Planten in de winterIn onze streken breken als de winter invalt voor veel planten moeilijke tijden aan. Ze hebben verschillende manieren ontwikkeld om die periode te overleven. Tijdelijk uit zicht
Veel planten ontkiemen in het voorjaar, bloeien in de zomer en sterven geheel af in de winter. Het zijn de zogenaamde eenjarigen. Ze overleven in de vorm van zaad. Planten die in het ene jaar ontkiemen en het jaar erop bloeien, noemen we tweejarig. In het eerste jaar vormen ze slechts een rozet van bladeren vlak bij de grond. Deze wortelrozet overleeft de winterse kou vaak onder de sneeuw. Zomer- en winterkleding
Meerjarige planten overwinteren als geheel. Het grootste gevaar voor deze planten is vorst en uitdroging. De meest kwetsbare en verdampende delen, zoals de bladeren, vallen daarom vaak af. Veel kruidachtige planten sterven bovengronds zelfs helemaal af. Dit levert geen problemen op, omdat de meeste groeiactiviteiten `s winters stilliggen. Bladeren van groenblijvende planten en winterknoppen van bladverliezende gewassen zijn speciaal beschermd tegen vorst en uitdroging. Ze bevatten meestal was- of harsachtige stoffen, of soms zelfs een soort antivries. Ook stevige schubben en haren geven extra bescherming. Bovendien bevatten planten in rust relatief weinig vocht, zodat ze niet snel kapot zullen vriezen. Geen slaapmutsjes of wekkers
Bij het afwisselen van activiteit en rust in planten spelen licht, temperatuur en vocht een rol. Het samenspel tussen deze factoren en de chemische processen die erbij een rol spelen, is complex.
Planten in kleur van Peter SchoutenDe Australische natuurillustrator Peter Schouten beheerst de kleurentechniek volledig. Hij tekent naar levende voorbeelden, met als resultaat zeer levensecht uitziende planten en dieren.
Biologen zijn meestal kritisch op het werk van tekenaars, maar over de illustraties van Peter Schouten zijn ze enthousiast omdat hij elk detail in beeld brengt.
Australische maretak
Eendekroos
Springbalsemien
Mangrove
Tropische vijg
Paranoot
Planten uit de Belgische steenkoolDe Belgische steenkool
Vanaf het eind van de achttiende eeuw tot het midden van de twintigste eeuw was steenkool de belangrijkste brandstof in België, Europa en Amerika. In België werd steenkool hoofdzakelijk gewonnen in de bekkens van Henegouwen, Samber en Maas (in de regio`s Bergen-Borinage, Charleroi, Luik en Limburg). Ouderdom van de steenkoolafzettingen
De voornaamste steenkoolhoudende formaties zijn 310 - 300 miljoen jaar geleden afgezet in het Westphaliaan, een onderafdeling van het Carboon, dat weer deel uitmaakt van het Boven-Paleozoïcum. Plantenmateriaal: herkomst en afzettingsmilieu
Steenkool is ontstaan door grote hoeveelheden planten die in situ begraven werden door sediment dat door rivieren of de zee werd aangevoerd. Meestal groeiden deze planten in moerassen, in de buurt van een meer, een brede rivierdelta of een estuarium (Fig. 1). Een vergelijkbaar milieu is tegenwoordig te vinden in de mangrovegebieden in de Mississippidelta, zij het met een totaal andere flora. In het Westphaliaan bevonden zich in het grote bekken dat zich uitstrekte van Zuid-Engeland, via Noord Frankrijk en België tot in West-Duitsland, uitgestrekte moerasgebieden langs rivieren en in kustgebieden.
Steenkool uit het Westphaliaan bestaat hoofdzakelijk uit houtachtige en kruidachtige planten die nu zijn uitgestorven. Een aantal plantengroepen is verder geëvolueerd en komt nu nog voor: wolfsklauwen (Lycopodiales), Engels mos (Selaginella), biesvaren (Isoëtes), paardenstaarten (Equisetum), varens (Filicales) en coniferen.
