F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


Hij is een nul in het cijfer
Spreekwoorden: (1914) Hij is een nul in het cijfer,
d.w.z. hij beteekent niets, wordt bij de optelling niet medegerekend, heeft niets in te brengen, is niet in tel; Afrik. hij is maar 'n groot nul. Vroeger zeide men ook een oo(tje) in het cijfer zijn, dat thans nog in Zuid-Nederland gebruikt wordt naast een nul in 't cijfer zijn en geteld worden gelijk 'n o in 't cijferen; zie Antw. Idiot. 484; 865...

Hij is getikt
Spreekwoorden: (1914) Hij is (van lotje) getikt,
d.w.z. hij is niet wel bij zijn hoofd, hij is van malsem (zie Mnl. Wdb. IV, 1069); hij is geschift1), hij is van God verlaten (zie o.a. Mgdh. 280; Prol. 7; Falkl. V, 55; Groot-Nederland, 1914 (Oct.) p. 413: Ben je van God verlaten, zijmelknooper! Schakels, 132: Zijn jullie allemaal van god-verlaten om te profiteeren van zoo'n gluiperstreek!; hij l...

Hij is goed van de tongriem gesneden
Spreekwoorden: (1914) Hij is wel (of goed) van den tongriem gesneden
d.w.z. hij kan goed praten, babbelen, hetzelfde als: hij is van de spanader (-aard) (hd. Spannader) gesneden. Syn. van hij kan goed zijn mondplaat roeren (in Jord. 134); hij heeft een goede klep (Claes, 113); hij is niet onbesneden van lippen (zie Exod. VI, 11); hij heeft zijn bakkes ingesmeerd (in Antw. Idiot. 1556); hij kan zijn blad laten gaan ...

Hij is in de lappenmand
Spreekwoorden: (1914) Hij is in de lappenmand,
d.w.z. hij is een weinig ongesteld; hij zit in de kazemat of is in de potten-bank; eig. ligt in de mand om gelapt, hersteld, opgeknapt te worden; ook: hij is in de voddenmand. Zie Harreb. II, 10 a en Onze Volkstaal I, 212: in de lapmand zijn, ongesteld zijn; Waasch Idiot. 388; Antw. Idiot. 746; Opprel, 69 a: in de lappemande zijn, voortdurend onge...

Hij is in de zevenden hemel
Spreekwoorden: (1914) Hij is in den zevenden hemel,
d.w.z. hij is opgetogen van vreugde, in verrukking, in de wolken, in de hoogste hemelen, of zooals men in de middeleeuwen zeide: hi hevet God in sine handen (later: bij de voeten); lat. digito coelum attingere, met den vinger den hemel aanraken. De uitdr. is volgens Zeeman, 280 ontleend aan ‘de Joodsche voorstelling, door de Christenen later...

Hij is in zijn knollentuin
Spreekwoorden: (1914) Hij is in zijn knollentuin
of in zijn knollen (o.a. in Boefje, 11; 196; 218; Landl. 246), d.w.z. hij heeft het recht naar zijn zin, is in zijn schik; oorspr. zeker van een haas gezegd, die zich te goed kan doen aan het lof van knollen, die in zijn ‘knolleland’ zit. De uitdr. is aangetroffen in de 17<sup>de<-sup> eeuw in de

Hij is in zijn nopjes
Spreekwoorden: (1914) Hij is in zijn nopjes (of knopjes)
d.w.z. hij is in zijn schik; eig. in die kleeren, waar noppen of knoppen1), pluisjes op zitten (vgl. nopjesgoed, nopjeslaken en Heemsk. Arcadia, 21: De onderrok was van witte nopjes); dus in zijne mooie kleeren, in feestgewaad, en vandaar bij overdracht: hij is verheugd; vgl. n<sup>o<-sup>. 281 en 656. De eigenlijke beteekenis blijkt n...

Hij is kachel
Spreekwoorden: (1914) Hij is kachel,
ook hij is kachelig, hij is dronken; hij is half kachel, (wat) aangeschoten. Zie Köster Henke, 29: kachel, stomdronken; bl. 68: Het was een toffe gooser (een flinke kerel), eigenlijk kachel zagje hem gooit; Sjof. 80: Als de kerels naar d'r werk gingen, dan bleven ze soms hier of daar plakken, kwamme drie kwart kachel an de fabriek; bl. 127: J...

Hij is kanon
Spreekwoorden: (1914) Hij is kanon,
d.w.z. hij is stomdronken, eig. hij is zoo vol geladen als een kanon. Vgl. Landl. 32: Maar die kerel die zuipt en astie kanon is, slaat ie dat wijf; bl. 153: Ik ben er (van champagne) maar één enkele keer van me leven zoo zalig kanon van geweest; Jord. II, 444: Toen de meiden en het vaarvolk op den Zeedijk weerkeerden, was Corry kano...

Hij is kapoeres
Spreekwoorden: (1914) Hij is kapoeres,
d.w.z. hij is dood; hd. er ist kapores (18<sup>de<-sup> eeuw). Men houdt dit woord voor het hebreeuwsche kappôreth, dat verzoening, zoenoffer beteekent. Op den dag vóór den Grooten Verzoendag slachten sommige Israëlieten eene kip, waarop zij vooraf hunne zonden hebben overgedragen (vgl. zondebok), en spreken da...

Hij is met dat water al eens meer voor de dokter geweest
Spreekwoorden: (1914) Hij is met dat water al eens meer voor den dokter geweest,
eig. die ziekte heeft hij al meer gehad, dat zelfde geval heeft hij al meer ondervonden; hij heeft daar ervaring van; eene herinnering aan den tijd, toen de dokter veelal de ziekte opmaakte uit de urine; Huygens, Korenbl. II, 4121). Zie W. Leevend, II, 126: Ik heb ook elfmaal met den Prins over de Maas, en met dat water by den Docter geweest; Br. ...

Hij is met een natte vinger te over te halen
Spreekwoorden: (1914) Hij is met een natten vinger te verleiden (of over te halen)
d.i. hij is zeer gemakkelijk te verleiden, te lijmen met zooveel kleefstof als een natte vinger heeft; vgl. Bormeester, Nieuwsg. Aegje, 27: Men kan mey ligteleyk aan een nette vinger kleeven; Handelsblad, 7 April 1914 (avondbl.), p. 10 k. 3: Het karakter van den schreeuwenden demagoog, die het volk opruiend, met een natten vinger door den vorst en...

