (vgl. Rein. 1534); vandaar in het alge...
nabob
Spreekwoorden: (1914) Een nabob.
Volgens Dozy, Oosterlingen, 69 is dit ‘een woord, dat uit de Engelsche Oost gekomen is. Het is nuwwâb, meervoud van het Arab. nâib, eigenlijk plaatsvervanger, vandaar onderkoning, regent, prins. Daar deze in Indië gewoonlijk zeer rijk zijn, zoo wordt spottenderwijs ieder Engelschman, die in de Oost hooge posten bekleed of do...
Nachtmerrie
Spreekwoorden: (1914) Nachtmerrie.
Hieronder verstaat men een gevoel van drukking, dat een slapende benauwt en angstig doet droomen, en dat ontstaat door eene storing in de spijsverteringsorganen1). Oorspr. luidde de naam nachtmare2) (eng.
nachtschuit
Spreekwoorden: (1914) Met (of uit) de nachtschuit komen
d.w.z. laat komen; ook: iets nieuws vertellen, dat iedereen reeds weet. Vgl. W. Leevend II, 153: Wat zegt Mama? Dat weet jy wel, wat Mama zegt; kom maar zo niet uit de nagtschuit (doe maar niet alsof je er niets van weet), jou olyke Vos; Harreb. II, 115; Ndl. Wdb. IX, 1446; Boekenoogen, 920: Hij komt altijd met de nachtschuit; hij schreeuwt luid, ...
nagel
Spreekwoorden: (1914) Dat (of Hij) is een nagel aan mijn doodkist
d.w.z. die zaak of hij veroorzaakt mij zooveel smart, dat mijn dood er door wordt verhaast, draagt er toe bij dat ik eerder zal sterven. Vgl. Sart. III, 3, 12, waar naar aanleiding van het lat. occisionis ala wordt opgemerkt: mihi quidem non alienum, imo ipsissimum esse videtur, quod nostrates ferunt, het is een nagel van u doodt kist, quoties ali...
nat achter de oren zijn
Spreekwoorden: (1914) Niet droog (of nog nat) achter de ooren zijn
d.w.z. jong en onervaren zijn; eigenlijk nog zijn als een pasgeboren wezen. Meestal wordt het gezegd, wanneer een kind praat over dingen, die alleen groote menschen kunnen beoordeelen; ook van jongelieden die vroeg huwen. De oorsprong der uitdr. kan op de volgende wijze worden verklaard: ‘Een levende cel komt bijna nooit in rechtstreeksche a...
Nat houden en pappen
Spreekwoorden: (1914) Nat houden en pappen,
ook pappen en nat houden, d.w.z. drinken, brassen, volhouden, de zaak aan den gang houden; in obscoenen zin ‘coire’. Vgl. Nkr. VI, 13 April p. 4: Néén! zoo gewikst is Kolthek wel om dat sekuur te snappen; doch 't ware doel wordt slechts bereikt door ‘nat houden en pappen’; Nkr. III, 9 Mei p. 2:
natellen
Spreekwoorden: (1914) Op zijne vingers kunnen narekenen (of natellen)
d.w.z. zeer gemakkelijk kunnen nagaan; eig. eenvoudig door middel zijner vingers en niet door berekeningen op papier. Vgl. Potgieter II, 272: Zijne zusters die op de vingers natellen, hoeveel grooter haar uitzet zou zijn geweest; Nederland, Juni 1914, p. 202: Maar dat je op je vingers kon natellen dat er de helft niet van aan was; De Arbeid, 26 De...
natje
Spreekwoorden: (1914) Zijn natje en zijn droogje lusten,
d.w.z. goed kunnen eten en drinken, veel van drank en spijs houden. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij A. Bijns: Zy mach haer drooghe wel, en niet min haer natte (Leuv. Bijdr. IV, 324); Sart. II, 3, 84: Hy mach sijn drooghjen wel, ende sijn natjen niet qualijck; Brederoo I, 224, vs. 334: 't Is een goed etend gesel, en hy siet wonder gaeren...
