Natuurinformatie
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716
Overzicht organismen
De levende natuur kent een enorme verscheidenheid aan verschillende organismen. Om overzicht over deze verscheidenheid te krijgen, worden soorten op allerlei manieren ingedeeld. Wetenschappelijke indelingen zijn gebaseerd op bijvoorbeeld inwendige bouw en genetische verwantschap. Meer alledaagse indelingen letten vooral op het uiterlijk. Door toenemend wetenschappelijk inzicht lopen deze manieren van indelen steeds verder uiteen.
Wetenschappelijke indeling
Wetenschappelijke indelingen proberen zoveel mogelijk de verwantschap van organismen in beeld te brengen. Daarom veranderen deze indelingen ook steeds als inzichten veranderen. Een wetenschappelijke indeling is hiërarchisch georganiseerd. Een aantal soorten wordt bij elkaar gevoegd tot geslachten (genera), een aantal geslachten tot families en zo verder tot alle organismen in een klein aantal rijken zijn ondergebracht.
Om een idee te geven van zo`n wetenschappelijke indeling volgt hier een veel gebruikte indeling in vijf rijken: Rijk 1 Bacteriën inclusief cyanobacteriën (vroeger blauwalgen genoemd) Rijk 2 Protista grote restgroep: soorten die niet in één van de andere rijken passen Rijk 3 SchimmelsRijk 4 PlantenRijk 5 Dieren
De volgende twee groepen ziekteverwekkers worden niet tot het `leven` gerekend en vallen dus buiten de vijf rijken van organismen.
Prionen zijn zelfstandig voorkomende eiwitten die geen deel uitmaken van een levend organisme. Prionen kunnen ernstige ziekten veroorzaken zoals BSE (`gekke koeien ziekte`) en scrapie bij schapen.
Overzicht van illustratietechnieken
Illustratoren werken niet alleen voor de wetenschap maar ook voor publiekspresentaties zoals tentoonstellingen. Ze moeten daarom meerdere technieken en stijlen beheersen.
Stippeltechniek
Potloodtechniek
Lijntekening
Aquarel
Computertekening
Fotografie Stippeltechniek
Toepassing De meest gebruikte techniek voor de habitustekening: de tekening die gebruikt wordt om een dier natuurlijk weer te geven en zijn belangrijkste kenmerken te laten zien. Maar de stippeltechniek is ook de techniek bij uitstek voor het maken van detailtekeningen.
Doel Als figuur in wetenschappelijke publicaties - om de details aan te geven die in de verhandeling beschreven worden.
Materiaal Meestal Oostindische inkt, met Rotringpennen van verschillende dikte, afhankelijk van de grootte van de stippen.
Effect Door te werken met licht en donker is een driedimensionaal effect te bereiken. Met schaduwen duidt de tekenaar accenten aan en geeft hij het dier reliëf.
Werkwijze Een stippeltekening is een ingevulde lijntekening. Eerst zet de tekenaar de contour (outline) van het dier op. Dan vult hij de vlakken en details in door stippen te zetten. Grote stippen dicht bij elkaar voor de donkere delen, kleine stippen ver uit elkaar voor de lichte delen. Er wordt gestreefd naar een vloeiende overgang tussen donker en licht, waarbij steeds andere pennen met een kleinere dikte worden gebruikt. Delen die het hoogst liggen, worden wit gelaten, of met witte verf en een pennetje op het zwarte gedeelte gezet.
Oviraptoridae
De Oviraptoridae zijn tandeloze theropoden, bekend uit het Laat-Krijt van Mongolië. Het waren kleine, minder dan 2 meter lange dieren, met een korte, hoge kop voorzien van een opvallende kam.
`Oviraptor` betekent zoveel als `eierdief`. Vroeger dacht men dat deze dino`s eieren aten, omdat een Oviraptor-fossiel samen met een nest gevonden werd, en de vreemde bek van Oviraptor misschien gebruikt werd bij het kapotbijten van de eieren van andere dinosauriërs. Een latere vondst van een nest met een Oviraptor toonde aan dat het dier op het nest zat te broeden, want de embryo`s in de eieren bleken ook Oviraptors te zijn.
Eind september 2002 werd de ontdekking van een voorloper van de Oviraptoridae bekendgemaakt: Incisivosaurus,die nog wel tanden had, en wat meer duidelijkheid kan geven over de oorsprong van de Oviraptoridae. De Oviraptors waren waarschijnlijk wat minder vogel-achtig dan totnutoe werd gedacht.
Oxiderende bacteriën
Andere naam: chemoautotrofen
Oxiderende bacteriën zijn staaf- of bolvormig. Ze leven van lucht, zouten, water en een anorganische energiebron (ammoniak, methaan of zwavelwaterstof). Zonlicht of organische voedingsstoffen hebben ze niet nodig. Ze leven in zee, zoet water en de bodem. Oxiderende bacteriën zijn onmisbaar voor de kringloop van stikstof, koolstof en zwavel op de hele aarde. Volgens recent onderzoek vormen oxiderende bacteriën geen homogene groep, maar dienen ze ondergebracht te worden in verschillende afdelingen (klassen) binnen de hoofdafdeling Proteobacteria van het bacterierijk.
Paalworm
De paalworm is een tweekleppig schelpdier. De schelpjes zijn echter klein in verhouding tot het hele dier, waardoor dit meer op een worm lijkt. De soort boort gangen in hout dat in contact met de zee staat. Net als de boormosselen leeft het dier niet van het hout, maar boort het gangen om zichzelf te beschermen.
De paalworm is in de 18de eeuw geïntroduceerd met houten schepen uit Azië en ruïneerde in snel tempo alle houten dijkbeschoeiingen langs de kust. Men zag de komst van dit schadelijke dier als een straf van God voor de hovaardij, het zedenloos gedrag en de buitensporige verrijking van de Nederlandse bevolking.
Bepaalde soorten tropisch hardhout zijn bestand tegen de paalworm, ander hout moet worden beslagen met koper, of in creosootolie worden gedrenkt om het tegen de paalworm te beschermen. Nog steeds komt de paalworm vrij algemeen voor in stukken, al dan niet aangespoeld, hout.
Namen: Ned: Paalworm Lat: Teredo navalis Eng: Great shipworm Deu: Schiffsbohrwum
Paapje
Het paapje broedt het liefst in open grasland met veel kruiden. Ook is het belangrijk dat er veel uitkijkposten zijn. In Nederland komt de vogel vooral voor in vochtige duinvalleien, op heide en hoogveen en soms op braakliggende terreinen. Het paapje is een lange-afstands trekker. De soort arriveert in april uit tropisch Afrika. Een deel van de vogels broedt in Nederland, een ander deel trekt verder naar het noordoosten. In augustus tot oktober vindt de trek naar Afrika plaats.
Namen: Ned: Paapje Eng: Whinchat Fra: Traquet tarierDui: Braunkehlchen Dan: Bynkefugl Nor: Buskskvett Fries: Paepke Ital: Stiaccino Lat: Saxicola rubetra
Paapje
Wetenschappelijke naam: Saxicola rubetra
Aantal broedparen in Nederland: 500-700 (1998-2000)
Biotoop: open gebieden met kruidenrijke vegetatie en schaarse struiken
Geluid: Paapje
Paard - net niet compleet
Een paard is geen jager maar een grazer. In het wild, op de steppen, leeft hij in grote kuddes. Daarvoor zijn z`n grote ogen uitstekend toegerust. Kijken in de ruimte vraagt om groothoeklenzen, om ogen waarmee je bijna 360 graden om je heen kunt kijken. Het paard komt ongeveer 40 graden te kort. Daardoor kan hij als hij rechtop staat en vooruit kijkt net niet het puntje van zijn staart zien. Maar met een kleine beweging van zijn kop en hals lukt dat wel.
Paarden kunnen dus perfect vooruit, opzij en naar achteren kijken. Dat is noodzakelijk om de omgeving scherp in de gaten te kunnen houden. Nadert in de verte een roofdier, dan slaan ze meteen op de vlucht. Hoewel paarden geen nachtdieren zijn, kunnen ze dankzij hun grote pupillen `s nachts redelijk zien. Uit: Grasduinen, januari 2001. Tekst: Jan Hopman.
Meer informatie over paarden en pony`s >
Paarden en pony`s
Het oorspronkelijke wilde paard van Europa, de Tarpan, is evenals de oeros uitgestorven. Voor het begrazen van natuurgebieden zijn paardenrassen die qua gehardheid, weerstand en uiterlijk zo veel mogelijk op de Tarpan lijken het meest geschikt. In natuurgebieden aan de kust kun je dan ook het Noorse fjordenpaard, de Konik, de Exmoor Pony en de Shetland pony tegenkomen. Paarden eten behalve de stengels van gras ook riet, duinriet en delen van bomen en struiken.
Paarden en pony`s hebben als nadeel dat recreanten er niet bang voor zijn en de dieren dus aanhalen en voederen. In een natuurgebied wordt vaak een zo natuurlijk mogelijke situatie nagestreefd. De paarden en pony`s zijn daardoor vaak half wild en kunnen agressief reageren op bezoekers die ze willen knuffelen.
Paardenanemoon
De paardenanemoon is een compacte zee-anemoon met een glad lichaam en korte, dikke tentakels. Hij wordt tot 5 cm in doorsnede. Meestal zijn ze dofgroen of donkerrood, maar ook blauwe exemplaren worden gevonden. Net onder de tentakels hebben ze korte blauwe, lichtgevoelige knopjes. Paardenanemonen komen algemeen voor langs de kusten van de Noordzee. Ze zijn vooral te vinden op de stenen van dijken en strekdammen.
Namen:
Ned: Paardenanemoon Lat: Actinia equina Eng: Beadlet anemone (sea cypress, white weed)Dui: Pferdeaktinie Dan: Actinia equina
Paardenhaarwormen
Wetenschappelijke naam: Nematomorpha, Gordiacea
Paardenhaarwormen zijn zeer dunne wormen zonder lichaamssegmenten, met een lengte tot 1 meter. Het darmkanaal is gereduceerd; ze nemen voedsel op door de huid. De larven van Paardenhaarwormen leven als parasiet in Insecten en Kreeftachtigen. Volwassen dieren leven voornamelijk in zoet water. De gehele groep omvat ongeveer 325 soorten.
Paardenkastanjes ernstig bedreigd
Sinds enkele jaren worden de paardenkastanje (Aesculus hippocastanea) en rode paardenkastanje (Aesculus carnea) ernstig bedreigd door twee plotseling opgedoken organismen.
In 2002 bleek dat de kastanjes massaal belaagd werden door de kastanjemineermot, Cameraria ohridella. Dit is een miniem klein vlindertje waarvan de larven in kastanjebladeren leven en daarbij het bladmoes volledig wegvreten. Ze zorgen ervoor dat de bladeren van de kastanjes al in juli volledig bruin en verdord zijn en lang voor de herfst echt is ingetreden afvallen. Het mineermotje is pas in 1985 ontdekt en wel in Macedonië. Vandaar uit heeft het zich over Centraal - en West-Europa verspreid. In 2002 en 2003 was het diertje bijzonder talrijk maar in 2004 leek zich weer een afname in het aantal voor te doen. Een bekend gegeven bij nieuwkomers in de planten- en dierenwereld.
Stamverslijmingsziekte
Recent bleken de kastanjes helaas ook door een andere geheimzinnige ziekte getroffen te zijn, de stamverslijmingsziekte. Deze kenmerkt zich doordat er op de stam een soort wonden verschijnen, waaruit een teerachtige vloeistof stroomt. Twee jaar geleden werd er in Den Haag al alarm geslagen. Sinds kort wordt er uitgebreid onderzoek gedaan naar de oorzaak van deze ziekte en, wat nog veel belangrijker is, naar de bestrijding ervan.
Het Nationaal Herbarium afdeling Leiden wijst in de richting van de Sudden Oak Death. Deze bomenziekte is in 1995 voor het eerst ontdekt bij eiken in Californië en wordt veroorzaakt door de oomyceet Phytophthora ramorum.
Paardenstaarten
Wetenschappelijke naam: Equisetales (orde binnen de Paardenstaartachtigen)
Paardenstaarten zijn kruiden met holle stengels, al dan niet met zijtakken in kransen. De bladeren staan in kransen en zijn tot een kokertje vergroeid. De sporendoosjes (sporangia) staan bijeen in aren (strobili) aan het uiteinde van de stengels. Meestal zijn alle sporen gelijk in grootte (homospoor). Paardenstaarten zijn land- en moerasplanten. Ze worden meestal niet hoger dan één meter, op één soort in Mexico na (Equisetum giganteum) die 12 meter hoog kan worden. In Nederland komen in het wild acht soorten en enkele bastaarden voor, waaronder Heermoes en Schaafstro.
paarse buisspons
Deze spons vormt een aantal lange dikwandige buizen. Ook als de spons tegen een loodrechte wand groeit, buigen de buizen al snel loodrecht omhoog. Meestal is hij paars maar de kleur is variabel: ook tussenvormen van blauw, grijs en grijsgroen komen voor. Het oppervlak is gebobbeld.