Hij is met een strootje te verleiden
Spreekwoorden: (1914) Hij is met een strootje te verleiden,
d.w.z. hij laat zich heel gemakkelijk overhalen; men heeft geen touw noodig om hem tot iets te brengen, een klein strootje is al voldoende; vgl. men trekt mij wel met een haar, daar ik gaarne waar (Harreb. I, 270); hij is met een stroo (of een haar) te trekken (Harreb. I, 269). In de 17<sup>de<-sup> eeuw komt de uitdr. in eenigszins an...

Hij is niet goed snik
Spreekwoorden: (1914) Hij is niet goed snik,
d.w.z. hij is niet wel bij zijn hoofd, niet sneech (17<sup>de<-sup> eeuw), een halve gedraaide of een halveslag (Zuidndl.). ‘Snik’ is synoniem, wellicht ook verwant met snugger, dat vroeger ook fijn beteekende; vgl. het oostfri. snig, snigge(r), snikker, glad, sierlijk, fijn, verstandig; het noorw. snögg, vlug, flink; ...

Hij is niet in de wieg gestikt
Spreekwoorden: (1914) Hij is niet in de wieg gestikt (gesmoord
d.w.z. hij is zeer oud geworden. De uitdr. in de wieg smoren komt o.a. voor bij Erasmus, die mededeelt, dat men in zijn tijd ‘si quando nunciatur obitus hominis natu grandis’ zeide: nihil acerbum haud periit in cunabulis (Suringar, Erasmus, bl. 385). Vgl. verder Vondel, Lucifer, 2041: Nu is het tyt om 't menschelyck geslacht te smooren...

Hij is Oostindisch doof
Spreekwoorden: (1914) Hij is Oostindisch doof,
d.w.z. hij houdt zich doof, hij doet alsof hij niets hoort, als hij geroepen, aangesproken of om iets aangezocht wordt; 17<sup>de<-sup> eeuw: den doove maken of spelen; (18<sup>de<-sup> eeuw) den dooverick maken; in het fri. ingelsk dôf; bij Schuermans, Bijv. 70 a: den doovaard, dooverik spelen; De Bo, 258. Harrebom&e...

Hij is op de tenen getrapt
Spreekwoorden: (1914) Hij is op de (of zijn) teenen getrapt
eig. hem is op eene gevoelige plaats pijn gedaan; bij overdracht: hij is gekrenkt, hij acht zich beleedigd, hij is in zijn wiek geschoten; hetzelfde dus als: Hy is op syn seer ghetast; hy is op syn timpe ghetreden (Campen, 100). Sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw vrij gewoon; vgl. Huygens VII, 200; Poirters, Mask. 108: Niet een en is soo s...

Hij is op zijn Paasbest gekleed
Spreekwoorden: (1914) Hij is op zijn Paaschbest gekleed,
d.w.z. hij is op het mooist gekleed. Vroeger stak men zich op Paschen in nieuwe kleeren, de ‘Paaschpronk’; een gewoonte, die nog niet verdwenen is. Vgl. voor het mnl. Hild. 243, 53: Die paesschen quam, tfolc wert moy; voor de 16<sup>de<-sup> eeuw Everaert, 80:

Hij is penningwijs en pondzot
Spreekwoorden: (1914) Hij is penningwijs en pondzot,
d.w.z. hij is zuinig op een penning en verkwistend met ponden; hij is zuinig op de centen en royaal met de dubbeltjes; hij gaat van het eene uiterste in het andere en weet den middelweg niet te bewandelen, eene navolging van het eng. he is penny wise and pound foolish; ndl. centens wijsheid is guldens domheid. Vgl. Harreb. II, 178 en De Cock<su...

Hij is penningzestien
Spreekwoorden: (1914) Hij is penningzestien,
d.w.z. hij is zuinig. Zie Klucht v.d. Pasquilm. 21: 't Overleggen tegens de penning sestien; Molema, 320 a: penningzestien wezen, zuinig zijn; 't is 'n penningzestien, gierigaard; vgl. het fri.: hy past op pinningsechstsjin, hij is uitermate zuinig. Wellicht is de uitdr. ontstaan uit een vollediger ‘hij is op den penningzestien’ (nl. g...

Hij is rijp voor Merenberg
Spreekwoorden: (1914) Hij is rijp voor Meerenberg
wordt gezegd van iemand die dwaas doet, zich gek aanstelt, dwaze streken uithaalt; minder gebruikelijk van iemand die in zijn geest-

Hij is schaakmat
Spreekwoorden: (1914) Hij is schaakmat,
d.w.z. hij is vastgezet (in een redetwist); hij weet geen uitweg meer. Het eerste deel van dit woord is ontleend aan het Perzische sjâh, koning; het tweede aan het Arab. mât, hij is gestorven, hij is dood, zoodat het geheele woord eig. beteekent de koning is dood. In de 17<sup>de<-sup> eeuw wordt de uitdr. aangetroffen in W...

Hij is te Rome geweest en heeft de Paus niet gezien
Spreekwoorden: (1914) Hij is te Rome geweest en heeft den Paus niet gezien.
‘Dat past men toe op ymand, die ergens geweest is, zonder het merkwaardigste te beschouwen’ (Tuinman I, 30). Zie Servilius, 23*: wat maket men te Romen, als men den paus niet en siet; Campen, 81: wat soldick te Romen doen als ick den Paeuws niet en saghe; De Brune, 210: Wat nut van Roomen, of gheniet, wanneer men daer de Paep niet ziet...

Hij is te vangen als een aal bij de staart
Spreekwoorden: (1914) Hij is te vangen als een aal bij den staart,
d.i. hij is zoo weinig thuis, dat men hem maar hoogst zelden te spreken kan krijgen; ook: zoo vlug en handig, dat men hem bij eene discussie niet schaakmat kan zetten. Vgl. n<sup>o<-sup>. 7.