natte vinger
Spreekwoorden: (1914) Hij is met een natten vinger te verleiden (of over te halen)
d.i. hij is zeer gemakkelijk te verleiden, te lijmen met zooveel kleefstof als een natte vinger heeft; vgl. Bormeester, Nieuwsg. Aegje, 27: Men kan mey ligteleyk aan een nette vinger kleeven; Handelsblad, 7 April 1914 (avondbl.), p. 10 k. 3: Het karakter van den schreeuwenden demagoog, die het volk opruiend, met een natten vinger door den vorst en...
natte vinger
Spreekwoorden: (1914) Iemand met een natten vinger kunnen beloopen (of aanwijzen)
‘iemand zeer gemakkelijk en spoedig vinden, binnen den tijd namelijk waarin een natgemaakte vinger droog wordt’ (Ndl. Wdb. II1), 1745); vgl. het Overijselsche iets met de warme hand overbrengen; fri. nijs (nieuws) mei de waerme hân oerbringe (eig. eer de hand nog koud kan worden?); fr. apporter une nouvelle toute chaude à ...
Nattigheid gevoelen
Spreekwoorden: (1914) Nattigheid gevoelen,
d.w.z. eig. voelen dat de bui zal losbarsten; onraad bespeuren; bemerken dat de zaak hachelijk wordt, dat het mis loopt. Vgl. Van Dale<sup>5<-sup>: Voelt ge nattigheid?, wordt de zaak hachelijk? Nw. Amsterdammer, 30 Jan. 1915, p. 11 k. 1: Het dreigde allang en hij begon nattigheid te voelen; de bui barstte los en hij liquideerde; Nkr. ...
natuur
Spreekwoorden: (1914) De natuur gaat boven (of is sterker dan) de leer
d.w.z. ‘de aangeboren neigingen zijn sterker dan alle onderricht en vermaningen’; hd. Natur geht für Lehr; oostfri.: Natur geit aver d' Lehr (Wander III, 971). Een oud spreekwoord, dat in het mnl. luidt vore leringe gaet nature (vgl. Rose, bl. 251, vs. 142) en verder o.a. staat opgeteekend in de Prov. Comm. 542: natuere gaet boven...
natuur gaat boven de leer
Spreekwoorden: (1914) De natuur gaat boven (of is sterker dan) de leer
d.w.z. ‘de aangeboren neigingen zijn sterker dan alle onderricht en vermaningen’; hd. Natur geht für Lehr; oostfri.: Natur geit aver d' Lehr (Wander III, 971). Een oud spreekwoord, dat in het mnl. luidt vore leringe gaet nature (vgl. Rose, bl. 251, vs. 142) en verder o.a. staat opgeteekend in de Prov. Comm. 542: natuere gaet boven...
negerij
Spreekwoorden: (1914) Een negerij (of negori).
Dit woord heeft met neger niets te maken, doch beantwoordt aan het maleische n[e bakje]gari, stad, hoofdstad, land, gewest: iedere verzameling van één gemeente vormende kampongs of buurten. Het Maleische woord is ontleend aan het sanskr. nagarî, stad. Bij ons verstaan we er in het
negori
Spreekwoorden: (1914) Een negerij (of negori).
