F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


Op schroeven zetten
Spreekwoorden: (1914) Op (losse) schroeven staan (- zetten),
d.w.z. onzeker, onvast staan of maken, zoodat er niet op te bouwen is; hd. auf Schrauben stehen, setzen, unfest, so dasz jederzeitige lösung möglich ist3). Zie Pers, 567 b: Louis de Requesens, die der landen vryheeden socht op schroeven te stellen; 602 a; 710 b; Hooft, Ned. Hist. 984: 't Welk 't heele werk op schroeven stelde; 159: Dat d...

Op Sint Juttemis
Spreekwoorden: (1914) Op St.-Jut(te)mis (als de kalveren op het ijs dansen),
d.w.z. nooit (zie o.a. de Kron. van Roerm. bl. 161 (a<sup>o<-sup>. 15772)); Pasquilm. blz. 14; Tuinman I, 22), tateldage, zooals men in West-Vlaanderen zegt3). St.-Jutte is een niet voorkomende, verzonnen heilige. Het laatste gedeelte der spreekwijze is er komisch aan toegevoegd (vgl. nog Halma, 249: Dat zal te St.-Jutmis gebeuren) en ...

Op slag komen
Spreekwoorden: (1914) Op slag komen (of raken)
d.w.z. goed aan den gang komen, de vaardigheid, de handigheid van iets beetkrijgen, op streek komen (vgl. de kluts kwijt zijn); op slag zijn, goed aan den gang zijn, de vaardigheid beethebben; eig. de bepaalde wijze van slaan (voor het eene of andere doel, bijv. het dorschen, roeien, smeden of kaatsen noodig) kennen. Zie Molema, 379: an slag kenne...

Op slag raken
Spreekwoorden: (1914) Op slag komen (of raken)
d.w.z. goed aan den gang komen, de vaardigheid, de handigheid van iets beetkrijgen, op streek komen (vgl. de kluts kwijt zijn); op slag zijn, goed aan den gang zijn, de vaardigheid beethebben; eig. de bepaalde wijze van slaan (voor het eene of andere doel, bijv. het dorschen, roeien, smeden of kaatsen noodig) kennen. Zie Molema, 379: an slag kenne...

op sleeptouw houden
Spreekwoorden: (1914) Iemand op sleeptouw houden,
d.w.z. iemand aan het lijntje houden, aan den praat houden, niet loslaten, door gedurig uitstellen misleiden; mnl. enen trecken; enen an die lange veter houden; fri. immen op sleeptou of oan it tsjoar (tuier) hâlde. Vgl. Vondel, Leeuwend. vs. 1308: Ick zie men zoeckt me slechts aen 't lange touw te houden; Boekenogen, 1075: Aan 't lange tou...

op sleeptouw nemen
Spreekwoorden: (1914) Iemand op (het) sleeptouw nemen,
d.i. iemand meesleepen, helpen; verleiden. ‘De schepen, die de vloot niet kunnen volgen, neemt men op het sleeptouw, dat is: men maakt ze aan een ander schip vast, en voert ze zoo mede. Zoo ook neemt men iemand op het sleeptouw, wanneer men hem brengt, waar hij uit eigene kracht niet komen kan’ (Harreb. II, 341 b). Vgl. Schuermans, 618...

Op St Juttemis
Spreekwoorden: (1914) Op St.-Jut(te)mis (als de kalveren op het ijs dansen),
d.w.z. nooit (zie o.a. de Kron. van Roerm. bl. 161 (a<sup>o<-sup>. 15772)); Pasquilm. blz. 14; Tuinman I, 22), tateldage, zooals men in West-Vlaanderen zegt3). St.-Jutte is een niet voorkomende, verzonnen heilige. Het laatste gedeelte der spreekwijze is er komisch aan toegevoegd (vgl. nog Halma, 249: Dat zal te St.-Jutmis gebeuren) en ...

Op staanden voet
Spreekwoorden: (1914) Op staanden voet,
d.i. onmiddellijk, terstond; eig. terwijl de voet nog staat, voordat men een voet verzet: vgl. het lat. statim, ilico (in loco); mnl. up die stede; vorevoets; hd. auf der Stelle; fr. sur le champ; eng. on the spot; mnl. op de(n) staende(n) voet, op den voet staende1); op eenen voet staende (in Leenr. 19) of voetstaens, voetstandes, voetstaendes2);...

Op stel en sprong
Spreekwoorden: (1914) Op stel en sprong,
d.w.z. dadelijk, onmiddellijk, plotseling. In de 17<sup>de<-sup> eeuw bij Hooft, Brieven, 317: U.E., bevroed' ik wel, zal dit op geen' stel en sprong konnen beschikken; Schijnh. 105: Op een stel oft een sprong; Ned. Hist. 400: 't Welk op een' stel en sprong niet te beeteren zynde, men gedwongen was tot bequaamer tydt toe te laaten sloe...

Op stel zijn
Spreekwoorden: (1914) Op stel zijn,
d.w.z. in orde zijn, op orde, op regel zijn, bijv. van een huis. Stel, afgeleid van stellen, ordenen, schikken, regelen, beteekent eig. schikking; vandaar orde, regel (vgl. n<sup>o<-sup>. 1996 en ontstellen (17<sup>de<-sup> eeuw), ontredderen). Zie Kil. stelle, vetus, positura, situs, positus; Bocc. 72: Zy vant daer alle sa...

Op stelten staan
Spreekwoorden: (1914) Op stelten staan,
d.w.z. in wanorde zijn, in rep en roer, in verwarring zijn; overeind staan; op stelten zetten of brengen, in verwarring, in beroering brengen. Wie op stelten staat, staat niet vast, loopt wankel; bij overdracht ook van een huis, eene huishouding, een beheer gezegd, waar niet alles zeker en vast gaat, maar waar wanorde en verwarring heerschen. Men ...