Hij is van de ketting
Spreekwoorden: (1914) Hij is van den ketting,
d.w.z. hij is uitgelaten van vreugde; eig. gezegd van een hond, die losgelaten en van den ketting bevrijd is. In de 18<sup>de<-sup> eeuw bestond de zegswijze uit de ket zijn, o.a. te vinden in de Vermakelyke By-een-komst ofte seltzaam Coffi-praatje, Amsterdam, 1701, bl. 10: Hoe benje zo vrolik juffrou Clara, benje heel uyt de ket? Vgl....

Hij is van de trappen gevallen
Spreekwoorden: (1914) Hij is van de trappen gevallen.
Deze zegswijze bezigt men van iemand, wiens haar geknipt is (Harrebomée II, 343 a); gewoonlijk wordt er nog aan toegevoegd en heeft zijn haar gebroken, wat haar tevens verklaart1); syn. hij heeft van de boter gesnoept. In Zuid-Nederland: Hij heeft van de boter geëten of aan de boter gezeten, van iemand wiens haar tot aan de huid is gek...

Hij is van Kleef
Spreekwoorden: (1914) Hij is van Kleef,
d.w.z. hij is gierig, met eene zinspeling op het wkw. kleven; eig. wil men dus zeggen: het geld kleeft hem aan zijne vingers, hij laat niet gauw los, hij is deun (mnl. done, stijf, vast). In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Sartorius II, 4, 65: Vogelgrijps. Sy zijn van Cleven, om te hebben en niet om te geven. Zie ook Antw. Idiot. 455: hij ...

Hij is voor één gat niet te vangen
Spreekwoorden: (1914) Hij is voor één gat niet te vangen,
d.w.z. hij is niet gemakkelijk, of wel, in 't geheel niet te vangen; ook hij is voor geen zeven gaten te vangen. Onder gat moet hier volgens het Ndl. Wdb. IV, 337 worden verstaan de opening of mond van een der pijpen of gangen van een hol, waarin dassen, vossen of konijnen zich ophouden. Deze dieren hebben meer dan een uitweg aan hun hol; spant me...

Hij is wel van de tongriem gesneden
Spreekwoorden: (1914) Hij is wel (of goed) van den tongriem gesneden
d.w.z. hij kan goed praten, babbelen, hetzelfde als: hij is van de spanader (-aard) (hd. Spannader) gesneden. Syn. van hij kan goed zijn mondplaat roeren (in Jord. 134); hij heeft een goede klep (Claes, 113); hij is niet onbesneden van lippen (zie Exod. VI, 11); hij heeft zijn bakkes ingesmeerd (in Antw. Idiot. 1556); hij kan zijn blad laten gaan ...

Hij is zo glad als een aal
Spreekwoorden: (1914) Hij is zoo glad als een aal,
d.i. men heeft geen vat op hem, hij weet zich door zijne slimheid uit alle ongelegenheden te redden; vroeger ook in de bet.: daar is niets van hem te halen, hij is geldeloos, ‘zoo naakt als een luis’. Vgl. fr. il est glissant comme une anguille; hd. er ist so glatt wie ein Aal; aalglatt; nd. he is so glatt as en Al; eng. he is as slipp...

Hij kijkt alsof hij zijn laatste oordje versnoept had
Spreekwoorden: (1914) Hij kijkt alsof hij zijn laatste (of zondags)oordje versnoept had
d.w.z. hij zet een bedremmeld gezicht, hetzelfde als het 18<sup>de<-sup>-eeuwsche ‘kijken alsof men in de sneeuw gepist (of gekakt) heeft’3) Vgl. Harreb. II, 150; Hij kijkt of hij zijn zondags (of laatste) oordje versnoept had; Nkr. VIII, 17 Oct. p. 2; enz. Onder een oordje verstond men een penning, die de waarde had van he...

Hij kijkt alsof hij zijn zondags oordje versnoept had
Spreekwoorden: (1914) Hij kijkt alsof hij zijn laatste (of zondags)oordje versnoept had
d.w.z. hij zet een bedremmeld gezicht, hetzelfde als het 18<sup>de<-sup>-eeuwsche ‘kijken alsof men in de sneeuw gepist (of gekakt) heeft’3) Vgl. Harreb. II, 150; Hij kijkt of hij zijn zondags (of laatste) oordje versnoept had; Nkr. VIII, 17 Oct. p. 2; enz. Onder een oordje verstond men een penning, die de waarde had van he...

Hij komt pas uit de dop
Spreekwoorden: (1914) Hij komt pas uit den dop.
Deze uitdrukking wordt oorspronkelijk gebruikt van een dier, dat uit de eierschaal is gekropen en dus pas geboren is, en wordt bij overdracht ook gebezigd voor jonge menschen, die pas komen kijken (vgl. hd. ein Kiekindiewelt) en voor hunnen leeftijd reeds een groot woord willen voeren of over zaken willen meepraten, waarvan zij nog geen verstand k...

Hij liegt dat hij zwart ziet
Spreekwoorden: (1914) Hij liegt, dat hij zwart ziet (of wordt),
d.w.z. hij is een aartsleugenaar, die zijne leugens met kracht en geweld volhoudt, zoodat hij rood en blauw in het gezicht wordt (Harreb. II, 515 b). In de 17<sup>de<-sup> eeuw is de uitdr. al vrij gewoon; men vindt ze o.a. bij Idinau, 184:

Hij loopt met molentjes
Spreekwoorden: (1914) Hij loopt met molentjes,
d.w.z. hij is niet goed bij zijn verstand, hij heeft een slag van den molen weg; fri, hy rint mei moultsjes; gron. mit meulntjes loopen (Molema, 542), hetzelfde als het 18<sup>de<-sup>-eeuwsche hij loopt in den rosmeulen (Halma, 550; Ndl. Wdb. XIII, 1407). Vgl. Brederoo, Moortje, 1590: U hooft gaet als een muelen: sinje met de kop eque...

