F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


kwibus
Spreekwoorden: (1914) Een kwibus,
d.i. een vreemde, rare vent, een zot, een kwit (Twente; ook Antw. Idiot. 737), een kwant5), een kwibias (De Bo, 596). Het woord komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw meermalen voor. Zie Van Moerk. 457; 468; Kluchtspel II, 159; verder Halma, 525: Quibus, een regte quibus, un sot fieffé; Sewel, 657: 't Is een regte quibus, he is a fool,...

laan uitgaan
Spreekwoorden: (1914) De laan uitgaan,
d.w.z. uit zijne betrekking gaan of ontslagen worden; inrukken; ook de laan uitgesmeten worden; iemand de laan uitsturen. De uitdr. schijnt zeer jong te zijn; ze komt althans in vroegere geschriften niet voor. Vgl. Nkr. III, 20 Juni p. 3:

Laat de linkerhand niet weten wat de rechter doet
Spreekwoorden: (1914) Laat de linkerhand niet weten wat de rechter doet,
d.i. ‘als gij aalmoezen geeft, geschiedde het zoo stil en onopgemerkt mogelijk.’ De spreekwijze is ontleend aan Mattheus VI, 3: Maer als ghy aelmoesse doet, soo en laet uwe slincke [handt] niet weten, wat uwe rechte doet; Zeeman, 259; Laurillard, 63; Villiers, 74; fr. que votre gauche ne sache point ce que fait votre droite; hd. lasz d...

laatste hand leggen aan iets
Spreekwoorden: (1914) De laatste hand leggen aan iets,
d.w.z. iets voltooien; hd. die letzte Hand an etw. legen; fr. donner le coup de pouce à un tableau; mettre la dernière main à une oeuvre; eng. to put the finishing stroke to a th.; to put the finishing touch(es) (up)on a th.; ontleend aan het latijn: ultimam (extremam) manum imponere alicui rei. Vgl. Sewel, 313: De laatste han...

laatste loodjes wegen het zwaarst
Spreekwoorden: (1914) De laatste loodjes wegen het zwaarst,
d.w.z. het laatste gedeelte van een langdurigen, zwaren arbeid valt dikwijls het moeilijkst, het zwaarst; van een laatste inspanning hangt

laatsten zullen de eersten zijn
Spreekwoorden: (1914) De laatsten zullen de eersten zijn.
Deze spreuk is ontleend aan den Bijbel; vgl. Matth. 19, 30; Marc. 10, 31 of Luc. 13, 30: ‘Ende siet, daar zijn laetste, die de eerste sullen zijn: ende daer zijn eerste, die de laetste sullen zijn’. Wij gebruiken deze woorden ‘òf in schertsenden zin om aan te duiden dat zij, die in een vertrek of bij eene samenkomst meest ...

Laban
Spreekwoorden: (1914) Vee van Laban.
Met het schimpwoord vee van Laban of tuig van Laban bedoelt men een troep deugnieten. Volgens Laurillard, 12 kan de uitdr. op deze wijze verklaard worden ‘dat men deugnieten of lieden van een gemeen karakter heeft willen voorstellen als van Labans geslacht, - immers, Laban staat in de Bijbelsche historie in een zeer ongunstig licht1) - en da...

Lachen als een boer die kiespijn heeft
Spreekwoorden: (1914) Lachen als een boer, die kiespijn heeft,
d.w.z. gedwongen lachen, hetzelfde als hy lacht als of hy tandt-pijn hadde (Sart. III, 5, 79); in Byenc. bl. 108: Ende si lachen als of sy den tantsweer hadden1). Vgl. Tuinman I, 306: hy lacht als een boer, die de tandpyn heeft of als een paard dat bijten wil (zuur kijken); Harreb. I, 71; Het Volk, 18 Maart 1914, p. 5 k. 1: Maar hun lachen geleek ...

lagen leggen
Spreekwoorden: (1914) Iemand lagen leggen,
d.w.z. iemand op eene bedekte wijze in het verderf zoeken te storten; door kwade praktijken zoeken te benadeelen. De uitdr. wil eig. zeggen iemand strikken spannen, welke bet. blijkt uit het mnl. lage, dat beteekent ‘eene plaats, waar eene valstrik voor iemand gelegd is’, en vervolgens die valstrik zelf. Zie Vondel, War. d. Dieren XCL,...

lagerwal
Spreekwoorden: (1914) Aan lagerwal geraken (zijn
d.w.z. achteruit gaan in zijne zaken; in het achterschip geraken; in de neer zijn (o.a. Zandstr. 50); zie Winschooten, 350 en 180: aan leeger wal sijn, ongelukkig zijn, in het onderspit leggen; Witsen, 498, die mededeelt, dat men onder den lagerwal eig. verstaat ‘het landt, daer de windt na toe waeit, en oneig. van jemandt gezegdt werdt die ...

laken door het oog van de schaar halen
Spreekwoorden: (1914) Het laken door 't oog (of de oogen) van de schaar halen (of trekken).
Dit wordt gezegd van de kleermakers, in den zin van zich een gedeelte van de hun toevertrouwde stof toeëigenen: en vandaar in het algemeen: in zijn bedrijf oneerlijk zijn. Zie Roode Roos, 179: Die pelmetieren (kleermakers), die altyt deen elle stelen van den vieren die in dOoge moet vaeren; Winschooten, 221: Iets haalen door het oog van de sc...

lakens
Spreekwoorden: (1914) De lakens uitdeelen (of uitgeven)
d.w.z. degene zijn, die alles regelt, de voornaamste, de baas zijn; gezag uitoefenen, het commando voeren; mnl. spenden1). Ontleend aan de huishouding, waar degene, die de lakens uitdeelt, over de linnenkast gaat (dus de vrouw), alles regelt, de voornaamste is. De uitdr. komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor bij Hooft, Ned. Hist. 368: T...

lakens uitdelen of uitgeven
Spreekwoorden: (1914) De lakens uitdeelen (of uitgeven)
d.w.z. degene zijn, die alles regelt, de voornaamste, de baas zijn; gezag uitoefenen, het commando voeren; mnl. spenden1). Ontleend aan de huishouding, waar degene, die de lakens uitdeelt, over de linnenkast gaat (dus de vrouw), alles regelt, de voornaamste is. De uitdr. komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor bij Hooft, Ned. Hist. 368: T...