Dit woord heeft met neger niets te maken, doch beantwoordt aan het maleische n[e bakje]gari, stad, hoofdstad, land, gewest: iedere verzameling van één gemeente vormende kampongs of buurten. Het Maleische woord is ontleend aan het sanskr. nagarî, stad. Bij ons verstaan we er in het
Nekslag
Spreekwoorden: (1914) Nekslag,
d.i. een slag in den nek (eig. van wild), mnl. halsslach; bepaaldelijk een die den dood tengevolge heeft, de doodslag; meestal fig. eene gebeurtenis, eene handeling, waardoor een eind aan iets gemaakt wordt, die iemand ruineert, te gronde richt, hem den nek, den hals breekt1), hem nekt; vgl. Harreb. II, 119: Hij geeft hem den nekslag; Ndl. Wdb. IX...
nemen
Spreekwoorden: (1914) Iemand nemen,
d.w.z. iemand beetnemen, hem te pakken nemen, 17<sup>de<-sup> eeuw drapen (eig. pakken, vangen, bedriegen; eig. iemand er tusschen nemen, in 't ootje nemen (zie aldaar); 17<sup>de<-sup> eeuw: iemand uit het nest nemen; Zuid-Nederland iemand uit den nest langen (Waasch Idiot. 45 b); zie Köster Henke, 47: nemen, zich lat...
nering
Spreekwoorden: (1914) De tering naar de nering zetten,
d.w.z. zijne uitgaven regelen naar de inkomsten, ‘naar zijne beurs te markt gaan’ (C. Wildsch. I, 226), ‘zaaien naar den zak’ (Waasch Idiot. 753). In de middeleeuwen na der neren die tere setten; vgl. ook Mnl. fragm. 239, 163: Nae dattu goet hebts oft neeringhe, daernae soo sette altoos dijn teringhe; zie verder Lsp. III, 3...
nest
Spreekwoorden: (1914) Een nest.
In de 18<sup>de<-sup> eeuw sprak men van een ‘nest van een huis’ voor een slecht huis, een krot, een geringe, armzalige woning (zie Halma en Sewel), een gebruik, dat thans nog evenals in het hd. bekend is; eveneens in Zuid Nederland (zie Antw. Idiot. 2254), waar het ook met verachting op een huishouding of een genootschap w...
Nestor
Spreekwoorden: (1914) Nestor,
De oudste en wijste Griek in het leger voor Troje (zie o.a. Ilias I, 250 vlgg.) geldt bij ons, evenals in het fr., hd. en eng. als type van een schrander, eerbiedwaardig grijsaard, als de oudste van eene bepaalde klasse van mannen van beteekenis.
netjes
Spreekwoorden: (1914) Zijn netten (of netjes) drogen
d.w.z. een tijd zuinig leven om zijn geldzaken te herstellen; vroeger ook toegepast op een dronkaard, die ophoudt sterk te drinken; zijn roes uitslapen. Vgl. Cats I, 544: Wilt gy 'er somtijds een glaesjen op setten, t' is wel mijn vrient! maer drooght uw netten (wees matig); Winschooten, 164: Netten droogen: het welk oneigendlijk gepast werd op lu...
neus
Spreekwoorden: (1914) Iets bij zijn neus langs (of langs zijn neus weg) zeggen.
Dat wil zeggen: iets zeggen zonder rechts of links te kijken; iets gewoonweg zeggen; schijnbaar zonder eenige bedoeling, eenvoudig, achteloos, terloops. Zie Sartorius I, 6, 35: Hy praet by sijn neus neer met de verklaring; germanice significamus in circumspecte loquentem, qui ultra nasi longitudinem non prospiciat; Winschooten, 356: Afkeeren, afwe...
neus ophalen
Spreekwoorden: (1914) Voor iemand (of iets) den neus optrekken (of ophalen)
d.w.z. iemand of iets geringschatten, met minachting aanzien; eig. wegens een onaangenamen reuk den neus te zamen trekken; vgl. fr. hocher du nez; hd. die Nase rümpfen; eng. to turn up one's nose at anything; fri.
neus optrekken
Spreekwoorden: (1914) Voor iemand (of iets) den neus optrekken (of ophalen)
d.w.z. iemand of iets geringschatten, met minachting aanzien; eig. wegens een onaangenamen reuk den neus te zamen trekken; vgl. fr. hocher du nez; hd. die Nase rümpfen; eng. to turn up one's nose at anything; fri.