Hij meent dat keizers kat zijn nicht is
Spreekwoorden: (1914) Hij meent dat keizers kat zijn nicht is.
In de 18<sup>de<-sup> eeuw aangetroffen bij Tuinman II, 56: ‘Zy meent dat 's Keizers kat haare nicht is. Dit zegt men schertzende van eene, die zich belachelyk laat voorstaan, dat zy voor wat groots moet aangezien worden’; Wolff en Deken, Willem Leevend I, 257: Nu beelt gy UE. magtig wat in en denkt, dat 's keizers kat jen ...

Hij moest het loodje leggen
Spreekwoorden: (1914) Hij moest het loodje leggen,
d.w.z. hij moest het gelag, de gebroken scherven1) betalen; hij kreeg de schuld; hij moest er voor boeten; hij trok aan 't kortste eind. Onder het loodje is oorspr. te verstaan een looden plaatje, ten bewijze dat men bijv. bij een postwagen de vracht heeft betaald; ook een bewijs van betaling in den schouwburg, ofschoon de bewijzen later van papie...

Hij slaat spijkers met koppen
Spreekwoorden: (1914) Hij slaat spijkers (of nagels) met koppen
d.w.z. hij voert deugdelijke bewijsgronden aan of hij neemt afdoende maatregelen; spijkers met koppen immers houden lat of plank, waar ze in gedreven zijn, sterker, dan spijkers zonder koppen (Nav. XX, 264). De zegswijze komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor in de Klucht v.d. Pasquilmaecker, 21 (spijkers met hoofden slaan), en staat eve...

Hij springt van de os op de ezel
Spreekwoorden: (1914) Hij springt van den os op den ezel,
d.w.z. hij springt van den hak op den tak, van het eene onderwerp op het andere, van den tak op den boom. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Goedthals, 101: Van den osse op den ezel springhen, saillir de cocq a l'asne; Campen, 19: hy springt vanden Osse opten Ezel; Sart. I, 7, 95; vanden Os op den Ezel; Idinau, 30:

Hij stond te kijken als Piet Snot
Spreekwoorden: (1914) Hij stond te kijken als Piet Snot,
d.w.z. hij stond er bedremmeld, beteuterd te kijken, als ‘een snyer, die zyn naald verloren heeft’, als een poelsnip, als verdomde Louis (Harreb. III, XLII), als Jan Lul (in D.H.L. 4), als Pier Snot (17<sup>de<-sup> eeuw); eig. als een snottige Piet, een snotjongen, een snotolf (Tuinman I, 311). In de 17<sup>de<-su...

Hij teert op zijn smeer
Spreekwoorden: (1914) Hij teert op zijn vet (of smeer)
d.i. ‘hij bestaat van het zyne, en behoeft niets meer. 't Is ontleent van zulke dieren, die 's winters zonder voedzel in hunne holen liggen en slapen, wanneer de natuurlyke warmte het vet verteert, 't geen zy des zomers vergadert hadden’; Tuinman I, 104. Vgl. Goedthals, 60: op zyn smout leven, vivre de sa graisse; Harreb. I, 277: op zi...

Hij teert op zijn vet
Spreekwoorden: (1914) Hij teert op zijn vet (of smeer)
d.i. ‘hij bestaat van het zyne, en behoeft niets meer. 't Is ontleent van zulke dieren, die 's winters zonder voedzel in hunne holen liggen en slapen, wanneer de natuurlyke warmte het vet verteert, 't geen zy des zomers vergadert hadden’; Tuinman I, 104. Vgl. Goedthals, 60: op zyn smout leven, vivre de sa graisse; Harreb. I, 277: op zi...

Hij weet van de moord
Spreekwoorden: (1914) Hij weet van den moord,
d.w.z. de zaak (of het geheim) is hem bekend; hij weet er van; hetzelfde als: hij weet van den brand (ook in Waasch Idiot. 143). De uitdrukking komt sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw voor; zie o.a. Kluchtspel II, 176; Vondel, Bat. Gebr. vs. 1301; en vgl. Asselijn, 300: O, dat wijf het 'et al weg, se weet wis van de moort; Rusting, 592; C....

Hij weet van Teeuwes noch Meeuwes
Spreekwoorden: (1914) Hij weet van Teeuwes noch Meeuwes,
d.w.z. hij weet van niets meer, vooral gezegd van een beschonkene. Men houdt Teeuwes en Meeuwes voor verkortingen van de apostelnamen Mattheüs en Bartholomeüs2). In de 16<sup>de<-sup> eeuw luidde de uitdr. van Deus (Zebedeus?) noch Meus weten3); in de 17<sup>de<-sup> eeuw komt ze in den tegenwoordigen vorm voor, b...

Hij weet van toeten noch blazen
Spreekwoorden: (1914) Hij weet van toeten noch blazen,
d.w.z. hij weet volstrekt niets; hy en kan singen noch seggen (Sart. I, 5, 73); hd. weder Gicks noch Gacks wissen; ‘van keper noch van hanebalk weten’, of ‘van hoesel noch snee weten’, ‘van hond noch stront weten’, zooals men in Zuid-Nederland zegt. Beide werkwoorden beteekenen blazen; misschien moet men evenwel...

Hij zal een leelijke pijp roken
Spreekwoorden: (1914) Hij zal een leelijke pijp rooken,
d.w.z. hij zal iets onaangenaams ondervinden, er leelijk tegen aanloopen. Vgl. V. Janus III, 228; Harreb. II, 183: Hij zal een leelijke (slechte of vuile) pijp rooken; Schoolm. 156; Kent. 18: Ze zullen een leelijke pijp rooken! de oproermakers!; Het Volk, 28 Jan. 1914, p. 2 k. 1: De Heer Scheurer heeft een bittere pijp moeten rooken vandaag; Hande...

Hij zal er zijn vingers niet aan blauw tellen
Spreekwoorden: (1914) Hij zal er zijne vingers niet aan blauw tellen,
d.i. zijne vingers zullen niet blauw4) worden van het geld tellen (17<sup>de<-sup> eeuw: vingeren); hij zal er niets van krijgen. De zegswijze is in de 17<sup>de<-sup> eeuw bekend, blijkens Smetius, 6: De numeratione vel acceptione

Hij zet de sokken
Spreekwoorden: (1914) Hij zet de sokken (er in),
d.i. hij maakt beenen, zet het op een loopen, zet er den pas in; ook: hij geeft zijn paard de sporen (Woordenschat, 1078); hij zet 'em of geeft 'm de sokken, fri. hy jowt 'm de sokken, hij geeft 'em katoen, hij is een en al ijver voor die zaak; hy sette de sokken der yn, hij ging aan den haal; geef hem de sokken! spoed u! pak aan! veeg 'em! raak '...