Op til zijn
Spreekwoorden: (1914) Op til zijn,
d.w.z. op komst zijn, staan te gebeuren, op handen zijn; eig. op het punt zijn van te tillen, d.i. te gebeuren1); Plantijn: Vroech in til zijn, estre matineux, estre matin en besongne; 17<sup>de<-sup> en 18<sup>de<-sup> eeuw in ('t) til zijn, gaande zijn, aan den gang zijn; op 't til zijn, gaans zijn, op handen zijn; vgl. W...

op touw
Spreekwoorden: (1914) Iets op (het) (ge)touw
eig. gezegd van de schering die bij een weefgetouw opgespannen wordt, doch in fig. toepassing, van arbeid voor den geest, waarvoor men een plan maakt, dat vervolgens moet worden uitgewerkt; Ndl. Wdb. IV, 1849; XI, 243; Handelsblad, 14 Dec. (avondbl.) 1914 p. 6 k. 4: Eene bijeenkomst, welke op het getouw wordt gezet door predikanten van verschillen...

Op zand bouwen
Spreekwoorden: (1914) Op zand (of op een zandgrond) bouwen
d.w.z. ‘op lossen grondslag iets ondernemen, een plan vormen, eene verwachting koesteren’; ontleend aan Matth. VII, vs. 26: End een yegelick

Op zijn achterste benen gaan staan
Spreekwoorden: (1914) Op zijne achterste pooten (of beenen) gaan staan
ook op zijne achterpooten gaan staan, ‘eig. van een steigerend paard gezegd, maar overdrachtelijk, in gemeenzamen stijl, van personen voor: opvliegen, in drift geraken, zich driftig tegen iets verzetten’; Ndl. Wdb. I, 707; Schoolm. 16; Al stond hij ook op zijn achterste pooten; Het Volk, 15 April 1913, p. 6: We moeten maar eens op de a...

Op zijn achterste poten gaan staan
Spreekwoorden: (1914) Op zijne achterste pooten (of beenen) gaan staan
ook op zijne achterpooten gaan staan, ‘eig. van een steigerend paard gezegd, maar overdrachtelijk, in gemeenzamen stijl, van personen voor: opvliegen, in drift geraken, zich driftig tegen iets verzetten’; Ndl. Wdb. I, 707; Schoolm. 16; Al stond hij ook op zijn achterste pooten; Het Volk, 15 April 1913, p. 6: We moeten maar eens op de a...

op zijn achtersten zolder jagen
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijn achtersten zolder jagen,
d.w.z. iemand in het nauw drijven, in groote moeilijkheid brengen. Vgl. Harreb. II, 505: ‘Hy is op zijn' achtersten zolder: de achterste zolder is zooveel als de laatste schuilplaats. Wanneer men iemand op den achtersten zolder jaagt dan brengt men hem in groote moeyelijkheid, en is iemand op zijn achtersten zolder, dan zit hij in 't naauw&r...

Op zijn apostelpaarden
Spreekwoorden: (1914) Op zijn apostelpaarden.
Deze uitdrukking, ook wel in het Latijn per pedes Apostolorum, wil zeggen te voet, daar de Apostelen volgens het voorschrift van hunnen Heer (Matth. 10:5, 7, 11 enz.) te voet moesten reizen naar Galilea's steden, ter volvoering van den hun opgedragen last; Zeeman bl. 46 en Laurillard bl. 19. In het Italiaansch zegt men hiervoor andare sul cavallo ...

Op zijn baadje krijgen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn baadje krijgen,
d.w.z. slaag krijgen, er vanlangs krijgen. Onder een baadje, ook wel baaitje geschreven, verstaat men ‘eene soort van loshangend buis met korte of lange mouwen, doorgaans van wit of blauw gestreept katoen’; het is een Indisch kleedingstuk, dat in het Maleisch en Javaansch badjoe heet. In Zuid-Nederland kent men ook volgens De Bo en Sch...

Op zijn dak krijgen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn dak krijgen.
Eigenlijk gezegd van regenvlagen en hagelbuien, die neerkletteren op het dak, en bij overdracht van verwijten en verwenschingen, beschuldigingen, die naar iemands hoofd geslingerd worden; iets onaangenaams ondervinden, moeten boeten; in Gron. ook op zijn dakkement krijgen, op zijn kop krijgen. In West-Vlaanderen zegt men het zal ook wel op zijn da...

Op zijn dreef zijn
Spreekwoorden: (1914) Op (zijn) dreef zijn,
d.w.z. zich behaaglijk gevoelen, in een goede luim zijn. Gewoonlijk met de ontkenning ‘niet al te wel zijn’. Vgl. Sewel, 192: Niet op zyne dreef zijn, to be out of order; to be ill at ease. Sartorius I, 9, 74 geeft reeds de juiste verklaring dezer zegswijze: Op syn oude doff1), op syn oude dreef, in eos dicebatur, qui e vita quapiam la...

Op zijn duim fluiten
Spreekwoorden: (1914) Op zijn duim fluiten.
‘De vogelaar lokt den vogel met zijn fluitje. Maar wie nu bij gebreke van dit instrument zijn duim wilde gebruiken, zou wel iets in den mond steken, dat op eene fluit gelijkt, maar zeker zijn doel niet bereiken. Zoo beteekent de uitdrukking: niets krijgen, niets winnen, al geeft men zich nog zooveel moeite.’1) De uitdr. is in het begin...

op zijn duimpje hebben
Spreekwoorden: (1914) Iets op zijn duim(pje) hebben, kennen (of weten)
d.w.z. iets goed, terdege, in den grond kennen. Eene algemeen bekende en gebruikte uitdrukking, die sedert de middeleeuwen voorkomt. Zie Noord en Zuid IX, 1412), waar ‘ic kent al op miin duimken’ wordt aangehaald uit het jaar 1491; verder bij De Roovere (Leuv. Bijdr. IV, 176): Hy weet de tien gheboden up zyn duumken; Everaert, 148 en 1...

Op zijn eigen handje
Spreekwoorden: (1914) Op zijn eigen handje,
d.w.z. eigenmachtig, op eigen gezag; ook naar eigen welbehagen, voor zich in het bijzonder. Sedert de Middeleeuwen komt deze uitdr. voor; zie Exc. Cron. 166 d: Doe trac vrou Jacoba wt Henegou in Engelant op hair selfs hant; Sartorius I, 6, 82: Nostro Marte, op ons selfs handt; sonder yemant te moeyen. De hand is hier genomen als zinnebeeld van mac...

Op zijn eigen houtje
Spreekwoorden: (1914) Op zijn eigen houtje,
d.w.z. op eigen gezag, op zijn eigen handje; ook in het Friesch: hy docht dat op syn eigen houtsje; in het Meiderichsch: upp sien ëgen Höltje (gleich: auf eigene Rechnung und Gefahr; Dirksen I, 15). De uitdr. dateert uit de 17<sup>de<-sup> eeuw en wordt aangetroffen bij Pers, 497 b; 686 a; 738 a; Huygens VIII, 318, 450 en V, ...