Wetensch. naam: Aplysina lacunosa; Verongia lacunosa
Engelse naam: purple tube sponge
Lengte: tot 1,5 m
Pachycephalosauria
Pachycephalosaurussen waren vrij kleine dino`s. De kleinste soorten waren één meter lang, de grootste werden niet meer dan vijf meter. Pachycephalosaurussen zijn alleen bekend van de noordelijke continenten: Noord-Amerika, Europa en Azië. Een pachycephalosaurus-botje dat in Madagascar gevonden was, blijkt een hoorntje te zijn van een vleesetende dinosauriër.
De dikkopdino`s, zoals je de pachycephalosaurussen in het Nederlands zou kunnen noemen, leefden alleen in het Krijt. Ze liepen op hun achterpoten, want hun voorpootjes waren duidelijk te klein om op te lopen. Het meest opvallend aan deze dinogroep is de dikke, bolle kop. Samen met de Ceratopsia vormen ze de groep van de Marginocephalia, de koppen-met-randen-dino`s.
Pachycephalosaurussen waren planteneters die aan de lagere begroeiing knabbelden. Op de tanden van verschillende pachycephalosaurus-soorten zijn allerlei verschillende slijtagesporen gevonden, dus waarschijnlijk hadden deze soorten een afwisselend dieet. Achterin hun lichaam was erg veel ruimte voor de spijsvertering. Ook deze dino`s zullen hun voedsel niet erg goed gekauwd hebben.
Wat deden pachycephalosaurussen met die dikke koppen? Allereerst: opvallen! Veel pachycephalosaurussen hebben allerlei opvallende knobbelige versieringen langs de rand van hun bolle kop. Het bolle schedeldak zelf was perfect geschikt om flinke dreunen mee uit te delen. Waarschijnlijk waren het vooral de bronstige mannetjes die elkaar tijdens knokpartijen flink in de flank ramden.
Pachycephalosauridae
Pachycephalosauriërs waren kleine tot middelmatig grote planteneters: ze werden tussen de één en de vijf meter lang. Ze hadden een zwaar, kort, gedrongen lichaam, en een kop met een zeer dikke schedel, vaak voorzien van een rand met zware knobbels. Vrij vertaald betekent Pachycephalosaurus dan ook zoveel als `dikkopdino`. De staart was vrij stijf. De eerste Pachycephalosauriërs ontstonden waarschijnlijk in Azië tijdens het Vroeg-Krijt. De meeste Pachycephalosauriërs zijn in het Boven-Krijt gevonden.
Pachycephalosauriërs zijn bekend uit Noord-Amerika en Azië. Van de zuidelijke continenten zijn geen vondsten bekend. Een `Pachycephalosaurus-achtige` uit Madagascar bleek bij nader inzien een vleesetende dinosauriër te zijn.
De zeer dikke koppen werden waarschijnlijk op dezelfde manier gebruikt als de horens van veel dieren tegenwoordig: om mee op te vallen en om mee te vechten.
Samen met de Ceratopsidae en de Protoceratopsidae vormen de Pachycephalosauridae degroep van de Marginocephalia, wat `koppen met randen` betekent.
Pachycephalosauriërs zijn, als typisch `noordelijke` dieren, uiteraard niet in Dino Argentino te zien.
Padden trekken er vroeg op uit
De paddentrek is weer begonnen. Door het zachte weer is de trek iets vroeger op gang gekomen dan in andere jaren, maar bioloog Hans Adema van Naturalis ziet geen verband met de opwarming van het klimaat: `Het is logisch dat padden in een zacht voorjaar eerder op pad gaan dan wanneer het koud is, dat is altijd zo.`
Rugstreeppad (Bufo calamita). Foto: Sietske Dijksen.
Wanneer vindt de paddentrek plaats?
Van oudsher loopt de paddentrek van eind februari tot begin april. In de Leidse Hortus Botanicus begon de trek dit jaar exact op 17 maart en dat was vier dagen eerder dan in andere jaren. Hans Adema heeft het opgetekend in een boekje waarin hij de paddentrek in de Hortus al sinds 1975 bijhoudt.
Waar trekken de padden heen?
De padden trekken van de plek waar ze overwinteren naar een plaats waar ze met elkaar kunnen paren. Dat kan een sloot, een ven of een vijver zijn. In ieder geval stilstaand water, liefst waar ze zelf geboren zijn. Zo gauw het paren is afgelopen trekken de padden weer van de paarplaats weg.
Waar leven padden?
Padden leven hoofdzakelijk op het land, vaak ver van het water. Ze overwinteren in een holletje onder de grond, bijvoorbeeld een muizenhol, onder een steen of een hoop bladeren. Behalve om te paren en hun eieren te leggen komen ze verder maar zelden in het water. De meeste soorten hebben dan ook bijna geen zwemvliezen. De paddentrek vindt `s nachts plaats. Padden die in Noordwijk aan Zee leven maken onder meer gebruik van deze poel.
paddenkopagame
Paddenkopagamen zijn kleine hagedissen uit de woestijngebieden van Zuidwest-Azië. Hun zintuigen (trommelvlies, ogen, neusgaten) zijn met schubben beschermd tegen zand.
Wetensch. naam: Phrynocephalus
Engelse naam: toad-headed lizard
Verspreiding: Kaukasus en Arabië tot westelijk China
Voedsel: vooral insecten
Lengte: meeste soorten tussen 3 en 12 cm
Paddestoelen
Paddestoelen zijn de vruchtlichamen van schimmels die leven van plantaardige of dierlijke resten. Vaak specialiseren ze zich in een bepaald soort voedsel. In de zeereep groeien bijvoorbeeld de duinfranjehoed, de duinveldridder en de duinstinkzwam, die allemaal leven van dode wortels van de helm. Meer landinwaards in het duingebied groeien onder meer de gekraagde aardster, de puntmutswasplaat, de elfenwasplaat en de morielje, die buiten het duin zeldzaam zijn.
Paddestoelen op Terschelling
Paddestoelen behoren tot de zwammen of schimmels. Ze zijn dus plant noch dier. Er zijn twee grote groepen paddestoelen: in de eerste plaats de zakjeszwammen en in de tweede plaats de steeltjeszwammen, waartoe de meeste hoedzwammen behoren.
Paddestoelen kennen enkele manieren van leven. Ten eerste zijn er de echte opruimers die voorkomen op dood organisch materiaal (de saprofytische soorten). Daarnaast zijn er soorten die samenleven met een bepaalde boomsoort of met bepaalde boomsoorten (in symbiose, net als korstmossen). In plaats van bomen kunnen het ook andere planten zijn. De paddestoel (de schimmel) zorgt voor het watertransport en voor mineralen, de plant maakt middels fotosynthese suikers aan. Veel bomen gedijen slecht als ze niet op deze manier met een `bevriende` schimmel kunnen leven.
Het zichtbare deel van de paddestoel is het vruchtlichaam, gevuld met sporen (het `zaad` van de paddestoel). Op Terschelling komen meer dan 700 paddestoelsoorten voor (in heel Nederland waarschijnlijk meer dan 2000). Net als bij korstmossen gaat het in Nederland slecht met paddestoelen, met als belangrijkste oorzaak het verdwijnen van geschikte biotopen en de overal plaatsvindende bemesting van de bodem door onder andere stikstof neerslag. Een van de betere gebieden voor paddestoelen, net als bij korstmossen, vormen de waddeneilanden met een relatief nog schone lucht. Nog een vergelijk met de korstmossen: veel paddestoelsoorten hebben geen Nederlandse naam.
Waar verteerbaar organisch materiaal aanwezig is, verschijnen paddestoelen.
PAK`s
PAK`s zijn polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Deze teerachtige stoffen ontstaan bij onvolledige verbranding van koolstofhoudende materialen zoals hout, fossiele brandstoffen, tabak en levensmiddelen. Tot de PAK`s rekent men enkele honderden verwante stoffen die meestal met een aantal tegelijk voorkomen. Ongeveer 90% van de PAK`s in het milieu is afkomstig van menselijk handelen. De uitstoot naar het milieu gaat voor 99% via de lucht, met als belangrijkste bronnen het wegverkeer en houtvuren. Het lozen van PAK`s op het oppervlaktewater is verboden.
Op 30 april ontsteken de Texelaars grote vreugdevuren, de meierblissen. Vroeger was het een geliefde sport om oude autobanden op de blissen te gooien vanwege de spectaculaire rookontwikkeling. Tegenwoordig zien de locale autoriteiten er streng op toe dat dat niet meer gebeurt, vanwege de grote hoeveelden PAK`s die op deze manier vrij kwamen. De meeste PAK`s zijn giftig en kankerverwekkend en worden in het milieu maar langzaam afgebroken. Overigens is elk open houtvuur een bron van PAK-vervuiling.
Voedselgedrag bepalend voor de mate van bio-accumulatie
In het kader van het BENTOX-onderzoek naar de effecten van verontreiniging van de zeebodem op de bodemdieren stelden onderzoekers wadpieren, nonnetjes en mosselen bloot aan met PAK`s (benzo(a)pyreen) vervuilde bodems. De wadpieren, die grote hoeveelheden zand en slib eten om aan hun voedsel te komen, hoopten in dit experiment duidelijk het meeste gif in hun lichaam op.
Paleogeen
In de loop van het Paleogeen ontstaat het Noordzee Bekken. De geologische ontwikkeling van dit bekken is bepalend geweest voor de huidige opbouw en vorm van ons land. De overwegend sterke daling van de aardkorst en een over het algemeen hoge zeespiegelstand kenmerken deze periode. Veel van de sedimenten uit deze periode zijn dan ook in relatief diep zeewater afgezet.
Het Paleogeen is onderverdeeld in drie series: Het Paleoceen Het Eoceen Het Oligoceen.
Klik hier voor een overzicht van alle perioden uit de algemene geologische tijdschaal.
Paleomerus
Wetenschappelijke naam: Paleomerus hamiltoni
Paleomerus is één van de oudste geleedpotigen (Arthropoda). Zijn lichaam bestond uit een kop, 11 lichaamssegmenten en een korte staart. Paleomerus is alleen bekend uit het Vroeg-Cambrium (ca. 540-520 miljoen jaar geleden). Hij wordt beschouwd als vroegste vertegenwoordiger òf als directe voorouder van de Gifkaakdragers (Chelicerata), een subfylum waartoe o.a. de Degenkrabben, Schorpioenen, Spinachtigen (Arachnida) en Zeespinnen behoren.
Paleozoïsche zaadvarens
Wetenschappelijke naam: Lyginopteridales + Medullosales + Callistophytales (drie orden binnen de Zaadvarens)
Paleozoïsche zaadvarens zijn uitgestorven naaktzadigen, die leefden gedurende het Carboonen Perm(ca. 360 tot 250 miljoen jaar geleden). Ze stamden af van de Oerzaadvarens. Het was een zeer gevarieerde groep, van bomen tot lianen of kruipende vormen.
De pollenzakjes en zaadknoppen bevonden zich op de bladeren. Deze waren voorzien van een waterdicht omhulsel, dat ze beschermde tegen uitdrogen. De bladeren waren voorzien van eenvoudige nerven.
Paling
Palingen zijn zoetwatervissen en bodembewoners die gevonden kunnen worden tussen algen, mosselen en rotsen. Het zijn nachtdieren die zich gedurende de dag verstoppen in spleten en holen. Ze trekken naar zee voor de voortplanting en maken daarbij lange tochten. Vrouwtjes kunnen 1,35 (Nederlands vangstrecord, Markermeer 1996) meter groot worden terwijl mannetjes slechts 60 cm groot worden. In de winter zoeken palingen een vorstvrij water en graven zich in in de blubber. De paling wordt op dit moment door overbevissing bedreigd.
Levencyclus
In de Sargassozee (in de westelijke Atlantische Oceaan) worden de kleinste larfjes van de aal gevonden en daarom nemen we aan dat de plaats van de voorplanting daar dichtbij is. Heel exact is deze plaatsbepaling nog niet, want de Sargassozee is groter dan heel Europa. Elke vrouwelijke paling legt miljoenen eitjes. Het larvestadium duurt één tot drie jaar en gedurende deze periode drijven de larven door zeestromingen naar Europese kust (een reis van 6000 km). De larven voeden zich met zoöplankton en ontwikkelen zich vervolgens tot doorzichtige glasalen met een lengte van 7 cm. Glasaal eet niet.
In de winter en het voorjaar komen de glasalen bij de estuaria van de rivieren aan. Door zich met vloed de rivier in te laten drijven en met eb bij de bodem te schuilen, kunnen ze zonder te zwemmen een eindje het zoete water in trekken. Dit heet selectief getijden transport. Pas bij een temperatuur van 10 tot 12 graden kunnen de alen actief zwemmen.
Paling
Wetenschappelijke naam: Anguilla anguilla
Behoort tot de Vissen Aalachtige beenvissen, Palingachtigen, Palingfamilie Komt voor in Europa tot Noord-Afrika
De Paling is een kronkelaar
De Paling is een bodembewoner. Hij eet vooral slakken en larven van insecten. De Paling is `s nachts actief. Overdag houdt hij zich schuil.