Hij zet de sokken er in
Spreekwoorden: (1914) Hij zet de sokken (er in),
d.i. hij maakt beenen, zet het op een loopen, zet er den pas in; ook: hij geeft zijn paard de sporen (Woordenschat, 1078); hij zet 'em of geeft 'm de sokken, fri. hy jowt 'm de sokken, hij geeft 'em katoen, hij is een en al ijver voor die zaak; hy sette de sokken der yn, hij ging aan den haal; geef hem de sokken! spoed u! pak aan! veeg 'em! raak '...

Hij ziet er uit als de dood van Ieperen
Spreekwoorden: (1914) Hij ziet er uit als de dood van Ieperen.
‘Dat wil zeggen: het is een zeer mager en vervallen persoon. Dat spreekwoord zou zijnen oorsprong verschuldigd zijn aan eene in de tot het koningrijk België behoorende West-Vlaamsche stad Yperen gewoed hebbende pest, die aanleiding gaf tot den gepersonificeerden dood, in al zijne afschuwelijkheid. Dat was de dood van Yperen, die thans a...

Hij zit in de rats
Spreekwoorden: (1914) Hij zit in de rats,
d.w.z. hij zit er in (zie Camera Obsc.: Gerrit Witse; Nw. School VIII, 36; 429; Ndl. Wdb. VI, 2231), hij zit in transes (D.H.L. 71)), hij zit in verlegenheid, in de benauwdheid. Zie Opprel, 79; Amst. 97; Dievenp. 99; Nkr. III, 14 Febr. p. 4; Mgdh. 111; Kmz. 161; Jord. 135; Het Volk, 14 Febr. 1913, p. 8 k. 3; Breuls, 62; enz. Onder ‘rats&rsqu...

Hij zit op zijn stokpaardje
Spreekwoorden: (1914) Hij zit op zijn stokpaardje,
d.w.z. hij spreekt over zijn geliefkoosd onderwerp of denkbeeld; ontleend aan het kinderspel. Een jongen zit graag op een stok met een paardenkop er aan, en verbeeldt zich een ruiter te zijn; dat is een van zijn lievelings-bezigheden. Zoo zit een volwassene op zijn stokpaardje, wanneer hij mag spreken over wat hij aangenaam vindt, over zijn lievel...

Hinken op twee gedachten
Spreekwoorden: (1914) Hinken op twee gedachten,
d.w.z. besluiteloos zijn; twee tegenstrijdige gedachten willen vereenigen; ontleend aan I Kon. 18, 21: Doe naderde Elia tot den gantschen volcke, ende seyde: hoe lange hinckt gy op twee gedachten? soo de Heere Godt is, volghet hem na: ende soo het Baal is, volghet hem na. Vgl. in het mnl. Ruusbr. 4, 73: Also langhe alse onse redene hout (mank gaat...

hinkende paard komt achteraan
Spreekwoorden: (1914) Het hinkende paard komt achteraan.
Men gebruikt deze zegswijze als waarschuwing tegen eene voorbarige blijdschap over een welkom bericht, om ook te kennen te geven dat tegen verwachting iets onaangenaams kan volgen. Vroeger, in de 17<sup>de<-sup> eeuw, zeide men ‘de hinkende bode komt achteraan’, d.i. de bode, die langzaam gaat, omdat hij een onaangename tij...

Hoe dichter bij de Paus hoe slechter christen
Spreekwoorden: (1914) Hoe dichter bij den Paus (of bij Rome), hoe slechter christen.
Deze zegswijze komt sedert de latere middeleeuwen voor, blijkens Prov. Comm. 798: Zo nader den paeus so quader kersten, vita peiores

Hoe dichter bij Rome hoe slechter christen
Spreekwoorden: (1914) Hoe dichter bij den Paus (of bij Rome), hoe slechter christen.
Deze zegswijze komt sedert de latere middeleeuwen voor, blijkens Prov. Comm. 798: Zo nader den paeus so quader kersten, vita peiores

Hoe groter geest hoe groter beest
Spreekwoorden: (1914) Hoe grooter geest, hoe grooter beest.
‘De ondervinding heeft dikwyls geleert, dat de schranderste vernuften en grootste konstenaars, de ongebondenste lichtmissen zyn: waaruit dit spreekwoord gesproten is’ zegt Tuinman I, 202, naar aanleiding van het spreekw. de grootste geesten, de grootste beesten. Bij Goedthals, 63: Hoe meerder constenaer, hoe meerder dueghniet, bons ouv...

Hoe kaler hoe royaler
Spreekwoorden: (1914) Hoe kaler (kaalder), hoe royaler (royaalder),
d.w.z. hoe minder geld men bezit, des te meer geeft men somtijds uit; toegepast op menschen, die weinig bezitten en zich voornaam willen voordoen; dikwijls ook in schertsenden zin gebruikt; vgl. hoe kaler jonker hoe grooter pronker (o.a. Antw. Idiot. 604); hd. je kahler Junker je ärger der Prunker. In de 18<sup>de<-sup> eeuw beken...