neusje van de zalm
Spreekwoorden: (1914) Het neusje van den (of een) zalm
d.w.z. het fijnste, het uitnemendste, het beste. Het neusje van een zalm noemt men dat gedeelte, hetwelk vlak onder den bek ligt, puntig van vorm is (vgl. de neus van een schoen; het neusje van de ham, van een eendvogel, enz.), en tegelijk met den nekmoot wordt afgesneden2). Dit gedeelte houdt men algemeen voor het lekkerste stuk3); vandaar dat di...
neut
Spreekwoorden: (1914) Een neut(je)
is een slokje, een borrel; waarschijnlijk eig. een notedop vol1). Zie Köster Henke, 47: een neutje kraken, een borreltje drinken; Zondagsbl. v. Het Volk, 21 Febr. 1914, p. 1 k. 1: 5 cents ‘neutjes’; S.M. 119: We zijnne gewend om dezen tijd een neutje te gebruiken, weet uwé?; Nierstrasz, 25: De jongens waren gekomen om alvas...
Niemand kan twee heren dienen
Spreekwoorden: (1914) Niemand kan twee heeren dienen.
Dit spreekwoord is ontleend aan Matth. VI, 24 of aan Luc. XVI, 13, waar Jezus tot Zijne discipelen zegt: Ghy en cont niet Gode dienen ende den Mammon. Thans worden deze woorden ook opgevat in den zin: men kan zich niet tegelijk aan twee zaken wijden, of twee partijen aanhangen. Vgl. het mlat. nemo potest digne dominis servire duobus; nemo facit do...
Niet
Spreekwoorden: (1914) Niet
op iets geen antwoord weten te geven, vooral met betrekking tot eene beschuldiging of eene terechtwijzing; van iets geen verstand, geen begrip hebben; er niets van moeten hebben, - willen weten; vgl. Het Volk, 14 April 1914 p. 13 k. 2: Daar had ‘Het Volk’ natuurlijk niet van terug; en de Enschedesche korrespondent ook niet; 17 Febr. 19...
niet breed hebben
Spreekwoorden: (1914) Het niet breed hebben,
d.w.z. niet ruimschoots in zijn onderhoud kunnen voorzien, zich moeten bekrimpen; breed heeft hier de beteekenis van weelderig, royaal, ruim1). Sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw in de litteratuur bekend. Zie Van Moerk. 507: Al heeft men 't zoo breed niet, zoo hou ik nog veul van een eerlijk geslagt. Vandaar: Die 't breed heeft, laat het b...
niet goed snik
Spreekwoorden: (1914) Hij is niet goed snik,
d.w.z. hij is niet wel bij zijn hoofd, niet sneech (17<sup>de<-sup> eeuw), een halve gedraaide of een halveslag (Zuidndl.). ‘Snik’ is synoniem, wellicht ook verwant met snugger, dat vroeger ook fijn beteekende; vgl. het oostfri. snig, snigge(r), snikker, glad, sierlijk, fijn, verstandig; het noorw. snögg, vlug, flink; ...
Niet halen bij iemand
Spreekwoorden: (1914) Niet halen bij iemand (of iets)
d.w.z. niet met iemand of iets vergeleken kunnen worden. Vroeger ook het niet kunnen halen bij iemand of iets, het in vergelijking van iemand of iets niet even ver kunnen brengen, waarin halen de bet. heeft van bereiken (vgl. den trein halen), en vandaar met iemand of iets niet kunnen vergeleken worden, in eenig opzicht niet nabijkomen; Harreb. II...