lamp hangt scheef
Spreekwoorden: (1914) De lamp hangt (of staat) scheef (schuins of voorover)
d.w.z. er is geldgebrek, men zit op zwart zaad; wanneer er nog weinig olie in de (bak)lamp zit, dan wordt deze scheef gehangen, om zoodoende de pit, het lemmet, er nog in te kunnen laten hangen. Vgl. Amst. 173: 't Is Vrijdag zie je, en dan moet de lamp wel schuins staan, dat begrijp je. Ik heb zeven gulden in de week en we bennen met z'n zessen; B...

land aan iemand
Spreekwoorden: (1914) Het land aan iemand
d.w.z. iemand of iets zeer onaangenaam vinden; een hekel hebben aan iemand of iets, den dikkerd hebben aan iemand (zie Ndl. Wdb. III, 2622); eig. de landziekte aan iets hebben (zie n<sup>o<-sup>. 1327); Vgl. Nkr. VI, 15 Juni, p. 6: Talma heeft 't land aan hem als een stier; Nkr. VII, 11 Oct. p. 3: 'k Heb aan 't geloei en gebalk en gebl...

land hebben
Spreekwoorden: (1914) Het land (in)hebben,
d.w.z. ontevreden, gemelijk, kort aangebonden zijn; landerig of landziekig zijn (Ndl. Wdb. VIII, 1013); eig. zoo gestemd zijn als een zeeman op het land; als een matroos ‘die koortsen haalt op 't land, en lucht schept op de vloeden’ (Vondel, Lof der Zeevaart, vs. 6). Ook zegt men

land van belofte
Spreekwoorden: (1914) Het land van belofte.
Eigenlijk moest men, volgens Hebr. XI: 9, zeggen ‘het land der belofte’, waaronder men verstond Kanaän, het land dat God aan Abraham beloofde; het beloofde land, dat overvloeide van melk en honing (Exod. III, 8); vandaar bij overdracht: luilekkerland, in welken zin de uitdr. in de 16<sup>de<-sup> eeuw voorkomt, blijken...

Lang vasten is geen brood sparen
Spreekwoorden: (1914) Lang vasten is geen brood sparen,
uitstel is geen afstel (omdat men na het vasten des te meer eet). Vgl. Campen, 69: lange vasten is ghien broodt sparen; V.d. Venne, 240: Langh vasten is gheen Broot sparen; Tuinman II, 35; Brieven v.B. Wolff, 146: Lang vasten is by my geen broodspaaren, en nu doe ik dien kerfstok eens in eenen af; Harreb. I, 97 a; Ndl. Wdb. III, 1541; fri. lang f&...

Lange armen hebben
Spreekwoorden: (1914) Lange armen hebben.
De arm wordt, evenals de hand (lat. longas manus habere), dikwijls gebruikt als zinnebeeld van kracht, geweld, macht of gezag (vgl. de sterke arm der overheid; de wereldlijke arm, enz.; hd. der Arm der Obrigkeit, der Gerechtigkeit; eng. the strong arm). Zoo in deze uitdr. die wil zeggen: veel macht hebben. Zij komt in de Middeleeuwen voor, blijken...

Lange vingers hebben
Spreekwoorden: (1914) Lange (of kromme) vingers hebben
d.i. zijne vingers te ver uitsteken, zijne handen niet voor zich kunnen houden, diefachtig zijn. Vgl. Poirters, Mask. 233: Desen Hovelingh stack sijn vingheren wat te verre uyt; mnl. elcken vingher is hem eenen haeck weert, iedere vinger doet hem den dienst van een haak (Mnl. Wdb. III, 31); Sart. I, 1, 18: wacht u van die krom gevingert sijn, rapa...

langen neus krijgen
Spreekwoorden: (1914) Een (langen) neus krijgen (of halen)
d.w.z. beschaamd, met schande van iets afkomen, weggaan, afdruipen. Vgl. Marnix, Byenc. 60 r: Sy sullen wel een lange Neuse krijgen, als sy sien sullen, dat de gansche Schrift, met de uytlegghinghe der H. Vaderen, op onse Leere ten minsten alsoo wel sluyt als een tanghe op een vercken; Van Lummel, 31: Van schaemten sach men se bleusen, want sy cre...

Langs 's heren straten lopen
Spreekwoorden: (1914) Langs 's heeren straten (of wegen) loopen
d.w.z. langs den openbaren weg, op straat loopen, rondslenteren; eig. langs den weg van den landsheer loopen, den grooten weg, die onder bescherming van den vorst stond; vgl. Kil. heeren-straete, via regia, via consularis, praetoria; via publica. De Romeinen noemden den openbaren weg eveneens de via consularis; de Engelschen spreken van the Kings-...

Langs 's heren wegen lopen
Spreekwoorden: (1914) Langs 's heeren straten (of wegen) loopen
d.w.z. langs den openbaren weg, op straat loopen, rondslenteren; eig. langs den weg van den landsheer loopen, den grooten weg, die onder bescherming van den vorst stond; vgl. Kil. heeren-straete, via regia, via consularis, praetoria; via publica. De Romeinen noemden den openbaren weg eveneens de via consularis; de Engelschen spreken van the Kings-...

Langs of op de kantjes loopen
Spreekwoorden: (1914) Langs (of op) de kantjes loopen
of er de kantjes afloopen, d.w.z. luieren, lijntrekken, niets doen; eig. om het werk heenloopen, aan den kant blijven loopen. Vgl. Menschenw. 408: Luie meroakels in de son..... die loope d'r puur de heule dag op de kantjes; Het Volk, 18 Dec. 1913, p. 1 k. 1: De overtuiging heerscht dat arbeiders in dienst van Rijk, gemeente enz. niet hebben leeren...

lans breken
Spreekwoorden: (1914) Eene lans breken voor iemand (of iets)
d.w.z. voor iemand of iets in het strijdperk treden, iemand of iets verdedigen; eene uitdr. die ontleend is aan het ridderwezen; fr. rompre une lance pour qqn; hd. für etwas eine Lanze einlegen; eng. to break a lance for a p. In de 17<sup>de<-sup> eeuw ook een speer vellen voor iemand (Vondel). Met iemand eene lans breken, een str...