PlantencelslijmschimmelsWetenschappelijke naam: Plasmodiophoromycota (mycologie) of Cercozoa (zoölogie)
Zoöspore van een plantencelslijmschimmel met aan de voorzijde twee complexe zweepharen
Plantencelslijmschimmels zijn dierachtige eencelligen met grote veelkernige cellen (plasmodia), die zich ontwikkelen tot sporendoosjes (sporangia) òf - in een ander stadium - tot `sporenballen` (cytosori). In de sporendoosjes worden éénkernige zoösporen gevormd, die aan de voorzijde voorzien zijn van twee complexe zweepharen (undulipodia). De `sporenballen` leveren vele éénkernige rustsporen (cysten), die jarenlang in de grond kunnen overleven alvorens ze een geschikte gastheer infecteren. Plantencelslijmschimmels zijn parasieten die leven in cellen van wieren, schimmels en (de wortels van) planten. Sommige soorten zijn schadelijk voor landbouwgewassen: Plasmodiophora brassicae is de veroorzaker van knolvoet bij koolsoorten en Spongospora subterranea van poederschurft bij aardappels. Er zijn ongeveer 47 soorten plantencelslijmschimmels bekend.
Plantenetende buideldierenWetenschappelijke naam: Diprotodontia (orde binnen de Australische buideldieren, Australidelphia)
Plantenetende buideldieren vormen een soortenrijke groep. De tweede en derde teen van de achterpoot zijn met elkaar vergroeid. In de boven- en onderkaak staat één paar snijtanden. Plantenetende buideldieren komen voor in Australië, Nieuw-Guinea en oostelijk Indonesië. Tot deze groep behoren de Kangoeroes, Koeskoezen, Wombats, Koala, Australische possums en Buideleekhoorns.
Planula`sPlanula`s zijn eigenlijk larven van neteldieren, zoals kwallen en zeeanemonen.
Aangezien de individuele ontwikkeling (ontogenie) van dieren vaak een afspiegeling vormt van de evolutie (fylogenie), denken sommige onderzoekers dat vergelijkbare diertjes ooit als volwassen vorm voorkwamen. Dat zou dan in het Proterozoïcum (ca. 2500 tot 540 miljoen jaar geleden) geweest zijn. Zij beschouwen deze diertjes als de voorouders van veel huidige meercellige dieren. Andere onderzoekers gaan er echter van uit dat meercellige dieren zijn voortgekomen uit kolonies van eencelligen zoals sponzen.
Het zijn platte, ovale diertjes (planus = plat) bestaande uit twee cellagen (ectoderm en entoderm), met ciliën (undulipodia) aan de buitenzijde van het lichaam.
Plastinatie-methodePlastinatie is een nieuwe prepareertechniek, waarmee men de weefsels en organen van een lichaam tot in de kleinste details kan bewaren. De techniek komt neer op het vervangen van de cellen van het lichaam door kunststof.
Plastinatie van een lichaam verloopt in vier stappen:
Stap 1
Het lichaam wordt in aceton of een ander een koud oplosmiddel gelegd. Water en vet worden hierdoor aan het weefsel onttrokken; tegelijkertijd neemt het oplosmiddel de vrijgekomen ruimten in.
Stap 2
Als water en vet zijn verdwenen plaatst men het lichaam in een plastic-oplossing.
Stap 3
Vervolgens plaatst men het geheel in een vacuüm en verwijdert men het oplosmiddel door het lichaam te koken.
De kunststof die in de plastic-oplossing zit dringt in de lichaamscellen door en neemt de plaats in van het oplosmiddel. Na verloop van tijd zijn alle cellen opgevuld door kunststof.
Stap 4
Men laat het lichaam onder invloed van licht of warmte uitharden. Als dit is voltooid is het plastinaat klaar. Het hoeft alleen nog gekleurd en opgesteld te worden.