Op zijn elf en dertigst
Spreekwoorden: (1914) Op zijn elf en dertigst,
d.w.z. langzaam, op zijn doode gemak. Sedert de 18<sup>de<-sup> eeuw meent men, dat deze uitdr. ontleend is aan de langzame wijze, waarop de Staten van Friesland, bestaande uit de afgevaardigden van 11 steden en 30 grietenijen, beraadslaagden.1) Opmerkelijk is het evenwel, dat op de oudste plaatsen de uitdr. in deze beteekenis niet voo...

Op zijn falie krijgen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn falie krijgen,
d.w.z. afgeranseld worden; een pak slaag krijgen; iemand op zijn falie komen of geven, iemand afranselen. Onder een falie verstond men in de middeleeuwen een mantel, dien de vrouwen omsloegen, een soort regenmantel, een huik, in welke beteekenis het woord dialectisch nog bekend is (Hoeufft, 147). Thans wordt er dialectisch ook onder verstaan een s...

op zijn hand hebben
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijne hand hebben,
d.w.z. iemand aan zijne zijde hebben, tot bondgenoot of partijgenoot hebben. Hand heeft hier de bet. van zijde; vgl. eng. he sides with me, hij is op mijne hand. De uitdr. dateert uit de 17<sup>de<-sup> eeuw; vgl. voor later Halma, 203: Iets op zijn hand hebben, tot zijnen dienst hebben. Dezelfde beteekenis heeft hand ook in de uitdr. ...

op zijn huid geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijn huid geven,
d.w.z. iemand een pak slaag geven; hem den mantel uitvegen; mnl. enen op sine vacht smiten; 17<sup>de<-sup> eeuw: iemand op de huid smijten; Winschooten, 2 en Halma, 229: iemand op de huid komen, iemand afrossen. Syn. iemand op zijn tabernakel komen; op de ribben komen, slaan; op zijn pens (Gallée, 33 a); op zijn poffel geven (B...

Op zijn lappen krijgen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn lappen krijgen,
d.w.z. slaag krijgen, op zijn jak, zijn huid, zijn kop, zijn ziel krijgen; eig. op zijn kleeren krijgen. Vgl. Van Effen, Spect. II, 220: Een brief, in welken ik geen kleintje op de lappen kryg; zie ook Spect. VI, 150; Molema, 238: Iemand wat op de lappen, op de litsen, op pokkel, op 't jak, op hoed (huid), op pens, op nek, op rös geven, een p...

op zijn lever hebben
Spreekwoorden: (1914) Iets op zijn lever hebben,
d.w.z. iets op zijn hart hebben; iets hebben dat drukt; ook: schuldig zijn aan iets. Vgl. Tuinman I, 16: Hy heeft wat op zyn lever, dit wil zeggen, hy is zich bewust, dat hy aan iets schuldig is; Harreb. II, 21; Ndl. Wdb. VIII, 1817; Gallée, 26; Breuls, 87; Jord. 288: En.... en.... ikke.... seg.... seg wet ikke op me leifer hep; Jord. II, 2...

Op zijn luimen liggen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn luimen liggen,
d.w.z. loeren op iets, op de loer liggen. Vgl. mnl. lumen, achterdochtig aanzien, belagen; Kiliaen: Luymen, incedere capite terram versus prono et observare, insidiare1); Plantijn: Op sijn luymen leggen, estre aux embuches, studere insidiis. In de 16<sup>de<-sup> eeuw komt ook voor op zijn luymkijn (luymken) liggen (Van Vloten, Geschie...

Op zijn neus kijken
Spreekwoorden: (1914) Op zijn neus kijken,
d.w.z. met terneergeslagen blikken staan, beschaamd staan kijken, bedeesd zijn. In de 17<sup>de<-sup> eeuw aangetroffen bij Winschooten, 165: Op sijn neus sien: dat het gelaat van die geen uitdrukt, die een saak buiten sijn gissing teegen loopt; Van Lummel, 494; Kluchtspel II, 84 en 250: Doen stont hy en keeck by sijn neus neêr; ...

op zijn nummer zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijn nummer zetten,
d.w.z. iemand op zijn plaats1), zijn voorman zetten; hem te recht wijzen; hem afriggelen (Veluwe2)); vgl. Harreb. II, 128: Hij wordt op zijn nommer gezet, men wijst hem teregt. Het spreekwoord wordt gebezigd van den man, die zich te veel aanmatigt’; Het Volk, 14 Nov. 1913, p. 2 k. 4: De Tribunist Knuttel debateerde en werd door den spreker f...

Op zijn paard zijn
Spreekwoorden: (1914) Op zijn paard(je) zijn
d.w.z. verstoord, kwaad, boos zijn of worden; eig. onmiddellijk te paard stijgen om een gevecht te beginnen. Eene sedert de middeleeuwen vrij gewone uitdrukking, die ook nu nog dialectisch voorkomt. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 1822: Si spranc so lichtelike op haer paert (werd zoo spoedig boos); Servilius, 161*: Hy is seer haest te paerde; Sart. I, 7, 9: A...

Op zijn paardje zijn
Spreekwoorden: (1914) Op zijn paard(je) zijn
d.w.z. verstoord, kwaad, boos zijn of worden; eig. onmiddellijk te paard stijgen om een gevecht te beginnen. Eene sedert de middeleeuwen vrij gewone uitdrukking, die ook nu nog dialectisch voorkomt. Vgl. Mnl. Wdb. VII, 1822: Si spranc so lichtelike op haer paert (werd zoo spoedig boos); Servilius, 161*: Hy is seer haest te paerde; Sart. I, 7, 9: A...

op zijn Paasbest gekleed
Spreekwoorden: (1914) Hij is op zijn Paaschbest gekleed,
d.w.z. hij is op het mooist gekleed. Vroeger stak men zich op Paschen in nieuwe kleeren, de ‘Paaschpronk’; een gewoonte, die nog niet verdwenen is. Vgl. voor het mnl. Hild. 243, 53: Die paesschen quam, tfolc wert moy; voor de 16<sup>de<-sup> eeuw Everaert, 80:

Op zijn poot spelen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn (of den) poot spelen
d.w.z. driftig worden, uitvaren, razen; oostfri. up sîn pôt spölen; eene in Noord- en Zuid-Nederland algemeen bekende uitdrukking; zie Harreb. II, 194; Nkr. II, 15 Maart, p. 3; 22 Maart, p. 4; 29 April, p. 6; III, 19 Dec., p. 4; VII, 29 Maart, p. 4; Ppl. 182; Sjof. 240; B.B. 148; Kalv. I, 149; V.v.d.D. 132; Kippev. II, 43; De Bo, ...