lappen
Spreekwoorden: (1914) (Iemand) iets lappen,
d.w.z. eig. een lap zetten in iets, iets herstellen, maken, in orde brengen, opknappen; daarna iets behendig verrichten, iemand er in laten loopen, hem een poets bakken; iets flikken (hd. flicken), klaarspelen, bakken (n<sup>o<-sup>. 141), 17<sup>de<-sup> eeuw klaren of kuischen; vgl. wij zullen dat zaakje wel opknappen. Zi...

lastig parket
Spreekwoorden: (1914) In een lastig (of moeilijk) parket zitten,
d.w.z. in groote moeilijkheid zitten, waar men zich niet uit weet te redden; zich in een gevaarlijken toestand bevinden. Onder een parket, het verkleinwoord van park, moet men verstaan eene omheining; vandaar dat in een parket zitten beteekent: in eene omheining, binnen eene omsloten ruimte zitten, waar men niet uitkomen kan; in het nauw zitten, i...

laten fluiten
Spreekwoorden: (1914) Iemand laten fluiten,
d.i. iemand tevergeefs laten roepen, laten wachten; eig. wel gezegd van iemand, die fluit om een weggeloopen hond of weggevlogen vogel. In de 17<sup>de<-sup> eeuw bekend, blijkens Gew. Weuw. II, 51: Hij laat ze fluiten, die hy beet en binnen mikken heeft. Volgens Schuermans, 130 a komt de uitdr. ook voor in Braband en in Limburg. In he...

Laten we elkaar geen Mietje noemen
Spreekwoorden: (1914) Laten we elkaar geen Mietje noemen.
Volgens Harreb. II, 86 a zegt men dit ‘wanneer de dingen niet bij den regten naam worden genoemd, en zulks tot nadeel strekt’; elkander geen kool verkoopen. Geheel in denzelfden zin is ook bekend ‘elkander geen meisjes, Grietje, Elisabeth, Lijsbeth, Matje (Harreb. II, 68), Guitje, Luitje (Harreb. II, 61; I, 284), Pometje (in Gew....

Ledigheid is des duivels oorkussen
Spreekwoorden: (1914) Ledigheid is des duivels oorkussen,
d.w.z. ledigheid leidt tot allerlei kwaad, is de oorzaak van veel slechtheid; vgl. Jesus Sirach XXXIII, 27: multam enim malitiam docuit otiositas, want de ledicheyt leert veel quaets; en het lat. nihil agendo homines male agere discunt (Otto, 9). Dezelfde gedachte vindt men ook uitgedrukt in Lsp. III, 3, 177 vlgg.; Proza Sp. d.S. 62 a; in Con. Som...

Leentjebuur spelen
Spreekwoorden: (1914) Leentjebuur spelen,
d.w.z. gedurig iets bij de buren ter leen vragen. Zie Spaan, 47: Maddeleentjebuur spelen; Tuinman II, 185: hy speelt Magdaleentje, een woordspel met het werkw. leenen (zie ook Harreb. I, 105; De Cock<sup>2<-sup>, 17). In West-Vlaanderen kent men de uitdr. leentje loopen, dat gezegd wordt van iets, dat gedurig van den eenen aan den ande...

leep
Spreekwoorden: (1914) Van de leep krijgen (of geven)
eene dial. uitdrukking voor klappen krijgen of geven; Harreb. II, 13 b; Ndl. Wdb. VIII, 1296. In de 17<sup>de<-sup> eeuw komt zij voor bij Vondel, Harpoen, vs. 70 en in het Kluchtspel III, 41. De uitdr. is syn. van: van de kittel geven (Gew. Weeuw. I, 56), van de wapper geven (Frequ. II, 705), van de lat geven, het Zuidnl. iemand van d...

Leer om leer
Spreekwoorden: (1914) Leer om leer,
d.w.z. gelijk met gelijk vergelden, met gelijke munt betalen; dikwijls met de toevoeging: sla je mij, ik sla je weer (Harreb. II, 12a); mnd. ladder um ladder. Vgl. oog om oog, tand om tand; het lat. par pari referre; hd. Wurst wider Wurst; fr. rendre fève pour pois; eng. tit for tat; to give Roland for an Oliver. In de 16<sup>de<-s...

Leergeld betalen
Spreekwoorden: (1914) Leergeld betalen.
‘Dit zegt men van ymand, die uit onbedrevenheid schade by iets heeft geleden’ (Tuinman I, 176); dus: door schade wijs worden. Onder leergeld, mnl. leerkintsgelt, mhd. lërgelt, verstaat men in eig. zin schoolgeld; vandaar bij overdracht iets, dat men moet geven, opofferen om iets te leeren; de schade die men ondervindt bij het verr...

Leeringen wekken maar voorbeelden trekken
Spreekwoorden: (1914) Leeringen wekken, maar voorbeelden trekken,
d.w.z. eene goede daad, een goed voorbeeld helpt meer dan een goed woord, eene goede vermaning. Het spreekwoord komt in de 18<sup>de<-sup> eeuw voor bij Tuinman I, 229: De kaars die voor gaat, licht best, dit komt overeen met Leeringen wekken, maar voorbeelden trekken; zie verder

leermeester
Spreekwoorden: (1914) De ondervinding is de beste leermeester(es),
eene waarheid die de Romeinen uitdrukten door usus magister est optimus (Cicero) of est rerum omnium magister usus (Caesar); in 't gri. ἡ δ᾽ ὁμιλία παντων βροτοισι γίγνεται διδάςκαλος (Euripides, Androm. 683); mlat. experiantia (est) rerum magistra. Vgl. P. Fredericq, Ndl. Proza in de 16<sup>de&...

leest
Spreekwoorden: (1914) Op dezelfde leest schoeien,
d.w.z. op dezelfde wijze inrichten of (indien men schoeien intransitief opvat) op dezelfde wijze ingericht zijn, van hetzelfde model zijn, overeenkomen (in aard en karakter); eene uitdr. ontleend aan het bedrijf van den schoenmaker, die voor een paar schoenen van gelijke grootte en vorm dezelfde leest (= vorm) gebruikt: mnl. over enen leest getoge...