Hoe later op de avond hoe schoner volk
Spreekwoorden: (1914) Hoe later op den avond hoe schooner volk,
een gezegde, dat de Duitschers in dezelfde beteekenis kennen als wij, blijkens Wander I, 7: Je später um den Abend, je schöner die Leute (oder Gäste), ein Compliment, mit dem der Holsteiner um die Abendzeit anlangende liebe Besuche zu empfangen pflegt; Eckart, 2: Je later up 'n Avend, je moier de Lü; je later up den Dag, je bet...

hoekje om zijn
Spreekwoorden: (1914) Het hoekje om zijn (gaan
d.w.z. dood zijn, gestorven zijn; sterven; de bocht omgaan, - om zijn (Harreb. II, LXIII b; Molema, 43 b); eigenlijk zooveel als heengaan, uit het oog verdwijnen. De uitdr. is ontleend aan de zeelieden, die bij het uitzeilen den hoek van een onzer zeegaten omgingen en vaak nooit weer gezien werden; vgl. bijv. Abr. Blank. I, 23: Hoe veel Leeraars g...

hoeksteen
Spreekwoorden: (1914) De hoeksteen zijn,
d.i. eig. de steen, die twee muren vereenigt en samenhoudt; vandaar bij overdracht de voornaamste, belangrijkste steun zijn. De uitdr. is ontleend aan Jerem. XXVIII, 16 of aan Efezen II, 20: Het fondament der Apostelen ende Propheten, waer van Jesus Christus is den uytersten hoecksteen. Bij overdracht noemen wij iemand, die de ziel, de steunpilaar...

hoeksteen zijn
Spreekwoorden: (1914) De hoeksteen zijn,
d.i. eig. de steen, die twee muren vereenigt en samenhoudt; vandaar bij overdracht de voornaamste, belangrijkste steun zijn. De uitdr. is ontleend aan Jerem. XXVIII, 16 of aan Efezen II, 20: Het fondament der Apostelen ende Propheten, waer van Jesus Christus is den uytersten hoecksteen. Bij overdracht noemen wij iemand, die de ziel, de steunpilaar...

hof maken
Spreekwoorden: (1914) Iemand het (of zijn) hof maken
d.w.z. iemand hulde bewijzen; vooral gezegd van een heer tegenover eene dame, haar eer bewijzen, complimentjes maken, beleefdheid bewijzen om bij haar in de gunst te komen; zie W. Leevend II, 151: Mama is geheel op zyne hand. Trouwens hy maakt ook veel meer zyn hof by haar dan by my; Halma, 221: Zijn hof maken, zig in de gunst van

hoge benen
Spreekwoorden: (1914) Op hooge pooten (of beenen) ergens heen gaan
d.w.z. opgewonden, verontwaardigd ergens heen gaan; met veel zelfvertrouwen aankomen, meestal om iemand op hoogen toon terecht te

hoge ome
Spreekwoorden: (1914) Een hooge (of groote) oome,
d.w.z. iemand, die een hooge positie in de maatschappij bekleedt, zooals een generaal, een professor, in het algemeen iemand die met gezag is bekleed (in 't leger); eng. a. big pot; fr. un gros légume; hd. ein groszes Tier; ein Hauptkerl. Onder de oomes verstaat men de hooge heeren, in studententaal de professoren of vroeger ook de oudere s...

hoge poten
Spreekwoorden: (1914) Op hooge pooten (of beenen) ergens heen gaan
d.w.z. opgewonden, verontwaardigd ergens heen gaan; met veel zelfvertrouwen aankomen, meestal om iemand op hoogen toon terecht te

hoge toon aanslaan
Spreekwoorden: (1914) Een hogen (lagen, anderen) toon aanslaan,
d.i. door op een toets te slaan een zekeren toon voortbrengen; bij overdracht: door woorden of vooral door stembuiging zekere gemoedsstemming openbaren; meestal in ongunstigen zin (vgl. het fr. le ton fait la musique); Ndl. Wdb. I, 309. Zie Mar. v. Nijm. 166: Zijn voiseken versoeten; Huygens, Scheepspraet, vs. 26: Stille, Maets! een toontje min! P...

hoge woorden
Spreekwoorden: (1914) (Hooge) woorden hebben met iemand,
d.w.z. twist, ruzie hebben met iemand; het bnw. hoog heeft hier de bet. van luid, krachtig en vandaar heftig. Vgl. Hooft, Ned. Hist. 163: Vast alleens gink het den Graave van Hoorne, die, neemende zynen wegh door een' anderen hoek der huizing, met eenighe krysluiden omringt werd en aangehouden; niet zonder gelyke hooghe woorden eeven als Egmonds, ...

Hoge woorden hebben met iemand
Spreekwoorden: (1914) (Hooge) woorden hebben met iemand,
d.w.z. twist, ruzie hebben met iemand; het bnw. hoog heeft hier de bet. van luid, krachtig en vandaar heftig. Vgl. Hooft, Ned. Hist. 163: Vast alleens gink het den Graave van Hoorne, die, neemende zynen wegh door een' anderen hoek der huizing, met eenighe krysluiden omringt werd en aangehouden; niet zonder gelyke hooghe woorden eeven als Egmonds, ...

Holderdebolder
Spreekwoorden: (1914) Holderdebolder,
d.w.z. in heftige, verwarde beweging, hals over kop, in verwarde haast. Vgl. Winsch. 85: Het ging'er holder de bolder, daar was groote oneenigheid, het ging'er onderste boven; Snorp. 23: Jy, en jou man die speulen altemet holder de bolder (kijven); Focquenbr. I, 7:

Holland is in last
Spreekwoorden: (1914) Holland is in last,
d.w.z. er is groote nood; meestal toegepast op hen, die van een beuzeling een groote zaak, veel drukte maken; zie ook Molema, 163 b. Dat deze zegswijze niet, zooals Borchardt bij de verklaring van Holland in Nöten meent, uit den tijd van onze oorlogen met Lodewijk XIV dagteekent, bewijst het voorkomen bij Sartorius III, 4, 82: Bijt hem een vl...