In zijn voortbeweging lijkt de paling op een slang. Hij is wendbaar en kronkelt met gemak tussen allerlei obstakels op de bodem door. Als het nat genoeg is, kan hij zich ook over land verplaatsen. Verrassend is, dat de paling enorme trektochten onderneemt. Onze palingen planten zich voort in de Sargassozee, tussen Bermuda en de Caribische eilanden. De larven (glasaaltjes) keren naar het woongebied van hun ouders terug.
pampakat
De pampakat is ongeveer zo groot als een huiskat. De kleur van de vacht kan sterk verschillen. Er worden verschillende ondersoorten (rassen) onderscheiden, waarvan enkele de hooggelegen grasvlaktes, de pampa`s, van Zuid-Amerika bewonen.
Wetensch. naam: Felis colocolo
Engelse naam: pampas cat
Verspreiding: Zuid-Amerika
Voedsel: kleine zoogdieren, vogels, hagedissen, insecten
Lengte: 50 - 70 cm, staart 30 cm
Gewicht: 3 - 7 kg
Status: thans niet bedreigd - risico
Pangea, het grote supercontinent
Ooit waren alle continenten verenigd in een groot supercontinent, dat we Pangea noemen. Al in de 17e eeuw werd opgemerkt dat de kustlijnen van Zuid-Amerika en Afrika zo sterk op elkaar lijken, dat de twee continenten als puzzelstukjes aan elkaar konden worden gepast. In de loop van de 19de eeuw werd dit idee verder uitgewerkt. De Oostenrijker Suess suggereerde dat niet alleen Zuid-Amerika en Afrika ooit tegen elkaar lagen, maar dat ooit alle zuidelijke continenten samen een geheel vormden. Hij noemde dit continent Gondwana. Ook de noordelijke continenten lagen volgens Suess ooit aan elkaar en vormden toen Laurazië. Het werk van Suess was een grote inspiratiebron voor Alfred Wegener, die in 1915 de theorie van de platentektoniek uitwerkte. Hij ging een stap verder dan Suess. Hij stelde dat ooit alle continenten tegen elkaar aan lagen. Hij noemde dit supercontinent Pangea (al het land) en de omringende zee Panthalassa (alle zee). Pangea
Het heeft lang geduurd voordat de theorie van de plaattektoniek of continental drift algemeen werd aanvaard. Inmiddels is het één van de grondslagen van de moderne geologie. Door middel van paleomagnetisme zijn we in staat om de vroegere positie van continenten te achterhalen. Uit dergelijk onderzoek bleek, dat Wegener`s Pangea inderdaad bestaan heeft. Gedurende het Paleozoïcum dreven de continenten langzaam naar elkaar toe. Zowel Gondwana als Laurazië dreven naar het noorden. Gondwana haalde daarbij Laurazië in en aan het eind van het Paleozoïcum botsten de twee supercontinenten.
pantserkrokodil
© 1998 Adam Britton
De pantserkrokodil is een Afrikaanse krokodil met een slanke snuit die daardoor wat aan de gaviaal doet denken. Normaal genomen wordt deze soort in zoetwater gebieden gevonden, maar er zijn er gevonden op het eiland Bioko, 45 kilometer buiten de kust van Kameroen.
Wetensch. naam: Crocodylus cataphractus
Engelse naam: slender-snouted crocodile; Africal gavial
Verspreiding: West- en Centraal-Afrika
Voedsel: krabben, vis, slangen, kikkers
Lengte: tot 4 m
Status: algemeen
Pantserneushoorntje Hugo
Wetenschappelijke naam: Rhinoceros unicornis
Rond `de Sint` in 2002 zou het gebeuren, dat voorspelden de verzorgers al anderhalf jaar tevoren. En ze lieten zich door niemand van de wijs brengen. Terecht! Want op 7 december 2002 kwam pantserneushoorn-baby Hugo, het derde kind van pantserneushoorn-moeder Namaste, ter wereld.
Het was een tamelijk rustige zaterdag, maar naarmate de uren voortschreden ging Namaste zich steeds aggressiever gedragen. Ze wilde niemand dicht in haar buurt hebben. De verzorgers niet en partner Nico al helemaal niet. Ook andere tekenen wezen er op dat de bijzondere dag was aangebroken. Er druppelde bijvoorbeeld al een beetje melk uit haar tepels. De verzorgers besloten dat één van hen de avond in Taman Indah zou doorbrengen. De rest vertrok naar huis. In de meeste gevallen om rechtstreeks naar de computer te lopen en op internet de beelden van de Webcam te bekijken. Blijdorps digitale camera stond natuurlijk gericht op de neushoornstal en liet direct zien wat daar gebeurde. Niet alleen aan de verzorgers trouwens, maar aan iedereen die de website van Blijdorp bezocht.
Gemakkelijke bevalling
Hulp heeft een bevallende neushoorn in principe niet nodig. Namaste had bij haar eerste en haar tweede baring geen problemen gehad. Er was alle kans dat het haar de derde keer ook soepel af zou gaan. Gelukkig werden de verwachtingen bewaarheid. `s Avonds om negen minuten voor tien kwam de splinternieuwe neushoorn heel gemakkelijk ter wereld. Het diertje zag er mooi gaaf uit en woog tussen de 40 en de 50 kilo.
Pantserspinnen
Wetenschappelijke naam: Ricinulei (orde binnen de Spinachtigen, Arachnida)
Pantserspinnen behoren tot de Geleedpotigen (Arthropoda). Het zijn spinachtigen met een gepantserd lichaam en vier paar poten. De tasters zijn klein en pootvormig. Pantserspinnen zijn klein: ze worden tot 10 millimeter groot. Ze leven in de tropen, op de bosbodem, onder boomschors en in grotten.
Pantserwieren
Wetenschappelijke naam: Dinoflagellata, Dinomastigota
Pantserwieren zijn eencellige wieren met twee ongelijke complexe zweepharen (undulipodia) en een pantser van cellulose en kiezel. Veel soorten hebben groenbruine of goudbruine pigmenten voor de fotosynthese. Andere soorten voeren geen fotosynthese uit, maar eten bacteriën en andere algen om aan hun energie te komen. De meeste pantserwieren leven in zee, zoals de lichtgevende Zeevonk (Noctiluca). Verschillende soorten zijn giftig.
Papegaaiduiker
De papegaaiduiker wordt vanwege zijn kleurrijke snavel wel de clown onder de zeevogels genoemd. Hoe meer ribbels er op de snavel zitten, hoe ouder de eigenaar van die snavel. Een papegaaiduiker kan wel 40 jaar worden. De vogels broeden in holen die ze vaak zelf graven aan de bovenrand van kliffen en op kleine eilandjes. Papegaaiduikers worden in Noord-Europa wel gegeten. Daartoe worden ze met een soort vlindernetten gevangen.
Papegaaiduikers zijn bijzonder handig in het vasthouden van vele vissen tegelijk, soms wel tien stuks, die aan de zijkanten uit de snavel hangen, terwijl de elfde wordt gevangen. Het geheim van deze truc bestaat uit een verhemelte vol weerhaakjes waar de vis met de tong tegenaan wordt gedrukt
Namen: Ned: Papegaaiduiker Eng: Puffin Fra: Macareux moineDui: Papageitaucher Dan: Søpapegøje (Lunde) Nor: Lunde Fries: Sépappegaei Ital: Pulcinella di mare Lat: Fratercula arctica
Weblink
Papegaaiduikers in beeld: http://www.naturfoto-online.de-galerie-papageitaucher-1.htm
papegaaiduiker
© Martin Kramer
Deze alk heeft in de paartijd een prachtig gekleurde snavel en fel oranje poten. De tekening rond zijn ogen laten hem nog meer op een clown lijken. Papegaaiduikers broeden in een zelf gegraven hol waarin slechts één ei gelegd wordt. Beide ouders broeden dat uit en verzorgen het jong. Ze jagen op zee op kleine visjes. Daarbij duiken ze vaak tientallen meters diep.
Wetensch. naam: Fratercula arctica
Engelse naam: Atlantic puffin
Verspreiding: Noordelijke kusten Atlantische Oceaan
Voedsel: vis
Lengte: 28 - 30 cm
Gewicht: 400 gram
Status: algemeen
Papegaaien
Wetenschappelijke naam: Psittaciformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Papegaaien hebben een korte, gekromde snavel die krachtig gespierd is voor het kraken van noten en zaden. Ze hebben poten met opvallende grijptenen waarvan er twee naar voren en twee naar achteren gericht staan. De meeste papegaaien zijn felgekleurd en luidruchtig. Bij voorkeur nestelen ze in boomholtes. Papegaaien leven in tropische gebieden. Uit gevangenschap ontsnapte of losgelaten exemplaren kunnen ook daarbuiten soms goed stand houden. Zo is de Halsbandparkiet (Psittacula krameri) zich sinds enkele decennia aan het verspreiden in het westen van Nederland en telt hier al een paar honderd broedparen, terwijl het aantal exemplaren inmiddels in de duizenden loopt.
Papegaaivis
Wetenschappelijke naam: Scarus vetula
Behoort tot de Vissen Baarsachtige beenvissen
Komt voor in Caraïbisch gebied
De Papegaaivis is een manoeuvreerder
De Pagegaaivis is de grazer van het rif. Hij schraapt algen van het koraal.
In uiterlijk en beweging is het een echte koraalrifvis. Hij heeft een smal, hoog lichaam met grote, brede vinnen. Dat is de typische bouw van een rustige zwemmer, die nauwkeurig kan manoeuvreren.
Bij gevaar moet de papegaaivis snel weg kunnen schieten tussen de spleten van het koraal. Een korte sprint is voldoende, want het rif heeft overal schuilplaatsen.
paradijskraanvogel
Hoewel bescheiden blauwgrijs gekleurd, is de paradijsvogel erg mooi om te zien. Hij is zelfs uitgeroepen tot de nationale vogel van Zuid-Afrika.
Als ze lopen, lijkt het net of deze vogels een lange, omlaag gebogen staart hebben. In werkelijkheid zijn het lang uitgegroeide dekveren van de vleugels, die in rust naar achteren steken. Paradijskraanvogels zoeken voedsel tussen het gras en zijn niet erg aan water gebonden. De naam `kraan` heeft sowieso niets met water te maken, maar is een nabootsing van het geluid dat kraanvogels maken.
Wetensch. naam: Anthropoides paradisea; Grus paradisea
Engelse naam: blue crane; Stanley crane
Verspreiding: Zuidelijk Afrika
Voedsel: insecten, zaden
Lengte: 1 m
Status: kwetsbaar
Paradijsparkiet
Doordat grote delen van Australië nog onontgonnen zijn, is het mogelijk dat soorten waarvan men had aangenomen dat ze uitgestorven waren, herontdekt worden. Toch is de paradijsparkiet Psephotus pulcherrimus (Gould, 1845) waarschijnlijk definitief verdwenen. Nog voordat de Europeanen naar Australië kwamen, was deze parkiet al op zijn retour. De genadeslag kwam waarschijnlijk toen grote kuddes vee werden losgelaten op de Australische vlakten. De paradijsparkiet leefde van graszaden. Deze voedselbron werd sterk ingeperkt door het vee van de eerste immigranten en door grote steppebranden, die moedwillig werden aangestoken om vers gras voor het vee te laten groeien. Doordat het dier in holen leefde, waren bovendien de eieren en jongen kwetsbaar voor ratten die de nesten plunderden.
Paradijsparkiet Volièrevogel
Daar kwam bij, dat deze vogels met name in Engeland zeer gewild waren in volières. William Thomas Greene schreef in 1884 in zijn boek Parrots in captivity:
`Het is onmogelijk om de vogel te zien en niet direct overvallen te worden door een verlangen om een dergelijke prachtige en sierlijke vogel te bezitten. Voortdurend worden er dan ook door amateurverzamelaars grote sommen geld neergelegd voor mooie exemplaren. Maar helaas: slechts één op het dozijn overleeft een paar maanden om op een dag plotseling aan een toeval te bezwijken`.
In 1915 nam men al aan dat de paradijsparkiet verdwenen was. Maar na oproepen in kranten kwamen toch nog meldingen binnen van mensen die de vogel gezien hadden.
pardellynx
De pardellynx is iets kleiner dan de gewone lynx. Hij is zeer zeldzaam en komt alleen nog voor in enkele afgelegen gebieden in Spanje en Portugal. Hij jaagt vooral op konijnen, waarvan hij er ongeveer één per dag verorbert.