Lef hebben
Spreekwoorden: (1914) Lef hebben,
d.w.z. moed, durf hebben, ook het lef hebben (om), den moed hebben om. Dit znw. lef houdt men voor het hebr. lêb, dial. uitgesproken lef, hart. In de litteratuur dezer eeuw komt de uitdr. meermalen voor. Vgl. A. Jodenh. II, 31: Veraltereerd waren ze van zoo'n lef; III, 29: Het Volk, 10 Oct. 1913, p. 5 k. 1: En die viering van den Meidag, nou...

leiband
Spreekwoorden: (1914) Aan den leiband loopen,
d.w.z. zich door anderen laten leiden; niet zelfstandig zijn, niet op eigen beenen gaan. Eig. wordt het gezegd van een kind, dat bij het loopen aan een leiband wordt vastgebonden; vgl. Sewel, 445: Leiband, kinder leiband, a string, whereby children learn to walk by; C. Wildsch. III, 30: Of zoudt gij mij als een kind aan den leiband willen houden? ...

leien
Spreekwoorden: (1914) Dat gaat van een leien dakje,
d.w.z. dat gaat gemakkelijk, vlug, als gesmeerd, evenals bijv. een bal vlug en gemakkelijk van een leien dak afrolt. Hooft gebruikt de uitdr. o.a. in zijne Brieven, bl. 352 en 355: Waar uit te scheppen staat, dat de

Lekker is maar een vinger lang
Spreekwoorden: (1914) Lekker is maar een vinger lang,
d.w.z. men proeft iets lekkers slechts zoolang het op de tong ligt, die ongeveer een vinger lang is; daarna: alle genot is kortstondig. Zie C. Wildsch. IV, 309: Lekker is een vinger lang, zegt het spreekwoord, en 't is de waarheid; Tuinman I, 99: Lekker is maar een vinger lang, als het lekkere door 't keelgat is, heeft het geene smaakkelykheid mee...

Lens zijn
Spreekwoorden: (1914) Lens zijn,
d.i. leeg zijn, voornamelijk van eene pomp of eene beurs gezegd (Bouman, 63); ook in 't fri. de pomp is lins. In de 17<sup>de<-sup> eeuw komt het o.a. voor bij Winschooten, 137: De pomp is lens, dat is, de pomp geeft geen water meer; in de Gew. Weeuw. III, 45: Zet neer de glaasjens, de fles moet lens. Vgl. verder Halma, 310: De pomp is...

Lest best
Spreekwoorden: (1914) Lest best,
d.w.z. het laatste is het beste1). Vgl. Sartorius I, 2, 98: Cygnea cantio, 't lest het best. Hagelandsch: lestes bestes, laatste maal, beste maal (Tuerlinckx, 363); Antw. Idiot. 757: lest is best; Harreb. II, 2: het allerlest zij 't allerbest; Friesch: earst is meast en lest is best, wie 't eerst komt (b.v. op een partijtje) krijgt het meeste, wie...

leugen om bestwil
Spreekwoorden: (1914) Een leugen om bestwil,
eig. een leugen om een goed doel te bereiken, waardoor die leugen dan min of meer verontschuldigd wordt, mnl. een dienstachtighe logen2). Vgl. Cats I, 269 b:

leugenzak
Spreekwoorden: (1914) Almanak, leugenzak,
d.w.z. de opgaven van een almanak zijn niet te vertrouwen, vooral de weervoorspellingen niet. Vgl. Poirters, Mask. 3: Gelijck die eenen Almanach sou willen lesen, moet het boecksken een weynich van sijn ogen houden, ende daer niet op leggen; soo moet men ook de Werelt van verre besien, om te leeren wat voor eenen Almanach en Logensack sy is, wat ...

leus
Spreekwoorden: (1914) Iets voor (of om) de leus doen
d.w.z. iets voor den schijn doen; welstandshalve. Onder leus, mnl. lose, verstaat men eig. wachtwoord, wapenkreet, strijdleus1) en vandaar, zoo deze voorgewend is, schijn. Vgl. Sewel, 450; Halma, 314: Iets voor de leus of welstaanshalve doen, leurrer quelqu'un, sauver les apparences par bienséance; hij doet het maar om de leus, il n'en fait...

leven
Spreekwoorden: (1914) Een leven (drukte
d.w.z. een verschrikkelijk leven, een helsch lawaai; ook genoemd een leven van de andere wereld (o.a. Nest, 105); een heidensch, een Spaansch leven, een leven van den drommel, den duivel (Tuinman I, 289; II, 168; Halma, 184). Waarschijnlijk moet men er onder verstaan een leven zooals het op den jongsten dag, op den dag des oordeels, zal zijn; Ndl....

Leven als God in Frankrijk
Spreekwoorden: (1914) Leven als God in Frankrijk,
d.w.z. een gemakkelijk, onbezorgd leven leiden; hier en daar in Zuid-Nederland ook: geen godsdienstplichten kennen; in het hd. leben wie der liebe Gott in Frankreich. De verklaring van deze zegswijze, die in het Fransch onbekend is1), kan niet met zekerheid gegeven worden. Sommigen denken aan het feit, dat gedurende 1792-1794 in Frankrijk de diens...

Leven in de brouwerij
Spreekwoorden: (1914) Leven in de brouwerij,
d.i. ‘drukte, beweging, levendigheid, vroolijkheid (b.v. in een gezelschap), zelden in toepassing op vooruitgang in handelszaken. Volgens de legende afkomstig van den schilder Jan Steen, die in zijne verloopen brouwerij drukte aanbracht door er eendvogels te doen rondvliegen (zie Houbraken, Gr. Schoub. 3, 15)’; Ndl. Wdb. III, 1599; Lvl...

levensdraad afsnijden
Spreekwoorden: (1914) Iemands levensdraad afsnijden,
d.i. iemand doen sterven. Deze uitdrukking vindt haar oorsprong in het geloof aan de schikgodinnen, Clotho, Lachesis en Atropos, welke laatste den levensdraad door de twee eersten gesponnen, zou doorsnijden op dat ogenblik, hetwelk voor iemands dood bestemd is. Deze voorstelling is niet in de oudheid aangetroffen, doch dagteekent pas uit de midde...

lever schudden
Spreekwoorden: (1914) De lever schudden,
d.w.z. hartelijk lachen, zich slap lachen, schudden van het lachen. Zie De Brune, Bank. I, 341: Hij heeft door een lach zijn lever zoo gheschut en zijn milte zoo gheopent; II, 323: Een vroolijke lever; Tuinman I, 305; Middelb. Avant. 35; Poot I, 140: 'k Moet lachen dat myn lever schud; Van Effen, Spect. III, 51; IV, 22; VI, 103; Sewel, 449: De lev...