Op zijn pootjes terecht komen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn pooten (of pootjes) terecht komen
d.w.z. goed terecht komen; goed afloopen; eig. gezegd van de kat, die bij een val of een sprong altijd op haar pooten terecht komt. Zie Goedthals, 37: Op syne pooten vallen, cheoir sur ses pieds, comme un chat; Prov. Comm. 682; Haagsche Reize, 109: Daar nu alles gelukkig op zyn koten neder quam; E. Wolff-Bekker, De Gryzaart: Was er eens wet met jo...

Op zijn poten staan
Spreekwoorden: (1914) Op (zijne) pooten staan,
dikwijls met het adv. goed, flink van een geschrift gezegd, dat scherp en goed opgesteld is; vgl. Vondel, Aenl.: Het vaers trecke den aert van een vaers aen, en sta wacker op zijne voeten; Winschooten, 340: Dat staat op sijn voeten, dat is, soo als het behoord; Langendijk, Wisk. 103 (Panthéon): Dat is geen antwoord, dat repliek staat niet o...

Op zijn poten terecht komen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn pooten (of pootjes) terecht komen
d.w.z. goed terecht komen; goed afloopen; eig. gezegd van de kat, die bij een val of een sprong altijd op haar pooten terecht komt. Zie Goedthals, 37: Op syne pooten vallen, cheoir sur ses pieds, comme un chat; Prov. Comm. 682; Haagsche Reize, 109: Daar nu alles gelukkig op zyn koten neder quam; E. Wolff-Bekker, De Gryzaart: Was er eens wet met jo...

Op zijn praatstoel zitten
Spreekwoorden: (1914) Op zijn praatstoel zitten.
‘Dit zegt men van een praatvaêr, die als op een gemakkelijk stoeltje, of klapbankje, aan 't vertellen geraakt is’ (Tuinman I, 195); in de Zaanstreek en elders: op zijn lulstoel zitten of ook zijn lulsokken aanhebben (Boekenogen, 598). Zie Van Effen, Spect. V, 214; VIII, 187; Br. v. Abr. Bl. I, 191 en vgl. Hooft, Brieven III, 422...

Op zijn qui vive zijn
Spreekwoorden: (1914) Op zijn qui vive zijn,
d.w.z. op zijn hoede zijn; fr. être sur le qui vive. Ontleend aan de Fransche schildwachten, die als zij onraad meenen te bespeuren, roepen: qui vive!2) wie daar! Vandaar: oppassen of men ook iets bemerkt, waarvoor men op zijne hoede moet zijn; ook: voorzichtigheid betrachten tegenover personen, die men niet vertrouwt. Vgl. Harreb. II, 206: ...

op zijn slofjes afkunnen
Spreekwoorden: (1914) Iets op zijn slofjes afkunnen,
d.w.z. iets op zijn gemak afkunnen, eig. iets op zijn pantoffels, dus in huisgewaad afkunnen; syn. iets op zijn sokken doen (in Kokad. 56); zie Harreb. II, 275: Hij kan het wel op zijne sloffen af; Nkr. IX, 27 Febr. p. 6: Laat ze maar dokken die Britten, die Moffen, gaat het zoo door, je wordt rijk op je sloffen; Molema, 383; D.H.L. 40: Kalmjes-aa...

Op zijn stuk staan
Spreekwoorden: (1914) Op zijn stuk staan,
d.w.z. niet toegeven, volhouden, bij iets blijven; eig. niet afwijken van zijne meening, zijn onderwerp, van dat, waarmede men bezig is; vgl. mnl. stuc, zaak, aangelegenheid, belangrijk onderwerp of punt (vgl. op stuk van zaken, op 't gewichtig ogenblik, als 't er op aankomt); ook zaak in 't algemeen (Mnl. Wdb. VII, 2365); vgl. op het kapittel va...

op zijn tabernakel komen
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijn tabernakel komen (of spelen)
d.w.z. iemand op zijne huid komen; hem afranselen; hem geducht de waarheid zeggen; op zijn tabernakel krijgen, op zijn kop, zijn huid, zijn tabberd1) krijgen. Het znw. ‘tabernakel’ (eig. tent) in den zin van lichaam (vgl. fr. tabernacle, achterste) is ontleend aan den Bijbel. Het lichaam des menschen wordt bij ongewijde schrijvers dikw...

Op zijn tandvlees loopen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn tandvleesch loopen,
d.w.z. op de randen1) van het overleer der schoenen loopen; op doorgesleten schoenen loopen; arm zijn, aan lagerwal zijn. Vgl. Harreb. II, 324: Hij loopt op zijn tandvleesch, de zolen vallen uit zijne schoenen; Falkl. VII, 80: Ik loop op me tandvleesch - geef mijn 'n paar leeren pantoffels van 'n gulden of drie; Landl. 227: Me schoenen ben door, '...

Op zijn tellen passen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn tellen passen,
d.w.z. op zijn hoede zijn, op zijn qui-vive wezen; eig. zich niet vergissen bij het tellen; vgl. de tel kwijt zijn, ook fig. voor onzeker zijn aangaande het tijdstip, waarop een kind zal geboren worden, het boekje kwijt zijn (Brederoo I, 271, vs. 88), het briefje verloren hebben1). Eerst in de 19<sup>de<-sup> eeuw aangetroffen bij Harr...