Andere namen: Iberische lynx; Spaanse lynx
Wetensch. naam: Lynx pardinus
Engelse naam: Iberian lynx; Spanish lynx
Verspreiding: Europa: Pyreneeën
Voedsel: konijnen, hertenkalfjes, eenden
Lengte: 85 - 110 cm, staart 13 cm
Gewicht: 10 - 13 kg
Status: ernstig bedreigd
Parelmoer
Parelmoer bedekt de binnenkant van veel schelpen. Het heeft de eigenschap dat het licht breekt in levendige regenboogschakeringen, en is daarom een aantrekkelijke grondstof voor de vervaardiging van siervoorwerpen en snuisterijen. Een inleidende proef
Stel, we richten een daglichtbundel op één van de twee vlakken van een eenvoudig driezijdig glazen prisma. De teruggekaatste, aan het andere vlak van het prisma uittredende stralen projecteren we op een scherm. Zo kunnen we, door breking in het glas van het prisma, een kleurenspectrum zichtbaar maken van zes gekleurde banden: rood, oranje, geel, groen, indigo en violet. Deze proef toont aan dat daglicht een mengsel is van licht van verschillende kleuren (en dus golflengten). Dezelfde kleurschifting die met een prisma tot stand kan worden gebracht, zien we in de dagelijkse praktijk als zonlicht wordt teruggekaatst door een olievlek op een wateroppervlak
Dit verschijnsel treedt ook op als de zon door een regenbui schijnt. De door de regendruppels gebroken en teruggekaatste stalen veroorzaken dan een regenboog. Het regenboogeffect bij parelmoer
Parelmoer is het materiaal dat de binnenkant van veel schelpen bedekt als een prachtige, gladde laag, die alle kleuren van de regenboog kan reflecteren. Deze laag wordt afgezet door de mantel van het levende schelpdier. Hij bestaat uit zeer dunne laagjes aragoniet, een vorm van koolzure kalk, afgewisseld met laagjes van een organische stof, conchyoline. Het opvallende daglicht wordt door deze laagjes, net als bij een prisma of een regendruppel, gebroken en ontleed in zijn deels zichtbare componenten.
parelmoernautilus
© WWF-Canon - Jürgen Freund
Nautilussen zijn de enige moderne inktvissen met een uitwendige schelp. Bij deze soort is deze aan de binnenkant bedekt met een laagje parelmoer.
De schelp is spiraalvormig gedraaid en bestaat uit verschillende kamers. Het lichaam van de nautilus bevindt zich in de laatste kamer, de andere kamers zijn met gas gevuld. Hiermee kan de nautilus zijn drijfvermogen regelen.
Nautilussen hebben geen zuignappen en kunnen geen inkt spuiten.
Wetensch. naam: Nautilus pompilius; Nautilus repurtus
Engelse naam: pearly nautilus
Verspreiding: oostelijke Indische tot aan westelijke Grote Oceaan
Voedsel: vooral dode dieren (aas)
Lengte: schelp: tot 20 cm
Parelmoervlinders
Parelmoervlinders danken hun naam aan de zilverglanzende, parelmoerachtige vlekjes op de onderkant van de achtervleugels. De bovenkant van de vleugels is oranjebruin met zwarte vlekken. Alle parelmoervlinders zijn zeldzaam, maar in de duinen is de kans toch nog vrij groot om ze te zien. Het zijn goede vliegers, die in snelle vlucht over het duin vliegen. Favoriete nectarplanten zijn koninginnekruid, slangekruid en akkerdistels. Het duinviooltje is de waardplant van deze vlinders. Ze warmen zich met geopende vleugels op windbeschutte, zonnige zuidhellingen op.
De duinparelmoervlinder (boven) komt vooral op de waddeneilanden en de brede duinen van Noord-Holland voor. Hij heeft maar één generatie per jaar en vliegt in juni en juli.
De kleine parelmoervlinder (links) komt algemeen voor, met uitzondering van Zeeland. Er zijn drie generaties per jaar. De soort bezoekt graag de blauwe zeedistel. In de Vlaamse duinen is de soort met uitsterven bedreigd. Van de zeldzame grote parelmoervlinder (rechts) is het voorkomen vrijwel beperkt tot de waddeneilanden. Er is één generatie.
Namen: Ned: Kleine parelmoervlinder Lat: Issoria lathoniaDui: Kleiner Perlmutterfalter Eng: Queen of Spain fritillary Fr: Petit nacré
Namen: Ned: Duinparelmoervlinder Lat: Argynnis niobe (Fabriciana niobe)Dui: Mittler Perlmutterfalter Eng: Niobe fritillary Fr: Nacré mat
Namen: Ned: Grote parelmoervlinder Lat: Argynnis aglaja (Mesoacidalia aglaja)Dui: Grosser Perlmutterfalter Eng: Dark green fritillary Fr: Grand nacré
Parels
Parels worden sinds eeuwen om hun decoratieve kwaliteiten gewaardeerd als juwelen. Ze worden gevonden in bepaalde tweekleppigeschelpen. Tegenwoordig kweekt men ze ook op grote schaal. Natuurlijke parels
Parels zijn abnormale parelmoervormingen die zich soms ontwikkelen in de mantel van parelmoervormende schelpdieren, meestal tweekleppigen. Het verschijnsel is niet echt zeldzaam. Een argeloze gastronoom die van een maaltijd Zeeuwse mosselen geniet, kan zelfs knarsetandend worden verrast door de vondst van een pareltje. Mooie, commercieel interessante parels zijn wel zeldzaam. Ze worden verkregen uit pareloestersoorten van de geslachtenPteria en Pinctada, vooral uit Pinctada Pinctada margaritifera. De bekendste gebieden waar deze parels worden gevonden zijn de Rode Zee, Sri Lanka, de Maleisische Archipel, Noord- en West-Australië, Japan, en de kust van Venezuela in het Caribische gebied. Daar hebben vooral de parels van het eiland Margarita een zekere faam.
Ook grote zoetwatermossels, onder andere de in Europa en ook in Nederland algemeen voorkomende parelmossel Margaritana margaritifera vormen regelmatig parels. Deze parels zijn doorgaans min of meer langwerpig van vorm en van minder kwaliteit dan uit zee verkregen parels. Parelvorming
Een parel ontstaat doordat een schelpdier een irriterende, toevallig in de mantel terechtgekomen ongerechtigheid inkapselt en op dezelfde wijze met parelmoer bekleedt als de binnenkant van de eigen schelp. Zo`n ongerechtigheid kan een zandkorreltje of een kalkfragmentje zijn, maar uit röntgenonderzoek is gebleken dat het ook vaak gaat om parasieten gaat.
Parken
Parken zijn belangrijk voor stadsnatuur: dieren vinden er stilte, beschutting, nestelgelegenheid en natuurlijk voedsel, zoals wormen, zaden en vruchten. In parken heeft de natuur genoeg ruimte voor ecologische processen, vooral in parken waar men de natuur zo veel mogelijk haar gang laat gaan. In natuurlijk beheerde parken laat men bijvoorbeeld snoeihout en dode bomen liggen. Het rottende hout wordt door schimmels afgebroken tot mineralen om opnieuw tot voedsel te dienen van planten en bomen. Rottend hout trekt ook insecten aan, die weer op het menu staan van vogels. Zo kunnen kringlopen ontstaan die het stadspark een natuurlijke dynamiek geven.
In de stad onderscheiden we in het algemeen vier typen parken.
Stadspark
Stedelijke parken met twintig tot zestig procent bomendek.
Stadsparken worden vrij intensief onderhouden, omdat ze voornamelijk bedoeld zijn voor recreatie. Dat vereist dat men grasvelden regelmatig maait, struiken snoeit en onkruid in bedwang houdt . Voor insecten is dat niet zo gunstig, omdat daardoor in stadsparken weinig bloeiende bloemen te vinden zijn. In stadsparken zijn natuurlijke processen alleen mogelijk in moeilijk toegankelijke delen die niet geschikt zijn voor recreatie.
Heemtuin
De heemtuin is bedoeld om bewoners van de stad op een klein oppervlak in aanraking te brengen met planten die kenmerkend zijn voor de eigen streek, of om een beeld te schetsen van het landschap zoals het er vroeger uitzag.
In heemtuinen staan in voorjaar en zomer veel planten in bloei en dat trekt grote aantallen vlinders, bijen, hommels, zweefvliegen, kevers en andere insecten aan.
Parkinson
De ziekte van Parkinson is een relatief veel voorkomende hersenaandoening die vooral ouderen treft. Het gaat om een degeneratieve aandoening van het zenuwstelsel met een aantal kenmerkende symptomen zoals beven of spierstijfheid.
Het typerende beven van een Parkinsonpatiënt
Tekort aan dopamine
De fijne motoriek en coördinatie van de bewegingen worden door een gebied diep in onze hersenen verzorgd: de basale ganglia. Deze sturen het motorisch programma voortdurend bij. De signalen van de basale ganglia worden overgebracht door chemische neurotransmitters, waarvan dopamine de belangrijkste is. Bij de ziekte van Parkinson degenereren de hersencellen die dopamine produceren -de substantia nigra, een onderdeel van de basale ganglia- in verhoogde mate. Hierdoor ontstaat een tekort aan dopamine waardoor er minder signalen worden verwerkt. Het gevolg is dat de aansturing van spierbewegingen aangetast wordt. Er zijn immers minder verbindingen met andere zenuwen en met de spieren. Armen en benen gaan beven. Tegelijkertijd worden spieren stijf waardoor lichaamsbewegingen moeilijker op gang komen. De achterliggende oorzaak is vooralsnog niet bekend.
Kenmerken van Parkinson
Schuifelende pasjes kenmerken de Parkinsonpatiënt. De lichaamshouding raakt verstoord, net als de spraakmotoriek. In gesprekken reageert een Parkinsonpatiënt vaak traag, de emotie verdwijnt uit de spraak. Ook de gezichtsspieren worden niet meer goed aangestuurd waardoor een Parkinsonpatiënt een `maskergezicht` kan krijgen en problemen met slikken.
Parnassia
Parnassia is een wettelijk beschermde, vrij zeldzame plant. Hij groeit op vochtige plaatsen met weinig voedingsstoffen in de bodem, zoals sommige duinvalleien en schrale graslanden. De plant heeft bijzondere, geaderde bloemen en bloeit van juni tot in september. De vijf `honingorganen` in het bloemhart zijn vergroeide meeldraden die bestuivende insecten lokken. Aan een parnassiabloem kun je zien hoe lang die heeft gebloeid: elke dag gaat er een meeldraad naar buiten.
Parnassia groeit in de koude gematigde streken van het noordelijk halfrond. Vroeger was de plant in heel Nederland algemeen. Nu komen de soort alleen in het waddengebied en in het zuidwesten van het deltagebied plaatselijk veel voor.
Namen: Ned: Parnassia Lat: Parnassia palustris Eng: Grass of Parnassus Fra: ParnassieDui: Sumpf-Herzblatt (Studentenröschen) Dan: Almindelig leverurt
Parthenogenese
Parthenogenese of maagdelijke geboorte is een verschijnsel dat al heel lang bekend is. Hoewel hij het fijne er nog niet van begreep, beschreef Aristoteles tussen 348 en 322 voor Christus al dat sommige insecten en vissen zich blijkbaar zonder paring voortplanten
. Wat is parthenogenese?
Bij parthenogenese ontwikkelt de eicel zich zonder bevruchting door een zaadcel tot een volledig individu. Het lijkt wat op klonen, maar in dat geval wordt de kern van de eicel vervangen door de kern van een gewone lichaamscel. Het lijkt ook wat op de vegetatieve voortplanting van vele planten en bepaalde lagere dieren: jonge individuen ontstaan uit gewone lichaamscellen als uitloper van het ouderlijk organisme. Bij beide vormen van ongeslachtelijke voortplanting kunnen in korte tijd grote aantallen identieke individuen ontstaan. Afhankelijk van de wijze waarop de ontwikkeling verloopt onderscheiden we verschillende vormen van parthenogenese. De nakomelingen kunnen bijvoorbeeld de enkele set chromosomen houden die ook in de eicellen aanwezig is, of ze kunnen een dubbele set verkrijgen zoals in de gewone lichaamscellen door versmelting van twee eicelkernen. De nakomelingen kunnen alleen mannelijk of vrouwelijk zijn, of beide, enzovoort. Insecten.
Parthenogenese komt bij vele insecten voor. Iedereen die wel eens de Europese wandelende tak heeft gekweekt, weet dat dit diertje zich zonder tussenkomst van mannetjes kan voortplanten. Bij sommige vlinders komen parthenogenetische stammen voor, zoals bij de zakjesdragers van het geslacht Psyche.
Patagopteryx
Wetenschappelijke naam: Patagopteryx deferrariasi (behorend tot de `Latere vogels, Metornithes)
Patagopteryx is een uitgestorven vogel, die leefde gedurende het Laat-Krijt (ca. 100-65 miljoen jaar geleden). Het was een vogel met de afmeting van een kip die niet kon vliegen. Kenmerkend voor dit dier zijn de vergroeiing van bepaalde schedelbeenderen. Hij is vernoemd naar de vindplaats van zijn fossiele resten, in Patagonië (Argentinië). Voordat de `Latere vogels` (Metornithes) als stamboomtak (clade) werd onderscheiden, werd Patagopteryx tot de Archaeornithes (`Oude vogels`) gerekend, wat sommigen nu nog wel doen.