Licht en dicht
Spreekwoorden: (1914) Licht en dicht,
d.w.z. niet soliede, vooral van gebouwen gezegd, luchtig en niet hecht gebouwd, uit de breeveertien gebouwd; vgl. C. Wildsch. V, 309: Eene schoone, rijke, zedelyke garderobe, niet zo wat ligt en digt, en mooi van kleur; maar in waarde gelijk aan de samaaren onzer overgrootmoeders. De uitdr. is verbasterd, daar we in de 17<sup>de<-sup> ...

licht gaat mij op
Spreekwoorden: (1914) Een licht gaat mij op,
d.i. nu begrijp ik de zaak, nu wordt zij mij helder; hd. es geht mir ein Licht (Talglicht, Seifensieder) auf (wie eine Osterkerze; Wander III, 119); eng. the light dawns upon me; fr. voilà un trait de lumière. De zegswijze kan eene herinnering zijn aan Psalm 112, 4: Den oprechten gaet het licht op in de duysternisse; of aan Matth. 4,...

Lichtekooi
Spreekwoorden: (1914) Lichtekooi,
Onder eene lichtekooi, Zuid-Nederland lichtkooi, verstaat men sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw eene hoer, eene lichte, onzedelijke vrouw, eene vrouw van den stam van Levi (woordspel met lat. levis, licht2)). In eigenlijken zin wil dit woord niet zeggen ‘iemand die licht met een ander kooit of ter kooi gaat’ (Halma en Tuinman ...

Lichtmis
Spreekwoorden: (1914) Lichtmis,
De lichtmis, ook Maria-Lichtmis genaamd, is het kerkelijk feest der reiniging van Maria (Purificatio Marie), dat op 2 Februari gevierd wordt met eene mis, waarbij vooraf eene menigte kaarsen op het altaar worden gewijd, waarvan vele gedurende die mis branden. Ook werd een processie gehouden: ‘daer gaen alle schoolkinderen ende 't ghemeyne vo...

lid
Spreekwoorden: (1914) Die het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het deksel (of het lid)) op den neus
d.w.z. wie al te begeerig is, krijgt niets.2) ‘Dit is genomen van de oude gewoonte van drinken uit tinne kannen, waar op een dekzel was. Als men die kannen te hoog oplichte, om ze schoon uit te vagen, dan viel dat lid den drinker wel op den neus. Dit eigent men toe op zulke, welken de begeerte van alles te hebben, wel qualyk bekomt’ (T...

liedje van verlangen zingen
Spreekwoorden: (1914) Het liedje van verlangen zingen,
d.w.z. pogingen aanwenden, moeite doen om iets, dat men niet graag wil, uit te stellen. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Sartorius I, 6, 48: Hy singt het Liedeken van verlangen. Het wkw. verlangen had vroeger, evenals nu nog in Zuid-Nederland (Schuerm. 789 b), ook de beteekenis van verlengen, uitstellen; zie Halma, 682: Verlangen, w.w. v...

Liefde is blind
Spreekwoorden: (1914) Liefde is blind.
Deze gedachte, dat men geen fouten of gebreken ziet in iemand, die(n) men lief heeft, vindt men reeds bij Plato: Τυφλοῦται γὰρ περὶ τὸ φιλόυμενον ὁ φιλῶν;, hij die lief heeft wordt blind met betrekking tot het voorwerp zijner liefde. De Romeinen zeiden amens amans, een verliefde is zijn verstand kwijt (Plau...

liefhebben als de appel zijn ogen
Spreekwoorden: (1914) Iemand liefhebben als den appel zijner ogen.
Deze zegswijze vindt haar oorsprong in Spreuken 7, vs. 2: ‘Bewaert mijne geboden... ende mijne wet, als den appel uwer ogen’, dus: als het dierbaarste wat men bezit, de appel der ogen opgevat als het zinnebeeld van het levenslicht. Als een gevolg van deze vergelijking wordt de door iemand geliefde persoon zelf ook wel de appel zijner...

lier aan de wilgen hangen
Spreekwoorden: (1914) De lier aan de wilgen hangen,
d.w.z. de poëzie laten varen, zich niet langer met dichten ophouden. De uitdr. is ontleend aan Psalm 137, 2, waar wordt medegedeeld, dat de Israëlieten de harp aan de wilgen (salix babylonica) hingen, tijdens hunne ballingschap in Babylonië; zie Zeeman, 264. In onze uitdr. heeft de lier dus de harp vervangen ‘de vermelding van...

Lieverkoekjes
Spreekwoorden: (1914) Lieverkoekjes.
Wanneer iemand niet tevreden is met hetgeen men geeft, maar zegt liever iets anders te willen hebben, geeft men wel ten antwoord: liever-koekjes worden niet gebakken of de bakker, die liever-koekjes bakt, is dood of de lieve koekebakker is dood, lieverbroodjes worden niet gebakken (Harreb. I, 28; V. Schothorst, 167); zoo ook in Antw. lieverkoekske...

lieverlede
Spreekwoorden: (1914) Van lieverlede,
d.w.z. langzamerhand; mnl. met of bi liever lade(n), met lichter lade(n); 17<sup>de<-sup> eeuw van of met lieverla, of lieverlee. Vgl. Rab. I, 100: Zij smulden haare koekjes van lieverla lekkertjes op1); Bat. Vr. 44: Wij volgen met liever lee u na2); Boekenogen, 578: van lieverlaad; Molema, 253: lijverloa; De Vries, 82: lieverdela, me...

ligt mij op de leden
Spreekwoorden: (1914) Het ligt mij op de leden,
d.w.z. ik heb een voorgevoel van iets; in Kortrijk: iets op den lever hebben (Schuermans, 336); leden vatte men op in den zin van alle lichaamsdeelen, het lichaam, zooals ook in iets onder de leden hebben (n<sup>o<-sup>. 1345). Bij Schuermans, 328 a: iets in zijne leê hebben, iets voorgevoelen of vermoeden; ik had het of het lag ...