Platentektoniek: mechanismeDe platen van aardkorst en harde mantel bewegen (1)
b: De aardkorst en het bovenste deel van de mantel zijn koud en steenhard. a: In het lagere deel van de mantel is het gesteente heet en zacht als boter. De platen van aardkorst en harde mantel bewegen (2)
a: De zachte mantel stroomt heel langzaam. De platen van aardkorst en harde mantel bewegen (3)
a: Platen met continenten en oceanen glijden over de zachte mantel.
Platentektoniek: soorten bewegingVijf manieren waarop tektonische platen kunnen bewegen (1)
a:... b:... Vijf manieren waarop tektonische platen kunnen bewegen (2)
a:... b:... Vijf manieren waarop tektonische platen kunnen bewegen (3)
a:... b:... Vijf manieren waarop tektonsiche platen kunnen bewegen (4)
a:... b:... Vijf manieren waarop tektonische platen kunnen bewegen (5)
a:... b:...
platrugschildpadDeze vrij kleine zeeschildpad komt uitsluitend in de zeeën rond Australië voor. De hoornplaten op zijn schild zijn erg dun en kwetsbaar. Zoals de naam aangeeft is het rugschild plat. De randen zijn enigszins omhoog gekruld. Het is een van de weinig dieren die zeekomkommers eet.
Tot 1988 werd de platrugschildpad nog als nauw verwant met de groene zeeschildpad (of soepschildpad) beschouwd. Hij werd toen `platte soepschildpad` genoemd. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de platrugschildpad een eigen plaats binnen de zeeschildpadden inneemt.
Andere namen: platrug zeeschildpad
Wetensch. naam: Natator depressus
Engelse naam: flatback turtle; Australian flatback
Verspreiding: rond Australië
Voedsel: zeekomkommers, inktvis, zacht koraal, kwallen, algen
Lengte: 76 - 96 cm
Gewicht: 60 - 70 kg
Platte oesterDe gewone platte oester is vrij regelmatig van vorm en wordt zelden langer dan 10 cm. Platte oesters zijn in alle kustwateren van de zuidelijke Noordzee inheemse wilde schelpdieren, die zich goed lenen voor de teelt. Sinds 1965 worden ook de grotere Japanse en Portugese oesters (creuzes) geteeld.
Oesters zijn tweeslachtig, maar kunnen zichzelf niet bevruchten. Bevruchte eicellen ontwikkelen zich bij de `moeder-oester` tot larve en worden daarna afgestoten. De larven hechten zich aan een vast oppervlak (bijvoorbeeld een mosselschelp), waarna ze zich in 3 tot 5 jaar tot een nieuwe oester ontwikkelen.
Elk jaar inventariseert het RIVO de toestand van de wilde oesterbanken in de Grevelingen. Tot en met 1995 was er altijd sprake van een grote sterfte als gevolg van de ziekte die veroorzaakt wordt door de eencellige parasiet Bonamia ostreae. Deze ziekte stak in het begin van de jaren `80 de kop op in de oesterbestanden in de Oosterschelde en vernietigde later ook de meeste oesters in de Grevelingen. De ziekte werd waarschijnlijk mee-geïmporteerd met oesters uit Bretagne, die op hun beurt weer besmet waren geraakt door importen uit Californië.
In 1996 en 1997 was de sterfte als gevolg van Bonamia ostrea aanzienlijk minder dan in de jaren daarvoor. Wel brak er in mei 1996 een andere ziekte uit, waardoor nog meer oesters verloren gingen. Dit keer was een bloei van de gifalg Hexabita de waarschijnlijke oorzaak. In 1998 bleek de ziekte als gevolg van Bonamia ostrea weer 3,5 keer zo vaak voor te komen als in 1997.
Platte pantservissenWetenschappelijke naam: Phyllolepida (orde binnen de Kaakpantservissen, Placodermi)
Platte pantservissen zijn uitgestorven pantservissen, die leefden gedurende het Laat-Devoon (ca. 375-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een groot, plat, benig kop- en rompschild. Het schild vertoonde concentrische groeiringen.