Holle vaten klinken het meest
Spreekwoorden: (1914) Holle vaten klinken het meest,
d.w.z. menschen, die weinig weten, hebben het grootste woord; hd. je leerer der Kopf desto lauter das Maul. Bij Campen, 28 vinden wij deze gedachte uitgedrukt met de woorden: de vaten die der vol syn, en geven ghienen clanck van sich, mer die ledighe vaten clincken seer. Vgl. ook bij Spieghel, 279: Lege vaten geven 't meeste geluid; J. Zoet, 5: Le...

homerisch gelach
Spreekwoorden: (1914) Een homerisch gelach,
d.w.z. een schaterend, onbedaarlijk gelach (zie o.a. O.K. 56; Nest, 35; Het Volk, 3 April 1914, p. 5 k. 2). Deze uitdrukking komt bij de klassieken niet voor; wel is in de Odyssea sprake van ἄσΒεστος γέλως, een onuitbluschbaar gelach. Wellicht is onze uitdr. een navolging van het fr. un rire homérique, dat in het begin der 18...

hond in de pot vinden
Spreekwoorden: (1914) Den hond in den pot vinden,
d.w.z. thuiskomen en alles, het middagmaal, op vinden, terwijl de hond reeds bezig is den pot uit te likken.3) In 't mnl. de hont is in der scapraden (de etenskast, om de kliekjes op te eten); bij Goedthals, 30: Den hont in den pot vinden, le loup au plat; Sartorius, I, 10, 23; III 9, 46: Ex Telemachi olla edes. Ghy sult de hont in de pot vinden; ...

honderd
Spreekwoorden: (1914) Vrienden in den nood, honderd in een lood
d.w.z. in den nood zijn de vrienden meestal van weinig gewicht, van weinig waarde; goede vrienden zijn dan zeldzaam. Vgl. Ovidius, Tristia I, 9, 5: Donec eris felix, multos numerabis amicos, tempora si fuerint nubila, solus eris; Scaecspel, 74: Tempore felici multi numerantur amici, dum fortuna perit nullus amicus erit. Het spreekwoord komt voor b...

hondje
Spreekwoorden: (1914) Een hondje.
Vooral dames spreken (spraken?) van een hondje van een hoedje (eng. a love of a hat), - van een katje, - van een horloge en bedoelen daarmede

Honger is een scherp zwaard
Spreekwoorden: (1914) Honger is een scherp zwaard,
eene gedachte, die bij Flavius Josephus staat opgeteekend in zijn Bellum Judaicum, lib. V, cap. 10 § 3 en bij Menander, Monost. 320: Αιμὸς μέγιστον ἄλγος ἀνθρώποις ἔφυ. Het spreekwoord vindt men in onze taal het eerst in de Prov. Comm. 390: Honger is een scerp sweert, poenalis gladius est magna fames et acu...

Honger maakt rauwe bonen zoet
Spreekwoorden: (1914) Honger maakt rauwe boonen zoet
d.w.z. honger doet iets, dat anders niet heel smakelijk is, toch lekker vinden en met smaak eten (mlat. delicias panis non querit venter inanis), of zooals Poirters in de voorrede van Mask. zegt: den hongher doet honigh uyt een korstjen broots suygen, of zooals wij ook zeggen: honger is de beste saus (of de beste kok); lat. optimum cibi condimentu...

honig om de mond smeren
Spreekwoorden: (1914) Iemand honig om den mond smeren,
d.w.z. iemand vleien; hem lieve, zoete woordjes zeggen; gron. iemand lekkeris op de doeme smeren (Molema, 240); mnl. enen smeren, syn. van enen lecken of leckenbaerden, licken omtrent den baert, iemand likken (vgl. n<sup>o<-sup>. 604 en mlat. cui barbam movit linguendo catus bene novit (Werner, 14). Hiernaast in de 17<sup>de<-...

hoofd
Spreekwoorden: (1914) Een hoofd (een kop
Onder een boei verstaat men een voorwerp dat, op het water drijvende en met een touw aan het in den grond liggende anker vastgemaakt, de plaats aanwijst waar dit ligt; soms een eenvoudig blok hout of een stuk kurk, soms in den vorm van een dubbelen afgeknotten kegel als een vat uit houten duigen samengekuipt (tonnenboei) of van plaatijzer vervaard...

hoofd bieden
Spreekwoorden: (1914) Het hoofd bieden,
d.w.z. tegenstand bieden, weerstand bieden; het is een beeld ontleend aan de bewegingen van een stier of een bok. In de middeleeuwen komt de uitdr. voor in Maerlant's Alex. VI, 1244: Hi was ghereet te biedene thooft welctijt dat si hem wouden slaen. Bij Casteleyn, Lied. 6 v: den krop bieden; bij V.d. Noot: den baert bieden; in de 17<sup>de&l...

hoofd in de schoot leggen
Spreekwoorden: (1914) Het hoofd in den schoot leggen,
d.w.z. in iets berusten, zich overgeven. Oorspronkelijk zeide men enen (iemand, nl. dengene, door wien men zich overwonnen erkent) dat hovet in den schoot legghen, zooals blijkt uit Profijt. Liedeb. 114, 4: Dies legghe ic nu met rouwe mijn hooft in uwen schoot. Reeds vroeg werd de datief van den persoon, wien men het hoofd in den schoot lei, tot w...

hoofd loopt me om
Spreekwoorden: (1914) Het hoofd loopt me om,
d.w.z. het hoofd, mijn gedachte, schijnt me als in een kring om te loopen, rond te draaien (eng. to reel); ‘uitdrukking van het gevoel van vermoeienis bij overgroote drukte van allerlei zaken, die tegelijk de aandacht vorderen, zoodat de geest onophoudelijk van het een op het ander moet overgaan.’ Vgl. Winschooten, 313: Mijn hoofd draa...

hoofd opsteken
Spreekwoorden: (1914) Het hoofd opsteken,
d.w.z. zich verheffen, in verzet komen; vooral van eene onderdrukte partij gezegd, die zich weer verheft; dus het tegengestelde van zich

hoofd stoten
Spreekwoorden: (1914) Het hoofd stooten,
d.w.z. in zijne pogingen schipbreuk lijden, afgeslagen of afgewezen worden (vgl. Vondel's Maeghden, vs. 97; 1375; Hooft, Ned. Hist. 274; Pers, 468 b; 645 b); vervolgens: eene weigering ontvangen; zie Tuinman I, nal. 19; Sewel, 341: Zijn hoofd stooten (afgeslagen worden), to meet with a repulse. Vgl. hiermede zijn neus stooten (fr. se casser le nez...