Op zijn verhaal komen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn verhaal komen,
d.i. zijn verloren krachten terug krijgen, tot bedaren komen, bijkomen; ook stoffelijken achteruitgang of verlies te boven komen; eig. op een punt komen, waar men zich kan verhalen3), d.i. kan herstellen, verademen, uitrusten, hd. sich erholen; mnl. hem verhalen, zich schadeloos stellen, eig. zijne krachten terughalen; Zaansch verhalen (Boekenooge...

op zijn vestje spuwen
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijn vestje spuwen,
d.w.z. iemand zijne verkeerdheid op eene ruwe wijze onder het oog brengen (Harreb. II, 375 b); zie Onze Volkstaal II, 112: iemes op z'n vestje spijge, vitten op iemand, iemand de waarheid zeggen; iemes op z'n vest(j)e komme, iemand afranselen (Neder-Betuwe); V.d. Water, 145: iemand op zen vestje spouwe, iemand er geducht van langs geven; fri.: imm...

Op zijn vingers kunnen narekenen
Spreekwoorden: (1914) Op zijne vingers kunnen narekenen (of natellen)
d.w.z. zeer gemakkelijk kunnen nagaan; eig. eenvoudig door middel zijner vingers en niet door berekeningen op papier. Vgl. Potgieter II, 272: Zijne zusters die op de vingers natellen, hoeveel grooter haar uitzet zou zijn geweest; Nederland, Juni 1914, p. 202: Maar dat je op je vingers kon natellen dat er de helft niet van aan was; De Arbeid, 26 De...

Op zijn vingers kunnen natellen
Spreekwoorden: (1914) Op zijne vingers kunnen narekenen (of natellen)
d.w.z. zeer gemakkelijk kunnen nagaan; eig. eenvoudig door middel zijner vingers en niet door berekeningen op papier. Vgl. Potgieter II, 272: Zijne zusters die op de vingers natellen, hoeveel grooter haar uitzet zou zijn geweest; Nederland, Juni 1914, p. 202: Maar dat je op je vingers kon natellen dat er de helft niet van aan was; De Arbeid, 26 De...

op zijn voorman zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijn voorman zetten,
d.i. iemand te recht wijzen; zuidndl. iemand rechtzetten, duchtig onder handen nemen, hem op zijne plaats zetten (fri. immen to plak sette), hem neerzetten (vgl. eng. to give one a settingdown), limb. iemes op zie pêet (paard) zette (Jongeneel, 94), iemand op zijn nummer zetten (zie n<sup>o<-sup>. 1657), in zijn hok stouwen (zuid...

op zijn zeer treden
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijn zeer treden (trappen
d.w.z. eene gevoelige plek bij iemand aanraken, hem pijnlijk aandoen, en bij overdracht hem kwetsen door over dingen te spreken, die hem onaangenaam zijn; hem iets verwijten; hem beleedigen. Zie Campen, 100: hy is op syn seer ghetast; Servilius, 166*: op syn seere rueren, tangere hulcus3); Sart. I, 7, 42: een op sijn seer tasten, hoc est, movere d...

Op zijn zeven gemakken
Spreekwoorden: (1914) Op zijn zeven gemakken,
d.w.z. op zijn doode gemak, zeer langzaam; eene vooral in Zuidndl. bekende uiddrukking, waarin het getal zeven een onbepaald aantal uitdrukt2). Vgl. Handelsblad, 8 April 1918 (A) p. 6 k. 3: Er wordt over 't algemeen flink en hard gewerkt door het personeel, maar wij hebben toch lokalen bezocht, waar de helpende dames en heeren op hun zeven gemakke...

op zijn ziel geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijn ziel geven,
d.w.z. iemand afranselen; hem duchtig de waarheid zeggen; ‘ziel’ heeft hier de beteekenis van lichaam; Harreb. II, 501: Hij krijgt (of geeft hem wat) op zijn ziel; Antw. Idiot. 1483: iemand op zijn ziel zitten, hem duchtig afrossen; Boefje, 95: Jan was d'r blijd om geweest, dat ie niet op z'n ziel had gekregen; V. Schothorst, 231: iema...

Op zulke waters vangt men zulke vissen
Spreekwoorden: (1914) In (of op) zulke waters vangt men zulke visschen.
Men bezigt deze uitdrukking als iemand de nadeelige gevolgen ondervindt van eene slechte daad, loon naar werk krijgt; mlat. in tali tales capiuntur flumine pisces; in magno grandes capiuntur flumine pisces (Werner, 40). In de Prov. Comm. 437: in sulcken riviere vangtmen sulcke vissche, in tali tales capiuntur flumine pisces; Bebel, n<sup>o&l...

Op zwart zaad geraken
Spreekwoorden: (1914) Op zwart zaad zitten (of geraken)
d.i. zijn vermogen kwijt zijn of raken; bekrompen moeten leven, te weinig hebben om te leven en te veel om te sterven; uit zijne betrekking ontslagen zijn; eig. van vogels, met name kanaries gezegd, ‘die al het witte zaad in hun bakje hebben opgegeten, zoodat alleen het zwarte overblijft, dat zij minder lekker vinden’; Ndl. Wdb. IV, 16...

Op zwart zaad zitten
Spreekwoorden: (1914) Op zwart zaad zitten (of geraken)
d.i. zijn vermogen kwijt zijn of raken; bekrompen moeten leven, te weinig hebben om te leven en te veel om te sterven; uit zijne betrekking ontslagen zijn; eig. van vogels, met name kanaries gezegd, ‘die al het witte zaad in hun bakje hebben opgegeten, zoodat alleen het zwarte overblijft, dat zij minder lekker vinden’; Ndl. Wdb. IV, 16...

opbreken
Spreekwoorden: (1914) Dat zal hem zuur (of bitter) opbreken
d.w.z. daar zal hij onaangename gevolgen van ondervinden; daar zal hij voor moeten boeten; eig. gezegd van spijzen, die uit de maag weer in de keel opstijgen en dan een zuren, onaangenamen smaak hebben; hem dus slecht bekomen2). Zie Sartorius I, 5, 50: t Sal u in 't oogh

Opdirken
Spreekwoorden: (1914) Opdirken,
d.i. mooi aankleeden; ook opschikken, opsmukken; eig. ‘op zeeschepen de buitennok van den bezaans- of brikzeilsboom door middel van de dirken oplichten, in de hoogte halen; op binnenvaartuigen en bij de visschersvloot: de giek ophijschen door middel van de loopende dirk’1). Vandaar, evenals bij optakelen2) en optuigen, aankleeden, opsc...