Niet halen bij iets
Spreekwoorden: (1914) Niet halen bij iemand (of iets)
d.w.z. niet met iemand of iets vergeleken kunnen worden. Vroeger ook het niet kunnen halen bij iemand of iets, het in vergelijking van iemand of iets niet even ver kunnen brengen, waarin halen de bet. heeft van bereiken (vgl. den trein halen), en vandaar met iemand of iets niet kunnen vergeleken worden, in eenig opzicht niet nabijkomen; Harreb. II...
niet in de wieg gestikt
Spreekwoorden: (1914) Hij is niet in de wieg gestikt (gesmoord
d.w.z. hij is zeer oud geworden. De uitdr. in de wieg smoren komt o.a. voor bij Erasmus, die mededeelt, dat men in zijn tijd ‘si quando nunciatur obitus hominis natu grandis’ zeide: nihil acerbum haud periit in cunabulis (Suringar, Erasmus, bl. 385). Vgl. verder Vondel, Lucifer, 2041: Nu is het tyt om 't menschelyck geslacht te smooren...
Niet in iemands boekje staan
Spreekwoorden: (1914) Niet in iemands boekje staan,
d.w.z. iemand niet aangaan, zich niet met iets bemoeien; Friesch: dat stiet net yn myn boekje. Vgl. Ndl. Wdb. III, 105; Cats I, 266 c (ed. 1726):
Niet in iemands schaduw kunnen staan
Spreekwoorden: (1914) Niet in iemands schaduw kunnen staan,
d.w.z. niet met iemand kunnen vergeleken worden; niet in één adem genoemd kunnen worden; verreweg de mindere zijn; eig. niet in iemands nabijheid kunnen staan; vgl. Harreb. II, 242 a; Afrik. ek kan nie in sy skaduwee staan nie; Vondel, Maeghden, opdracht, 22: Wy volgen in hun schaduw, slechts van veer, de Grieken; Virg. I, 31: Naerdi...
Niet kunnen lijden dat de zon in het water schijnt
Spreekwoorden: (1914) Niet kunnen zien (of lijden), dat de zon in het water schijnt
d.w.z. afgunstig zijn op het geluk, de gunst, die een ander te beurt valt; ontevreden of boos zijn, omdat een ander iets geniet, ‘als of de zon voor hem alleen moest schynen’, zegt Tuinman I, 171. Deze spreekwijze is sedert de middeleeuwen bekend blijkens Mnl. Ged. en fr. I, 651: Het es den meneghen zeere ghepijnt, dat de sonne int wat...
niet kunnen luchten
Spreekwoorden: (1914) Iemand niet kunnen luchten
d.w.z. iemand niet kunnen uitstaan, niet kunnen ruiken noch zien (fr. ne pas pouvoir sentir qqn.; hd. einen nicht riechen können), welke beteekenis het wkw. luchten in de middeleeuwen reeds had. Zie Despars, 4, 383: Dies hem tghemeente zo overgrootelix belchde, dat zy hem niet langher ghesien en mochten nochte luchten. Vgl. het Mnl. Wdb. IV, ...
niet kunnen thuisbrengen
Spreekwoorden: (1914) Iemand (of iets) niet kunnen thuisbrengen
d.w.z. niet kunnen zeggen waar iemand thuishoort, wie of wat hij (het) is, er geen weg mee weten. In de 18<sup>de<-sup> eeuw opgeteekend bij Tuinman I, 296; II, 201: Waarom wordt gezegt, 't Is een wilde dag? Ik weet dat niet t'huis te brengen; Halma, 320: Ik weet hem niet thuis te brengen, ik kan mij niet erinneren wie hij is. Waar zal...
niet kunnen zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand (of iets) niet kunnen zetten
iemand of iets niet kunnen verdragen, hem niet kunnen rooien2), niet weten waar men met hem heen moet; eig. iemand niet kunnen of willen ontvangen, iemand geen plaats aan zijn tafel gunnen? Vgl. Molema, 241: Iemand letten en zetten, iemand met zorg bedienen; fri. immen lette en sette, met voorkomendheid en vriendelijkheid ontvangen; Bredero I, 390...
