Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


InterWad
De website InterWad is het trefpunt voor vragen, antwoorden en meningen over de Waddenzee. InterWad is een initiatief van de Nederlandse overheid. Zij wil dat Internet op een nuttige manier wordt gebruikt. Informatie over de Waddenzee bereikbaar maken en mensen met elkaar over waddenzaken laten discussiëren, is een voorbeeld van goed gebruik. Via het `Nationaal Actie Programma Elektronische Snelwegen` kwam geld beschikbaar voor het opzetten van InterWad. Ook het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij hebben mensen en geld beschikbaar gesteld om van InterWad een succes te maken.
Weblink
Website van Interwad: www.waddenzee.nl

Introductie van nieuwe soorten
Omdat de zeescheepvaart internationaal is, worden af en toe ook nieuwe zeedieren en wieren, afkomstig uit verre landen, meegevoerd met de schepen. Bijna altijd is de introductie van een nieuwe soort onbedoeld; deze heeft zich dan vastgehecht aan de romp van het schip of is per ongeluk in het ballastwater terecht gekomen. Ook uit kwekerijen ontsnappen soms uitheemse soorten, die zich blijvend kunnen vestigen. Tussen 1900 en 2000 zijn ruim 150 niet-inheemse soorten ontdekt in de Noordzee. Voor de Noord-Duitse Waddenzee is berekend dat 5 tot 10% van de diersoorten die daar aangetroffen worden niet-inheems zijn. Regelmatig zijn de nieuwkomers schadelijke concurrenten voor de inheemse soorten.
Chinese wolhandkrabben: in 1912 meegekomen met handelsschepen, nu algemeen voorkomend
De introductie van nieuwe soorten kan niet alleen schadelijk zijn voor de ecologie, maar ook voor de economie. De oorspronkelijk uit Zuid-oost Azië afkomstige dinoflagellaten Gymnodinium en Alexandrium zijn ondertussen bijna wereldwijd verspreid. Sommige soorten dinoflagellaten produceren giftige stoffen die schadelijk zijn voor vissen, zeezoogdieren en de schelpdieren in mossel- en oesterkwekerijen. Doordat het gif zich in het schelpdier ophoopt kan dit ook gevaarlijk zijn voor mensen.
De giftige alg Alexandrium: sinds 1965 in het Noordzee-gebied actief
Begin 1999 werd in de Oosterschelde Undaria pinnatifida, een voor Nederland nieuwe wiersoort, ontdekt. Deze eetbare soort heet in Japan Wakame.

Intropagina_Een handje helpen
Hier volgt een overzicht van nestkastjes, voederplanken, etc. waarmee je dieren kunt helpen om zich te handhaven.

Inwendige klok
Tijdens de nacht doorloop je verschillende slaapfasen, en die cyclus doorloop je meerdere keren. Iedere cyclus slaap je minder diep dan de vorige. Een inwendige klok houdt het voor je bij.
De circadiane klok
Wanneer iemand geen idee van tijd heeft, zoals in een laboratorium waar geen daglicht te zien is en waar geen klokken zijn, slaapt hij of zij toch ongeveer acht uur per dag. We gaan alleen langzaam uit de pas lopen met de wereld om ons heen. Onze inwendige klok werkt met een dag van ongeveer vijfentwintig uur. Normaal gesproken wordt de klok door de biologische wekker of de opkomende zon weer gelijkgezet. Deze `circadiane klok` bevindt zich in de hersenen. Uit dierexperimenten is gebleken dat hij zich bevindt in de `nucleus suprachiasmaticus`.
Alles heeft een (ciradiaan) ritme
Zelfs bij insecten en eencelligen vinden we het circadiane ritme. Binnenin de cellen worden processen al gestuurd in een cyclus die ongeveer vierentwintig uur duurt. De genen die bij de circadiane klok horen zijn al voor verschillende organismen gekloond, en ze blijken voor steeds grote overeenkomsten te vertonen. Het is niet onredelijk om te veronderstellen dat de circadiane klok in onze hersenen uit dit systeem ontstaan is, maar hoe dat is gebeurd is nog grotendeels onbekend.
Een tijd voor alles
Heel veel processen in ons lichaam worden door de circadiane klok aangestuurd. Er zijn ideale tijdstippen om te leren omdat ons geheugen dan het beste werkt. Ons korte-termijn geheugen werkt `s morgens het beste, terwijl rond lunchtijd het lange-termijn geheugen juist piekt.

Iriomotokat
De Iriomotokat is zeer zeldzaam en komt alleen voor op de Riukiu- en Iriomoto-eilanden ten zuiden van Japan. Daar leeft hij in het subtropische regenwoud, altijd in de buurt van water.
Hij jaagt op watervogels, krabben en andere kleine dieren. Elke kat heeft een eigen territorium van ongeveer twee vierkante kilometer. Volgens sommige opvattingen is de Iriomotokat een ondersoort van de Bengaalse tijgerkat (Felis bengalensis).
Wetensch. naam: Felis iriomotensis
Engelse naam: Iriomote cat
Verspreiding: Riukiu- en Iriomoto-eilanden (Japan)
Voedsel: vlees
Lengte: 50 - 60 cm, staart 23 - 24 cm
Gewicht: 3 - 5 kg
Status: plaatselijk algemeen

iriserende spons
Dit is een van de mooiste sponzen. Vooral in ondiep water als het zonlicht nog voldoende kracht heeft lijkt hij fluoriscerend paars-blauw licht te geven.
De vorm is als van een vaas: geleidelijk breed uitlopend naar boven en een iets versmalde maar toch nog vrij brede opening met een opstaand randje daar omheen. De buitenwand is opvallend gerimpeld.
Wetensch. naam: Spinosella plicifera; Callyspongia plicifera
Engelse naam: iridescent sponge
Verspreiding: Caribische Zee
Voedsel: microscopisch plankton
Lengte: tot 40 cm hoog

Irrawaddidolfijn
Hoewel hij tot de zeedolfijnen behoort, is de Irrawaddidolfijn vaak in rivieren te vinden zoals de Irrawadi en de Mekong. Maar de meesten blijven in de kustzeeën en estuaria en zwemmen af en toe een rivier op om voedsel te zoeken. Deze vaak licht gekleurde dolfijn heeft een platte snuit en een bol voorhoofd.
Andere namen: Irrawaddydolfijn
Wetensch. naam: Orcaella brevirostris
Engelse naam: Irrawaddy dolphin
Verspreiding: ondiepe kustwateren en grote rivieren van Zuidoost-Azië en Noord-Australië
Voedsel: garnalen, inktvis, vis
Lengte: 2 - 2,5 m, bij geboorte 90 - 100 cm
Gewicht: 90 - 150 kg, bij geboorte 12 kg
Status: algemeen

ISNAR
Samen met onderzoeksinstellingen in ontwikkelingslanden zoekt ISNAR naar mogelijkheden om de landbouw te verbeteren en meer duurzaam te maken. Duurzaamheid betekent bijvoorbeeld dat de grond al niet na één oogst is uitgeput, maar blijvend producten kan leveren.
Een gezonde landbouw is het beste recept voor het bestrijden van honger en armoede. Meer dan de helft van de bevolking in Afrika, Azië en Zuid-Amerika is voor zijn dagelijkse inkomen en voedsel afhankelijk van de landbouw. Een goed draaiende landbouw stimuleert ook andere economische activiteiten, zoals de industrie en diensten.
ISNAR (International Service for National Agricultural Research) kijkt samen met landbouwkundige instellingen in ontwikkelingslanden hoe het onderzoeksbeleid en -management kan worden verbeterd. Onderzoekers en managers kunnen bij ISNAR terecht voor een opleiding. Dat gebeurt ter plaatse, in de ontwikkelingslanden zelf.
De toepassing van nieuwe technologieën (biotechnologie, informatie- en communicatie technologie) is één van ISNAR`s speerpunten. Specifieke activiteiten op het gebied van biotechnologie in de landbouw in ontwikkelingslanden worden uitgevoerd via een speciaal project, ISNAR`s Biotechnology Service. Dit project richt zich op onderzoek, advisering en trainingsactiviteiten rond de volgende onderwerpen: Evaluatie van de economische en sociale effecten van biotechnologie in ontwikkelingslanden. Beleid en regelgeving omtrent de milieu- en gezondheidsaspecten van biotechnologie.

It Fryske Gea
It Fryske Gea is een vereniging die zich inzet voor natuurbescherming in Friesland. Een goed leefmilieu met schone lucht, schoon water en voldoende leefruimte staat daarbij voorop. Dit komt meer en meer in het gedrang door menselijke activiteiten. It Fryske Gea probeert daarom de natuur meer kansen te geven door bestaande natuurgebieden te vergroten of op elkaar aan te laten sluiten. It Fryske Gea beheert niet alleen bestaande natuur, maar doet ook aan natuurontwikkeling. Zo ontstaat er meer natuur en kunnen er verbindingen gemaakt worden tussen natuurgebieden. Op deze manier zorgt It Fryske Gea voor een gezond leefmilieu voor mens, plant en dier. It Fryske Gea heeft ruim 19.000 leden.
It Fryske Gea beheert meer dan 17.500 hectare aan natuurgebieden, verdeeld over 52 terreinen. Langs de kust zijn dat onder andere `t Oerd op Ameland en `Noord-Friesland buitendijks`.
It Fryske Gea is te bereiken op het volgend adres: Postbus 3, 9244 ZN, Beesterzwaag. Telefoon: (0512) 381448.
Weblinks:
Website van It Fryske Gea: http://www.itfryskegea.nl/

Jachthavens
De havens in het Nederlandse waddengebied hebben in totaal plaats voor 4.500 plezierjachten. De grootte van de havens varieert sterk. Op Ameland en Schiermonnikoog kunnen maar enkele boten terecht. De havens van Noord- Holland zijn Den Helder, Den Oever en Oudeschild (Texel). In Friesland kan men aanmeren in Harlingen, Oostmahorn, Lauwersoog, en op Vlieland, Ameland en Terschelling. In Groningen zijn er havens in Zoutkamp, Delfzijl en Termunterzijl. In Nieuw Statenzijl en Noordpolderzijl zijn enkele aanlegplaatsen voor passanten. Verder zijn er aanlegplaatsen in de Eemshaven.
Weblinks:
Wadvaarders, vereniging voor vrij en verantwoord varen op de Wadden: http://www.wadvaarders.nl/
De jachthaven van Vlieland via de webcam: http://www.nccdatabank.nl/haven
Ontwikkeling naar Waddenhaven Texel van 1969 tot nu: http://www.waddenhaventexel.nl/Lucht.html

jachtluipaard
Het jachtluipaard wordt ook vaak cheeta genoemd. Deze katachtige staat bekend als het snelste dier op het land. In een korte sprint kunnen ze snelheden van meer dan 100 km per uur halen en ze trekken net zo snel op als een Ferrari.
Jachtluipaarden jagen vaak midden op de dag. Dat maakt ze extra geliefd bij toeristen en filmmakers. Soms ondervinden de cheeta`s last bij het jagen van al die toeschouwers. Een andere lastpak is de leeuw of een hyena die regelmatig buit van cheeta`s afpakken of hun jongen doden.
Vroeger werd het jachtluipaard door de Egyptenaren en de Assyriers gebruikt als jachtdier. Hij moest op bevel achter een prooidier aangaan en deze na de vangst naar zijn begeleider brengen.
Andere namen: cheeta
Wetensch. naam: Acinonyx jubatus
Engelse naam: cheetah
Verspreiding: grote delen van Afrika, klein deel van West-Azië
Voedsel: hazen, impala`s, gazellen, jonge wrattenzwijnen
Lengte: 1,1 - 1,5 m, staart 70 cm
Gewicht: 20 - 70 kg
Status: kwetsbaar

Jadebusen
De Jadebusen is een 13 kilometer lange inkeping van de Noordzee bij Wilhelmshaven, die twee keer per dag voor ongeveer driekwart droogvalt. Met zijn 160 vierkante kilometer aan oppervlakte is het de grootste baai in het Nationale Park `Niedersächsisches Wattenmeer`. Bij Wapelersiel mondt de rivier de Jade in de Jadebusen uit.
Wilhelmshaven
In het noordwesten van de Jadebusen ligt de grote haven- en marinestad Wilhelmshaven. In de stad bevinden zich het kantoor van het bestuur van het Nationale Park `Niedersächsisches Wattenmeer` en het Waddenzeehuis (Wattenmeerhaus), een educatief centrum over het waddengebied in deze streek. In het oosten van de stad bevinden zich grote havengebouwen. Hier ligt ook de Jadevaargeul. In het zuiden van de stad, bij de dijk, ligt een groot recreatiegebied. Tussen de plaatsen Mariensiel en Varel-Dangast liggen grote buitendijkse kwelders.