Paterinide armpotigen
Wetenschappelijke naam: Paterinida (orde binnen de niet-articulate Armpotigen)
Paterinide armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Cambrium en Ordovicium (ca. 540-440 miljoen jaar geleden). Ze hadden twee bolle schelpkleppen. De kleppen werden alleen door spieren bij elkaar gehouden, er was geen slot. Waarschijnlijk hadden ze geen steel. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor) zonder steunskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.
patrijs
De patrijs is een gedrongen vogel die liever loopt dan vliegt. Het mannetje heeft een opvallende donkerbruine, hoefijzervormige vlek op zijn borst.
In de winter leven patrijzen in groepen van ongeveer 20 vogels. In het voorjaar bevechten de mannetjes een partner waarmee ze de jongen grootbrengen, die binnen zes weken al zo goed als volwassen zijn.
Patrijzen voelen zich vooral thuis in landbouwgebieden, waar ze tussen het gewas of langs de randen van de akkers foerageren. Door gebruik van landbouwgif (tegen insecten en onkruiden) is de patrijs in West-Europa sterk achteruit gegaan.
Wetensch. naam: Perdix perdix
Engelse naam: grey partridge
Verspreiding: Europa, Midden-Azië
Voedsel: zaden, vruchten, kleine dieren; de kuikens vooral insecten
Lengte: 29 - 31 cm, spanwijdte 45 - 48 cm
Gewicht: 300 - 450 gram
Status: plaatselijk algemeen
Patrijs
Wetenschappelijke naam: Perdix perdix
Aantal broedparen in Nederland: 9.000-13.000 (1998-2000)
Biotoop: kleinschalige akkerbouwgebieden, meestal op zandgrond
Patronen en processen
Veel processen in de biologie gaan zo langzaam dat we ze niet rechtstreeks kunnen waarnemen en bestuderen. Dat kan slechts door middel van wat ze als product achterlaten: patronen. Patronen als product van processen
Stel, we kennen het proces `spijsvertering` niet. We zien wel een steeds terugkerend verschijnsel van voedsel dat het lichaam ingaat en ontlasting die het lichaam verlaat. Een dergelijk patroon leidt toch al gauw tot de conclusie dat er in het lichaam vertering van het voedsel plaatsvindt. Daarvoor hoeven we het lichaam niet open te maken. Processen die wij nooit rechtsreeks kunnen bestuderen, zijn ontwikkelingen in het verleden. Pas als we in de tijd terug zouden kunnen reizen, zouden wij kunnen zien wat er werkelijk is gebeurd. Tot die tijd zijn wij aangewezen op het trekken van conclusies uit wat de geschiedenis ons heeft nagelaten. In de biologie zijn er twee van zulke historische ontwikkelingen waarvan we slechts de producten zien: evolutie en verspreidingsgeschiedenis. Evolutie
Darwin en Wallace kwamen vooral op het idee van evolutie doordat zij waarnamen dat organismen op sommige eilanden er vaak heel anders uitzagen dan op het vaste land. Zij namen dus een patroon waar en trokken de conclusie dat dit een gevolg was van een veranderingsproces. Ze waren nooit op dat idee gekomen, als slechts één soort plant of dier op een eiland er anders had uitgezien. Dan zou er ook geen sprake zijn geweest van een patroon. Het proces evolutie verklaart ook andere patronen.
Pauwkokerworm
Wetenschappelijke naam: Sabella spallanzanii
Onder water, in zee, leven heel wat dieren die er uitzien als planten. Deze kokerworm is er zo een. U kunt hem onder andere vinden in het aquarium van de Sepia.
Het lijkt een bloem op een steel, maar het is een worm. Nu kennen wij wormen als traag kruipende dieren in de grond, maar deze worm kruipt vrijwel nooit en is ook niet traag. Als hij onraad bespeurt, is hij in flits verdwenen, teruggetrokken in zijn koker van kalk. Het grootste deel van het dier zit daar trouwens permanent. Het is alleen de spiraalvormig gewonden tentakelkrans van het eerste wormsegment, dat buiten de koker uitsteekt. Hiermee vangt de kokerworm zwevende voedseldeeltjes: vlokjes wier, onvoorzichtige garnaaltjes, stukjes vis, een afgebroken krabbepootje. En vooral veel plankton.
Kokerwormen behoren tot de borstelwormen, waartoe de regenworm en de zeepier ook behoren. In het kokertje zit dus een lang en dun dier, dat uit allemaal segmenten bestaat. De meeste segmenten zijn aan elkaar gelijk, maar vooral de eerste en de laatste segmenten verschillen van de rest. De eerste segmenten vormen een soort `kop`, waarvan het belangrijkste onderdeel de mond is (en de tentakelkrans natuurlijk). De eindsegmenten vormen de anus.
Kokerwormen produceren eitjes, die ze loslaten in zee. De larven die hieruit komen, gaan op zoek naar een geschikte plek om zich vast te zetten en aan het bouwen van een koker te beginnen. Welke plek geschikt is, maken ze vaak op uit de chemische samenstelling van het water.
PCB`s
PCB is de afkorting van polychloorbifenyl. Het is de verzamelnaam voor een groep van 209 verschillende stoffen. Ze zijn chemisch erg stabiel en dan ook moeilijk afbreekbaar. Ze branden pas boven 1200°C, lossen goed op in vetten, slecht in water en hebben een goed warmtegeleidend vermogen. Ze worden toegepast als weekmaker in kunststoffen, in verf, inkt, lak en lijm en in insecticiden. Verder worden PCB`s gebruikt in transformatoren en condensatoren en als smeermiddel. PCB`s komen van nature niet voor in zee en zijn voor veel zee-organismen erg giftig. De meest gebruikte PCB is hexachloorbenzeen (HCB).
Lekkende apparaten op vuilnisbelten waren in het verleden belangrijke bronnen van PCB-vervuiling. Ook bij de ongecontroleerde verbranding van chloorhoudende kunststoffen, zoals riool- en electriciteitspijpen, kwamen veel PCB`s vrij.
Sinds rond 1975 bekend werd dat PCB`s erg schadelijke effecten in de natuur te weeg brengen heeft men geprobeerd de lozingen te reduceren. Vooral de gecontroleerde verwerking van PBC-houdend afval kreeg veel aandacht. Bovenstaande grafiek laat zien dat de vervuiling met PCB`s echter behoorlijk hardnekkig is: de gehalten aan PCB`s die zijn gehecht aan stofdeeltjes in het zeemilieu dalen niet of slechts zeer licht.
PDD - NOS
PDD-NOS, pervasieve ontwikkelingsstoornissen
Restcategorie
PDD-NOS staat voor Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified. PDD-NOS is een restcategorie. Een bekend leerboek in de psychiatrie, het diagnostisch handboek de DSM-IV, onderscheidt drie specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornissen: autisme, het Rett-syndroom en de desintegratieve stoornis van de kinderleeftijd. Daarnaast is er een restcategorie gecreëerd voor de groep contactgestoorde kinderen die niet geheel voldoet aan de criteria voor één van de drie stoornissen. PDD-NOS is dan ook niet echt een diagnose maar meer een aanduiding van een groep stoornissen. Men heeft het in Nederland bij pervasieve ontwikkelingsstoornissen ook wel over aan autisme verwante stoornissen of over stoornissen in het autistisch spectrum.
Pervasieve stoornis
Bij een pervasieve stoornis gaat het om een stoornis die in het totale ontwikkelingsverloop van een kind doordringt. Dit betekent dat bij een kind met PDD-NOS behalve de ontwikkeling van sociale relaties en vaardigheden, taal en voorstelingsvermogen, ook de ontwikkeling van motoriek, zelfbeeld, gevoelens, spel en fantasie verstoord kunnen verlopen.
Kenmerken PDD - NOS
Bij PDD-NOS ontbreekt het het kind aan wederkerigheid in sociale contacten, het gedrag is vaak star, de interesses zijn beperkt, de gedragingen zijn stereotiep en de communicatie is niet goed. Kinderen met PDD-NOS kunnen door hun problemen in de sociale omgang vaak heel onzeker, eenzaam en angstig zijn.
Pegmatieten
Edelstenen zijn altijd al gewild geweest als sieraad of belegging. Het is dan ook erg belangrijk om te weten in welke gesteenten ze voorkomen. Eén van de belangrijkste gesteentetypen voor de winning van edelstenen is pegmatiet. Pegmatieten: grote kristallen en bijzondere mineralen
Pegmatieten zijn magmatische gesteenten. Kenmerkend is de grootte van de kristallen. We treffen er mineralen in aan als kwarts en kali-veldspaat. Deze kunnen enorme afmetingen bereiken. Veldspaatkristallen van kubieke meters groot komen voor, evenals metersgrote kristallen van de glimmer biotiet. In pegmatieten komen verder vaak zeldzame mineralen voor. Hiervan zijn twee groepen belangrijk. De eerste groep vormen de edelstenen, met bijvoorbeeld toermalijn en de berylsoorten aquamarijn en morganiet. De andere groep wordt gevormd door de groep mineralen die zeldzame metalen bevatten.
Deze metalen, waaronder tantaal, niobium en zeldzame aarden als lantaan, cerium en europium, zijn belangrijk in de elektronica- industrie. Ze zitten in mineralen als tantaliet, niobiet, xenotiem en monaziet, die allemaal voorkomen in pegmatieten. Recordafmetingen
De kristallen in pegmatieten kunnen enorm groot worden. In 1868 werd in Zwitserland bijvoorbeeld een rookkwartskristal gevonden van 135 kilogram. In Minas Gerais in Brazilië trof men een topaaskristal aan van 270 kilogram. Maar het kan nog veel groter. In Maine en Zuid-Dakota, twee plaatsen in de Verenigde Staten, zijn berylkristallen gevonden met een gewicht variërend van 17 tot 30 ton.
Pelikaanachtigen
Wetenschappelijke naam: Pelecaniformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Pelikaanachtigen zijn uitstekende zwemmers en goede vliegers. Het zijn visetende vogels, die zowel op zee als zoet water leven. Ze komen overal ter wereld voor, maar vooral in tropische gebieden. Tot de Pelikaanachtigen behoren de Pelikanen, Aalscholvers, Slangenhalsvogels, Fregatvogels, Jan-van-Genten en Keerkringvogels.
Pelikaansvoetje
Pelikaansvoetjes worden tot 4,5 cm lang. Deze slak leeft in kolonies tussen 10 en 180 meter diep op zachte bodems. Op de waddenstranden zijn nog nooit levende dieren gevonden. De schelpen op de foto zijn oudere exemplaren met vingerachtig uitgegroeide mondrand. Er spoelen ook wel schelpen van jonge dieren aan die nog niet zijn uitgegroeid.Veel aangespoelde exemplaren zijn fossielen, mogelijk uit de Eemtijd.
Namen: Ned: Pelikaansvoetje Lat: Aporrhais pespelecani Eng: Common pelican`s footDui: Pelikanfuß Dan: Pelikanfod
Pellworm
Pellworm ligt in de Noordfriese Waddenzee ten westen van Nordstrand. Het eiland is 38 vierkante kilometer groot. De dijk eromheen is 8 meter hoog en 25 kilometer lang. Er wonen zo`n 1.200 mensen op Pellworm. Pellworm hoort bij Sleeswijk-Holstein.
Ontstaan
Pellworm maakte vroeger deel uit van het gebied rond Strand. Door de verwoesting van de `Utlande` rond Strand en het eiland Strand zelf, ontstond na de stormvloed van 1362 het eiland `Alt-Nordstrand`. Latere stormvloeden zorgden voor een afbraak van Alt-Nordstrand, dat in de stormvloed van 1634 voorgoed verwoest werd. Uit het grote eiland Alt-Nordstrand ontstonden de eilanden Pellworm en Nordstrand en de hallig Nordstrandischmoor. In de daarop volgende jaren begonnen de bewoners het resterende land in te polderen.
Vervoer
Tussen Pellworm en de haven van Strucklahnungshörn op Nordstrand vaart een veerboot, waar ook auto`s op vervoerd worden. Bovendien bestaat er een scheepsverbinding met Husum en heeft Pellworm een luchthaven.
Tijdens laagwater is het mogelijk om van de dijk bij Westerkoog naar de Hallig Süderoog, die ongeveer 5 km ten zuidwesten van Pellworm ligt, te wadlopen. Deze tocht mag alleen onder begeleiding plaatsvinden, onder andere het `Schutzstation Wattenmeer` organiseert deze tochten.
Weblink
Informatie over Pellworm: http://www.pellworm.de-
Penhoren
Nederlandse naam
Penhoren.
Wetenschappelijke naam
Turritella communis (Risso).
Voorkomen in Nederland
vrij zeldzaam,verder naar het noorden toe wordt deze soort steeds algemener. Lege huisjes spoelen regelmatig aan, vooral op de Waddeneilanden.
Voorkomen in de tijd
komt oorspronkelijk in Nederland voor.
Grootte
Tot 6 cm hoog en 1,5 cm breed.
Kleur
Vers zijn ze geelbruin met roodbruine vlekjes. Als ze aanspoelen op het strand zijn ze vaak blauwgrijs verkleurd of begroeid met zeerasp.
Belangrijkste kenmerken
Een lang slakkenhuis met 17-18 windingen, die geleidelijk in grootte toenemen. De top is spits en puntig, vaak ook afgebroken. Het oppervlak van de schelp heeft fijne spiraalribben.