Niet kunnen zien dat de zon in het water schijnt
Spreekwoorden: (1914) Niet kunnen zien (of lijden), dat de zon in het water schijnt
d.w.z. afgunstig zijn op het geluk, de gunst, die een ander te beurt valt; ontevreden of boos zijn, omdat een ander iets geniet, ‘als of de zon voor hem alleen moest schynen’, zegt Tuinman I, 171. Deze spreekwijze is sedert de middeleeuwen bekend blijkens Mnl. Ged. en fr. I, 651: Het es den meneghen zeere ghepijnt, dat de sonne int wat...
Niet links zijn
Spreekwoorden: (1914) Niet linksch zijn,
d.w.z. niet dom zijn; slim, gevat zijn; ook niet linksch vallen (Volkskunde X, 99); niet slinksch vallen (Schuerm. 623 b; Antw. Idiot. 1122; Rutten, 208 a). In de 17<sup>de<-sup> eeuw was niet slinksch zijn zeer gewoon; zie Mnl. Wdb. VII, 1285 (16<sup>de<-sup> eeuw); Van Moerk. 191; 390; Com. Vet. 68;
niet onder stoelen of banken steken
Spreekwoorden: (1914) Iets niet onder stoelen of banken steken,
d.w.z. iets niet voor zich houden, er geen geheim van maken. Vgl. in het Mnl. overdrachtelijk: iet onder den stoel steken, iets verbergen; in de 16<sup>de<-sup> eeuw2): Ick en steecks onder geen scraghe; in de 17<sup>de<-sup> eeuw bij Winschooten, 15; Gew. Weeuw. I, 37; De Brune, 389:
Niet op de mond gevallen zijn
Spreekwoorden: (1914) Niet op den mond (of zijn mond(je) gevallen zijn
d.w.z. zijn woord goed kunnen doen, ook: goed van zich kunnen afbijten, een bekvechter zijn2). Tuinman II, 209: Zy is op haar mond niet gevallen ‘dat zegt men van eene, die wel weet weêrom te spreken, en haar verdediging gereed heeft; Halma, 358: Dat vrouwmensch is op haaren mond niet gevallen, cette femme a la langue bien pendue; Sewe...
niet op iemand begrepen hebben
Spreekwoorden: (1914) Het niet op iemand begrepen hebben,
d.w.z. iemand niet ten volle vertrouwen, tegen iemand zijn ingenomen, het niet op hem ‘verzien’ hebben; ook ‘het niet op iets begrepen hebben’, iets niet gaarne doen, ergens geen zin in hebben (Molema, 22 a). Ook hier moet begrijpen worden opgevat in den zin van een plan beramen, en is de persoon op wien men het begrijpt, d...
Niet op zijn mondje gevallen zijn
Spreekwoorden: (1914) Niet op den mond (of zijn mond(je) gevallen zijn
d.w.z. zijn woord goed kunnen doen, ook: goed van zich kunnen afbijten, een bekvechter zijn2). Tuinman II, 209: Zy is op haar mond niet gevallen ‘dat zegt men van eene, die wel weet weêrom te spreken, en haar verdediging gereed heeft; Halma, 358: Dat vrouwmensch is op haaren mond niet gevallen, cette femme a la langue bien pendue; Sewe...
niet over zijn hart kunnen verkrijgen
Spreekwoorden: (1914) Iets niet over zijn hart kunnen (ver)krijgen,
het niet van zich kunnen (ver)krijgen, er niet toe kunnen besluiten iets te doen (in Zuid-Nederland ook: iets aan te nemen); vgl. 17<sup>de<-sup> en 18<sup>de<-sup> eeuw het kan of mag mij niet van het hart of van mijn hart; Zuidndl. iet niet in zijn herte kunnen vinden. Onze uitdr. komt in de 18<sup>de<-sup> ee...