Platte slijkgaperNederlandse naam
Platte slijkgaper.
Wetenschappelijke naam
Scrobicularia plana (da Costa, 1778).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een zeer platte, dunne schelp, rond-ovaal van vorm. Eén zijde is afgerond, de andere ietwat toegespitst. Op de achterzijde lopen een paar vage plooien en de kleppen hebben een aantal concentrische ribben en onregelmatige groeilijnen. Aan de binnenkant onder de top is een driehoekje te zien.
Grootte
Tot 6,5 cm lang en 4,5 cm hoog.
Kleur
Grijs of geel met een bruinige opperhuid. Oude kleppen die aanspoelen zijn vaak geelwit, grijs of bruin verkleurd.
Voorkomen in Nederland
Algemeen in slikgebieden in Zeeland, Zuid-Holland en op de Waddeneilanden, langs de kust en in mondingen van rivieren, soms in brakke plassen. Langs de hele kust spoelen vrij regelmatig kleppen aan, meestal fossiel. Na storm of vorst spoelen soms levende dieren aan.
Voorkomen in de tijd
Komt van oorsprong in Nederland voor.
Leefomgeving
Platte slijkgapers leven tot 30 cm diep ingegraven in de bodem, meestal in horizontale positie. De sipho`s zijn zeer lang (tot 25 cm) en duidelijk van elkaar gescheiden. De sipho, waardoor water en voedsel naar binnen komt, steekt vrij ver boven de bodem uit en kan naar alle kanten worden bewogen, waardoor karakteristieke stervormige figuren in het zand ontstaan. De sipho waardoor water en afvalstoffen uitstromen, is korter en ligt op afstand van de andere sipho, om te voorkomen dat afvalstoffen weer opnieuw worden opgezogen.
Platte slijkgaperPlatte slijkgapers komen vrij algemeen voor in de getijdengebieden van de zuidelijke Noordzee. Ze worden tot 6 cm lang. Ze zijn dun en plat en leven tot 25 cm diep ingegraven in de slikbodem. Deze soort maakt typische sporen op de wadbodem door deze met zijn sipho af te grazen.
Namen: Ned: Platte slijkgaper (platte slijkschelp) Lat: Scrobicularia plana Eng: Peppery furrow shellDui: Große Pfeffermuschel Dan: Flade pebermusling
PlatvissenDeze vissenfamilie bestaat uit dieren die als normaal, rechtop zwemmend visje hun leven beginnen, maar als volwassen dier zijn toegerust voor een leven op de zeebodem: de ogen verhuizen naar één van de zijkanten van de kop en het lijf wordt steeds platter. In de zuidelijke Noordzee bestaat ongeveer éénderde van het totaal gewicht aan vissen uit platvissen.
Besproken worden bekende soorten als de tong, schol, bot en schar, maar ook minder bekende zoals de griet en de tarbot.
PlatvisvisserijDe visserij op platvis is in de zuidelijke Noordzee de belangrijkste inkomstenbron voor de kottervloot. Schol en tong zijn het belangrijkst, maar ook schar, tarbot en griet worden gevangen. De Nederlandse, Duitse en Belgische kotters vissen voornamelijk met de boomkor: een sleepnet dat wordt opengehouden met en stalen pijp. De Deense kustvloot vangt veel platvis met staand want (lange netten waar de platvis in verstrikt raakt) of met de ankerzegen.
Pleistocene zoogdierenOp de bodem van de Noordzee, vooral ten zuidwesten van de Bruine Bank en in het westelijker gelegen Deep Water Channel, worden veel fossiele resten van de dieren uit het Pleistoceen opgevist. Een kotter verzamelt tijdens een week vissen bij de Bruine Bank ongeveer een mand vol met fossiele resten. De Noordzee is na Siberië de belangrijkste vindplaats van resten van de wolharige mammoet. Maar het was niet alleen deze reus die er leefde.