lij
Spreekwoorden: (1914) In (de) lij liggen (of zijn)
d.w.z. achterlijk zijn in zijne zaken, in de neer (draaikolk, tegenstroom3)) zijn (Tuinman I, 189); fri. in de neerklits wêze of reitsje. Onder de lij verstaat men die zijde van het schip, waarheen de wind waait, die door het overhangende en uitgespannen zeil nedergedrukt wordt, en op het zwaard rust. Wanneer het eene schip de loef, of den b...

lijdensbeker
Spreekwoorden: (1914) Den lijdenskelk (of den -beker) ledigen (of drinken)
het leed, dat ons is opgelegd, dragen, mnl. dat sure drinken; een beeld ontleend aan den Bijbel, waar het lijden van Jezus als een bittere drinkbeker wordt voorgesteld (Matth. XX, 22-23; XXVI, 39; enz.). ‘De drinkbeker is in de Heilige Schrift en bij de oostersche dichters een zeer gewoon zinnebeeld van iemands lot en de bedeeling der Voorzi...

lijdenskelk
Spreekwoorden: (1914) Den lijdenskelk (of den -beker) ledigen (of drinken)
het leed, dat ons is opgelegd, dragen, mnl. dat sure drinken; een beeld ontleend aan den Bijbel, waar het lijden van Jezus als een bittere drinkbeker wordt voorgesteld (Matth. XX, 22-23; XXVI, 39; enz.). ‘De drinkbeker is in de Heilige Schrift en bij de oostersche dichters een zeer gewoon zinnebeeld van iemands lot en de bedeeling der Voorzi...

lijdenskelk drinken
Spreekwoorden: (1914) Den lijdenskelk (of den -beker) ledigen (of drinken)
het leed, dat ons is opgelegd, dragen, mnl. dat sure drinken; een beeld ontleend aan den Bijbel, waar het lijden van Jezus als een bittere drinkbeker wordt voorgesteld (Matth. XX, 22-23; XXVI, 39; enz.). ‘De drinkbeker is in de Heilige Schrift en bij de oostersche dichters een zeer gewoon zinnebeeld van iemands lot en de bedeeling der Voorzi...

lijdzaamheid
Spreekwoorden: (1914) Zijne ziel in lijdzaamheid bezitten,
d.i. gelaten iets dulden; niet toornig worden; ontleend aan Luc. XXI, vs. 19: Besittet uwe zielen in uwe lijdtsaemheyt. Vgl. mnl.: In uwer verduldicheit of gedoochsamheden soo selt ghi uwe sielen besitten (Ruusbr.); Groot-Nederland, 1914, bl. 393: Laten we onze zielen in lijdzaamheid tezamen bezitten en onze hoop en idealen met liefde en veerkrach...

lijn
Spreekwoorden: (1914) Eéne (of dezelfde) lijn trekken
d.w.z. het samen ééns zijn; vgl. Hooft, Ned. Hist. 221, die lyntrekkery bezigt in den zin van partijschap1). De uitdr. kan ontleend zijn aan het bedrijf van den schipper en wil dan eig. zeggen: samen hetzelfde schip voorttrekken, hetzelfde doel beoogen; zie Winschooten, 140; De Brune, Emblemata, 40 en Sewel, 469: In 't lyntje loopen,...

Lijntrekken
Spreekwoorden: (1914) Lijntrekken
d.w.z. luieren, luilakken; vandaar een lijntrekker (eng. soldier; hd. Drückeberger), een lijnschieter of een lijnhaas1), een luilak, iemand die niet flink voortmaakt; die ziekte voorwendt om van het werk af te komen; ook iemand die een gesprek, een onderhoud, ongemotiveerd rekt en het daardoor vervelend maakt (Woordenschat, 643); fri. hy l&uc...

linkerhand
Spreekwoorden: (1914) Laat de linkerhand niet weten wat de rechter doet,
d.i. ‘als gij aalmoezen geeft, geschiedde het zoo stil en onopgemerkt mogelijk.’ De spreekwijze is ontleend aan Mattheus VI, 3: Maer als ghy aelmoesse doet, soo en laet uwe slincke [handt] niet weten, wat uwe rechte doet; Zeeman, 259; Laurillard, 63; Villiers, 74; fr. que votre gauche ne sache point ce que fait votre droite; hd. lasz d...

links laten liggen
Spreekwoorden: (1914) Iemand links laten liggen,
d.w.z. op iemand geen acht slaan, geen notitie van hem nemen, hem negeeren; hd. einen oder etwas links liegen lassen, vernachlässigen; nd. enen link holden (Eckart, 330); oostfri. he let him hêl links liggen, kümmert sich nicht um ihn. Uit het begrip linksch heeft zich dat van verkeerd ontwikkeld; ook bij de Romeinen beteekende sin...

lip laten hangen
Spreekwoorden: (1914) De lip laten hangen,
d.w.z. een ontevreden en zuur gezicht zetten, simmen (o.a. in Nest, 18; 147), summen, sumpen (Antw. Idiot. 1215), op het punt staan van te schreien, vooral van kinderen gezegd, dial. eene pan of een penneke maken2); vgl. een hanglip, een pruiler. In Zuid-Nederland eene lippe (leppe) maken, de lippe(n) spannen, - trekken, - zetten (de beide laatste...

lont
Spreekwoorden: (1914) Lont ruiken (of rieken)
Winschooten, 142 zegt i.v. lont: ‘Het is een gedraaide streng van werk, ens. door welkers behulp roers, geschut, kan afgeschooten, of gelost werden: hier van daan: lont ruiken, ik ruik lont, beteekend onraad verneemen: dewijl hij in vrees is, dat het op hem mogt gemunt sijn’. Zie verder Pers, 315 a; 556 b; Paffenr. 59: Een goed soldaet...

Lont rieken
Spreekwoorden: (1914) Lont ruiken (of rieken)
Winschooten, 142 zegt i.v. lont: ‘Het is een gedraaide streng van werk, ens. door welkers behulp roers, geschut, kan afgeschooten, of gelost werden: hier van daan: lont ruiken, ik ruik lont, beteekend onraad verneemen: dewijl hij in vrees is, dat het op hem mogt gemunt sijn’. Zie verder Pers, 315 a; 556 b; Paffenr. 59: Een goed soldaet...