Dangast
Het stadje Dangast is een populair ontmoetingspunt voor vakantiegangers en mensen uit de omgeving, die hier in het weekend komen. Vroeger woonden hier kunstenaars, zoals de bekende overleden schilder Franz Radziwill.
Het strand van Dangast ligt aan een klif. De hoger gelegen zandige bodem grenst hier zonder overgang van kleigrond en kwelders direct, met een breukvlak van meerdere meters, aan de zee. Het is een geologische formatie die in Nedersaksen behalve hier ook in Cuxhaven voorkomt. In het Nationalparkhaus `Alte Schule` kan men informatie over de Waddenzee krijgen.
Weblinks
Informatie over Wilhelmshaven: http://www.

Jagers
Jagers zijn de piraten onder de zeevogels; ze worden ook wel roofmeeuwen genoemd. Ze komen aan hun voedsel door dat van andere vogels te stelen. Hij achtervolgt bijvoorbeeld sterns of drieteenmeeuwen zo fanatiek dat die uit angst hun prooi laten vallen. Het is dan ook logisch dat ze hun nesten vaak bij kolonies van andere zeevogels hebben. Ze azen ook op verloren eieren of alleen gelaten jongen. Er zijn drie soorten jagers geregeld in de Noordzee te vinden: de grote, de kleine en de middelste jager.

Jagers/verzamelaars
Gedurende het grootste deel van zijn bestaan is de mens jager-verzamelaar geweest. We hebben het dan over de periode van circa 2 miljoen tot circa 10.000 jaar geleden. De jacht op groot wild en het verzamelen van plantaardig voedsel leverden alles wat nodig was om te overleven.  Jagers-verzamelaarsgroepen trokken steeds rond, vaste woonplaatsen bestonden nog niet. Vandaag de dag zijn er nog steeds volken die op deze wijze leven: de inuit in het noordpoolgebied en de San in de Kalahariwoestijn bijvoorbeeld.
Jagers-verzamelaarsgroepen waren klein: ze bestonden uit enkele tientallen tot hooguit honderd personen. Om aan de belangrijke voedingstoffen voor de bouw en werking van het lichaam te komen, zoals eiwitten en vetten, maakten de groepen jacht op wilde dieren.
Sommige groepen waren generalisten, die een groot aantal diersoorten bejaagden. Andere groepen waren gespecialiseerd en maakten gericht jacht op één soort. In de koudste fasen van de laatste ijstijd bijvoorbeeld, raakten sommige jagersgroepen zeer bedreven in de jacht op mammoeten, andere op rendieren of paarden en weer andere op de vangst van zalm. Ze ontwikkelden hiervoor speciale technieken en gereedschap. Ook in Nederland trokken zulke groepen rond.
Geen vaste nederzettingen, wel vaste leefgebieden
Veel dieren, zoals mammoet en rendier, trokken van het ene voedselgebied naar het andere. Om zich van voedsel te verzekeren moesten de jagers met hen meetrekken. De groepen hadden dus geen vaste verblijfplaats; als ze ergens neerstreken, richtten ze een basiskamp in dat ze vervolgens even gemakkelijk weer verlieten.

jagoearoendi
Met zijn spitse snuit en slanke, langgerekte lichaam lijkt de jagoearoendi meer op een marter dan op een kat. Jagoearoendi`s jagen gewoonlijk overdag op de grond, zowel in het bos, als in het moeras als in de woestijn.
Andere namen: wezelkat
Wetensch. naam: Felis yagouaroundi
Engelse naam: jaguarundi
Verspreiding: van zuidwestelijk Noord-Amerika tot het zuiden van Zuid-Amerika
Voedsel: knaagdieren, vogels, vissen, kikkers
Lengte: 55 - 75 cm, staart 35 - 60 cm
Gewicht: 5 - 9 kg
Status: thans niet bedreigd

jaguar
© WWF-Canon - Gunther
De jaguar is de grootste kat van Amerika. Hij lijkt op een luipaard maar is steviger gebouwd. Vooral zijn kop is breder. Een ander verschil is dat binnen de zwarte `rozetten` op zijn vacht soms kleinere zwarte vlekken zitten, iets wat bij luipaarden nooit voorkomt.
Jaguars leven vooral in tropische bossen en hebben een voorkeur voor waterrijke gebieden.
Wetensch. naam: Panthera onca
Engelse naam: jaguar
Verspreiding: Midden- en Zuid-Amerika
Voedsel: herten, agoeti`s, pekari`s en tapirs
Lengte: 1,1 - 1,9 m, staart 45 - 75 cm
Gewicht: 40 - 160 kg
Status: thans niet bedreigd - risico

Jakobsvlinder
De jakobsvlinder is een algemeen voorkomende nachtvlinder van open duinen. Het is hoofdzakelijk een nachtdier, maar wordt in mei ook vaak zwak fladderend overdag gezien. Voorwaarde voor zijn verspreiding is het voorkomen van het jakobskruiskruid. Op deze plant leven de opvallende zwart-geel gestreepte rupsen. Vanwege hun tekening worden deze ook wel zebrarupsen genoemd. Soms eten ze de plant geheel kaal. De rupsen komen ook op andere soorten kruiskruid voor.
Namen: Ned: Jakobsvlinder (Sint Jacobsvlinder) Lat: Tyria jacobaeaeDui: Jakobskrautbär (Blutbär) Eng: Garden tiger

Jamaicaanse reuzengalliwasp
In boeken over uitgestorven dieren lees je over het algemeen weinig over reptielen en amfibieën. Een reden daarvoor is dat de mens vooral vogels en zoogdieren heeft uitgeroeid. Bovendien wordt het verdwijnen van hogere gewervelde dieren eerder opgemerkt. Het uitsterven van reptielen heeft vooral in West-Indië plaatsgevonden. Veelal verdwenen soorten van eilanden waar katten, honden en mangoesten door de mens werden geïntroduceerd. De mangoeste was waarschijnlijk verantwoordelijk voor het uitsterven van de Jamaicaanse reuzengalliwasp Celestus occiduus (Shaw, 1802), nu ongeveer een eeuw geleden. Giftig bijgeloof
Toen GeorgeShaw de soort in 1802 beschreef, merkte hij op, dat ` in oude boeken beschreven staat, dat de bevolking van Jamaica deze hagedis beschouwd als het gifstigste dier van het eiland; geen enkel dier is tegen zijn beet bestand. Dit is echter slechts bijgeloof dat niet door de feiten gestaafd wordt. De enige giftige hagedissen leven in Mexico en de aangrenzende gedeelten van de zuidwestelijke Verenigde Staten. `
Jamaicaanse reuzengalliwasp.
De Jamaicaanse reuzengalliwasp was een moerasbewoner die zich voornamelijk voedde met vruchten en vis. Het dier was zo`n 30 centimeter lang. Zijn huid was vaalbruin, waardoor een aantal onregelmatige donkere banden heen schemerden. Maar van tijd tot tijd veranderde de kleur in een felle, goudgele tint. De laatste van deze merkwaardige hagedissen leefden in de Hellshire Hills, een deel van Jamaica waar geen mangoesten voorkomen.

Jan Roepeheide
Binnen de Lange duinen bij Hollum ligt de Jan Roepeheide. Het gebied is een 44 hectare groot, laag oud binnenduin-heidelandschap. Het bijzondere van dit heidegebied is, dat hier de oudste fase van de ontwikkeling van zeewerende duinen naar binnenduinen nog duidelijk te zien is.
In de loop van de tijd vormde zich aan de zeezijde een nieuwe zeewerende duinenrij. Het stuk strand achter deze nieuwe zeewering werd een grote duinvallei. Zo`n vallei wordt een primaire duinvallei genoemd omdat hij tegelijk met de nieuwe duinen is ontstaan. De oude zeereep werd binnenduin.
Afgesloten van de zee is de vallei onder invloed van het zoete regenwater een zoetwatergebied geworden. Door de verzoeting vinden veel planten er een geschikte groeiplaats.

Jan van gent
Met een spanwijdte van bijna twee meter is de jan van gent de grootste zeevogel van het Noordzeegebied. Hij is verwant aan de pelikanen en de aalscholvers. Met zijn zeer lange vleugels en korte poten heeft de jan van gent een voorkeur voor hooggelegen broedplaatsen op kliffen. De meeste Noordzeekolonies liggen op Schotse eilanden. Het is een viseter, die bekend staat om zijn stootduiken vanuit de lucht. Jan van genten vliegen zo`n driekwart van hun leven boven zee. Wanneer ze op het strand worden gevonden, zijn het meestal olieslachtoffers.
De jan van gent-kolonie op de Schotse Bass Rock is al eeuwen bekend: De jan van gent heeft er zijn wetenschappelijke soortnaam (bassana) en een oude Nederlandse naam (bassaanse gans) aan te danken. Haar allereerste ei legt een vrouwtje pas in het vijfde levensjaar. Bij toerbeurt broeden beide ouders het uit op een heel bijzondere manier: met pootwarmte. De zwemvliezen raken in deze periode extra doorbloed en de vogel omklemt het ei met deze opgewarmde poten.
Verspreiding van jan van genten in het Noordzeegebied
Namen: Ned: Jan van Gent (Bassaan(se) gans) Eng: Gannet Fra: Fou de BassanDui: Basstölpel Dan: Sule Nor: Havsule Fries: Gint Ital: Sula Lat: Sula bassana

jan-van-gent
© Martin Kramer
Jan-van-genten zijn zeevogels die hun prooi met een stootduik van soms wel 45 meter hoogte proberen te bemachtigen. Daarbij halen ze snelheden van meer dan 100 km per uur. Om de klap waarmee ze in het water plonzen te kunnen weerstaan, hebben ze luchtkamers aan de voorkant van hun lichaam.
Jan-van-genten broeden dicht opeengepakt in grote kolonies van soms enkele duizenden vogels. Hele kliffen of eilandjes kunnen helemaal zien van de broedende vogels of hun mest en nesten. Binnen de enorme groep heeft elk dier een vaste partner. Deze paren blijven gewoonlijk ook buiten de broedtijd bij elkaar.
Wetensch. naam: Morus bassanus
Engelse naam: gannet; Northern gannet
Verspreiding: Noord- Atlantische Oceaan, Middellandse Zee
Voedsel: vis
Lengte: 80 - 90 cm
Gewicht: 2,5 - 3 kg
Status: plaatselijk algemeen

Japans bessenwier
Het Japans bessenwier is een bruinwier dat, zoals de naam al zegt, afkomstig is uit Japan. Sinds 1973 is het in het Noordzeegebied aanwezig en sinds 1980 ook in Nederland. Het wier komt vooral veel voor langs rotskusten. Het Japans bessenwier groeit snel en kan enkele meters lang worden. Doordat de soort drijfblazen bezit, komt het voor dat sterk uitgegroeide planten de stenen waar ze aan vastgehecht zijn optillen en naar elders verplaatsen. In havens (vastlopen van schroeven), aangespoeld op stranden (stankoverlast bij afsterven) en voor gebruikers van zeewater (koelwaterinlaten, zeewateraquaria) kan het Japans bessenwier voor overlast zorgen.
Namen: Ned: Japans bessenwier Lat: Sargassum muticum Eng: Japanese sargassum, japweedDui: Japanischer Beerentang Dan: Sargassotang

Japanse bosgems
De Japanse bosgems is een stuk kleiner dan de gewone bosgems. Ze leven vaak op hoogten boven de 1000 meter in naaldbossen en open grasland.
Wetensch. naam: Capricornis crispus
Engelse naam: Japanese serow
Verspreiding: Japan
Voedsel: bladeren
Lengte: schouderhoogte 80 cm
Gewicht: 20 kg
Status: thans niet bedreigd

Japanse kuifibis
Het verspreidingsgebied van deze vogel strekte zich anderhalve eeuw geleden uit van Zuidoost-Siberië, Noordoost-China, Noord Korea tot en met Japan. Door jacht, verdwijnen van zijn leefgebied en gebruik van pesticiden is hun aantal sterk afgenomen. Tegenwoordig leeft alleen nog in het Chinese Qinling-gebergte een wilde populatie van ongeveer 20 dieren. Samen met de Japanse kuifibissen in gevangenschap brengen die het totale aantal wereldwijd op nog geen 50 dieren, waarmee het misschien wel de zeldzaamste vogelsoort is van Azië.
Het Wereld Natuur Fonds steunt een project om deze soort weer in het wild uit te zetten. Daarnaast profiteert de Japanse kuifibis van de bescherming van het Qinling-gebied als reservaat voor de reuzenpanda, onder ander mogelijk gemaakt door een actie van de Nederlandse jeugdleden van het Wereld Natuur Fonds (WNF-Rangers).
Wetensch. naam: Nipponia nippon
Engelse naam: crested ibis
Verspreiding: China: Qinling-gebied
Voedsel: amfibieën, kreeftachtigen, insecten
Lengte: ca. 75 cm
Status: ernstig bedreigd