Uit de resten van planten en dieren die gevonden en onderzocht zijn kan men opmaken dat in het Weichselien het Noordzeegebied bedekt was met een gras- en kruidachtige vegetatie, hier en daar afgewisseld met bos. Ook paarden, wolharige neushoorns, muskusossen, edelherten en steppenwisenten graasden op de vlakten, terwijl hertachtigen zich waarschijnlijk ophielden in de meer beboste lagere gebieden. Daarnaast leefden hier ook grottenberen,een alleseter met een voorkeur voor plantaardig voedsel. Echte jagers waren de grottenleeuw, een soort hyena en de wolf.
Nadere bestudering van de collectie fossielen van EcoMare in april 1996 heeft een aantal bijzondere vondsten aan het licht gebracht. De specialist bij uitstek op het gebied van vondsten van zoogdieren uit de laatste ijstijd, Dick Mol, ontdekte tussen een aantal botten die nog niet op naam waren gebracht onder meer de ellepijp van een grottenbeer. De grottenbeer moet in lage dichtheden op deze `Noordzee-steppes` hebben geleefd, maar echte vondsten zijn zeldzaam. Hij was een forse slag groter dan de tegenwoordige grizzlybeer.
PlevierenDeze groep steltlopers bevat vogelsoorten die echt `plevier` heten, zoals de bontbek-, de strand-, de zilver- en de goudplevier maar ook andere bekende steltlopers als de scholekster, de kluut en de kievit. De meeste plevieren eten insecten, wormen en kleine kreeftachtigen. Om deze te pakken te krijgen rennen ze met korte sprints rond, stoppen dan snel om te kijken of te eten en rennen dan weer door. De scholekster is een uitzondering binnen deze familie: met zijn beitelachtige snavel kan deze vogel ook schelpdieren verorberen. Plevieren komen voor op graslanden, in moerassen en langs de kust.
Plevieren broeden op de grond. Als een roofdier bij het nest van een plevier verschijnt, is de kans groot dat het broedende vrouwtje probeert de rover weg te lokken van het nest door te doen of ze gewond is. Vooral het imiteren van gebroken vleugels is een favoriete truc die meestal werkt.
Plooiing: het ontstaanOntstaan van een plooi (1)
a: Gesteentelagen zijn meestal horizontaal afgezet. Ontstaan van een plooi (2)
a: Een plooi kan ontstaan door zijwaartse druk Ontstaan van een plooi (3)
a: De plooi wordt verder in elkaar gedrukt. Ontstaan van een plooi (4)
a: Als de druk te groot wordt, breken de lagen en schuiven ze over elkaar..
poemaDe poema wordt ook wel bergleeuw genoemd. Ze komen in een veelheid van biotopen in Amerika voor: van het hooggebergte tot het tropische regenwoud en van naaldbossen tot woestijnen. Poema`s leven over het algemeen solitair in hun eigen territorium.
Andere namen: bergleeuw
Wetensch. naam: Puma concolor
Engelse naam: mountain lion; cougar; puma
Verspreiding: Noord-, Midden- en Zuid-Amerika
Voedsel: knaagdieren, konijnen, hazen, herten, schapen en jongvee
Lengte: 1 - 1,2 m, staart 70 cm
Gewicht: 70 - 100 kg
Status: thans niet bedreigd - risico
PolderDe polder van Terschelling is van oorsprong een kweldergebied, waaromheen een zeedijk is gelegd. De polder bestaat uit de open polder en het elzensingelgebied. Voor veel vogelsoorten is de polder van grote betekenis. Op stukken oude strandwal zijn de dorpen verschenen. Akkerbouw is zo goed als verdwenen; tegenwoordig wordt er vrijwel nog uitsluitend veeteelt bedreven.
Polder de EendrachtDe polder de Eendracht ligt ten noordwesten van de polder Eijerland. De polder werd in 1846 bedijkt. Het zuiden van de polder wordt vooral gebruikt voor akkerbouw. In het noorden is de grond daar minder geschikt voor. Hier liggen vooral weilanden. Een groot deel van deze weilanden is in gebruik als reservaat voor overwinterende ganzen. Aan de wadzijde van de zeedijk van de Eendracht ligt het kweldergebied de Schorren.