Lont ruiken
Spreekwoorden: (1914) Lont ruiken (of rieken)
Winschooten, 142 zegt i.v. lont: ‘Het is een gedraaide streng van werk, ens. door welkers behulp roers, geschut, kan afgeschooten, of gelost werden: hier van daan: lont ruiken, ik ruik lont, beteekend onraad verneemen: dewijl hij in vrees is, dat het op hem mogt gemunt sijn’. Zie verder Pers, 315 a; 556 b; Paffenr. 59: Een goed soldaet...

loodje
Spreekwoorden: (1914) Hij moest het loodje leggen,
d.w.z. hij moest het gelag, de gebroken scherven1) betalen; hij kreeg de schuld; hij moest er voor boeten; hij trok aan 't kortste eind. Onder het loodje is oorspr. te verstaan een looden plaatje, ten bewijze dat men bijv. bij een postwagen de vracht heeft betaald; ook een bewijs van betaling in den schouwburg, ofschoon de bewijzen later van papie...

Loon naar werken
Spreekwoorden: (1914) Loon naar werken,
d.i. loon overeenkomstig het verrichte werk, gewoonlijk fig. Vgl. De Brune, 4: Is het leelick, is het schoon, zulck een werck heeft zulcken loon; Winschooten, 348: In sulke waaters vangt men sulke vissen; dat is, men krijgt loon naa werken; Adagio, 33: Hy cryght loon naer wercken, factis correspondet merces; Halma, 324: Loon naar werken of naar ve...

loon verzoet de arbeid
Spreekwoorden: (1914) Het loon (of het geld) verzoet den arbeid.
Deze spreuk wordt aangetroffen bij Goedthals, 76: Den loon versoet den arbeyt, les deniers font courir les chevaux; Ovl. Lied. en Ged. 332, 486: Wel te lonene maect zochte weerc; De Brune, 484: De loon verziet de pijn en moeyt; Tuinman I, 322: Geld verzoet den arbeid; II, 114: Het loon verzoet den arbeid; Halma, 710: Geld verzoet den arbeid, l'arg...

loontje
Spreekwoorden: (1914) Boontje komt om zijn loontje,
d.w.z. iemand krijgt zijn verdiende loon, als hij iets misdreven heeft: het kwaad loont zijn meester (Spieghel, 276). De zegswijze is ontleend aan het sprookje van erwtje, boontje, strootje en kooltje vuur, die samen uit wandelen gingen. Ze kwamen voor een wijd water en wisten niet hoe daarover te komen. Strootje ging nu over het water liggen, en ...

Loop naar de weerga!
Spreekwoorden: (1914) Loop naar de weerga!
d.w.z. loop heen! loop naar den drommel! Kiliaen verstaat onder wedergaede, consors, compar, dus ‘iemands gelijke’, eene bet. die ‘weerga’

Loop niet in het water!
Spreekwoorden: (1914) Loop niet in 't water!
wordt gezegd als waarschuwing tegen iemand die ingebeeld mooi en daarvan zoo vervuld is, dat hij in 't water zou kunnen loopen. Het gezegde dagteekent uit de 17<sup>de<-sup> eeuw, blijkens Brederoo I, 28, 419:

loopend vuur
Spreekwoorden: (1914) Een loopend vuur(tje),
in de zegswijze ‘'t gaat voort als een loopend vuurtje; dit past op 't geen zich spoedig alom verspreit; gelyk zulke loopende tydingen en straatmaaren, die de een den anderen voort vertelt. De gelykenis is eene streek van aangesteken buskruid’ (Tuinman II, 218). Dat deze verklaring juist is, blijkt uit Pers, 896 a: Hy wilde daer eenige...

loopje met iemand nemen
Spreekwoorden: (1914) Een loopje met iemand nemen,
d.w.z. iemand beetnemen, bedotten (zie Harreb. II, 37; Nkr. VII, 1 Febr. p. 4; Mgdh. 197; Dievenp. 144; P.K. 189; Prikk. II, 28); syn. van iemand (mede)nemen, bij den neus hebben, beetnemen, te pakken hebben, 17<sup>de<-sup> eeuw bij 't linkerbeen krijgen; uit de nest nemen. Eig. dus: met iemand wegloopen, hd. einen am Narrenseil f&uum...

loopt de spuigaten uit
Spreekwoorden: (1914) Het loopt de spuigaten uit,
d.w.z. het loopt over de hooge schoenen; het gaat uit de kerf; 't is deur 't eksoamen hen (Gron.); fri.: it rint ut 'e kinken; de doop loopt over de visch, zooals de Zaanlander zegt, het wordt te erg; dit eet de pelle af (in Zuid-Nederland). Eene scheepsuitdrukking, die vroeger luidde: de spygaten uitloopen, zooals in de Com. Vet. 72 en in Winscho...

loopt met een sisser af
Spreekwoorden: (1914) Het loopt met een sisser af.
‘Dat wil zeggen: wij dachten wel, dat er vrij wat gebeuren zou, maar 't is slechts eene kleinigheid, en zal tot geene dadelijkheden overslaan. Onder de vuurwerken is een balletje van nat gemaakt kruid, dat wegbrandt, zonder een slag te geven, maar slechts een sissend geluid maakt, en daarom sisser genoemd, zeker wel het allergeringste’...

loopt op katjesspel uit
Spreekwoorden: (1914) Het loopt op katjesspel uit,
d.w.z. het loopt op kijven en vechten uit. Vgl. Kiliaen: Katten-spel, ludus sive iocus hostilis et simulatus: post lusum enim devorat aelurus murem captum; Goedthals, 24: cattespel, die niet gheslaen en can, moet byten en cretsen; Tuinman I, 368: 't Zal katjes spel worden. Dat zegt men van spelen, 't geen op krakeelen uitkomt, gelyk het spelen met...