Japanse makaak
Makaken zijn vrij zwaargebouwde op de grond levende apen. De Japanse makaak heeft een dikke vacht om hem te beschermen tegen de kou. In het gebied waar ze leven varieert de temperatuur van -15 tot 23 graden Celcius. De apen die in de buurt leven van warme bronnen, brengen daar `s winters vaak uren in door.
Ze leven doorgaans in groepen van 20 tot 30 exemplaren, maar er zijn ook groepen gesignaleerd van 100 stuks.
Wetensch. naam: Macaca fuscata
Engelse naam: Japanese macaque; snow monkey
Verspreiding: Japan
Voedsel: fruit, zaden, jonge bladeren, bloemen, insecten en boomschors
Lengte: kop-romp 40 - 60 cm, staart 20 - 30 cm
Gewicht: 10 - 20 kg
Status: geen data beschikbaar

Japanse oester
In de Waddenzee is de Japanse oester sterk in opmars, net als in de Oosterschelde en de Grevelingen. Sinds 1965 wordt dit schelpdier op vrij grote schaal geteeld in de Oosterschelde. In de Grevelingen vormt de opmars van de `creuses` een bedreiging voor de teelt van de Zeeuwse platte oester. Beide oestersoorten leven van hetzelfde plankton, maar de Japanse oester kan zich aanzienlijk sneller vestigen en `de platte` verdrijven. In de handel staat de Japanse oester bekend onder de naam `creuse`. De `fines de claires` is de topkwaliteit die geleverd wordt langs de Atlantische kust van Frankrijk. Een paar maanden voordat het in de handel wordt gebracht, wordt de oester opgevet in oude zoutpannen, waar hij leeft van het daar groeiende plankton. Dit geeft een kleurrandje in de kieuw.
In 2004 trad verhoogde sterfte op van de Japanse oester op diverse plaatsen in de Waddenzee. Zo was bij Ameland in heel korte tijd 80% van een Japanse oesterbank dood gegaan en op Texel, in de Mokbaai, was half augustus 50% van de Japanse oesters dood, aldus schelpdierdeskundige Norbert Dankers van Alterra. Op andere plaatsen was nauwelijks sprake van enige sterfte. Het is op dit moment nog volkomen onduidelijk waardoor de sterfte veroorzaakt wordt.
Japanse oesters ontwikkelen zich eerst tot mannelijk exemplaar, later veranderen ze in een vrouwelijk exemplaar. Vanaf hun eerste levensjaar paaien de oesters. Op het noordelijk halfrond gebeurt dit in juli en augustus. Een vrouwtje kan tot wel 100 miljoen eieren produceren, die buiten de schelp bevrucht worden.

Japanse oester
Nederlandse naam
Japanse oester.
Wetenschappelijke naam
Crassostrea gigas (Thunberg, 1793).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
De bovenklep is bol, de onderklep plat. Beide kleppen hebben een onregelmatige, schilferige sculptuur. De rand van de schelp is golvend.
Grootte
Tot 23 cm lang, meestal kleiner, soms groter tot wel 30 cm. De breedte is ongeveer tot 14 cm. Aan de grootte is vaak ook de leeftijd af te leiden. In hun eerste winter bereiken Japanse oesters een lengte van ongeveer 1 cm, in de tweede winter 3 tot 4 cm en in de derde 6 tot 7 cm.
Kleur
De rechterklep is geelbruin met paarse vlekken en strepen, de linkerklep meestal wit met paarse tekeningen. Het spierindruksel aan de binnenkant is ook vaak paars.
Voorkomen in Nederland
Komt langs de hele kust voor, vooral algemeen in de Oosterschelde en op andere plaatsen in Zeeland en soms in het Waddengebied.
Voorkomen in de tijd
De Japanse oester is in de jaren negentig van de vorige eeuw ingevoerd vanuit Japan en heeft zich hier snel uitgebreid.

Leefomgeving
Evenals de gewone oester leeft de Japanse oester vastgehecht op harde ondergrond, zoals stenen en dijken, tot enkele honderden meters diep. Soms hecht de soort zich vast aan kleinere voorwerpen, zoals schelpen van kokkels, mossels en alikruiken. Deze vrijlevende oesters worden vaak opgevist door zilvermeeuwen die ze vanuit de lucht op de dijk laten vallen om de schelpen te breken en de dieren op te eten.

Japanse reuzenkrab
Eind 1998 ontving het Nationaal Natuurhistorisch Museum een Japanse reuzenkrab Macrocheira kaempferi (Temminck, 1836) van enorme afmetingen. De krab is een geschenk van de Japanse krabbendeskundige Dr. Odawara aan Prof. Dr. L.B. Holthuis, emeritus conservator van de kreeftachtigen in het museum. Dr. Odawara heeft ook een eigen krabbenmuseum in Tokio. Maar zijn mooiste en grootste krab schonk hij aan het Nationaal Natuurhistorisch Museum. Het rugschild is 35 cm groot en de spanwijdte van de scharen meet meer dan drie meter. Daarmee is dit exemplaar zelfs een van de grootste in zijn soort ter wereld. De krab is ongeveer 30 jaar geleden gevangen en opgezet.
De Japanse reuzenkrab geschonken door Dr. Odawara. Slome reuzen
Japanse reuzenkrabben zijn slome dieren die leven op zandige en modderige bodems. Ze komen voor op een diepte van twee- tot driehonderd meter. Plaatselijk zijn ze zo algemeen dat er commercieel op gevist wordt. Maar omdat de smaak niet zo hoog staat aangeschreven, worden ze niet veel gegeten. Ze verdwijnen niet alleen in de keuken, maar worden ook verwerkt tot souvenirs. In het voorjaar trekken de vrouwtjes naar ondiep water om eitjes te leggen. Ze zijn op twintig meter diepte door duikers waargenomen. Aanvankelijk waren ze alleen bekend uit enkele baaien in Japan. Maar niet lang geleden zijn ze ook waargenomen bij Taiwan en langs de Chinese kust. Referentiekrab
De soort werd in 1836 beschreven door de eerste directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie, C.

Japanse wolf
De eerste grote zoölogische en botanische collecties van Japan werden tussen 1824 en 1834 bijeengebracht door de Duitser Philipp Franz von Siebold en zijn assistent HeinrichBürger. Deze Duitsers in Nederlandse dienst hadden hun basis de Nederlandse handelspost Dejima, een kunstmatig eiland in de haven van Nagasaki. Von Siebold doceerde medicijnen aan Japanse studenten, en legde zo vele contacten. Hij wist op die manier natuurhistorisch materiaal uit heel Japan te verzamelen. Veruit het grootste gedeelte van zijn zoölogische verzameling werd naar Leiden verscheept en ligt nu in het Nationaal Natuurhistorisch Museum. In deze collectie bevindt zich een opgezet hond-achtig dier, dat beduidend kleiner is dan de wolven uit Eurazië. Deze `wolf` werd in 1839 door de directeur van het museum, C.J. Temminck, beschreven als een aparte soort, Canis hodophilax Temminck, 1839. In 1843 werd het dier afgebeeld in de Fauna Japonica, het eerste uitvoerige en helaas niet voltooide werk over de dierenwereld van Japan. Afgezien van het opgezette exemplaar, had Temminck uit Japan ook een skelet en een paar schedels gekregen.
Japanse wolf ondersoorten
Tegenwoordig beschouwt men de Canis lupus hodophilax als een ondersoort van de wolven van het vasteland. Dit ras was te vinden op het eiland Honshu. Op Hokkaido leefde een andere ondersoort, Canis lupus hattai. Ment neemt aan dat beide vormen afstammelingen zijn van wolven, die tijdens de ijstijden in Japan terecht zijn gekomen. Dat moet twee keer gebeurd zijn.

Japanse zeeleeuw
De Californische zeeleeuwZalophus californianus is waarschijnlijk de bekendste vertegenwoordiger van de familie der zeeleeuwen en pelsrobben. Dit zijn de dieren die in veel dierentuinen en circussen hun kunstjes vertonen. De nauwverwante Japanse zeeleeuwZalophus japonicus (Peters, 1866) leefde tot voor kort aan de kust van Japan.
Japanse zeeleeuw Levende schietschijf
Over de geschiedenis van de Japanse zeeleeuw is zeer weinig bekend. De laatste betrouwbare berichten spreken over de aanwezigheid van 50 tot 60 dieren in 1951 op Takeshima, een rotsachtig eilandje, dat na de Tweede Wereldoorlog onder Koreaans bewind kwam. Vanwege de politieke situatie was het niet mogelijk meer recente gegevens over deze populatie te krijgen. Het gerucht gaat, dat Koreaanse soldaten de zeeleeuwen gebruikten als schietschijf.
Japanse zeeleeuw
In de jaren zestig en zeventig zijn er enkele keren zeeleeuwen waargenomen in Japanse wateren, maar dat waren óf andere soorten, óf Californische zeeleeuwen die uit een dierentuin waren ontsnapt. De kolonies op de steile rotsen aan de oostkust van Korea, die door Japanse vissers zijn gemeld, zijn waarschijnlijk van Stellers zeeleeuwen. Het lijkt uitgesloten dat de Japanse zeeleeuw nog bestaat. Museumcollectie
De Japanse zeeleeuwen in het Nationaal Natuurhistorisch Museum (drie opgezette dieren, een skelet en vier schedels) zijn waarschijnlijk de eerste exemplaren ooit verzameld. De Duitse arts Philipp Franz von Siebold en zijn assistent Heinrich Bürger verkregen dit materiaal in de jaren twintig en dertig van de 19de eeuw.

Java-aap
De naam van deze makaak is wat misleidend, want hij komt in heel Zuidoost-Azië algemeen voor. Hij leeft vooral in bossen langs rivieren en de kust. Hij kan goed klimmen, maar loopt en zwemt ook goed.
De Java-aap heeft een erg gevarieerd dieet. Naast vruchten en zaden eet hij ook graag dierlijk voedsel, zoals schelpdieren, garnalen en krabben, waaraan hij zijn Engelse naam dankt.
Wetensch. naam: Macaca fascicularis
Engelse naam: crab-eating macaque
Verspreiding: Zuidoost-Azië
Voedsel: vruchten, zaden, schelp- en schaaldieren
Lengte: 37 - 63 cm, staart 36 - 72 cm
Gewicht: 3,5 - 12 kg

Javaanse kievit
In de literatuur houdt men meestal een slag om de arm als het gaat over het al dan niet uitgestorven zijn van de Javaanse kievit Vanellus macropterus (Horsfield, 1821). Toch is deze soort voor het laatst in 1939 op oostelijk Java waargenomen, terwijl de intensiteit van het ornithologisch onderzoek in de regio flink is toegenomen. Ooit leefde deze kievit niet alleen op Java, maar ook op Sumatra en als één van de labels in de collectie van het Nationaal Natuurhistorisch Museum juist is, zelfs op Timor. Ook daar is hij recentelijk niet meer gezien. Er kan dus rustig worden aangenomen dat deze kievit echt is uitgestorven.
Javaanse kievit Verdwenen habitat
De Javaanse kievit viel niet alleen op door de lellen aan de kop, maar ook door de sporen voor aan de vleugel. Waarschijnlijk werd hij vooral bedreigd doordat zijn leefgebied plaats moest maken voor rijstvelden. Oorspronkelijk werden de sawah`s van Java bij voorkeur aangelegd op de vruchtbare flanken van de vulkanen op het eiland. Toen de bevolking toenam, werden echter ook de lager gelegen gebieden in cultuur gebracht. Hiermee verdween het habitat van de Javaanse kievit, die zich vooral thuisvoelde in de vochtige savannes.
Javaanse kievit Museumcollectie
Het Nationaal Natuurhistorisch Museum bezit waarschijnlijk de grootste collectie Javaanse kieviten ter wereld. De verzameling omvat vier opgezette dieren, 35 balgen, twee skeletten en vijftien eieren, en geeft derhalve een goed beeld van hoe de Javaanse kievit er uit zag.