Opdoeken
Spreekwoorden: (1914) Opdoeken,
d.w.z. in eig. zin de zeilen opdoeken, nd. auftuchen3); deze in breede vouwen neerleggen en daarna in de onderste dier plooien stijf oprollen en met kabelgarens bijeenbinden; daarna iets opheffen; afschaffen en met verzwegen object van personen: weggaan, uitrukken, opkramen (17<sup>de<-sup> eeuw), mnl. cramen, eig. gezegd van een koopm...

Opdokken
Spreekwoorden: (1914) (Op)dokken,
d.w.z. betalen, geld geven; vgl. ook afdokken, dat eveneens betalen, afschuiven beteekent (Ndl. Wdb. I, 909; Jord. 260), waarnaast eertijds ook uitdokken en overdokken voorkwam. Het wkw. dokken vermeldt Kiliaen met de beteekenis dare, cito dare, promere (voor den dag halen)

open deur intrappen
Spreekwoorden: (1914) Een open deur (of open deuren) intrappen of inloopen,)
eene navolging van het fr. enfoncer une porte ouverte, renverser un obstacle imaginaire. Bij ons meer in den algemeenen zin van overbodig werk doen; hd. offene Türen einrennen. Vgl. Handelsblad, 23 April 1914, p. 2 k. 2 (ochtendbl.): En de heer Kl. trapte een open deur in door uit te schallen, dat het een groot rijksbelang was om Kamerleden h...

open deuren inlopen
Spreekwoorden: (1914) Een open deur (of open deuren) intrappen of inloopen,)
eene navolging van het fr. enfoncer une porte ouverte, renverser un obstacle imaginaire. Bij ons meer in den algemeenen zin van overbodig werk doen; hd. offene Türen einrennen. Vgl. Handelsblad, 23 April 1914, p. 2 k. 2 (ochtendbl.): En de heer Kl. trapte een open deur in door uit te schallen, dat het een groot rijksbelang was om Kamerleden h...

Open hof houden
Spreekwoorden: (1914) Open hof houden,
eig. een open, vrije tafel houden, waaraan ieder die wil, kan aanzitten; daarna: ieder te gast nooden, ieder gastvrij onthalen; goede sier maken; vroeger ook open tafel houden; fr. tenir table ouverte; eng. to keep open table, house, doors. Deze uitdr. bewaart eene herinnering aan de middeleeuwsche gewoonte, dat de vorsten op zogenaamde hofdagen ...

open kaart
Spreekwoorden: (1914) (Met) open kaart spelen,
ook zijn kaarten bloot leggen, d.w.z. rond voor iets uitkomen, niets verzwijgen, alles openhartig zeggen; hd. mit offenen Karten spielen. Ook deze uitdr. is aan het kaartspel ontleend en wil eig. zeggen zijne kaarten bloot of open op tafel leggen, zoodat de tegenpartij alles kan zien; fri.: mei de eapene kaert spylje. In Zuid-Nederland ook algemee...

Open kaart spelen
Spreekwoorden: (1914) (Met) open kaart spelen,
ook zijn kaarten bloot leggen, d.w.z. rond voor iets uitkomen, niets verzwijgen, alles openhartig zeggen; hd. mit offenen Karten spielen. Ook deze uitdr. is aan het kaartspel ontleend en wil eig. zeggen zijne kaarten bloot of open op tafel leggen, zoodat de tegenpartij alles kan zien; fri.: mei de eapene kaert spylje. In Zuid-Nederland ook algemee...

opgaande zon aanbidden
Spreekwoorden: (1914) De opgaande zon aanbidden,
d.w.z. de bovendrijvende partij eeren en vleien; iemand, wiens macht en aanzien stijgt, huldigen; eene uitdr. ontleend aan de gewoonte van vele volken van het Oosten om de opkomende zon te aanbidden. Vgl. De Brune, 166: Men ziet de zon meer bidden aen in 't opgaen, als in 't neder-gaen1); verder Tuinman I, 17: de opgaande zon word aangebeden, en d...

Opgeld doen
Spreekwoorden: (1914) Opgeld doen.
Onder opgeld (hd. aufgeld) verstaat men het geld, dat men bij het wisselen van eene betere muntsoort tegen eene geringere ontvangt boven de gewone waarde, het agio; vandaar de uitdr. opgeld doen, meer waard zijn dan het gewone bedrag. Vervolgens kon opgeld doen bij overdracht in toepassing op personen en zaken de beteekenis aannemen van in zeker g...

opgescheept
Spreekwoorden: (1914) Met iemand opgescheept zijn (of zitten)
d.w.z. iemand tot zijn last hebben. Vgl. Winschooten, 66: Hij is 'er meede opgescheept, hij is aan 't teefje vast; bl. 225: wij waaren met vgl. Winschooten, 66: Met iemand gescheept sijn, beteekend: met iemand zijn; haar opgescheept. In de 17<sup>de<-sup> eeuw zeide men ook met iemand gescheept verleegen, al te ver in geseild sijn; bl....

Opkammen
Spreekwoorden: (1914) Opkammen,
d.w.z. prijzen, vleien, likken; eig. iemand de haren opkammen, hem mooi maken; voor dezen overgang van beteekenis zie Pluimstrijken. Men vindt dit wkw. o.a. in Het Volk, 16 Juli 1914, p. 7 k. 2: Gij moet door zulke misleidng het ‘Dageraad’-bestuur nog maar flink opkammen, dat hebben de heeren wèl verdiend!; Nkr. III, 13 Juni, p....

Opscheppen
Spreekwoorden: (1914) Opscheppen,
d.i. bluffen, snoeven, met veel drukte spreken; eene elliptische uitdrukking, die in de 16<sup>de<-sup> eeuw luidde met de groote pollepel (op)scheppen, zooals blijkt uit Sart. II, 2, 61: ghy schept met de groote pol-lepel; III, 1, 87: hy schepte van den hogen boom; met de groote pollepel; III, 3, 28: met de groote pol-lepel op scheppe...

Opsnijden
Spreekwoorden: (1914) Opsnijden,
d.w.z. pochen, grootspreken, snoeven; in Groningen: zich in het oog vallend zwierig kleeden van vrouwen (Molema, 312). Sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw naast opsnijder en opsnij(d)erij vrij gewoon (zie o.a. Pierlepont, 6; Kluchtspel III, 241; Winschooten, 336); ook sprak men toen van: een gedicht, een vers opsnijden, d.i.: ‘een ged...