Hoog en droog
Spreekwoorden: (1914) Hoog en droog,
vooral in verbinding met het ww. zitten, d.i. ergens veilig, goed zitten (Waasch Idiot. 192 a); eig. op het hooggelegen terrein, de kant van een sloot1); vgl. Hooft Ger. v. Velzen. Inhoudt: Maer tot by Muyderberch ghetoghen, ende aldaer van een laeghe Naerders bespronghen zijnde, ende door sulcx ghenootsaeckt den Graeve te verlaeten, wort de selve...

hoog en laag
Spreekwoorden: (1914) Bij hoog en laag zweren.
Dit is in eigenlijken zin wellicht: bij den hemel en de aarde zweren; vgl. Matth. V, 34-35, waar Jezus zegt: Maer ick segge u, Sweert ganschelick niet, noch by den hemel, omdat hy is de throon Godts. Noch by de aerde, omdat sy is de voetbanck sijner voeten; zie Laurillard, 73 en vgl. Middelb. Avant. 34: hoog en laag zweren; Sewel, 343: By hoog en ...

hoog in zijn wapen zijn
Spreekwoorden: (1914) Grootsch (of hoog)) in zijn wapen zijn.
‘Eigenlijk van iemand die zich op zijn adellijke afkomst verheft; vervolgens grootsch in het algemeen’. Zie Winschooten, 35: Breed voor

Hoog van de toren blazen
Spreekwoorden: (1914) (Hoog) van den toren blazen,
een groot woord hebben, een hogen toon aanslaan; Harreb. II, 341: Hij blaast van den toren; De Vrijheid, 12 Maart 1924, 1<sup>ste<-sup> bl., p. 3 k. 1: Wie eenmaal een blauwtje liep, moet niet zoo hoog van den toren blazen.

Hooge bomen vangen veel wind
Spreekwoorden: (1914) Hooge boomen vangen veel wind.
Evenals hooge boomen, die boven de kleine uitsteken, het meest bloot staan aan den wind, zoo staan personen van aanzien, die hooge betrekkingen bekleeden, bloot aan allerlei beoordeeling, aan haat, nijd, laster en vervolging. Vgl. het Latijn feriunt summos fulgura montes (Hor. Carm. 2, 10: 11); Spieghel, 282: Hoghe bomen vanghen veel wint. Eene so...

hooge woord
Spreekwoorden: (1914) Het hooge woord
in de uitdr. het hooge woord moet er uit, wil zeggen, het gewichtige, het belangrijke woord, dat waarop het aankomt; de bekentenis, moet er uit. De bet. gewichtig, die hier het bijv. naamw. hoog heeft, had het reeds in de middeleeuwen; vgl. Reinaert II, 6910: Int crijt daer de wolf aldoe was binnen mitten ghenen, die hem minnen ende spraken menich...

Hoogmoed komt voor de val
Spreekwoorden: (1914) Hoogmoed komt voor den val,
d.w.z. hoovaardij gaat aan verderf vooraf; na den hoogmoed komt de val; ondergang en ellende zijn de onvermijdelijke gevolgen der trotsch-heid (vgl. Grimb. II, 5561 vlgg.). Waarschijnlijk is het spreekw. ontleend aan den Bijbel en wel aan Spr. 16, 18: Hooveerdicheyt is voor de ver-brekinge; ende hoocheyt des geestes voor den val. Zie Zeeman, 291. ...

hoogte hebben
Spreekwoorden: (1914) De hoogte krijgen (of hebben)
d.w.z. dronken worden of zijn, de pruif, de last hebben (Köster Henke, 56; 38); eene sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw gebruikelijke uitdrukking naast de hoogte van zijn gedachten krijgen (d.i. niet verder kunnen denken1). Zie

hooien
Spreekwoorden: (1914) Moet je uit hooien?
vraagt men iemand die haast heeft. Het hooi moet namelijk, als 't mooi weer is, spoedig ingehaald worden, vóórdat er weer regen komt. Zie V. Eijk III, 27; Harreb. I, 331: Het is geen hooitijd of Gij behoeft niet uit hooien te gaan, gij hebt geen haast; Draaijer, 17: moj en höjen vraagt men iemand die zich bijzonder haast met ete...

Horen en zien vergaan
Spreekwoorden: (1914) Hooren en zien vergaan.
Men zegt dit bij een hevig gedruisch, een geweldig leven, waarbij men doof wordt en alles voor de ogen begint te draaien. Vgl. voor de koppeling dezer twee wkw. Lanc. III, 3595: Soo dat hi syn sien verloos ende dat horen; vgl. verder Hooft, Ned. Hist. 319: Dit getier en de duisternis die den vyandt hooren en zien benaamen; Spaan, 16: Het derde (k...

Horendrager
Spreekwoorden: (1914) Horendrager.
Zoo werd (wordt?) hij genoemd, wiens vrouw ontrouw is; iemand, die zijn akker door een ander laat ploegen. Artemidorus, een Grieksch schrijver uit de tweede eeuw na Chr., gebruikt reeds de uitdr. iemand horens opzetten in den zin van ontrouw zijn, gezegd van de vrouw tegenover den man, nl. in Lib. II, 11: ὅτι ἡ γυνὴ σοῦ πορνέÏ...

horens
Spreekwoorden: (1914) De horens opsteken,
d.w.z. zich verzetten, oproerig worden; trotsch worden, laten zien, dat

horens opsteken
Spreekwoorden: (1914) De horens opsteken,
d.w.z. zich verzetten, oproerig worden; trotsch worden, laten zien, dat

hort
Spreekwoorden: (1914) Op den hort zijn (of gaan)
d.w.z. er vandoor zijn of gaan; ook voor zijn pleizier er op uit zijn; hij is op den hort gegaan, d.i. aan den haal gegaan, bijv. met een vrouw. Dit hort (vgl. horten en stooten) zal wel hetzelfde woord zijn, dat voorkomt in het mnl. hort (huert) sijn, weg zijn, dat ook nog in de 17<sup>de<-sup> eeuw wordt aangetroffen (Mnl. Wdb. III, ...

Hosanna
Spreekwoorden: (1914) Van daag Hosanna, morgen kruist hem.
Dit gezegde waarschuwt tegen de wuftheid van het volk, dat heden iemand toejuicht om hem spoedig daarna te verguizen en uit te stooten. Het is ontleend aan de lijdensgeschiedenis van Jezus, die na den plechtigen intocht in Jeruzalem later tot den kruisdood werd veroordeeld. Zie Matth. XXI, vs. 9: Ende de scharen die voorgingen ende die volgden, ri...