Javaanse langoer
De volwassen dieren van deze apensoort hebben meestal een glimmende zwarte vacht, soms bruin. De baby`s zijn altijd knal-oranje. Javaanse langoeren leven in haremgroepen. Het zijn echte blad-eters.
Andere namen: Java langoer
Wetensch. naam: Trachypithecus auratus; Semnopithecus auratus
Engelse naam: spangled leaf monkey
Verspreiding: Indonesië: Bali, Java, Lombok, Zuid-Sumatra
Voedsel: bladeren
Lengte: 43 - 65 cm, staart 61 - 87 cm
Gewicht: 5 - 8 kg
Status: bedreigd

Javaanse neushoorn
De Javaanse neushoorn is het meest verwant met de Indische neushoorn. Net als die soort heeft hij maar een hoorn (bij het vrouwtje is die klein of zelfs afwezig) en een geplooide huid.
Het leefgebied van de Javaanse neushoorn strekte zich ooit van India tot een groot deel van Indonesië. Nu leven alleen nog in Java tussen de 50 en de 60 dieren en een handvol in Vietnam. Daarmee is het een van de zeldzaamste dieren ter wereld.
Behalve de jacht is vooral het verdwijnen van het regenwoud de oorzaak van zijn achteruitgang. Het Wereld Natuur Fonds steunt neushoorn-bescherming en onderzoek in het reservaat Ujung Kulon op Java. In dat reservaat is het aantal Javaanse neushoorns sinds kort weer stabiel.
Wetensch. naam: Rhinoceros sondaicus
Engelse naam: Javan rhinoceros
Verspreiding: Java (Indonesië), Vietnam
Voedsel: bladeren, twijgen
Lengte: 3 - 3,5 m
Gewicht: 900 - 1.400 kg (max. 1.900)
Status: ernstig bedreigd

Javaanse tijger
Zo`n 1,2 miljoen jaar geleden leefden er al tijgers op Java. Dat blijkt uit fossielen van Panthera tigris trinilensis die opgegraven zijn bij Trinil, de vindplaats waar ook de beroemde Javamens gevonden is. Deze botten behoren tot de oudste tijgerfossielen ter wereld. Ze maken deel uit van de beroemde Dubois-collectie in het Nationaal Natuurhistorisch Museum. Panthera tigris trinilensis is weliswaar op Java gevonden, maar is waarschijnlijk niet de voorouder van de Javaanse tijger, Panthera tigris sondaica (Temminck, 1844). Tijdens de IJstijden waren de grote Indonesische eilanden verschillende malen verbonden met het vasteland, waardoor verscheidene diersoorten de eilanden konden bereiken. De nieuwkomers verdrongen vaak de oorspronkelijke fauna. De laatste keer gebeurde dat tijdens het Laat-Pleistoceen, zo`n 50 duizend jaar geleden. De tijgers die Java toen bereikten, raakten geïsoleerd toen de zeespiegel steeg en Java weer een eiland werd. Uiteindelijk zou deze populatie zich ontwikkelen tot de Javaanse tijger, een vorm die gekenmerkt wordt door zijn dichte strepenpatroon.
Javaanse tijger. Reservaten boden geen uitkomst
Aan het begin van de 19de eeuw kwamen tijgers nog overal op Java voor. Steeds meer delen van het eiland werden in cultuur gebracht. Tijgers werden meedogenloos bejaagd of vergiftigd. Rond 1940 waren ze alleen nog te vinden in de afgelegen meest bossen en gebergten. Reservaten boden geen uitkomst, omdat tijgers hebben een groot jachtgebied nodig hebben.

Je lichaam aan het werk
Je lichaam is de hele dag hard aan het werk met bijvoorbeeld bewegen, eten verteren of kijken. Sommige werkzaamheden merk je zelf op: je weet dat je beweegt. Andere gebeuren onopgemerkt: dankzij je evenwichtsgevoel val je niet om.

Klik op één van de volgende titels:
Stijf en soepel: over botten en gewrichten
De tussenwervelschijf, een verhaal apart
Welke weg neemt ons voedsel
Kijken doe je zo
Hou jezelf in evenwicht
Met huid en haar
Weetjes over je temperatuur

Jonge maanvissen stranden massaal
In de eerste weken van dit jaar spoelden er veel jonge maanvissen aan op de Nederlandse en Belgische kust. De teller staat inmiddels op elf exemplaren, meer dan het recordjaar 1992: toen strandden vijf exemplaren. Volgens vissendeskundige Martien van Oijen van Naturalis is er nog geen sluitende verklaring voor het grote aantal aangespoelde maanvissen.
De massale stranding kan iets te maken hebben met de warme winter (ook 1992 was warm). Misschien worden jonge maanvissen door het warme water aangetrokken om hoger naar het noorden te zwemmen. De strandingen zelf zouden een gevolg kunnen van hevige storm, waardoor maanvissen in de ondiepe kustzone in de problemen komen. Ook kan er een verband zijn met het voedselaanbod in de Noordzee. De aangespoelde maanvissen lijken gezond, maar in de Noordzee vinden ze mogelijk te weinig of verkeerd voedsel. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen is Van Oijen van plan om de maaginhoud van de aangespoelde maanvissen te bekijken.
De maanvis die op 2 januari 2005 aanspoelde bij Wassenaar. © Naturalis.
De maanvis die op 5 januari 2005 aanspoelde bij Schoorl. © Naturalis.
De maanvis die op 9 januari 2005 aanspoelde bij Scheveningen. Foto: Martijn Essenberg.
Overzicht maanvisstrandingen 2005
1 januari 2005 Terschelling, strandpaal 17
Geen maten bekend

2 januari 2005 Strand Wassenaarse slag, Wassenaar
Jong dier (110 x 84 cm)
5 januari 2005 Strand Schoorl
Jong dier (109 x 80 cm)
7 januari 2005 Strand Ameland
Jong dier (94 x 73 cm)
7 januari 2005 Strand Domburg (Walcheren, Zeeland)
Jong dier (110 x 130 cm)
7 januari 2005 Strand Zoutelande (Walcheren, Zeeland)
Jong dier (57 x 89 cm)
7 januari 2005 Strand Knokke (België)
Jong dier (geen maten bekend)
8 januari 2005 Strand Vlieland
Jong dier (99 x 76 cm)
9 januari 2005 Strand Scheveningen
Jong dier (115 x 90 cm)
13 januari 2005 Strand Zandvoort
Levend aangespoeld jong dier (82 x 62 cm)
15 januari 2005 Strand Noordwijk
Jong dier (40 x 58 cm)
Zwemmende kop
De maanvis is een van de merkwaardigste vissen.

Juan-Fernández zeebeer
De Juan-Fernández zeebeer komt voornamelijk voor rond de Juan-Fernandez eilanden bij Chili. Deze zeebeer is zwart van kleur en heeft relatief lange flippers en een spitse snuit.
Deze soort was zo goed als uitgeroeid in de 16e tot de 19e eeuw. Pas in 1965 is deze zeebeer herontdekt en de populatie groeit nu snel (20% per jaar). Er zijn nu naar schatting zo`n 750 tot 800 dieren.
Andere namen: Juan-Fernández pelsrob
Wetensch. naam: Arctocephalus philippii
Engelse naam: Juan Fernández fur seal
Verspreiding: Juan-Fernandez en Desventuradas eilanden voor de kust van Chili
Voedsel: vis en inktvis
Lengte: 2 m (mannetje), vrouwtje 1,4 m, bij geboorte 65 cm
Gewicht: 140 kg (mannetje), vrouwtje 50 kg, bij geboorte 6,5 kg
Status: kwetsbaar

Juist
Juist ligt tussen Borkum en Norderney. Met zijn 17 km is dit het langste eiland van de Oostfriese waddeneilanden. Het is maar een paar honderd meter breed. Tegenwoordig wonen er ongeveer 1.700 mensen. Juist is nagenoeg autovrij: alleen de hulpdiensten hebben auto`s. De rust, het lange zandstrand en de fraaie duin- en kweldergebieden maken het eiland tot een populaire vakantiebestemming.
Vervoer naar Juist
Men kan Juist met de boot in circa 75 minuten vanuit Norddeich bereiken, onafhankelijk van getij. Men kan ook naar Juist vliegen. Op Juist worden geen auto`s toegelaten. Bezoekers kunnen die kwijt in de grote garages in Norddeich.
Weblink
Alles over Juist: http://www.juist.de-homepage-index.asp

Jutten op Ameland
In de historie van het roemruchte verleden van Ameland, nemen de jutters een belangrijke plaats in. Wanneer de noordenwind gierend in aantocht was, veranderden brave huisvaders in onverschrokken kerels die in stormachtige nachten naar het strand trokken.
Museum
Dankzij de voortschrijdende techniek zijn de tijden, waarin het strand na zware storm bezaaid lag met wrakgoederen, sinds lang voorbij. In het Landbouw-Juttersmuseum Swartwoude in Buren heeft dit roemruchte verleden een grote plaats gekregen met een wonderlijke verzameling van de meest uiteenlopende zaken. Op beeldende wijze is het harde bestaan van de gedreven jutter in beeld gebracht.

Jutten op Vlieland
Een jutter zoekt en verzamelt op het strand aangespoelde zaken. Vroeger was het jutten een welkome aanvulling op de schaarse middelen van bestaan op het eiland. Tegenwoordig is het voor veel Vlielanders een liefhebberij.

juweelanemoon
Deze kleine kleurige anemoontjes lijken sterk op de poliepen van koralen met als belangrijk verschil dat ze geen kalkskelet vormen. Wel planten ze zich vaak ongeslachtelijk voort door knopvorming. Ze voelen zich vooral in turbulent zeewater thuis.
De tentakels staan in drie kransen om de mond en hebben een verdikking aan het uiteinde. De kleur van juweelanemonen is erg variabel: groen, roze, wit, bruin, oranje, lichtblauw. Vaak staan vele exemplaren van dezelfde kleur op één plek bij elkaar. In dat geval zijn deze door ongeslachtelijke voortplanting uit één anemoon voortgekomen (een kloon).
Wetensch. naam: Corynactis viridis
Engelse naam: jewel-anemone
Verspreiding: noordoostelijke Atlantische Oceaan (Schotland - Canarische Eilanden)
Voedsel: kleine zeedieren
Lengte: hoogte en doorsnede mondplaat: 1 cm

Kaaimansnoeken
Andere naam: Beensnoeken Wetenschappelijke naam: Semionotiformes, Lepisosteiformes (orde binnen de Straalvinnige beenvissen, Actinopterygii)
Kaaimansnoeken zijn beenvissen (Osteichthyes) met een breed, zijdelings afgeplat lichaam, dat wordt bedekt door ruitvormige beenschubben. Ze hebben een asymmetrische (heterocerkale) staart, die ondersteund wordt door vinstralen. Hun rugvin is groot. Hoewel sommige uitgestorven soorten misschien in zee leefden, zijn de 7 levende soorten zoetwatervissen, die voorkomen in rivieren en meren in Noord-Amerika, Midden-Amerika en het Caribisch gebied. Kaaimansnoeken zijn het meest verwant met de Moddersnoeken en de uitgestorven Vroege beenvissen. Samen worden ze wel de Beenganoïden (Holostei) genoemd.

kaaimanteju
De kaaimanteju is een zeer stevig gebouwde hagedis die lijkt op een krokodil met een korte kop. Hij is te vinden in gebieden die bijna het hele jaar onder water staan en brengt dan in de minder diepe plassen door. Hij zoekt zijn voedsel in het water en zoekt `s nachts een schuilplaats op het land.
Wetensch. naam: Dracaena guianensis
Engelse naam: caiman lizard
Verspreiding: Noordoosten van Zuid-Amerika
Voedsel: waterslakken
Lengte: 0,9 - 1,1 m
Status: kwetsbaar

Kaakloze koppantservissen
Wetenschappelijke naam: Cephalaspidoformes,Osteostraci (orde binnen de klasse der Koppantservissen, Cephalaspidomorphi)
Kaakloze koppantservissen zijn uitgestorven kaakloze vissen (Agnatha) die leefden gedurende het Laat-Siluur en het Devoon (ca. 425-360 miljoen jaar geleden). Rond de kop hadden ze zwaar verbeende platen met twee achterwaarts gerichte punten. De staart had ongelijke vinlobben. Kaakloze koppantservissen lagen voornamelijk op de bodem. Door het zware koppantser waren ze niet in staat om langdurig te zwemmen.

Kaakloze kopschildvissen
Wetenschappelijke naam: Galeaspida, Galeaspidiformes (orde binnen de Kopschildvissen, Cephalaspidomorphi)
Kaakloze kopschildvissen zijn uitgestorven kaakloze vissen (Agnatha) die leefden gedurende het Siluur en Devoon (ca. 440-360 miljoen jaar geleden). Fossielen hiervan zijn gevonden in China, Tibet en Noord-Vietnam. Ze hadden een vreemd gevormd, glad kopschild met punten en uitsteeksels. Vooraan in het midden van dit kopschild zat een grote centrale instroomopening. Gepaarde vinnen, een rugvin en een anaalvin ontbraken. Over de levenswijze van de Kaakloze kopschildvissen is weinig bekend. Volgens sommigen hoort deze groep niet thuis bij de Kopschildvissen (Cephalaspidomorphi), maar binnen de klasse der Vroege pantservissen (Pteraspidomorphi) waartoe ook de Kaakloze pantservissen en Kaakloze schubvissen behoren.

Kaakloze pantservissen
Wetenschappelijke naam: Heterostraci, Pteraspidoformes (orde binnen de klasse der Vroege pantservissen, Pteraspidomorphi)
Aan het eind van het Ordovicium(ca. 440 miljoen jaar geleden) ontstonden de eerste vissen uit de Slijmprikken. Deze vissen hadden nog geen kaken. Ze behoorden tot de groep van de Agnatha (Agnatha: A = geen, gnatha = kaken).Ook hadden ze nog geen vinnen aan beide kanten van het lichaam (zogenaamde gepaarde vinnen).
Deze kaakloze vissen zogen via een kleine, langwerpige mondopening kleine voedseldeeltjes van de zeebodem op en zeefden deze met hun kieuwen uit het water. De meeste kaakloze vissen waren voorzien van een stevig pantser van beenplaten. Dit pantser fungeerde als exoskelet.Hiermee waren ze ook enigszins beschermd tegen roofzuchtige zeeschorpioenen. Ze hebben daarom de naam pantservissen gekregen. Hun inwendige skelet bestond nog geheel uit kraakbeen.
Het lichaam en de staart waren bedekt met schubben. De kleine ogen zaten aan de zijkant van de kop, net als beide kieuwspleten. De vinnen waren ongepaard. Van de staart waren beide vinlobben ongelijk in afmeting. Kaakloze pantservissen werden maximaal 1,5 meter groot.
Het pantser maakte ze vrij zwaar. Ze hadden ook nog geen zwemblaas (een met lucht gevulde zak in het lichaam waarmee ze konden blijven drijven). Hierdoor waren ze zwaarder dan het zeewater en konden ze slechts korte tijd aan een stuk zwemmen. Het waren dus slechte zwemmers. Ze leefden daarom voornamelijk op de zeebodem.
Andere vissen hadden niet zon beschermend pantser.