Niet rood op de graat
Spreekwoorden: (1914) Niet zuiver (of rood) op de graat
d.w.z. van personen gezegd niet zuiver, niet in alle opzichten eerlijk of vertrouwbaar, niet zuiver van geweten; van zaken of gebeurtenissen: niet in den haak, waar een luchtje aan zit, eigenlijk gezegd van een visch, die begint te bederven, die niet volmaakt ‘frisch’ meer is; Ndl. Wdb. V, 525. In het Friesch zegt men: hy is net skien ...
Niet uit te staan hebben met iemand
Spreekwoorden: (1914) Niet (of niets) uit te staan hebben met iemand
d.w.z. met iemand niets te vereffenen, te maken hebben; geen punten van aanraking (eig. van verschil) met iemand hebben. Het ww. utestaen beteekent in het Mnl. nog bestaan, nog hangende zijn, nog niet beslist of vereffend zijn; utestaende hebben met, met iemand een geschil hebben, overhoop liggen; mnd. wat ût to stân(d)e hebben met, ei...
Niet van gisteren zijn
Spreekwoorden: (1914) Niet van gisteren zijn,
goed op de hoogte, bij de hand, bij de pinken zijn. De uitdr. is ontleend aan Job 8, 9: Want wy zijn, van gisteren, ende en weten niet. Zie o.a. Amst. 83: Uwee is ook niet van gisteren; Handelingen, 1913 p. 2929: De Minister is ook niet van vandaag of gisteren. In Zuid-Nederland zegt men ook: eerst van gisteren geboren (fr. être né, &...
Niet veel om het lijf hebben
Spreekwoorden: (1914) Niet veel om 't lijf hebben,
d.w.z. weinig te beteekenen hebben, niet veel waard zijn. De uitdr. is ontleend aan een arm mensch, die niet veel kleeren aan heeft, en bij
Niet verder denken dan zijn neus lang is
Spreekwoorden: (1914) Niet verder zien (of denken) dan zijn neus lang is
d.w.z. weinig doorzicht hebben, gezegd van iemand wiens gezichtskring zich niet verder uitstrekt, dan de lengte van zijn neus1). In de late middeleeuwen komt de uitdr. voor, o.a. bij Barth. 137 b: Item die cleyn kinderkijn en dencken niet verder dan hem die naze lanc is, dat is die dingen die tegenwoerdich sijn. Zie verder Goedthals, 96: Niet voor...
Niet verder zien dan zijn neus lang is
Spreekwoorden: (1914) Niet verder zien (of denken) dan zijn neus lang is
d.w.z. weinig doorzicht hebben, gezegd van iemand wiens gezichtskring zich niet verder uitstrekt, dan de lengte van zijn neus1). In de late middeleeuwen komt de uitdr. voor, o.a. bij Barth. 137 b: Item die cleyn kinderkijn en dencken niet verder dan hem die naze lanc is, dat is die dingen die tegenwoerdich sijn. Zie verder Goedthals, 96: Niet voor...
niet voor vol aanzien
Spreekwoorden: (1914) Iemand (niet) voor vol aanzien,
d.i. iemand (niet) voor volslagen rekenen, hem (niet) tellen als iemand die alle vereischten in een bepaalde aangelegenheid bezit, ‘hem (geen) gepasten ouderdom, goed verstand en geoefendheid in eenige zaak toekennen’4). Vgl. Huygens, Korenbl. II, 192 (woordspel); Tuinman I, 274: Men ziet hem niet voor vol aan, dat is, men acht hem nie...
Niet waard zijn iemands schoenriem te ontbinden
Spreekwoorden: (1914) Niet waard zijn iemands schoenriem te ontbinden,
d.i. eig. ‘zóó ver beneden iemand staan, dat men zelfs niet waardig is hem den geringsten dienst te bewijzen, niet op den verst verwijderden afstand in eene vertrouwelijke betrekking tot hem te staan. De spreekwijze drukt bij ons den diepsten eerbied uit, de duidelijkste erkenning van onze eigene minderheid tegenover dezen of g...