Naamgeving
naar de puntige vorm van het huisje.
Leefomgeving
penhorens leven vrijwel altijd ingegraven in zachte zandbodems, in water tussen de 6 en 200 meter diep.
Vergelijkbare soorten
In Zeeland spoelen andere fossiele penhorensoorten aan.
Weetjes
Penhorens worden zelden mooi schoon gevonden. Ze zijn meestal bedekt met zeerasp, een kolonievormende poliep, hetgeen er op wijst dat een heremietkreeft de schelp als woning heeft gebruikt.
Referenties
Veldgids Schelpen Bruyne, R.H. de, 2004. KNNV Uitgeverij; Jeugdbondsuitgeverij.
Gids van kust en strand: flora en fauna Hayward, P., Nelson-Smith, T., Shields, C., Bramall, W. & W.H. de Weerdt, 1999. Tirion Natuur.
Schelpen en andere zeedieren.
Penhoren
Penhorens zijn zeeslakken met een hoge, spitse schelp. De kleur van het huisje varieert van wit tot zwart, oudere dieren zijn meestal donkerder gekleurd. Ze voeden zich met plankton en organisch materiaal. Hiervoor is de deksel van de schelp-opening uitgerust met een zeef van borstelharen. Ze kunnen plaatselijk (vooral op de zachte bodem van de zuidelijke Noordzee) in hoge dichtheden voorkomen. Voor de Nederlandse kust zijn ze zeldzaam, behalve op de oostelijke waddeneilanden. Daar vind je vaak penhorenschelpen, begroeid met zeerasp, die ooit door heremietkreeften zijn bewoond en vervoerd. Soms zit er zelfs een uitbouw van de mondopening aan de schelp. Die bestaat uit zeeraspkorst, gearrangeerd door de heremietkreeft. Veel soorten vissen eten deze slak.
Namen: Ned: Penhoren Lat: Turritella communis Eng: Auger shell (tower shell)Dui: Turmschnecke
Peniswormen
Wetenschappelijke naam: Priapulida
Peniswormen hebben een langwerpig, soms geringd lichaam zonder segmenten, vaak met één of meer staartachtige aanhangsels. Ze hebben een volledig darmkanaal, met mond en anus. Hun naam danken ze aan de vorm van de kop, met een intrekbaar gedeelte rondom de mond. Peniswormen leven op of in de zeebodem. Ze voeden zich met andere dieren of organisch afval. Peniswormen zijn bekend sinds het Midden-Cambrium (ca. 520 miljoen jaar geleden). De groep omvat ongeveer 11 recente en enkele uitgestorven soorten.
pennantrosella
Rosella`s zijn papegaaitjes met een lange staart en schubachtige tekening op de bovenzijde. Ze komen voor in Australië en eilanden daar in de buurt. Er zijn 8 of 9 soorten, waaronder de pennantrosella.
Een volwassen pennantrosella is overwegend helderrood met paarsblauwe delen op de wangen, vleugels en staart. Het rood op de rug en delen van de vleugels is zwart gevlekt. Veel veren zijn zwart met een rode rand waardoor ze er als schubben uitzien. De jonge vogels zijn overwegend groen met rode vlekken.
De pennantrosella is niet schuw en wordt veel rond boerderijen en in tuinen gezien.
Wetensch. naam: Platycercus elegans
Engelse naam: crimson rosella
Verspreiding: Zuid- en Zuidoost-kust Australië; ingevoerd in Nieuw-Zeeland
Voedsel: vruchten, zaden, bloemen, insecten
Lengte: 36 cm
Gewicht: 150 gram
Status: algemeen
penseelzwijn
Het penseelzwijn is opvallend roodbruin (soms zwartbruin) en heeft puntige oren die eindigen in kwastjes. Ze zijn zeer schuw en voornamelijk `s nachts actief. Penseelzwijnen leven in familiegroepen: het mannetje gaat voor zijn vrouwen en kinderen door het vuur. Ze zijn zeer snel en kunnen goed zwemmen.
Andere namen: rivierzwijn
Wetensch. naam: Potamochoerus porcus
Engelse naam: bush pig; red river hog
Verspreiding: Afrika ten zuiden van de Sahara, Madagaskar
Voedsel: wortels, vruchten, vlees, eieren
Lengte: schouderhoogte 54 - 80 cm, lengte 1,2 m
Gewicht: 46 - 130 kg
Status: plaatselijk algemeen
Pentameride armpotigen
Wetenschappelijke naam: Pentamerida (orde binnen de articulate Armpotigen)
Pentameride armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Cambrium tot en met het Devoon (ca. 540-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een vijfhoekige, bolle, tweekleppige schelp. De top van de schelp was vaak verdikt voor vergroting van de stabiliteit. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor), opgehangen aan een jukvormig armskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.
Peroxisoom
Blaasjes voor de afbraak van vetzuren.
Een peroxisoom is een blaasje waarin uit voeding verkregen vetzuren worden afgebroken tot belangrijke bouwstenen voor de cel.
< Terug naar de klikbare cel
Persbericht Stier Herman overleden
Stichting Stier Herman p-a Postbus 9517 2300 RA Leiden
datum: 2 april 2004
PERSBERICHT
Stier Herman overleden
Leiden, vrijdag 2 april 2004 - Op de Faculteit der Diergeneeskunde in Utrecht hebben artsen vanmorgen de stier Herman laten inslapen. Het bestuur van de Stichting Stier Herman heeft tot euthanasie besloten omdat het dier te veel te lijden had van artrose. De stier, het eerste genetisch veranderde rund ter wereld, is 13 jaar geworden.
Vergroeiingen
De stier werd al sinds eind 2002 behandeld met medicijnen tegen artrose. Omdat de klachten niet verminderden, zijn in oktober 2003 röntgenopnames gemaakt. Hieruit bleken ernstige vergroeiingen aan de gewrichten van het dier. De dierverzorgers, de vaste dierenarts en een onfhankelijk dierenarts bevestigden op basis van verschillende onderzoeken dat het dier daarvan pijn had. Een arts van de Faculteit der Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht bekrachtigde dit oordeel op basis van de röntgenfotos, gedragsrapportages en fysiek onderzoek van de stier. Afweging
Gezien de resultaten van het onderzoek en het oordeel van de deskundigen heeft de Stichting Stier Herman bekeken welke oplossingen mogelijk waren, om de klachten te verlichten. Vanwege het stadium van de botvergroeiing enerzijds en de te verwachten resultaten van uitvoerbare behandelingen anderzijds, is na zorgvuldige afweging besloten dat euthanasie de beste oplossing was. Artrose
Artrose is een aandoening waarbij het kraakbeen in de gewrichten als gevolg van slijtage niet goed functioneert.
Perspicaris
Wetenschappelijk naam: Perspicaris dyctinna en Perspicaris recondita
Perspicaris is een uitgestorven geleedpotige, die leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het was een kreeftachtig dier, met een gesegmenteerde kop, borststuk en achterlijf. De kop en het borststuk werden omgeven door een tweekleppige schaal (carapax). Dit dier is verwant aan Canadaspis. Het wordt gerangschikt onder de Tonkreeftjes (Phyllocarida), een onderklasse van de Hogere schaaldieren (Malacostraca). Perspicaris leefde in zee.
Perzische onager
Deze taaie paardachtigen zijn vaalgeel tot grijs met een witte buik en een zwarte streep over de rug. Ze leven in droge gebieden waar ze leven van gras en vetplanten.
Onagers kunnen als het moet drie dagen zonder water, maar bij voorkeur komen ze dagelijk bij een drinkplaats. De merries en veulens leven in losse kuddes. Onvolwassen hengsten vrijgezellengroepen, geslachtsrijpe hengsten leven solitair in een territorium dat ze fel verdedigen.
Andere namen: onager; koelan; paardezel; Aziatische wilde ezel; halfezel
Wetensch. naam: Equus hemionus
Engelse naam: onager
Verspreiding: West-, Midden- en Zuid-Azië
Voedsel: gras, vetplanten
Lengte: 2 - 2,5 m, staart 30 - 49 cm
Gewicht: 200 - 260 kg
Status: kwetsbaar
Phacopide trilobieten
Wetenschappelijke naam: Phacopida
Phacopide trilobieten zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Ze hadden ongeveer 11 lichaamssegmenten en aggregaatogen (een soort facetogen). Net als andere trilobieten had hun lichaam een duidelijke driedeling, zowel in de lengterichting (kop, lichaam, staart), als in de dwarsrichting (een duidelijk afgescheiden middendeel). Trilobieten leefden in zee.
Phaeocystis (de schuimalg)
Strandwandelaars worden regelmatig geconfronteerd met een bijzonder algenbloei-verschijnsel. Op winderige dagen in het voorjaar hopen pakketten van schuim en slijm zich op langs de waterlijn. De bruine schuimalg Phaeocystis globosa is hiervoor verantwoordelijk. Bacteriën zijn in staat dit schuim snel af te breken.
Phaeocystis is een flagellaat. Deze plaagalg komt in twee vormen voor: als losse cel of als kolonie. De losse cellen zijn met het blote oog niet te zien, de kolonies wel. Bij kolonies van Phaeocystis-cellen liggen de losse cellen in een soort gelatinelaag ingebed. De kolonies zijn in staat om overdag een deel van het bij fotosynthese gevormde organische materiaal tijdelijk op te slaan in deze slijmlaag. `s Nachts kunnen de cellen dan van deze energievoorraad profiteren. Dit mechanisme maakt het de cellen mogelijk ook `s nachts te groeien, zonder dat ze energiereserves in de cel hoeven op te bouwen. Verder beschermt het slijm de alg tegen begrazing. Het lijkt erop dat deze voordelen Phaeocystis tot een succesvolle fytoplanktonsoort heeft gemaakt.
Bij het afsterven van de Phaeocystis-bloei kloppen de golven de gelatine-laag op tot schuim, dat vervolgens in grote hoeveelheden door de wind op het strand wordt geblazen. Het afsterven begint doordat de nutrienten die de algen nodig hebben op beginnen te raken en de algen daardoor verzwakken. Daarna kunnen virussen hun fatale werk doen. De virussen vermenigvuldigen zich eerst in de cel en laten dan de cel kapot laten springen (zie foto).
Phasmida
Zomaar een dode vlieg in de vensterbank is bepaald geen museumobject. Toch heeft ieder natuurhistorisch museum minstens enige honderden, zo niet tienduizenden vliegen in de collectie. In tegenstelling tot de verdroogde lijkjes in de vensterbank, zijn de vliegen in musea zorgvuldig geprepareerd, zodat alle onderdelen goed kunnen worden bestudeerd. Nog belangrijker is de documentatie bij ieder exemplaar. Insecten zijn vaak aan een speld geprikt. Daar onder zit een etiket waarop vindplaats, verzameldatum en verzamelaar worden vermeld. Op een ander etiket staat de wetenschappelijke naam van de soort. Zo heeft een dode huisvlieg in een museum als het goed is een etiket met daarop: Musca domestica. Op deze wijze kan een geprepareerd insect een eigen leven gaan leiden in de wetenschappelijke literatuur.
Phasma soorten Oude collecties
In musea wordt ook materiaal uit oude collecties bewaard. De eigenaren van die oude collecties waren vaak vooral geïnteresseerd in de schoonheid van de objecten. Ze hadden een lade met wandelende takken, met schelpen of met schedels van vogels. Zulke exemplaren werden gewoonlijk van handelaren gekocht en om een vindplaats bekommerde niemand zich. Toch zijn ook dergelijke minder goed beschreven collecties wel gebruikt in wetenschappelijke verhandelingen. Wanneer een soort nog niet eerder was opgemerkt, dan werd zo`n exemplaar getekend. Als in de publicatie ook een beschrijving met de wetenschappelijke naam staat, dan krijgt zo`n exemplaar toch wetenschappelijke waarde, zelfs als het vindplaats-etiket ontbreekt.
Pierenwinning
Jaarlijks worden in het Nederlandse deel van de Waddenzee met de vier pierenwinmachines zo`n 25 miljoen wadpieren gewonnen. Verder worden wadpieren ook handmatig gestoken. De jaarlijkse vangst is goed voor ruim tien miljoen euro omzet. De wadpier wordt overigens niet bedreigd door deze activiteit, men steekt slechts 1 à 2% van het totale bestand.
Bij onderzoek naar de effecten van de mechanische winning op de bodem viel het op dat hierbij veel strandgapers meegevangen worden. Om de pieren te winnen moeten de machines 40 centimeter diep spitten, en daar zitten ook de gapers. Als de gapers naar de oppervlakte gebracht zijn kunnen ze zich amper meer ingraven. Ze worden dan opgegeten door meeuwen en krabben.
Onder de Texelse oostkust, op de Vlakte van Kerken, wint een Texels bedrijf op mechanische wijze pieren. Drie Wieringer bedrijven vroegen in 2002 vergunningen aan om ook in dat gebied pieren te gaan winnen. Het minsterie van LNV heeft deze vergunningen, tegen het advies van de gemeente Texel in, in 2004 toegewezen. Het Texelse bedrijf, de Gemeente Texel en EcoMare hebben bij de Raad van State bezwaar aangetekend. Die stelde begin 2005 de gemeente in het gelijk. Helaas hadden de pierenvissers ondertussen alweer een nieuwe vergunning van het ministeriegekregen, waar de gemeente niets van wist en dus geen bezwaar tegen had gemaakt.