Kaakloze schubvissen
Wetenschappelijke naam: Thelodonti, Thelodontida (orde binnen de klasse der Vroege pantservissen, Pteraspidomorphi)
Kaakloze schubvissen zijn uitgestorven kaakloze vissen (Agnatha) die leefden gedurende het Siluur en Devoon (ca. 440-360 miljoen jaar geleden). Het waren kleine vissen zonder benige kopschilden. De borstvinnen en anale vin waren volledig bedekt met kleine, puntige schubben. Kaakloze schubvissen leefden vermoedelijk op de zeebodem, waar ze hun voedsel bij elkaar zochten. Volgens recente inzichten vormen de Kaakloze schubvissen waarschijnlijk een zustergroep van de Kaakloze pantservissen (voortgekomen uit dezelfde vooroudergroep binnen de Vroege pantservissen).

Kaakplatwormen
Andere naam: Tandmondwormen Wetenschappelijke naam: Gnathostomulida
Kaakplatwormen zijn kleine (tot 1 millimeter lange) wormpjes, die op platwormen lijken. Ze hebben geen lichaamsholte en een onvolledig darmkanaal, met één opening die zowel mond als anus is. Hun mondopening is voorzien van een verhard plaatje met tanden en een paar kaken. Het hele lichaam is bedekt met trilharen (ciliën). Kaakplatwormen leven in modderige zeebodems. De groep omvat ongeveer 90 soorten die alle tweeslachtig (hermafrodiet) zijn. Kaakplatwormen worden het meest verwant geacht met andere kaakdragende wormachtigen zoals Raderdiertjes, Stekelsnuitwormen en Kransdiertjes.

Kaap-Verdische reuzenskink
Hans Hermann Schleich wilde pas echt geloven dat de Kaap-Verdische reuzenskink (Macroscincus coctei Duméril & Bibron, 1839) was uitgestorven nadat hij elke steen van het kleine eilandje Branco had omgedraaid. Schleich was in 1979 naar het ongastvrije Kaap-Verdische eiland getrokken om de lagarto, zoals de oorspronkelijke bewoners het dier noemden, te ontdekken. Zijn speurtocht was tevergeefs. Over het algemeen wordt aangenomen dat de soort omstreeks 1940 is uitgestorven.
Kaap-Verdische reuzenskink Eufemismen
Duméril en Bibron hadden Macroscincus coctei in 1839 beschreven. Ze hadden slechts één exemplaar, waarvan ze niet wisten waar het precies vandaan kwam. Ze namen aan dat het dier aan de kust van Afrika gevangen was en schreven dat het dier zich oorspronkelijk bevond in het Kabinet van Natuurlijke Historie in Lissabon. Van daar was het in 1809 `overgebracht` naar Parijs. Met dit eufemisme gaven ze aan dat de Napoleontische troepen het dier gestolen hadden uit het museum in Lissabon. `Overbrengen` mag een ietwat verkeerd beeld geven van wat er werkelijk gebeurd was, het is nog altijd beter dan de zinsnede die door een andere Franse auteur gebruikt werd. Die beweerde dat de Nederlandse natuurhistorische collecties, die waren gestolen door het Napoleontische bezettingsleger, een `donatie` waren van het Nederlandse aan het Franse volk.
Kaap-Verdische reuzenskink Grote skink
Enige jaren nadat de soort beschreven was, ontdekte men dat het dier alleen op de Kaap-Verdische Eilanden Razo en Branco voorkwam.

Kaapsdune
Even voor Oosterend ligt Kaapsdune. U komt er wanneer u het fietspad volgt dat onder het duin langs gaat (de binnenduinrand). Staatsbosbeheer heeft op dit meer dan twintig meter hoge duin een uitkijkpunt ingericht. Omdat het eiland hier smal is, kunt u met gemak van zee tot zee kijken, en verder over het nu vastgelegde loopduinengebied ten noorden van Oosterend. Toen dit duingebied nog in verstuiving was, kwam er veel drijfzand (doekelsôn op z`n eilanders) voor. Op een gegeven ogenblik was het zelfs zo erg dat de reddingsboot van Oosterend niet meer door het duin de Noordzee kon bereiken.

Kaapse grondeekhoorn
De Kaapse grondeekhoorn leeft in groepen van 6 tot soms wel 30 dieren. Als ze boven de grond zijn, staan er altijd wel enkele dieren op de uitkijk. Als er gevaar dreigt, slaken ze een alarmkreet: een luide fluittoon. De Kaapse grondeekhoorn heeft lange klauwen om in de stenige grond te kunnen graven. Ze gebruiken hun staart soms als parasol.
Wetensch. naam: Xerus inauris
Engelse naam: Cape ground squirrel
Verspreiding: zuidelijk Afrika
Voedsel: wortels, bollen, gras, zaden, insecten, eieren
Lengte: 20 - 30 cm, staart 18 - 26 cm
Gewicht: 600 gram
Status: algemeen

Kaapse ibis
Net als de andere ibissen heeft de Kaapse ibis een lange, omlaaggebogen snavel. Zijn verenpak is granzend groen-zwart en de voorkant van zijn kop kaal en rood, net als zijn snavel en poten.
Deze soort lijkt veel op de heremietibis uit Noordwest-Afrika en Turkije, maar heeft geen kraag.
Andere namen: gladnekibis
Wetensch. naam: Geronticus calvus
Engelse naam: Southern bald ibis
Verspreiding: Zuid-Afrika
Voedsel: ongewervelden

Kaapse otter
© Oregon Zoo photo by Michael Durham
Deze otter kom in grote delen van Afrika voor, zowel in rivieren en moerassen als aan de kust. Aan hun vingers hebben ze geen nagels. Ze vinden hun voedsel vooral op de tast. Deze otters leven met een gezin bij elkaar en zijn erg speels.
Andere namen: Afrikaanse otter
Wetensch. naam: Aonyx capensis
Engelse naam: African cape clawless otter
Verspreiding: Afrika ten zuiden van de Sahara
Voedsel: vis, krab, kikkers en aan zee ook inktvissen en kreeften
Lengte: 75 - 95 cm, staart 55 cm
Gewicht: 10 - 16 kg
Status: thans niet bedreigd

Kaapse rotsklipdas
De Kaapse rotsklipdas (of kortweg: klipdas) leeft, in tegenstelling tot de boomklipdas, vooral op de grond. Vaak in rotsachtige gebieden, maar ook wel op de savanne. Ze kunnen wel goed klimmen. Hun voetkussentjes worden door klieren vochtig gehouden voor betere grip op rotsblokken.
Rotsklipdasen leven in groepen van 4 tot 40 dieren. Ze zijn vaak te zien als ze zich in het zonnetje opwarmen. Klipdassen zijn vrij primitieve zoogdieren, die hun lichaamstemperatuur maar matig op peil kunnen houden.
Andere namen: rotsdassie; rotsklipdas; gewone klipdas
Wetensch. naam: Procavia capensis
Engelse naam: rock hyrax; Cape hyrax
Verspreiding: Zuidelijk en oostelijk Afrika, West-Azië
Voedsel: gras en andere planten
Lengte: 30 - 60 cm, schouderhoogte 25 cm
Gewicht: 3 - 5 kg
Status: algemeen

Kaapse zeebeer
Zeeberen hebben een dichte vacht en - net als de zeeleeuwen - uitwendige oorschelpen. Het mannetje is aanzienlijk groter dan het vrouwtje. Anders dan de meeste zeeberen blijft de Kaapse zeebeer het gehele jaar in hetzelfde regio. De jongen verblijven in crèches als hun moeder soms dagen achtereen op zee naar voedsel zoekt.
Deze ondersoort is nauw verwant met de Australische zeebeer (Arctocephalus pusillus doriferus). Hij is wat donkerder van kleur en duikt dieper (tot 400 meter).
Andere namen: Zuid-Afrikaanse zeebeer; Kaapse pelsrob
Wetensch. naam: Arctocephalus pusillus pusillus
Engelse naam: South African fur seal
Verspreiding: kust Zuid-Afrika en Namibië
Voedsel: vis (ansjovis, sardines e.d.), inktvis en kreeftachtigen
Lengte: 2 - 2,3 m (mannetje), vrouwtje 1,2 - 1,6 m, bij geboorte 60 - 80 cm
Gewicht: 200 - 360 kg (mannetje), vrouwtje 40 - 80 kg, bij geboorte 5 - 6 kg
Status: plaatselijk algemeen

Kabeljauw
Kabeljauw is een koudwatersoort die een voorkeur heeft voor water rond de 10°C. Het is in de Noordzee een algemeen voorkomende vis. Ze leven tot een diepte van 600 meter maar gewoonlijk worden ze aangetroffen op een diepte van 150 tot 200 meter. Kabeljauw kan een lengte van 1,6 meter bereiken en 40 kg wegen. Ze jagen op andere vis, kreeftachtigen, inktvissen en wormen. Ze vormen scholen in ondiep water en maken beperkte tochten voor het zoeken van voedsel en de voortplanting. De kabeljauw in de Noordzee is ernstig overbevist.
Kabeljauw is makkelijk te onderscheiden van andere kabeljauwachtigen door de enkele `baardhaar` (of kindraad) op de onderkaak en door de licht gekleurde lijn op de zijde. De kleuren van kabeljauw variëren van plaats tot plaats. In 1895 ving men voor de Noord-Amerikaanse kust de grootste kabeljauw die ooit gevangen werd: hij woog 95 kg en had een lengte van 1,8 meter. Door overbevissing is tegenwoordig het gemiddelde gewicht van een opgeviste kabeljauw 1 kg, de grotere exemplaren zijn zelden zwaarder dan 7 kg.
Verspreiding van de kabeljauw
Het verspreidingsgebied van kabeljauw beslaat de Noordelijke IJszee, het noordoosten van de Atlantische Oceaan, de Oostzee en de Noordzee.
De kabeljauwstand in de Noordzee
Het Noordzee-kabeljauwbestand bevindt zich ver beneden het veilig biologisch minimum. Ook is het bestand opgebouwd uit een aantal slechte (= qua omvang kleine) jaarklassen. De laatste sterke jaarklasse werd geboren in 1985. De paaistand begin 1993 was al zorgwekkend klein: ongeveer 60.

kabeljauw
Kabeljauwen zijn grote, in scholen levende vissen. Ze leven in de koelere wateren van de Atlantische Oceaan. In de Pacifische Oceaan leeft een iets andere kabeljauwsoort.
Kabeljauw is een belangrijke consumtievis. Vroeger werden kabeljauwen veel gevangen ten zuiden van New Foundland, maar daar zijn ze nu vrijwel verdwenen.
Ze jagen bij voorkeur boven zand- en slikbodems op zo`n 30 tot 80 meter diepte. Ze hebben een baarddraad die voorzien is van smaakzintuigen en ze helpt om vissen en bodemdieren in de omgewoelde bodem te vinden.
Kabeljauwen paaien in het vroege voorjaar, waarbij elk vrouwtje soms meer dan zes miljoen eitjes vormt. Jonge kabeljauw wordt gul genoemd.
Andere namen: Noord-Atlantische kabeljauw
Wetensch. naam: Gadus morhua
Engelse naam: cod; Atlantic cod
Verspreiding: Noordelijke Atlantische Oceaan, Noordelijke IJszee
Voedsel: vis zoals haring, sprot en spiering, bodemdieren
Lengte: 1,4 m (max.)
Gewicht: 25 kg (max.), vroeger exemplaren van 90 kg
Status: kwetsbaar

Kabeljauw
Wetenschappelijke naam: Gadus morrhua
Behoort tot de Vissen Kabeljauwachtige beenvissen, Kabeljauwachtigen Komt voor in noordelijk deel van de Atlantische Oceaan
De kabeljauw is een all-rounder
De kabeljauw leeft vooral in ondiepe kustwateren. Hij zoekt de zeebodem af naar voedsel.
Een kabeljauw is all-round. Hij is snel én wendbaar. Ziet een kabeljauw een prooi, dan remt hij plotseling af door zijn grote borstvinnen te spreiden. Zijn jachtwijze lijkt op een verrassingsaanval: een kabeljauw is er ineens.
De kabeljauw wordt zelf gegeten door andere vissen en dolfijnen. Overdag zoekt hij bescherming in dichte scholen. `s Avonds verspreidt hij zich over zijn jachtgebied.