Niet zuiver op de graat
Spreekwoorden: (1914) Niet zuiver (of rood) op de graat
d.w.z. van personen gezegd niet zuiver, niet in alle opzichten eerlijk of vertrouwbaar, niet zuiver van geweten; van zaken of gebeurtenissen: niet in den haak, waar een luchtje aan zit, eigenlijk gezegd van een visch, die begint te bederven, die niet volmaakt ‘frisch’ meer is; Ndl. Wdb. V, 525. In het Friesch zegt men: hy is net skien ...
niets nieuws onder de zon
Spreekwoorden: (1914) Geen (of niets) nieuws onder de zon.
Deze woorden zijn ontleend aan den Bijbel, Prediker I, vs. 9: 'Tgene datter geweest is, 't selve salder zijn: ende 't gene datter gedaen is, 't selve salder gedaen worden: so datter niet nieuws en is onder de Sonne. - Wij gebruiken deze woorden om uit te drukken, dat dezelfde verschijnselen op velerlei gebied onder andere vormen telkens terugkeere...
Niets uit te staan hebben met iemand
Spreekwoorden: (1914) Niet (of niets) uit te staan hebben met iemand
d.w.z. met iemand niets te vereffenen, te maken hebben; geen punten van aanraking (eig. van verschil) met iemand hebben. Het ww. utestaen beteekent in het Mnl. nog bestaan, nog hangende zijn, nog niet beslist of vereffend zijn; utestaende hebben met, met iemand een geschil hebben, overhoop liggen; mnd. wat ût to stân(d)e hebben met, ei...
Nieuwe bezems vegen schoon
Spreekwoorden: (1914) Nieuwe bezems vegen schoon.
Dit wordt gebezigd in toepassing op hen, die nog korten tijd in dienst zijn en hun plicht nauwgezet waarnemen; nief meisens dienen goed (Antw. Idiot. 1648). Vgl. Werner, blz. 73: Pulverulenta novis bene verritur area scopis; bl. 74: Quam bene, quam munde scopa nova purgat abunde; Bebel no. 280: Dicunt nostri: Novam scopam bene purgare et verrere d...
Nieuwe heren nieuwe wetten
Spreekwoorden: (1914) Nieuwe heeren, nieuwe wetten,
d.w.z. nieuwe heeren maken nieuwe wetten (of keuren), verordeningen enz.; bij wisseling van bestuur, komen er dikwijls allerlei veranderingen. Lat. novus rex, nova lex of zooals men in Groningen zegt: nei boer, nei wark; fri. nije hearen, nije wetten. Zie Spieghel, 288; Tuinman I, 251; Harreb. I, 296 a; Jongeneel, 90; Antw. Idiot. 1892: nieuwe mee...
nieuwe lap op een oud kleed
Spreekwoorden: (1914) Een nieuwe lap op een oud kleed.
Men bezigt deze woorden om er mede aan te duiden: ‘nieuwe gebruiken, nieuwe bepalingen en instellingen, die van een geheel anderen geest getuigen bij een oud stelsel, eene wijziging b.v. in vrijgevigen zin van een of ander artikel in eene wet van behoudende strekking; het nuttelooze, ja schadelijke van zulk een wijziging wordt daarbij tevens...
nieuws
Spreekwoorden: (1914) Geen (of niets) nieuws onder de zon.
Deze woorden zijn ontleend aan den Bijbel, Prediker I, vs. 9: 'Tgene datter geweest is, 't selve salder zijn: ende 't gene datter gedaen is, 't selve salder gedaen worden: so datter niet nieuws en is onder de Sonne. - Wij gebruiken deze woorden om uit te drukken, dat dezelfde verschijnselen op velerlei gebied onder andere vormen telkens terugkeere...
Nieuwsgierig Aagje
Spreekwoorden: (1914) Nieuwsgierig Aagje.
Deze zegswijze, zonder of met het bijvoegsel van Enkhuizen, is ontleend aan ‘T Leven en Bedrijf van Clement Marot. Uit het Fransch in