De meeste polders op Texel kennen een lange voorgeschiedenis met veel verwikkelingen op bestuurlijk-juridisch gebied. Zo niet de Eendracht. Drie heren kochten in 1846 het recht om 247 hectare wadgrond ten oosten van de polder Eijerland in te polderen en realiseerden nog in hetzelfde jaar de dijk. De polder dankt zijn naam aan de soepele manier waarop de stichters en aannemers hebben samengewerkt.
Polder EijerlandPolder Eijerland ligt ruwweg tussen De Cocksdorp en de Ruigendijk en werd in 1835 drooggelegd. Het is een moderne polder. Rechte wegen en grote vlakke, regelmatig gevormde kavels beheersen het landschap. Toch zijn elementen van het voormalige waddengebied terug te vinden in de vorm van oude kreken: nabij De Cocksdorp ligt de Roggesloot en in het oostelijk deel van de polder ligt het Hogezandskil.
De inpoldering van Eijerland zorgde voor een grote hoeveelheid extra landbouwgrond. De boeren die zich in de nieuwe polder vestigden kwamen uit verschillende streken in Nederland en zelfs daarbuiten. De namen van sommige boerderijen herinneren hier nog aan, bijvoorbeeld `Breda`, `Zeeland` en `Rotterdam`. In Eijerland is een groot aantal oorspronkelijke boerderijen vervangen door nieuwbouw, omdat veel gebouwen tijdens de Georgische opstand verwoest zijn. Toch wijst de bouwstijl van sommige boerderijen nog op de afkomst van de boeren.
Vliegveld
In de polder Eijerland ligt het internationale vliegveld `De Vlijt`. Bij de opening in juni 1937 werd een directe luchtverbinding Texel-Schiphol in gebruik genomen. Op deze lijn werd twee maal per dag gevlogen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verdween deze verbinding en na de oorlog is deze niet meer van de grond gekomen. Het vliegveld beschikt over start- en landingsbanen van gras. Hoewel dit beperkingen oplevert voor het gewicht van de toestellen, heeft het gras voor veel mensen zijn charme.
Momenteel is het Texelse vliegveld het middelpunt van veel activiteiten.
Polder het NoordenDe polder Het Noorden ligt ingeklemd tussen de oude zeedijk ten noorden van Oosterend en Oost en de zuidelijke dijk van polder Eijerland. Het is de jongste polder van Texel. In het zuidwesten van de polder is de grond geschikt voor akkerbouw. In het noordoosten neemt het aandeel weidegrond sterk toe. De laaggelegen percelen van de Bol zijn een graslandreservaat van bijzonder hoge natuurwaarde.
Polder Waal en BurgDe polder Waal en Burg ligt tussen oud-Texel ten noorden van Den Burg en de polder Eijerland in. Het is de jongste en grootste van de oude polders op Texel. De omringende dijken liggen nog voor een groot deel in het landschap. De verkaveling is rechthoekig. De polder is voor het merendeel in gebruik als weidegrond. In het midden en het noordoosten van de polder heeft Natuurmonumenten grote stukken land in beheer als natuurreservaat.
De polder Waal en Burg werd in het midden van de vijftiende eeuw ingedijkt toen de baai ten oosten van de Koger polders voldoende was opgeslibd. Tijdens een stormvloed in 1532 brak de noordelijke Ruigendijk echter door. Daarna heeft de polder tachtig jaar lang een open verbinding met zee gehad. Rond 1610 werd de polder met succes opnieuw ingedijkt hoewel dit wel voor die tijd enorm veel geld kostte.