Kabeljauwachtige beenvissen
Wetenschappelijke naam: Paracanthopterygii (superorde binnen de Echte beenvissen, Teleostei)
Kabeljauwachtige beenvissen vormen een groep binnen de Straalvinnige beenvissen (Actinopterygii) met een grote soortenrijkdom (1200 soorten) en een grote verscheidenheid in vormen. Ze hebben een aantal kenmerken van het skelet met elkaar gemeenschappelijk. Bijna alle soorten komen voor in zee. Tot deze groep behoren niet alleen Kabeljauwachtigen (Gadiformes) en Zalmbaarzen (Percopsiformes), maar ook vreemd gevormde vissen als de Paddevissen (Batrachoidiformes) en de Hengelvissen (Lophiiformes, w.o. Vleermuisvissen en Zeeduivel). De Kabeljauw (Gadus morhua) is een belangrijke consumptievis.

Kabeljauwachtigen
Dit is een grote familie van roofvissen. In Europese wateren komen dertig soorten kabeljauwachtigen voor, waarvan eentje (de kwabaal) in zoet water. Bekend van de visboer zijn de kabeljauw, de schelvis en de wijting. Koolvis is minder bekend, hoewel de meeste vissticks ervan zijn gemaakt. De pollak is een noordelijke soort die nu en dan in de Noordzee voorkomt. Veel kibbeling wordt van pollak gemaakt. Soorten die niet bij de visboer liggen maar toch op vrij grote schaal voorkomen in de zuidelijke Noordzee zijn bijvoorbeeld de steenbolk en de vijfdradige meun. Kever is een kleine vertegenwoordiger uit deze familie, die voornamelijk in de noordelijke Noordzee voorkomt.

Kabinet van Jan Swammerdam
De vader van Jan Swammerdam, Jan Jacobszoon Swammerdam, was apotheker in Amsterdam in de eerste helft van de 17e eeuw. Hij bezat een beroemd naturaliënkabinet. Zonder dit kabinet zou Jan Swammerdam (1637-1680) wellicht nooit een beroemde geleerde zijn geworden. Student geneeskunde
De apothekerszaak van de vader van Jan liep goed, gezien het grote naturaliënkabinet. Voor mensen die het konden betalen was zo`n verzameling in die tijd geen uitzondering. Maar het kabinet van Jan Jacobszoon Swammerdam moet wel heel fraai zijn geweest. Aanvankelijk wilde deze apotheker dat zijn zoon predikant zou worden, maar later stond hij hem toe zich in de geneeskunde te bekwamen. Vooruitlopend daarop liet hij Jan werken aan zijn verzameling. De leergierige Jan gebruikte alle toen beschikbare boeken om de collectie te ordenen. Ook stroopte hij stad en land af op zoek naar allerlei dieren om nader te bestuderen. Van 1661 tot 1663 studeerde hij in Leiden, daarna enige tijd in Frankrijk en in 1667 promoveerde hij tot doctor in de geneeskunde. Hij had zich intussen een grote naam verworven als ontleedkundige, niet alleen van het menselijk lichaam, maar ook van allerlei dieren, waaronder insecten en wormen. Bezeten van onderzoek
Jan deed niet anders dan onderzoek. Dag en nacht was hij er mee bezig. Tijd om de kost te verdienen was er dan ook niet. Hij werd door zijn vader onderhouden. Daar was de oude heer het niet erg mee eens. Daar kwam bij dat de gezondheid van Jan niet best was en hij vreselijk tegen een praktijk als geneesheer opzag.

Kaderrichtlijn Water
Op 22 december 2002 werd de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn verplicht de lidstaten om het beheer van het grond- en oppervlaktewater zodanig aan te pakken dat in 2015 alle wateren voldoen aan strenge ecologische kwaliteitscriteria. Bovendien moet het gebruik van water tegen die tijd duurzaam zijn en moeten de watersystemen zo zijn ingericht dat de risico`s van overstromingen en droogte minimaal zijn.
Consequenties voor het Nederlandse waterbeheer
Voor Nederland betekent het van kracht worden van de Kaderrichtlijn Water dat enkele wetten, zoals de Wet op de Waterhuishouding en de Wet Milieubeheer, moeten worden aangepast. Het opstellen van de beheersplannen voor de stroomgebieden kan worden samengevoegd met de reeds bestaande werkwijze rond de rijksnota`s Waterhuishouding. Punt van aandacht daarbij is de afstemming met België en Duitsland.

kakapo
© Martin Kramer
Deze merkwaardige Nieuw-Zeelandse vogel (de zwaarste papegaai) kan niet vliegen en is vooral in de schemering actief. De kakapo kauwt sap uit bladeren waarna deze als vezelballen aan de plant blijven hangen.
Op het vaste land van Nieuw-Zeeland is hij uitgestorven door roofdieren die door de mens zijn geïntroduceerd, zoals hermelijnen en vossen. De laatste exemplaren zijn naar een drietal eilandjes die vrij zijn van roofdieren gebracht, waar natuurbeschermers hun uiterste best doen om de soort te behouden. Er zijn nu ongeveer honderd kakapo`s in totaal.
Andere namen: uilpapegaai
Wetensch. naam: Strigops habroptilus
Engelse naam: kakapo
Verspreiding: Nieuw-Zeeland (eilandjes voor de kust)
Voedsel: planten
Lengte: 50 - 63 cm
Gewicht: tot 3,5 kg
Status: in het wild uitgestorven

Kakkerlakachtigen
Wetenschappelijke naam: Dictyoptera (subdivisie binnen de Gevleugelde insecten, Pterygota) 
Kakkerlakachtigen behoren tot de geleedpotigen (Arthropoda, de groep waartoe bijvoorbeeld ook de spinnen, insekten en duizendpoten behoren). De kakkerlakachtigen zijn in het Krijt(ca. 140 tot 65 miljoen jaar geleden) ontstaan uit de Steenvliegen.
Kakkelakachtigen leven meestal op de bodem of tussen planten. Ze eten plantaardig afval of hout (Kakkerlakken, Termieten). Er zijn ook soorten kakkerlakachtigen (bijv. Bidsprinkhanen) die andere insecten eten.
Het zijn gevleugelde insecten met variabele afmeting. Ze hebben twee paar vleugels. De voorvleugels zijn meestal verhard en kunnen plat over het lichaam worden gevouwen. Ze hebben bijtende monddelen.

Kalkkokerworm
Kalkkokerwormen zijn er in allerlei soorten. Eén van de meest algemeen voorkomende en opvallende soorten is de driehoeksworm, die op stenen en andere harde ondergrond (boeien, viskratten) voorkomt. De spiraalkokerworm komt voor op grote bruinwieren als blaaswier. Ze voeden zich met plankton, die ze met een tentakelkrans uitzeven.
Namen: Ned: Kalkkokerworm (driehoeksworm, spiraalkokerworm) Lat: Pomatoceros triqueter (Spirorbis borealis) Eng: Tubeworms (keelworm)Dui: Dreikantröhrenwurm (Posthörnchenwurm)

kalkoen
kalkoen, mannetje © Wereld Natuur Fonds
De kalkoen is een grote hoenderachtige waarvan het mannetje een opvallende kale, blauwgekleurde kop heeft met rode lellen. Ook het klokkende geluid dat ze maken is kenmerkend.
In het wild komen de kalkoenen nog voor in het bosrijke oostelijke deel van de Verenigde Staten en Canada (boskalkoen) en in bergachtige streken in het midden en westen van Noord-Amerika (bergkalkoen).
De voorouders van de tamme kalkoen die ook bij ons gehouden wordt is waarschijnlijk al in het begin van de 16e eeuw door de Spaanse conquistadores vanuit Mexico meegenomen naar Europa.
Andere namen: wilde kalkoen
Wetensch. naam: Meleagris gallopavo
Engelse naam: turkey; common turkey
Verspreiding: Noord-Amerika
Voedsel: zaden, kruiden, wortels, insecten
Lengte: 1,2 m
Gewicht: 10 kg
Status: algemeen

Kalksteen
Zuivere kalksteen is vrij wit of lichtgrijs van kleur, gele of bruingele tinten wijzen op bijmenging van ijzerverbindingen. Kalksteen, of carbonaat, dient in de eerste plaats als grondstof voor cement. Jaarlijks gebruikt de Nederlandse cementindustrie ruim 2,5 miljoen ton kalksteen. Daarnaast wordt gemalen kalksteen toegepast voor industriële doeleinden, zoals voor kalkmeststof, voor de mengvoederindustrie, de papierindustrie, voor rookgasontzwaveling en als vulstof in diverse toepassingen. Voor industriële toepassing is op jaarbasis ongeveer een half miljoen ton kalksteen nodig.
Voorkomen in de Nederlandse ondergrond
Carbonaten komen volop voor in de Nederlandse ondergrond, met name in het Krijt(144 tot 65 miljoen jaar geleden). Deze liggen in Zuid-Limburg op veel plaatsen aan of dichtbij het oppervlak. De kalksteenformaties van Houthem, Maastricht en Gulpen zijn het meest geschikt voor winning. Verder komen hier en daar oudere kalkstenen uit de Jura(203 tot 144 miljoen jaar geleden) en het Carboon(354 tot 298 miljoen jaar geleden) aan de oppervlakte, respectievelijk in de Achterhoek en Limburg.
De Muschelkalkgroeve bij Winterswijk © TNO-NITG
Winning
Tot aan het begin van de twintigste eeuw werd kalk alleen gewonnen uit schelpen. Dit gebeurde langs de stranden en in ondiepe delen van de Noordzee en de Waddenzee. Deze schelpen gingen voor verdere bewerking naar kalkovens. Tegenwoordig komt kalk uit de kalksteengroeven in Zuid-Limburg en bij Winterswijk. Voor dat doel vindt afgraving van zachte kalksteen, of mergel, in de St.

kameel
De kameel heeft twee bulten op zijn rug in tegenstelling tot de dromedaris die er maar één heeft. Een kameel gebruikt zijn bulten vooral om vet op te slaan, zodat hij over een voedselvoorraad beschikt. Dat is handig voor een dier dat in de woestijn leeft waar soms wekenlang geen groen sprietje te vinden is. Bovendien komt bij de verbranding van vet water vrij. Een kameel kan lang zonder water. Hij zweet aanzienlijk minder dan andere zoogdieren.
In de winter heeft een kameel een dikke vacht. In de zomer valt die in grote plukken uit. Kamelen leven in groepen: harems met 6 tot 30 vrouwtjes, hun jongen en 1 volwassen man. Een vrouwtje werpt over het algemeen slechts één jong per keer na een draagtijd van 330 tot 410 dagen. Een pasgeboren kameel kan al na 1 uur lopen. Het jong wordt 1 tot 2 jaar lang gezoogd.
De wilde kameel is een zeldzame en ernstig bedreigde soort.
Wetensch. naam: Camelus ferus bactrianus; Camelus ferus
Engelse naam: Bactrian camel
Verspreiding: Oost-Azië: China, Mongolië
Voedsel: gras, struiken, bladeren
Lengte: kop-romp 2,5 - 3 m, staart 50 cm
Gewicht: 450 - 700 kg
Status: ernstig bedreigd

Kames
Als het ijs van een gletsjer zich terugtrekt, laat het allerlei structuren in het landschap na. Kames zijn heuvels van zand en grind, die oorspronkelijk gevormd zijn in een gat in het ijs. Gletsjers bestaan niet alleen uit ijs.
De rivier van ijs sleurt ook allerlei stenen en zand met zich mee. Als we bijvoorbeeld in de Alpen het eind van een gletsjer zien, is die dan ook niet wit, maar grijs van al het gruis dat in het ijs is opgeslagen. Bij dat uiteinde smelt de gletsjer en blijven de erin opgesloten stenen als morenen achter.
Maar de gletsjer zet niet alleen materiaal af aan het eind. Onder het ijs kunnen zich in tunnels eskers vormen. Normaal gesproken zijn gletsjers ijsrivieren die zich langzaam voorbewegen. Als de gletsjer stil komt te liggen, of als een stuk ijstong los van de hoofdgletsjer komt te liggen, spreken we van stagnerend, respectievelijk dood ijs. In dergelijke ijsmassa`s kunnen zich kames vormen. Het woord kame komt oorspronkelijk uit het Schots.
Kames, heuvels en terrassen
Een gat in het ijs vult zich met grind en stenen. Zodra het ijs is weggesmolten, blijft dit zand en grind als een heuvel of kame achter. Die heuvel kan alleen staan, of als een soortdelta in een meer uitlopen. Soms vinden we een hoop kames bij elkaar, die dan een onregelmatig, heuvelachtig landschap vormen. In dat geval spreken we van een kamecomplex.
Kames kunnen ook ontstaan door de riviertjes die langs de gletsjer stromen. Een gletsjer heeft een bol oppervlak, zodat smeltwater aan weerszijden langs de gletsjer wegstroomt.