Opspelen
Spreekwoorden: (1914) Opspelen,
d.w.z. uitvaren, razen, op (zijn poot of zijn klomp) spelen, de beest spelen (Hoeufft, 436); zie Molema, 312 b; Harrebomée III, 53: Ndl. Wdb. XI, 1228; Kmz. 335; Lvl. 195; Sjof. 240; fri. opspylje. In het Zaansch opspeulen, ook opspeulen as de rook, erg driftig worden. In Zuid-Nederland is het eveneens bekend in den zin van ‘in gramsc...

Opzitten en pootjes geven
Spreekwoorden: (1914) Opzitten en pootjes geven,
d.w.z. zeer onderdanig zijn, in alles gedwee zijn; eig. als een hond op zijn achterste pooten zitten (en pootjes geven); dit laatste toevoegsel is

oren
Spreekwoorden: (1914) Iets in (of achter)) 't oor (of de ooren) knoopen
d.w.z. zich iets in 't geheugen prenten, iets trachten te onthouden. Vgl. Harreb. II, 149: Iets in het oor knoopen. De zegswijze komt eerst in de 19<sup>de<-sup> eeuw voor. Zie bewijsplaatsen in het Ndl. Wdb. XI, 41; in het fri. ik scil 't him wol goed yn 't ear knoopje, ik zal hem wel goed onderrichten hoe hij te spreken en te handele...

oren laten hangen
Spreekwoorden: (1914) De ooren laten hangen.
Eig. gezegd van dieren, bij overdracht ook van personen: den moed laten zakken, het opgeven. Zie Servilius, 161*: hi laet zyn ooren hanghen, ter vertaling van het lat. demissis auriculis (vgl. Hor. Sat. I, 9, 20: demitto auriculas); Hooft, Ned. Hist. 1205: Het afzetten van Aisma, waarmeê zy zyn partylingen zulx verbluft hadden, dat yder de o...

oud voerman hoort nog graag het klappen van de zweep
Spreekwoorden: (1914) Een oud voerman hoort nog graag het klappen van de zweep
d.i. men hoort en doet nog gaarne hetgeen ons in de jeugd het meest bezig hield of vermaakte; ‘een afgeleefde liefhebber van de vrouwen hoort nog gaarne over de sekse en het minvermaak spreken’ (Weiland).

Oude koeien uit de sloot halen
Spreekwoorden: (1914) Oude koeien uit de sloot halen,
d.w.z. oude reeds lang vergeten zaken, twisten, grieven weer oprakelen. Bij Servilius, 207 luidt deze spreekwijze laet gheen oude koyen wter grachten trecken in de bet. van ne malorum memineris; bij Sewel, 403: De verdronke koe uit de sloot haalen (de slaapende hond wakker maaken), to revive or renew a quarrel; Halma, 275. De bedoeling zal geweest...

oude liedje
Spreekwoorden: (1914) Het oude (of zelfde) liedje
d.w.z. dezelfde (onaangename) geschiedenis, dezelfde bekende zaak; lat. cantilenam eandem canere; hd. es ist immer das alte Lied, die alte Leier, Geige; fr. chanter toujours la même chanson, le même turelure; eng. it is the same (or the old) song over again. Vgl. Anna Bijns, N. Refr. 108: Eest ende quaedt, zoo eest al quaedt, dits doud...

Oude liefde roest niet
Spreekwoorden: (1914) Oude liefde roest niet,
d.w.z. de liefde, die men iemand heeft toegedragen, gaat nooit geheel verloren, komt altijd en gemakkelijk weer boven, slijt niet, welke gedachte in het Latijn is uitgedrukt door antiquus amor cancer est (Otto, 23). Zie Gruterus III, 165; Br. v. Abr. Bl. I, 127; C. Wildsch. I, 307; VI, 112; Harreb. II, 28; Villiers, 73; vgl. het hd. alte Liebe ros...

oude mens afleggen
Spreekwoorden: (1914) Den ouden mensch afleggen.
Deze woorden zijn ontleend aan Ephes. IV, 22-24: ‘Dat ghy soudet afleggen aengaende de vorige wandelinge den ouden mensche, die verdorven wort door de begeerlickheden der verleydinge.... ende den nieuwen mensche aendoen, die na Godt geschapen is in rechtveerdicheyt ende heylicheyt.’ De apostel wil met deze woorden zeggen dat er bij de ...

oude rot in de val
Spreekwoorden: (1914) Een oude rot in de val.
Dit wordt gezegd als een slim, geslepen (soms bedriegelijk), ervaren mensch er inloopt, verschalkt wordt. Vgl. Spieghel, 272: De oude rot wil niet in de val; verder Wìnschooten, 322: daar is een ouwe rot in de val; Gew. Weeuw. III, 25; Paffenr. 89; Van Effen, Spect. III, 49; IX, 209; V. Janus, 351; Tuinman I, 245; Halma, 600: Daar is een ou...

Oude schepen blijven aan land
Spreekwoorden: (1914) Oude (of dure) schepen blijven aan land
d.w.z. oude of al te veel eischende meisjes blijven thuis, ongetrouwd. Zie Winschooten, 233: Duure schepen blijven aan land: het welk oneigendlijk beteekend, dat juffertjes, die haar waar al te seer op geld houden, daarom somtijds ongetrouwd blijven’. Zie Campen, 32: die duyrste schepen liggen langest an lande; De Brune, 493; Cats I, 470: &l...

oude zuurdesem
Spreekwoorden: (1914) De oude zuurdeesem,
d.i. de oude zonde, het oude kwaad; het beeld is ontleend aan I Cor. V, 7-8: Suyvert dan den ouden suerdeesem uyt, opdat ghy een nieuw deech zijn meucht, gelijck ghy ongesuert zijt. Vgl. Kippev. I, 349: De zuurdeesem van het liberale onderwijs doet aan de kinderen ontzettend veel kwaad; fr. le vieux levain; hd. der alle Sauerteig.

ouderdom komt met gebreken
Spreekwoorden: (1914) De ouderdom komt met gebreken.
Deze waarheid vinden we in 17<sup>de<-sup> eeuw opgeteekend bij De Brune, 253; 254, 456; 457, doch niet in dezen vorm. Wel in Brederoo's Moortje, 2590: Och de ouwerdom komt met alle gebreken; Coster, 495, 15: Den ouderdom komt met alle ghebreecken; Tuinman I, 316: De ouderdom komt met veel gebreken; Halma, 478: De ouderdom koomt met ve...

oudste brieven hebben
Spreekwoorden: (1914) De oudste brieven hebben,
d.w.z. het meest aanspraak op iets hebben. Brief heeft hier nog de bet. van document, schriftelijk bewijs ‘houdende last of opdracht of ook verleening van eenig voorrecht of gunst aan een bepaald persoon’; Ndl. Wdb. III, 1323. Vgl. bij Racer, III, 158: Die olste brieven hebben; Sart. II, 10, 92: Hy heeft d'oudtste brieven; Van Lummel, ...