Weblink
Wetenschappelijk (engelstalig) overzicht van de gevolgen van aaswinning: http://www.english-nature.org.uk-uk-marine-reports-pdfs-bait.pdf
Pierepauwen
Het zogenaamde `Pierepauwen` is een typisch Vlielands folkloristisch gebruik. Dat wordt altijd op de avond van de tweede november (Allerzielen) gehouden. Ook nu nog gaan ieder jaar de kinderen in de leeftijd van vier tot tien jaar met lampions of zelfvervaardigde verlichting langs de straat van huis tot huis en ontvangen van de bewoners snoep of fruit.
Daarbij zingen zij het traditionele enigszins verbasterde liedje: `Piere piere pauwen jongens en meisjes gaan trouwen jongens met witte overhemd aan en meisjes met witte mouwen`
In het verleden werd in plaats van jongens de naam `Klaas` gebruikt en voor meisjes de naam `Fijtje`. Begin deze eeuw waren de kinderen nog regelmatig gekleed in het wit. Dat wil zeggen een doekje van witte vitrage maakte het gezicht onherkenbaar. Dat is allang niet meer zo.
Het gebruik stamt uit de tijd van de Franse bezetting en men gaat er van uit dat de naam `Pierepauwen` afkomstig is van het lichtfeest rond de apostelen Petrus en Paulus; in het frans Pierre en Paul. Net als het Sint Maarten, dat op alle andere waddeneilanden op 11 november wordt gevierd (echter niet op Vlieland) het vroegere Schotse Halloween en het Scandinavische Santa Lucia wordt het in een tijd gevierd dat het vroeg donker is. Het licht van de kaarsen speelt daarin een grote rol.
Pigmenten geven de wereld kleur
De natuur toont een enorme variatie aan kleur. De kleuren van planten, dieren en stenen ontstaan meestal door pigmenten. Elk pigment heeft een specifieke kleur. Door verschillende pigmenten te mengen kan een enorme variatie aan tinten bereikt worden. Schilders maken daar dankbaar gebruik van.
Een winkel met pigmenten in Venetië. Bron: http://webexhibits.org
Wat is pigment?
Het woord pigment komt van het Latijnse woord `pigmentum` dat `verf` betekent. Pigment is van zichzelf echter nog geen verf: het is in de meeste gevallen een poeder. Pigment wordt pas verf als het wordt vermengd met een bindmiddel, zoals ei, water of olie. In het algemeen kun je stellen dat pigment een stof is die kleur geeft.
Pigmenten krijgen hun kleur doordat ieder pigment bepaalde golflengten van het licht absorbeert. Niet alle pigmenten absorberen dezelfde golflengten. Afhankelijk van de geabsorbeerde golflengten wordt een bepaalde kleur gereflecteerd. Dat wil zeggen: teruggekaatst naar ons oog. Sommige pigmenten absorberen licht van alle golflengten. Dat geeft en zwarte kleur. Andere absorberen bijvoorbeeld alleen licht met golflengten die corresponderen met rood, geel of groen licht. Dat zorgt voor een groen-blauwe kleur. Het geabsorbeerde licht wordt aan ons oog onttrokken, het gereflecteerde licht nemen wij waar als de kleur van het pigment.
Indeling van pigmenten
Pigmenten komen van nature voor in mineralen en in de cellen van planten en dieren. Naar hun oorsprong kunnen pigmenten in twee typen worden ingedeeld:
Naamgeving van pigmenten
Elk pigment heeft een specifieke naam, maar vaak worden voor hetzelfde pigment verschillende namen gebruikt.
Pijlinktvis
Pijlinktvissen hebben aan hun achterlijf twee zijdelingse vinnen die hun lichaam een pijlvormig uiterlijk geven. De gewone pijlinktvis is de meest voorkomende inktvis in de Noordzee. Hij kan tot 75 cm lang worden. Pijlinktvissen trekken in het voorjaar naar het Noorden en naar het kustwater om daar hun eieren af te zetten. Die eiersnoeren zijn, vooral in juni, regelmatig op het strand te vinden. De inktvissen zelf komen gewoonlijk niet zo dicht onder de kust, zodat ze zelden aanspoelen.
eiersnoeren van de gewone pijlinktvis
Pijlinktvissen jagen op zicht, ze hebben dan ook hoog ontwikkelde ogen. Ze zwemmen tijdens de jacht snel achteruit door een school vissen, om zich vervolgens bliksemsnel opzij te draaien en een vis te grijpen. Op de Noordzee wordt nauwelijks doelgericht op pijlinktvissen gevist, het is alleen bijvangst. In Zuidwest-Europa en langs de kusten van de Middellandse Zee bestaat wel een aanzienlijke visserij op pijlinktvissen.
Lichtpuntjes
Om elkaar te vinden in het donker doen sommige pijlinktvissen gewoon het licht aan. Sommige soorten beschikken over bijzondere orgaantjes, verspreid over het gehele lichaam en de tentakels, die licht kunnen uitstralen. Door middel van filters kunnen pijlinktvissen ook kleuren gebruiken voor hun onderlinge communicatie. Bij een rond Hawaii voorkomende pijlinktvis is ontdekt dat hij het licht ook kan gebruiken om zijn eigen schaduw op de zeebodem wat minder opvallend tede maken, zodat hij minder zichtbaar is voor de aanvallers.
Pijlkopamfibieën
Wetenschappelijke naam: Nectridea (orde binnen de Lepospondyli)
Pijlkopamfibieën zijn uitgestorven amfibieën die leefden gedurende het Laat-Carboon en Perm (ca. 320-250 miljoen jaar geleden). Veel soorten hadden een schedel met opvallende uitsteeksels, waardoor de kop op een pijl of boemerang leek. Tijdens de voortbeweging veroorzaakte de vorm van de kop een opwaartse kracht, wat het zwemmen vergemakkelijkte. Pijlkopamfibieën leefden uitsluitend in het water. Sommige onderzoekers denken dat Pijlkopamfibieën zich in de modder verscholen, om vanuit een hinderlaag toe te slaan op vissen.
Pijlstaart
Wetenschappelijke naam: Anas acuta
Aantal broedparen in Nederland: 20-30 (1998-2000)
Biotoop: open en natte veen-, heide- of duingebieden met ondiepe plassen en meren
Pijlstaartrog
Pijlstaartroggen hebben twee sterke stekels, op eenderde van de staart, die tot 13 cm lang kunnen worden en in verbinding staan met gifklieren. Deze roggen kunnen tot twee meter lang worden. Ze hebben botte tanden en leven van grote schelpdieren ( gapers) en kreeftachtigen. Ook wormen en bodemvissen staan op het menu. Het is een warmwatervis, die vrij zeldzaam is in de Noordzee. Aan de zuidkust van Engeland en in de Thamesmonding komen ze wat vaker voor.
Pijlstaartroggen zijn levendbarend, ze leggen dus geen eieren, wat de meeste roggen wel doen.
Namen: Ned: Pijlstaartrog (pielrog, pijlrog) Lat: Dasyatis pastinaca Eng: StingrayDui: Stechrochen Dan: Pilrokke
Pijlwormen
Wetenschappelijke naam: Chaetognatha
Pijlwormen zijn doorzichtige, sigaarvormige diertjes met twee paar zijvinnen en een staartvin. Ze zijn enkele centimeters groot. Rond de mond zitten haakvormige haren, voor het vastgrijpen van kleine prooien. Pijlwormen leven uitsluitend in zee, meestal als plankton (vrijzwevende organismen). Er zijn ook enkele bodembewonende soorten. Volgens een recente schatting telt de groep ongeveer 200 soorten.
Pijnappelklier
Pijnappelklier
Ook epifyse genoemd. Klein uitgroeisel aan de bovenkant van de tussenhersenen. De pijnappelklier produceert het hormoon melatonine, dat onder andere een rol speelt bij de seksuele rijping. Bij lagere gewervelden is de pijnappelklier een sterk lichtgevoelig orgaan, dat als zintuig werkt. Bij vogels neemt de functie als zintuigorgaan af en bij zoogdieren is de epifyse alleen nog hormoonproducerend. De klier staat indirect nog wel onder invloed van licht. Bij vogels is zij waarschijnlijk werkzaam als biologische klok (bestuurt biologische ritmen). Er zijn aanwijzingen dat het hormoon melatonine ook bij de mens een rol speelt bij de controle van de verschillende biologische ritmen.
Pijpleidingen en kabels
Er ligt een netwerk van olie- en gasleidingen op of in de bodem van de zee. In de hele Noordzee lag in 1998 ruim 9500 kilometer aan olie- en gasleidingen. Dat komt overeen met 1,7 miljoen kilo staal en 2,2 miljoen kilo beton. Voor de constructie waren ruim 5000 ton teer en 60.000 ton asfalt nodig. 6500 ton zink werd verwerkt in de anodes die de leidingen tegen roest moeten beschermen. Olie- en gasleidingen gaan ongeveer 20 tot 50 jaar mee.
Het aantal kilometers pijpleiding op het Nederlands Continentaal Plat is tussen 1980 en 2000 gegroeid van 400 kilometer naar ruim 3000. Het netwerk van kabels voor elektriciteit, telefonie en dataverkeer is nog veel groter.
Aan weerskanten van een leiding of kabel op de zeebodem geldt een veiligheidszone van 500 meter. Binnen die zone mogen er geen activiteiten in de bodem plaatsvinden. Het ruimtebeslag van de leidingen en kabels is daardoor groot. Het ruimtebeslag zal nog verder toenemen in verband met de groei van het netwerk van telefonie- en datakabels. In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening gaat de Nederlandse overheid er vanuit dat bij ongewijzigd beleid binnenkort éénderde van het oppervlak van de Nederlandse Noordzeebodem in beslag wordt genomen door het kabelnetwerk.
Pimpelmees
Wetenschappelijke naam: Parus caeruleus
Aantal broedparen in Nederland: 275.000-325.000 (1998-2000)
Biotoop: overal waar bomen en struiken aanwezig zijn
Geluid: Pimpelmees
Pinda
© Hortus Botanicus Leiden
Wetenschappelijke naam: Arachis hypogaea
Behoort tot de Tweezaadlobbigen Roosachtige bloemplanten, Vlinderbloemenfamilie Komt oorspronkelijk voor in Zuid-Amerika; elders gekweekt De Pinda is een zelfplanter
De Pinda is afkomstig uit Zuid-Amerika. Daar werd de pindaplant al in de oudheid gekweekt om haar voedselrijke zaden.
Na de bestuiving groeit de bloemsteel naar de grond. De jonge vrucht is voorzien van een scherpe punt en boort zich in de aarde. Daar groeit de vrucht uit tot een rijpe aardnoot.
De zaden zijn op die manier beschermd tegen vraat door dieren. Ze blijven echter vlakbij de ouderplant, tenzij een tropische stortbui ze losspoelt en meevoert.
Pingo en pingoruïne
Pingo betekent in de taal van de Inuit (eskimo`s) `heuvel die groeit`. De geologie duidt met dit begrip heuvels met een kern van bodemijs aan. Dergelijke heuvels bevinden zich tegenwoordig in de permafrostgebieden van Alaska, Canada, Groenland en Siberië. Pingo`s ontstaan door de aangroei van ijslenzen vlak onder het oppervlak. Ideaal voor pingovorming zijn plaatsen waar de permafrost niet helemaal gesloten is en kwelwater door gaten in de permafrost kan komen. Daardoor groeit de ondergrondse ijslens en wordt de bovenliggende grond omhooggeduwd. Zo vormen zich heuvels die in de huidige toendragebieden wel zestig meter meter hoog kunnen worden.
Zodra de ijskern van de pingo begint te ontdooien, zakt de heuvel in en glijdt sediment langs de flanken omlaag. Tenslotte blijft er meestal een depressie in het landschap achter, omringd door een wal met van de heuvel gegleden materiaal: een pingoruïne. Vaak vormt zich een meertje in de depressie, waarin fijn, organisch materiaal als slib bezinkt en veengroei kan optreden. De opvulling van de pingoruïnes begint meestal in het Laat-Weichselien (13.000 tot 10.000 jaar geleden) en eindigt met veenvorming tijdens het Holoceen(10.000 jaar geleden tot heden). Pollenonderzoek aan deze opvullingen heeft veel inzicht verschaft in de vegetatiegeschiedenis en de klimaatontwikkeling tijdens het laatste deel van het Weichselien(115.000 tot 10.000 jaar geleden) en het Holoceen. Dit soort meersedimenten vormen de best gedocumenteerde geologische klimaatarchieven van dit tijdsbestek in ons land.
Pinguïns
Wetenschappelijke naam: Sphenisciformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Pinguïns zijn niet-vliegende zeevogels, die alleen op het zuidelijk halfrond voorkomen. Ze leven van vis, die ze onder water achtervolgen waarbij hun korte, stevige vleugels dienst doen als peddels.