Kamtsjatka krab
© WWF-Canon-HJungius
Deze grote kreeftachtige (meer verwant met de kreeften dan met de krabben) komt voor in koude zeeën bij Alaska en het Russische Katsjatka tot aan Japan. Vanwege zijn omvang en smakelijke vlees wordt er veel op gevist. Deze soort is in de jaren 60 uitgezet in de Barentsz Zee (ten oosten van Noorwegen). Inmiddels komen de ze daar in grote aantallen (miljoenen) voor en verdringen de inheemse soorten.
Het vijfde potenpaar van de Katsjatka krab is naar de kieuwholte verplaatst. Daardoor lijkt het of hij acht poten heeft in plaats van de voor krabben en kreeften gebruikelijke tien.
Andere namen: koningskrab
Wetensch. naam: Paralithodes camtschatica
Engelse naam: red king crab; king crab; Alaskan king crab; Japanese crab
Verspreiding: Noordelijke Grote Oceaan, Beringzee (Westkust Noord-Amerika, Oostkust Rusland, Japan); geïntroduceerd in de Barentsz Zee
Voedsel: zee-egels, zeesterren, wormen en andere zeedieren
Gewicht: 4,5 kg of meer

Kanoet
Wetenschappelijke naam: Calidris canutus
Behoort tot de Vogels Steltloperachtigen
Komt voor  wereldwijd langs kusten
De kanoet is een marathonvlieger
Kanoeten ofwel Kanoetstrandlopers leven afwisselend in twee voedselgebieden. In de noordelijke toendra, waar ze broeden, eten ze vooral insecten en spinnen. Het grootste deel van het jaar brengen ze door aan de kust van West-Afrika. Daar eten ze voornamelijk schelpdiertjes.
Deze twee gebieden liggen duizenden kilometers uit elkaar. De reis kost veel energie. Kanoetstrandlopers kunnen deze afstand niet in één keer overbruggen, ondanks de voorraden `brandstof` die ze opslaan in de vorm van onderhuids vet.
De Europese wadden zijn een onmisbaar tussenstation, waar de uitgeputte vogels weer op krachten komen.

Kanoetstrandloper
De kanoetstrandloper is een middelgrote strandloper. Een kanoet is redelijk gezet. In de zomer is het beestje van onderen roodbruin. In de Waddenzee komen twee ondersoorten voor: de een broedt in Canada of Groenland en trekt via IJsland naar de Waddenzee om hier de winter door te brengen. De ander trekt vanuit Siberië, via de Waddenzee naar West-Afrika, om daar te overwinteren.`s Winters is de kanoetstrandloper grijs van boven en wit van onderen.
De kanoetstrandloper wordt ook wel kanoet of knoet genoemd. De soort is vernoemd naar de Deense koning Knoet, heerser over de landen rond de Noordzee, die de golven probeerde te keren. Een overeenkomst tussen de koning en de vogel is de maritieme levenswijze.
De kanoet heeft zich helemaal gespecialiseerd in het zoeken naar schelpdieren, waarbij het nonnetje zijn voorkeur heeft. Bij elkaar consumeren alle kanoetstrandlopers jaarlijks ongeveer 1,5 miljoen kilo schelpdiervlees uit de Nederlandse wadbodem.
Een bijzondere vogel
De vogel vindt zijn voedsel op een bijzondere manier. Door drukverschillen rond voorwerpen in nat zand kan de kanoetstrandloper met zijn snavel tot op tien centimeter afstand een schelpdier voelen. Tot nu toe is de kanoetstrandloper de enige soort waarvan bekend is dat hij op deze manier voedsel verzamelt. Andere strandlopers vangen wormen doordat ze trillingen opvangen met hun snavel in het zand. Omdat de drukverschillen alleen in nat zand waargenomen kunnen worden, is het nu ook duidelijk waarom een kanoetstrandloper nooit foeragerend op drooggevallen wadplaten wordt gezien.

Kapotte genen zoeken
Eén op de twintig gevallen van borstkanker heeft een erfelijke oorzaak. Er worden steeds meer genen ontdekt die daarbij een rol spelen. Afwijkingen in die genen zijn een zeer sterke aanwijzing dat de draagster borstkanker zal krijgen. Een genetische test maakt die afwijking zichtbaar.

Een klein percentage borstkankers kan genetisch voorspeld worden, voor de overige gevallen moet een mammogram uitkomst bieden.
Goede ontwikkeling
Dankzij de test kan bij erfelijke borstkanker eerder worden ingegrepen, waardoor levens kunnen worden gered.
Van wie zijn die genen nou?
De genetische test op één van die genen is ontwikkeld door een Amerikaanse bedrijf. Zij heeft er een octrooi op verkregen. Hierdoor mag alleen dit bedrijf de test voor dat borstkankergen uitvoeren. Dat kan betekenen dat artsen DNA-monsters van patiënten helemaal in de VS moeten laten testen. Lees verder over borstkanker en biotechnologie

Kapotte haarcellen
Stel je zet je muziek harder en harder. In het slakkenhuis worden de vloeistof trillingen heftiger en heftiger en zo ook de uitwijkingen basilaire membraan. Door de woeste bewegingen in het orgaan van Corti worden de haarcellen verder en verder worden omgebogen. Maar alles heeft een grens, ook het buigen van de haarcellen...

Zoals een woeste storm het graanveld doet knakken, zo kan lawaai je haarcellen kapot maken. Omdat geknakte haarcellen geen prikkels meer kunnen maken, staat of valt het waarnemen van geluid dus letterlijk bij de haarcellen!

karetschildpad
De karetschildpad is een zeeschildpad die vooral bij koraalriffen leeft, waar hij zijn voedsel - zoals sponzen - zoekt. 
Hij is herkenbaar aan zijn gekartelde, mooi getekende rugschild. Van dat schild (`karet`) werden vroeger vaak brilmonturen gemaakt, tegenwoordig is het vooral in Japan gewild om traditionele haarspelden van te maken. Het Wereld Natuur Fonds heeft zich met succes ingezet om de internationale handel in `karet` te laten verbieden.
Wetensch. naam: Eretmochelys imbricata
Engelse naam: hawksbill turtle
Verspreiding: tropische zeeën (vooral bij koraalriffen)
Voedsel: sponzen, weekdieren
Lengte: 60 - 95 cm
Gewicht: 40 - 85 kg
Status: ernstig bedreigd

karper
© Pavel Dvorak
De karper is een grote zoetwatervis met een hoge rug. Hij heeft een uitstulpbare bek met twee baarddraden waarmee hij vooral op de bodem naar voedsel zoekt.
Karpers worden al eeuwen gekweekt. Hierdoor komen ze in allerlei vijvers en viswaters voor, ook ver buiten het oorspronkelijke leefgebied. Vooral de Japanners hebben de karpers (koi) ver doorgekweekt in allerlei kleurvariaties: vooral zwart, wit en oranje. Mooie exemplaren kunnen duizenden euro`s opbrengen.
Karpers paaien in ondiep water. Een vrouwtje legt soms twee miljoen eitjes die aan waterplanten blijven kleven.
Wetensch. naam: Cyprinus carpio
Engelse naam: common carp
Verspreiding: zoetwater, oorspronkelijk in Europa, Azië; nu wereldwijd
Voedsel: bodemdieren en planten
Lengte: tot 1,2 m
Gewicht: tot 37 kg
Status: algemeen

Karperachtige beenvissen
Wetenschappelijke naam: Ostariophysi (superorde binnen de Echte  beenvissen, Teleostei)
Karperachtige beenvissen zijn Straalvinnige beenvissen (Actinopterygii) met een zwemblaas, die door middel van een keten van botjes is verbonden met het binnenoor. Hierdoor zijn de vissen beter in staat geluiden te horen. Een ander belangrijk kenmerk is het bezit van keeltanden. Tot deze groep behoren de Karperachtigen (Cypriniformes), de Meervalachtigen (Siluriformes) en de Karperzalmen (Characiformes, w.o. Piranha en Lichtvis). Het zijn voornamelijk zoetwatervissen.

Kauw
Kauwtjes zijn intelligente, sociale dieren. Op Texel horen kauwen tot de eerste vogels die je tegenkomt. Ze nestelen in de aanlegfuik van de veerhaven van het Horntje en begeleiden de veerboot bij het vertrek van het eiland. Ze zoeken voedsel op straat, in het boerenland en rond de boerderijen. Vooral leuk is het, ze te zien spelen rond de kerktorens in de dorpen. Bij de torens van Oosterend, Den Burg en Den Hoorn vliegt bijna altijd wel een groepje kauwen rond.

Kauwtjes broeden overal op het eiland in schuren, schoorstenen, kerktorens en in holtes in daken. In de duinen maken ze hun nest in verlaten konijnenholen. Ze broeden in kleine kolonies. Ze slapen ook gezamenlijk. Tegen de schemering verzamelen zich soms honderden kauwen. Ze houden dan eerst nog een paar slaapvluchten, waar ze in formatie door elkaar buitelen en daarna weer luid kakelend in een boom gaan zitten. Pas wanneer het bijna helemaal donker is, zoeken ze de slaapplaats op. Ook daar zijn ze dan nog lang zachtjes te horen.
In 2005 zijn op Texel kauwtjes gevangen en afgemaakt omdat ze teveel schade aan de veerboot en aan gewassen zouden veroorzaken.
Namen: Ned: Kauw Eng: Jackdaw Fra: Choucas des toursDui: Dohle Ital: Taccola Lat: Corvus monedula

Kauw
Wetenschappelijke naam: Corvus monedula
Aantal broedparen in Nederland: 180.000-220.000 (1998-2000)
Biotoop: meestal in stedelijke omgeving, maar broedt ook in oud loofbos
Geluid: Kauw

kea
© Martin Kramer
Deze papegaai uit de bergen van Nieuw-Zeeland is niet zo uitbundig gekleurd. Hij heeft voornamelijk groene veren met een donkere rand. Alleen als hij vliegt zijn de oranje ondervleugels te zien.
De kea is erg nieuwsgierig en onderzoekt alles wat eetbaar lijkt of om andere redenen zijn aandacht wekt. Ook rubberstrips van auto`s of de inventaris van een berghut zijn niet veilig voor zijn lange, spitse snavel.
Wetensch. naam: Nestor notabilis
Engelse naam: kea
Verspreiding: Nieuw-Zeeland (Zuidereiland)
Voedsel: alleseter, ook aas
Lengte: 48 cm
Gewicht: 825 gram
Status: kwetsbaar

Keileem en zwerfstenen
Bij het naar beneden schuiven van een gletsjer wordt uit de onderliggende bodem allerlei materiaal meegevoerd, van fijn gruis tot reusachtige rotsblokken. De compacte lemige massa die we keileem noemen wordt gevormd aan de onderzijde van de gletsjer, waar het losse materiaal dat door het ijs wordt getransporteerd steeds verder vergruisd raakt. Sommige zwerfstenen dragen duidelijk de sporen van het transport door het ijs in de vorm van slijpvlakken (facetten) en gletsjerkrassen. In zwerfstenen die bestaan uit afzettingsgesteenten worden soms ook fossielen aangetroffen.

keizerspinguïn
De keizerspinguïn is de grootste pinguïn. Een slag groter nog dan de koningspinguïn, waar hij op lijkt (de vorm en kleur van de wangvlek verschilt duidelijk: bij de koningspinguïn is die helder oranje en gesloten).
Het broedgedrag van deze soort is uitzonderlijk. Vooral de plaats en tijd: op de zuidpool tijdens de winter. Het mannetje broedt het enige ei uit tussen zijn voeten en buikplooi. Keizerspinguïns kunnen erg goed zwemmen en duiken tot meer dan 500 meter diep.
Wetensch. naam: Aptenodytes forsteri
Engelse naam: emperor penguin
Verspreiding: zuidpool
Voedsel: vis, kreeftachtigen (vooral krill)
Lengte: hoogte 110 cm
Gewicht: tot 37 kg
Status: plaatselijk algemeen

Kelkdiertjes
Wetenschappelijke naam: Entoprocta, Kamptozoa
Kelkdiertjes zijn microscopisch kleine tot 5 mm grote, vastzittende diertjes. Hun urnvormig lichaam met tentakelkrans staat op een steeltje dat vastgehecht is op de ondergrond. Veel soorten leven als commensaal (`mee-eter`, zonder benadeling van de gastheer) op mariene Ringwormen, Sponzen of Zakpijpen. Zowel de mond als de anus bevinden zich binnen de tentakelkrans. Met hun tentakels, die met trilharen (ciliën) bezet zijn, filteren ze kleine voedseldeeltjes uit het water. Kelkdiertjes leven solitair of in kolonies in zee. Slecht enkele soorten (van het geslacht Urnatella) leven in zoet water. De groep is bekend sinds het Laat-Jura (ca. 155-140miljoen jaar geleden) en telt ongeveer 150 verschillende soorten.