loor
Spreekwoorden: (1914) Te loor gaan,
d.i. verloren gaan; ags. tô lore wearthan naast tô lore dôn, in 't verderf storten; oostfri. to lör gân, zu Nichte gehen, kaput gehen, verloren gehen (Ten Doornk, Koolm. II, 530); in Antw. te rest geraken. Zie Hooft, Tacitus Hist. 339, 7: Ook de goede wetten te loor gingen; Ned. Hist. 265, 38: Liep de toeleg te loor; w...

loos alarm
Spreekwoorden: (1914) Een loos (valsch) alarm,
eigenlijk een oproep te wapen, zonder dat er gevaar aanwezig is; een oproep te wapen zonder dreigend gevaar, maar met het doel om de

lot valt op Jonas
Spreekwoorden: (1914) Het lot valt (altijd) op Jonas,
d.w.z. het ongeluk treft altijd dezelfde personen; hij zit in 't hoekje waar de slagen of de klappen vallen (n<sup>o<-sup>. 911), staat aan allerlei leed bloot. De uitdrukking is ontleend aan den Bijbel, nl. Jona I, vs. 7, waar verteld wordt dat een hevige storm het schip, waarop Jonas de zoon van Amitthai gevlucht was voor Jahwe, over...

Loven en bieden
Spreekwoorden: (1914) Loven en bieden.
Eene sedert de middeleeuwen voorkomende uitdrukking, waarvan de oorspr. beteekenis in Noord-Nederland niet meer wordt gevoeld. Onder loven verstond men eene zekere som voor iets vragen, zoodat loven het werk is van den verkooper, die een prijs vraagt voor zijne waar, en bieden dat van den kooper, die zegt hoeveel hij er voor geven wil. Vgl. mnl. v...

lucht van iets krijgen
Spreekwoorden: (1914) De lucht van iets (in den neus) krijgen,
d.w.z. iets vermoeden, lont ruiken (vgl. lat. odor, vermoeden); den reuk of den neus van iets krijgen; eig. iets beginnen te ruiken, den geur van iets in den neus krijgen, er de snuf van krijgen, een galg in het oog krijgen (17<sup>de<-sup> eeuw). Vgl. Hooft, Brieven, 34: Ergens de lucht van scheppen, achter iets komen, te weten komen,...

luchtje scheppen
Spreekwoorden: (1914) Een luchtje scheppen,
d.w.z. wat frissche lucht inademen, eene kleine wandeling doen; eng. to take (or to have) an airing or the air; mnl. coelheit vaten; 16<sup>de<-sup> eeuw: lucht of een luchtken rapen, o.a. Tijdschr. XXI, 92; Anna Bijns, Refr. 153; 433: soete luchten raepen; ook bij Poirters, Mask. 109; 188: een lochtjen rapen. In Antw. een luchtje pakk...

Luchtkastelen bouwen
Spreekwoorden: (1914) Luchtkasteelen bouwen,
of ook kasteelen in de lucht bouwen, d.w.z. ‘vervuld zijn van ijdele droombeelden, hersenschimmen, zwanger gaan van grootsche, maar lichtzinnig gevormde, ondoordachte ontwerpen, die later “in rook opgaan”. Zich of ook anderen zonder genoegzamen grond eene schoone toekomst voorspiegelen, zich vleien met overdreven en ongegronde ve...

luim
Spreekwoorden: (1914) Op zijn luimen liggen,
d.w.z. loeren op iets, op de loer liggen. Vgl. mnl. lumen, achterdochtig aanzien, belagen; Kiliaen: Luymen, incedere capite terram versus prono et observare, insidiare1); Plantijn: Op sijn luymen leggen, estre aux embuches, studere insidiis. In de 16<sup>de<-sup> eeuw komt ook voor op zijn luymkijn (luymken) liggen (Van Vloten, Geschie...

luimen
Spreekwoorden: (1914) Op zijn luimen liggen,
d.w.z. loeren op iets, op de loer liggen. Vgl. mnl. lumen, achterdochtig aanzien, belagen; Kiliaen: Luymen, incedere capite terram versus prono et observare, insidiare1); Plantijn: Op sijn luymen leggen, estre aux embuches, studere insidiis. In de 16<sup>de<-sup> eeuw komt ook voor op zijn luymkijn (luymken) liggen (Van Vloten, Geschie...

luistervink
Spreekwoorden: (1914) Een luistervink,
d.w.z. iemand, die iets afluistert of beluistert; eene sedert de middeleeuwen voorkomende benaming, met de bet. van ‘hij of zij die gesprekken afluistert en daarvan misbruik maakt, kwaadstoker, konkelaar’. Vgl. luisteren als vinken of als eene vink (o.a. C. Wildsch. III, 187; Antw. Idiot. 783). Zie het Mnl. Wdb. IV, 918 en vgl. Poirter...

Lukraak
Spreekwoorden: (1914) Lukraak,
d.w.z. onzeker, zus of zoo, in het wilde, op goed geluk af; 17<sup>de<-sup> eeuw romp, slomp of romps, slomps (Winschooten, 213); wellicht eig. als het gelukt, dan is het raak; vgl. Sart. I, 10, 9: Wij spelen hier raeck wel heb wel. Vgl. verder Campen, 77: Luckeraeck, boter in dassche, dat ook voorkomt bij Brederoo, St. Ridder, vs. 195...

lurven
Spreekwoorden: (1914) Iemand bij de lurven krijgen (of pakken),
ook iemand in zijn lurven nemen of pakken, d.w.z. iemand aangrijpen; bij de lappen, bij den kraag pakken3). Vgl. Veelderh. Geneuchlike dichten, etc. (anno 1600), bl. 146: Of hier nu quam een neuswijs sot die dese brabling kreeg by de lurven; J. Zoet, 352: Zoen en zab, en vatje Bruid by de lappen, en by de lurven; O. Kant. 14; Rusting, 47; 109; Van...

Lust je nog boontjes
Spreekwoorden: (1914) Lustje (of moetje) nog boontjes (of peultjes)?
d.w.z. Heb je nog iets te zeggen of te vragen? Was er nog iets? Wat zeg je daarvan? Soms ook wordt dit door den toehoorder terzijde tegen een ander gezegd, als de spreker iets opmerkt, dat men afkeurt. Zie Ndl. Wdb. XII, 1434 en vgl. Nkr. II, 30 Aug. p. 2: Een nieuwe lachbui was het antwoord met sarkastische vragen als: Waar kom jij vandaan? Moetj...