Pinksterbloem
Al ver voor pinksteren bloeit de tere pinksterbloem. Je ziet hem dan een periode lang overal op natte plaatsen: tussen het gras in bermen, langs slootkanten, in weilanden en ook in duinvalleieën. `s Nachts en bij slecht weer buigt pinksterbloem zijn stengel naar de grond. Later richt hij zich weer op.
Namen: Ned: Pinksterbloem Lat: Cardamine pratensis Eng: Lady`s Smock; Cuckoo Flower Fra: Cardamine des presDui: Wiesenschaumkraut
Piopio
De piopio Turnagra capensis (Sparrman, 1787) wordt in het Engels ook wel New Zealand Thrush genoemd. Dat is nogal verwarrend, aangezien deze vogel in het geheel niet verwant is met de lijsters (thrushes). De naam is mogelijk bedacht door een Engelsman met heimwee, die zich in de Nieuw-Zeelandse wildernis thuis probeerde te voelen door de vogels vertrouwde namen te geven. Of misschien is de misplaatste naam wel het gevolg van het feit dat men vroeger probeerde alle vogels in bekende groepen onder te brengen. Het is in ieder geval opvallend, dat veel Nieuw-Zeelandse vogels ten onrechte in verband gebracht werden met Europese soorten. Dat gebeurde bijvoorbeeld ook met een andere uitgestorven soort, het rotswinterkoninkje.
Piopio. Nieuw-Zeeland, niet Zuid-Afrika
Ook de wetenschappelijke naam van de piopio Turnagra capensis, wat zoveel betekent als `turnagra van de Kaap`, is verwarrend. De Zweed Anders Sparrman, die de soort beschreven heeft, was op uitnodiging van Johann Forster en Georg Forster met de tweede expeditie van kapitein James Cook in Nieuw-Zeeland geweest. Toen hij echter terug was in zijn huis in de Kaapprovincie, kon hij zich niet meer van alle vogels de juiste vindplaats herinneren. Kennelijk dacht Sparrman dat hij de piopio niet in Nieuw-Zeeland, maar in Zuid-Afrika had verzameld.
Piopio. Twee aparte rassen
Ten tijde van Cook`s reizen kwam de soort veelvuldig voor op het Zuidereiland en in het zuiden van het Noordereiland. Piopio`s leefden zowel in de lager gelegen gebieden als in de bergen.
Pisanosauridae
Pisanosaurus, bekend uit de Ischigualasto Formatie (Vroeg Carnian) van NW Argentinië, was de vroegste `Vogelheup`-dinosauriër. Het was een kleine, waarschijnlijk tweevoetige planteneter van ca. 90 cm lang, die slechts van incompleet skeletmateriaal bekend is (er is dus geen compleet skelet van gevonden). Onder meer de tanden in de onderkaak suggereren dat het een ornithischiër was.
De vroege geschiedenis van de Ornithischiërs is nog erg onduidelijk. Tussen Pisanosaurus en de volgende goed bekende Ornithischiër Lesothosaurus bestaat nog een gat van 15 miljoen jaar
Pissebed
Foto: Thierry Hubin
Pissebed (Isopoda)
Heel lang geleden aten mensen pissebedden tegen buikpijn. Nu hebben alleen heel kleine kinderen soms zin in zo`n beestje: als het zich als een balletje oprolt, is het net een dropje. Een huis met pissebedden is te vochtig. Pissebedden zijn schaaldieren, zoals garnalen en kreeften, die ademen door kieuwen. Daarom leven ze in heel vochtige milieus, bijvoorbeeld in composthopen of onder stenen waar de grond zacht en nat is.
Bij ons komen een dertigtal soorten pissebedden voor. De ruwe pissebed (Porcellio scaber)] is een van de meest voorkomende soorten. Ze kan 1,5 cm groot worden. Het lichaam van pissebedden bestaat uit segmenten. Oprollers (Armadillidium vulgare) zijn pissebedden die zich in een bolletje rollen als ze gestoord of geplaagd worden.
Pissebedden
Pissebedden zijn kreeftachtigen. Veel soorten hebben zich zodanig aangepast aan het landleven, dat zij met hun kieuwen zuurstof uit de lucht kunnen halen. Ze hebben echter altijd een vochtige omgeving nodig om te voorkomen dat die kieuwen uitdrogen. Pissebedden hebben om zichzelf te beschermen een hard rugpantser. Verder kunnen ze zich tegen aanvallers verdedigen met een naar urine ruikende afweerstof. Typische pissebedden van de kust zijn bijvoorbeeld de havenpissebed, de zeepissebed en de boorpissebed.
Pissebedden
Wetenschappelijke naam: Isopoda (orde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Pissebedden behoren tot de geleedpotigen. Het zijn geen insecten, maar kreeftachtigen. Ze hebben een afgeplat lichaam, het kopschild ontbreekt. De vrouwtjes hebben een broedbuidel, die gevormd wordt door plaatvormige uitsteeksels aan de basis van de poten. In Nederland zijn pissebedden de enige kreeftachtigen die in zee, zoet water en op het land voorkomen. Er zijn ook parasitaire soorten.
Pitvis
Pitvissen worden maximaal 34 cm lang. Het zijn bodemvissen met een kenmerkend lange voorste rugvin. Ze liggen vaak ingegraven in de zandige zeebodem en eten voornamelijk wormen. De paaitijd is in het voorjaar en de zomer. De dieren verdedigen dan hun eigen territorium. Pitvissen staan bekend om hun uitbundige hofmakerij en felle kleuren in de paaitijd. Ze komen algemeen voor langs de Nederlandse kust. Pitvissen zijn niet interessant voor de commerciële visserij.
Namen: Ned: Gewone pitvis (pitvis, geernaarsoomtje, pilatusvisje, politievent, schelvisduivel, spinvis) Lat: Callionymus lyra Eng: DragonetDui: Gestreifter Leierfisch Dan: Stribet fløjfisk
PKB Derde Nota Waddenzee
De PKB Derde Nota Waddenzee is een nota waarin het rijksbeleid voor de Waddenzee voor de komende 10 jaar wordt vastgelegd. Het beleid voor de Waddenzee op het gebied van natuurbescherming, ruimtelijke ordening, milieu en water wordt in onderlinge samenhang beschreven. Via andere rijksnota`s en provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen vindt dit beleid zijn weg. De Derde Nota Waddenzee is het vervolg op de PKB`s van 1992 en 1980.
Hoofddoelstellingen
De Rijksoverheid streeft naar een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied. Dit houdt in:
- ongestoorde ontwikkeling van de waterbewegingen en de hiermee samenhangende geomorfologische en bodemkundige processen
- de duurzame bescherming van de kwaliteit van water, bodem en lucht
- de duurzame bescherming van de de (bodem)flora en fauna, zoals de foerageer-, broed- en rustgebieden van de vogels, de werp-, rust- en zooggebieden van zeezoogdieren, met name zeehonden, de kinderkamerfunctie voor de Noordzeevis
- de duurzame bescherming van de de flora en fauna van de buitendijkse gebieden en de daaraan grenzende duinen
- de landschappelijke kwaliteiten (de verscheidenheid en het specifieke karakter van het open landschap) en de belevingswaarde van natuur en landschap
Mensen en het wad
In de PKB worden de principes voor het beheer van de Waddenzee, zoals die zijn vastgesteld op de ministersconferentie in Esbjerg in 1991, uitgewerkt. Menselijk gebruik wordt volgens de PKB toegestaan als dat de hoofddoelstelling niet in gevaar brengt.
Plaggen
Plaggen is het verwijderen van de bovenste voedselrijke laag van de bodem. Hierdoor krijgen planten die het liefst in een voedselarm milieu groeien een kans. Tegenwoordig zijn veel gebieden met voedingsstoffen verrijkt, waardoor milieus met voedselarme omstandigheden aan het verdwijnen zijn, terwijl deze arme milieus veel soortenrijker zijn. Plaggen is eigenlijk een drastische vorm van maaien en afvoeren, er is sneller resultaat te zien. Men kan een terrein ook afplaggen om het maaiveld dichter bij het grondwater te brengen. Er ontstaat dan een nattere situatie in het natuurgebied. Vooral als er voor dit doel vrij diep geplagd wordt heet het ook wel ontgronden. Plaggen wordt veel gedaan in heide- en duingebieden.
Weblinks:
Een verslag van een natuurherstelproject bij Castricum: http://www.landschapnoordholland.nl/downloads-eindverslag%20zeerijtsdijkje.pdf
Plakdiertjes
Wetenschappelijke naam: Placozoa
Plakdiertje (Trichoplax adhaerens)
Plakdiertjes zijn de meest primitieve meercellige dieren. Ze lijken veel op de larven (planula`s) van Neteldieren en werden daar vóór hun ontdekking (in 1883 in een zeewateraquarium) dan ook voor aangezien. Er zijn slechts twee soorten bekend, namelijk Trichoplax adhaerens en Treptoplax reptans. Hun afgeplatte lichaam heeft geen vaste vorm, maar is min of meer cirkelvormig met een diameter van enkele millimeters. Plakdiertjes hebben geen organen, zenuwen, bloedvaten of spieren. Ze zijn aan de buitenzijde bezet met ciliën (undulipodia). Ze kunnen zich zowel ongeslachtelijk als geslachtelijk voortplanten. Plakdiertjes komen voor in de kustgebieden van tropische en subtropische zeeën, waar ze over de bodem kruipen.
Plantaardige pigmenten
Uit veel planten kunnen kleurstoffen gewonnen worden. Het zijn veelal `zachte` kleuren, die veel gebruikt worden om textiel te verven. Het bekendste voorbeeld is de verfstof indigo, die de spijkerbroek zijn blauwe kleur geeft.
Meekrap
Drakenbloed
Braziel
Indigo
Houtskool
Gummigut
Planten
Wetenschappelijke naam: Plantae
Onderscheiden groepen:
Oermossen
Mossen Levermossen
Bladmossen
Hauwmossen
Vroege vaatplanten
Vaatplanten Rhynia`s
Oerwolfsklauwen
Wolfsklauwachtigen Schubplanten
Zegelbomen
Schubbomen
Wolfsklauwen
Biesvarens
Mosvarens
Psilotum-achtigen
Paardenstaartachtigen Bladpaardenstaarten
Reuzenpaardenstaarten
Paardenstaarten
Oervarens
Varenachtigen Echte varens Senftenbergia-varens
Koningsvarens
Reuzenvarens
Vroege naaktzadigen Nerfloze zaadvarens
Oerzaadvarens
Zaadplanten Zaadvarens Paleozoïsche zaadvarens
Glossopteris-achtigen
Mesozoïsche zaadvarens
Czekanowskia-zaadvarens
Cycasklasse Schijnpalmvarens
Vijfbundelnaaktzadigen
Cycas-achtigen
Ginkgo-achtigen
Gnetum-achtigen
Naaldbomen Cordaites-achtigen
Vroege naaldbomen
Denachtigen Mesozoïsche naaldbomen
Cipresachtigen
Taxusachtigen
Bedektzadigen
Tweezaadlobbigen Magnolia-achtige bloemplanten
Toverhazelaarachtige bloemplanten
Anjerachtige bloemplanten
Dillenia-achtige bloemplanten
Roosachtige bloemplanten
Asterachtige bloemplanten
Eenzaadlobbigen Waterweegbree-achtige bloemplanten
Palmachtige bloemplanten
Commelina-achtige bloemplanten
Gemberachtige bloemplanten
Lelie-achtige bloemplanten
Planten
vegetaties
sporenplanten
zaadplanten
flora van waddenflora van kwelders
varens
orchideeënlamsoorpinksterbloem
Planten als gifmengers
Wie op een zonnige dag geblinddoekt in een dennenbos wordt neergezet, ruikt onmiddellijk waar hij of zij is. Bomen en andere planten geven immers karakteristieke geuren af die variëren van aantrekkelijk tot afstotend. Ook in smaak verschillen planten. In de `salad bar` van een restaurant zijn sommige bakken sneller leeg dan andere. Voor de geur en smaak van planten zijn zogenoemde secundaire plantenstoffen verantwoordelijk. Dergelijke stoffen bepalen ook de kleuren van bloemen en vruchten. Ze worden secundaire plantenstoffen genoemd omdat ze geen directe rol spelen bij de primaire levensprocessen van de plant, namelijk groei en voortplanting. De functies van de secundaire plantenstoffen zijn zeer divers. De kleur en geur van de bloemen en de smaak van nectar zijn signalen voor bestuivers. De kleuren en geuren van vruchten trekken zaadverspreiders aan, zoals vogels. Andere stoffen beschermen de plant bijvoorbeeld tegen de ultraviolette straling van het zonlicht, vorst en droogte. Een belangrijke rol van secundaire plantenstoffen is de bescherming tegen de vele planteneters. Tijdens de evolutie van hun verdedigingssysteem zijn planten geconfronteerd met interessante dilemma`s. We willen die illustreren aan de hand van ons onderzoek aan enkele soorten, met name Veldhondstong en Jakobskruiskruid.