Kemphaan
Kemphanen zijn zeldzame weidevogels die het hele jaar voorkomen in Nederland. In de winter zijn hier alleen mannetjes te zien. De vrouwtjes komen vanuit hun overwinteringsgebieden in Afrika in april in Nederland aan. Na de balts vliegt een deel door naar het noorden van Europa. De kemphaan eet zowel in het water als op de grond levende insecten, larven, slakjes en regenwormen. Buiten het broedseizoen eet de vogel ook zaden en ander plantaardig materiaal. In Nederland heeft de vogel een voorkeur voor schrale graslanden met veel water in de vorm van ondiepe poelen en sloten.
Namen: Ned: Kemphaan Eng: Ruff Fra: Chevalier combattantDui: Kampfläufer Dan: Brushane Nor: Brushane Fries: Hoants Ital: Combattente Lat: Philomachus pugnax

Kemphaan
Wetenschappelijke naam: Philomachus pugnax
Aantal broedparen in Nederland: 100-140 (1998-2000)
Biotoop: moerassen en extensief bewerkte natte weilanden

Kemps zeeschildpad
© WWF-Canon - P.C.H.Pritchard
Dit is de kleinste zeeschildpad en lijkt het meest op de eveneens niet zo grote warana. Zijn schild is olijfgroen tot grijs en bijna even breed als lang. Zijn kop is in verhouding groot.
Vrijwel alle (95%) Kemps zeeschildpadden leggen hun eieren op het strand bij Rancho Nuevo in Mexico. Op een film uit 1947 is te zien hoe ongeveer 40.000 vrouwtjes dit strand opkruipen. In 1993 was dit aantal teruggelopen tot ongeveer 400. Vooral de garnalenvisserij eiste een zware tol doordat er zeeschildpadden in de netten verdrinken. Onder andere dankzij de inzet va het Wereld Natuur Fonds zijn de meeste netten in het leefgebied van de Kemps zeeschildpad tegenwoordig voorzien van een speciaal luik waardoor zeeschildpadden kunnen ontsnappen. Deze maatregel lijkt succes te hebben.
Wetensch. naam: Lepidochelys kempii
Engelse naam: Kemp`s ridley
Verspreiding: Atlantische Oceaan: Golf van Mexico en oostkust VS
Voedsel: krabben, garnalen, mosselen, kwallen, zeeslakken
Lengte: 60 - 70 cm
Gewicht: 35 - 45 kg

Kerguelenzeebeer
Dit is de enige zeebeer (of pelsrob) met een duidelijke kleurtekening, vooral bij de mannetjes. Hij is bruin tot donkergrijs van kleur, met een gelige borst en keel en een donkerbruine buik. Zijn wetenschappelijke naam `tropicalis` is bedriegelijk, want deze dieren leven bij eilanden in de koude zee rond de zuidpool waaronder de Kerguelen.
Wetensch. naam: Arctocephalus tropicalis
Engelse naam: subantarctic fur seal
Verspreiding: eilanden rondom Antarctica
Voedsel: vis, inktvis, krill en pinguïns
Lengte: 1,8 m (mannetje), vrouwtje 1,45 m, bij geboorte 65 cm
Gewicht: 165 kg (mannetje), vrouwtje 55 kg, bij geboorte 5 kg
Status: plaatselijk algemeen

Kerken in Noord-Groningen
Er is veel bewaard van de enorme aantallen kerken en kerkjes in Noord-Groningen. Vrijwel altijd staan ze op het hoogste punt van de wierde en zijn ze gebouwd van oude grote rode bakstenen, de zogenaamde kloostermoppen. De kerkjes zijn in de regel heel oud en vertonen een schat aan staaltjes van oude romaanse en romanogotische bouwkunst. Ook het interieur van de kerken is vaak erg mooi.

kerkuil
Hoewel de kerkuil in Nederland door de veranderingen in de landbouw zeldzaam geworden is, heeft hij het grootste verspreidingsgebied van alle uilen. Ook in tropische gebieden waaronder het Amazonegebied en droge streken als Centraal Australië komt deze soort voor.
Vooral de witte kleur van zijn gezicht en de onderkant van zijn vleugels is opvallend. Het vrouwtje broedt en houdt de jongen enkele weken warm terwijl het mannetje op jacht gaat en prooi brengt.
Wetensch. naam: Tyto alba
Engelse naam: barn owl
Verspreiding: wereldwijd, in Azië alleen zuidelijk
Voedsel: vooral kleine knaagdieren
Lengte: 29 - 44 cm
Gewicht: 300 - 650 gram
Status: algemeen

Kerkuil
Wetenschappelijke naam: Tyto alba
Aantal broedparen in Nederland: 1150-2000 (1998-2000)
Biotoop: boerderijen en dorpen in halfopen kleinschalig landschap

kerstboomkokerworm
Deze kalkkokerworm komt veel op koraalriffen voor. Zijn lichaam zit voor het grootste deel in een koker van kalk, die op zijn beurt vaak in een spleet tussen koraal verborgen zit.
De twee spiraalvormige kieuwen waarmee ze zuurstof en plankton uit het water halen steken echter meestal als opvallende pluimen naar buiten. De vorm van deze kieuwen heeft wat van een kerstboom, de kleur is erg variabel: wit, roze, blauw, bruin of een combinatie met streepjes.
De kieuwen zijn in trek bij vissen, maar meestal is de kokerworm belagers te snel af. Zodra hij een schaduw ziet, trekt de worm zich terug in zijn koker en sluit die stevig af met een klepje dat aan zijn lichaam zit.
Wetensch. naam: Spirobranchus giganteus
Engelse naam: christmass tree worm
Verspreiding: Caribische Zee, Grote en Indische Oceaan
Voedsel: plankton

Kerygmachela
Wetenschappelijke naam: Kerygmachela kierkegaardi (behorend tot de Oer-geleedpotigen, Protoarthropoda)

Kerygmachela is een uitgestorven geleedpotige (arthropode) die leefde gedurende het Vroeg-Cambrium (ca. 540-520 miljoen jaar geleden). Hij behoort tot de zogenaamde `Sirius Passet fauna` die teruggevonden is in Groenland. Zijn lichaam bestond uit 7 segmenten, elk met een paar kieuwachtige aanhangsels. De kop droeg een paar stevige aanhangsels, elk met vier lange draadvormige uitsteeksels. Aan het achtereinde bevonden zich een paar gesegmenteerde staartdraden. Kerygmachela was een roofdier en leefde in zee. Hij wordt verwant geacht met sommige oer-geleedpotigen (Protoarthropoda) van de `Burgess Shale fauna` zoals Anomalocariden, Leanchoilia en Opabinia.

Kever
Kever is een kleine (tot 25 cm), kortlevende kabeljauwachtige die algemeen voorkomt in de noordelijke Noordzee. Het is een bodemvis die vooral leeft van kleine kreeftachtigen en kleine visjes zoals grondels. Er werd op grote schaal op gevist door de Noorse en Deense industrievloot, maar sinds het midden van de jaren tachtig is het belang van deze soort voor de industrievisserij afgenomen. Op betrekkelijk kleine schaal wordt kever verwerkt tot voer voor vee en viskwekerijen.
Verspreiding van kever
Namen: Ned: Kever (Noorse kabeljauw) Lat: Trisopterus esmarki Eng: Norway poutDui: Stintdorsch Dan: Spærling

Keverorchis
De keverorchis is een zeldzame en beschermde plant maar komt in noordelijk Nederland nog vrij algemeen voor. In Zuid Limburg is het de meest voorkomende orchideeënsoort. De grote keverorchis voelt zich thuis op een vochtige, lichte plek. De plant staat meestal in loofbossen, langs bosranden of in grasland.
De keverorchis produceert feromonen (sexlokstoffen) die kevers aantrekken. Op deze manier zorgt de plant ervoor dat het stuifmeel verspreid wordt.
Namen: Ned: Grote keverorchis (keverorchis) Lat: Listera ovata Eng: Twayblade Fra: Double feuilleDui: Wald-Zweiblatt
Namen: Ned: Kleine keverorchis Lat: Listera cordata Eng: Lesser twaybladeDui: Herz-Zweiblatt (Kleines Zweiblatt) Dan: Hjertebladet fliglæbe

Kevers
Kevers zijn zeer kleine tot zeer grote insecten met twee paar vleugels. Het voorste paar is hard en leerachtig, de achtervleugels zijn vliezig en liggen gewoonlijk opgevouwen onder de voorvleugels. De monddelen zijn bijna altijd bijtend. De kevers vormen de grootste van alle insectenordes. In Nederland zijn ongeveer 3800 soorten gevonden. Soorten van kust en wad zijn de loopkever, de waterkever, de aaskever, de kortschildkever, de kniptor, het lieveheersbeestje, de zwartlijfkever, de mestkever, het haantje, de snuitkever, de schorskever en de iepenspintkever.
Weblinks
Gespecialiseerde (engelstalige) site voor keverliefhebbers: http://www.coleoptera.org-
Foto`s: http://home.tiscali.nl/renekrekels-nl-galerijen-sprinkhanen-index.htmlhttp://www.koleopterologie.de-gallery-

Keverslakken
Wetenschappelijke naam: Polyplacophora, Placophora, Loricata (klasse binnen de Weekdieren, Mollusca)
Keverslakken zijn weekdieren (mollusken) met een ovaal, afgeplat lichaam. Ze dragen 8 schelpstukken op hun rug. In de mantelholte aan de buikzijde zitten twee rijen kieuwen voor de ademhaling. Keverslakken leven vooral in kustgebieden, waar ze algen van de bodem schrapen met hun rasptong (radula). Keverslakken komen voor sinds het Ordovicium (ca. 500-440 miljoen jaar geleden). Er zijn ongeveer 600 recente en 150 fossiele soorten bekend.

Kiekendieven
Kiekendieven zijn slanke, redelijk grote roofvogels. Het ronde gezicht is een beetje uilachtig. Van de drie inheemse soorten kiekendieven spelen er twee een belangrijke rol in de kustgebieden: de bruine kiekendief en de blauwe kiekendief.

Kieming en opslag van plantenzaden
Zaden vormen een belangrijke schakel in de levenscyclus van de plant. Het zijn kleine pakketjes die de moederplant verstuurt met onbekende bestemming. Helaas verloopt deze verzending niet altijd zonder problemen.
Een zaad bestaat uit een embryo met omhullende lagen weefsel, die kunnen bestaan uit endosperm, zaadhuid, en restanten van de vrucht. Deze omhullende lagen dienen ter bescherming; een harde zaadhuid beschermt tegen mechanische beschadiging. Ze kunnen ook dienen als reservevoedsel, denk aan een maïskorrel met enorme hoeveelheden zetmeel opgeslagen in het endosperm. Omhullende lagen kunnen ook dienen ter verspreiding. Een prachtig voorbeeld daarvan is kleefkruid dat met kleine weerhaakjes het verspreidingsgebied effectief vergroot door zich vast te haken aan passanten. Een ander verspreidingsmechanisme is pluis, dat gebruikt maakt van de wind om zaden over grote afstanden te transporteren. De vleugeltjes van een es zorgen ervoor dat het zaad om zijn as tolt en langer in de lucht blijft. De extra tijd die het krijgt om te vallen geeft het zaad voldoende afstand tot de moederplant, zodat de zaailing niet in haar schaduw hoeft te groeien. Van veel soorten drogen de zaden uit voor verspreiding. Dit is niet altijd noodzakelijk, maar vergemakkelijkt wel de verspreiding, en verbetert ook de bewaring en daarmee de overlevingskans van het zaad (Afb. 1).
Zaden zijn het product van meiose. Tijdens de meiose worden nieuwe combinaties van genen en allelen gemaakt, die leiden tot variatie in de volgende generatie.

Kieuw- en warnetten
Kieuwnetten zijn gebaseerd op het principe dat een vis wel zijn kop door een maas van een net kan steken, maar er niet meer uit terug kan omdat hij dan achter de kieuwdeksels blijft hangen. Warnetten bestaan uit meerdere lagen. Eén of meer fijnmazige netten hangen voor een grootmazig net. De vis trekt het fijnmazige net door de grote mazen heen en raakt zo verstrikt.
Deze netten worden met behulp van drijvers en een verzwaarde lijn aan de onderzijde van het net (onderpees) `staand` in het water opgesteld, en na verloop van tijd binnengehaald.
De visserij met kieuwnetten is bijzonder selectief. Te kleine vis zwemt door de mazen heen en te grote vis komt er niet in vast te zitten. De grote volwassen exemplaren die voor veel nakomelingen kunnen zorgen kunnen ook worden gespaard. Door de netten uit te zetten op uitgekiende plekken en dieptes kan de visser bovendien redelijk goed mikken op de soort vis die gevangen wordt. De bijvangst aan ondermaatse vis en ongewenste soorten is bij deze methode dan ook laag in vergelijking met de sleepnetvisserij (waarbij de mazen van het net vaak worden dichtgetrokken).
De visserij met warnetten is minder selectief omdat het hier gaat om een combinatie van fijnmazige en grofmazige netten.
De Deense en Noorse staand-wantvisserij op grotere vissoorten ( kabeljauw, tarbot, zalm) eist veel slachtoffers onder zeezoogdieren. Naar schatting sterven in de Noordzee jaarlijks 7000 bruinvissen op deze manier. Een ander voorbeeld is de massale sterfte onder zadelrobben, in 1987 voor de Noorse kust.