Over éen kam scheren
Spreekwoorden: (1914) Over éen (of denzelfden) kam scheren
d.w.z. op dezelfde wijze behandelen; geen onderscheid maken tusschen den een en den ander; eene spreekwijze ontleend aan de weverij, zoodat kam hier weverskam beteekent, die breed en fijn is, naar gelang het stuk, dat men weeft, breed en fijn is; eig. wil de uitdr. derhalve zeggen: de draden spannen (scheren) over denzelfden kam, en daarna bij ove...

over de balk gooien
Spreekwoorden: (1914) Het (niet) over den balk gooien,
d.w.z. (niet) verkwistend zijn. In de Zaanstreek zegt men ook in denzelfden zin het hooi (niet) over den balk gooien (zie Kluchtspel III, 266); zoo ook in het Friesch dat is hea oer 'e balke, dat is overdadig, meer dan genoeg. De eigenlijke zin dezer uitdrukking is: bij het werpen van hooi in de ruif, dit ook over den bovenbalk heen gooien, dus ni...

Over de brug komen
Spreekwoorden: (1914) Over de brug komen,
d.w.z. betalen, zoowel van schulden als van toelagen; fri. oer de brêge komme, betalen, tracteeren, onthalen, dat de Engelschen to come down noemen en de Groningers (ad) koram (lat. coram?) komen (Molema, 220 a.) De oorsprong van deze, eerst in de vorige eeuw voorkomende, uitdr. is onbekend. Moet wellicht verband gezocht worden tusschen deze...

over de hekel halen of iemand hekelen
Spreekwoorden: (1914) Iemand over den hekel halen (of iemand hekelen))
d.w.z. iemand scherp berispen; ook: hem belasteren, kwaadspreken

Over de hoge schoenen gaan
Spreekwoorden: (1914) Over de hooge schoenen gaan (of loopen)
d.w.z. alle maat te buiten gaan, alle perken overschrijden, de spuigaten uitloopen; vgl. het fri.: it giet oer de hege skoen, 't is buitensporig; hy giet der oan 'e hoasbânnen (kousebanden) ta troch, hij leeft verkwistend; dat giet oer 'e klompen hinne, dat loopt de spuigaten uit. Eig. gezegd van een watervloed, die reikt tot over de hooge s...

Over de hoge schoenen lopen
Spreekwoorden: (1914) Over de hooge schoenen gaan (of loopen)
d.w.z. alle maat te buiten gaan, alle perken overschrijden, de spuigaten uitloopen; vgl. het fri.: it giet oer de hege skoen, 't is buitensporig; hy giet der oan 'e hoasbânnen (kousebanden) ta troch, hij leeft verkwistend; dat giet oer 'e klompen hinne, dat loopt de spuigaten uit. Eig. gezegd van een watervloed, die reikt tot over de hooge s...

Over de kling doen springen
Spreekwoorden: (1914) Over de kling jagen (of doen springen)
d.w.z. dooden, bep. een vluchtenden vijand geen kwartier geven; ook gebezigd in den zin van iemand tot faillissement dwingen; de kling is het lemmet van een sabel. De volledige uitdr. zou zijn ‘iemand het hoofd over de kling jagen’, dus: onthoofden, dooden. Vgl. o.a. Tuinman I, 281: ‘Hy zal over de kling springen: dat is, onthals...

Over de kling jagen
Spreekwoorden: (1914) Over de kling jagen (of doen springen)
d.w.z. dooden, bep. een vluchtenden vijand geen kwartier geven; ook gebezigd in den zin van iemand tot faillissement dwingen; de kling is het lemmet van een sabel. De volledige uitdr. zou zijn ‘iemand het hoofd over de kling jagen’, dus: onthoofden, dooden. Vgl. o.a. Tuinman I, 281: ‘Hy zal over de kling springen: dat is, onthals...

Over de kop gaan
Spreekwoorden: (1914) Over den kop gaan (of zijn)
d.w.z. failliet gaan (zijn), of zooals men in de Zaanstreek zegt: over de bien zijn of over oor zijn (Boekenoogen, 43 en 693); elders met de beenen in de hoogte of in de lucht liggen (Harreb. I, 40); over de beenen zijn; eene buiteling doen, maken (fr. culbuter ou faire la cabriole, la culbute). Zie Het Volk, 14 Mei 1914, p. 5 k. 2: Als 't land ov...

Over de kop zijn
Spreekwoorden: (1914) Over den kop gaan (of zijn)
d.w.z. failliet gaan (zijn), of zooals men in de Zaanstreek zegt: over de bien zijn of over oor zijn (Boekenoogen, 43 en 693); elders met de beenen in de hoogte of in de lucht liggen (Harreb. I, 40); over de beenen zijn; eene buiteling doen, maken (fr. culbuter ou faire la cabriole, la culbute). Zie Het Volk, 14 Mei 1914, p. 5 k. 2: Als 't land ov...

Over de puthaak getrouwd zijn
Spreekwoorden: (1914) Over den puthaak getrouwd zijn.
Dit wordt schertsend van man en vrouw gezegd, die in onwettige gemeenschap met elkander leven. Zie Harreb. I, 265 a; Onze Volkstaal II, 102 (Ned.-Betuwe): over de puthaok vrije, waarmede bedoeld wordt ‘de allereerste vrijage in de jongelingsjaren, dikwerf ontstaan uit of begunstigd door vertrouwelijke buurpraatjes van jongelieden der beide k...

over de schouder aanzien
Spreekwoorden: (1914) Iemand over den schouder aanzien,
d.w.z. ‘van ter zijde naar hem zien, om hem even op te nemen, doch met minachting en zonder zich tot hem te richten’ (Ndl. Wdb. I, 510);