Polder Waard-NieuwlandDe Polder Waard-Nieuwland dateert in zijn huidige vorm uit het jaar 1846. Al vanaf de 17e eeuw waren vergeefse pogingen ondernomen om het gebied in te polderen. Aan de noordzijde wordt de polder begrensd door de oude wierdijk, aan de zuidzijde door de dijk die nu de begrenzing met de Wieringemeerpolder vormt. In het zuidwestelijk deel van de polder loopt de Burgerweg, genoemd naar de boerderij De Burger vlakbij de overgang naar de Elft (in Middeleeuwse bronnen uit de Vikingtijd `Alvitlo` geheten). Deze boerderij was op zijn beurt vernoemd naar de Burcht of de Burgen, volgens de overlevering op Wieringen een vesting van de Friese koning Radboud langs de `Koningsweg` nabij Elft (de weg van Hippolytushoef naar Westerland heet nog steeds zo).
Elders in Nederland zijn dergelijke burchten (meestal niet meer dan een met houten pallisades versterkt legerkamp) ingericht om de bevolking tegen de invallen van de Vikingen te beschermen. Of de `burcht` op Wieringen wellicht ook een dergelijke functie heeft gehad is niet bekend, evenmin als de precieze locatie ervan.
Polders op TexelToen Texel rond 1200 op z`n kleinst was bestond het uit drie eilanden: de Texelse stuwwal, het duineiland Ganc en Eierland (toen nog vast aan Vlieland). In de loop van ruim zes eeuwen hebben de eilanders via een lange reeks inpolderingen twee zeegaten gedicht en vervolgens steeds meer stukken kwelder ingepolderd. Zo kreeg het eiland zijn huidige vorm.
PoliepenPoliepen zijn holtedieren die het grootste deel van hun leven vastgehecht zitten op stenen, planten of andere dieren. Er zijn soorten die zich als afzonderlijke diertjes vestigen, maar de meeste soorten vormen kolonies. Naast het vastzittende stadium hebben ze in hun levenscyclus ook een kwalstadium: in de vorm van medusekwalletjes zorgen deze dieren voor de geslachtelijke voortplanting en verspreiding over langere afstanden. Uit de bevruchte eieren kruipen larven, die zich op geschikte plaatsen vasthechten en nieuwe poliepen vormen.
Langs de Nederlandse kust zijn ongeveer 50 soorten poliepen bekend, zowel de kolonies als de medusekwalletjes. Voorbeelden zijn de zeerasp, lange zeedraad, de zeecypres, de gewone knotspoliep, het klepelklokje, de pennenschaft, de gorgelpijppoliep, de gekromde zeedraad en de figuurzaagjes.
PoliepenWetenschappelijke naam: Hydrozoa, Hydromedusae (klasse binnen de Neteldieren, Cnidaria)
Poliepen behoren tot de Neteldieren. Neteldieren werden voorheen, samen met de Ribkwallen, wel Holtedieren (Coelenterata) genoemd. Bij de Poliepen zitten de netelcellen ofwel cnidocyten (cellen met `harpoentjes` voor het vangen van kleine prooien) alleen in de buitenste cellaag (ectoderm). Ze hebben een levenscyclus waarin het vastzittende (poliep)stadium en vrijzwemmende (kwal)stadium elkaar afwisselen. Poliepen leven vooral in zee, maar ook in zoet water. Sommige soorten vormen vastzittende, vertakte kolonies. Anderen vormen drijvende kolonies die op een kwal lijken, zoals het giftige Portugees oorlogsschip (Physalia physalis). Er zijn ook solitaire soorten (Hydra).
PollakDe pollak is nauw verwant aan de koolvis. Hij kan 1,3 meter lang en 9 jaar oud worden. Volwassen dieren leven in het noordelijke deel van de Noordzee. Er wordt daar veel op pollak gevist. Pollak eet andere vis en kreeftachtigen. Jonge pollak wordt regelmatig in palingfuiken in de haven van IJmuiden aangetroffen. Ze komen hier waarschijnlijk als eitjes en larven binnen drijven en migreren later naar het noorden. Volwassen vissen hebben een voorkeur voor hard substraat: ze worden vaak bij scheepswrakken, boorplatforms en rotsige bodems aangetroffen.
PonsPons
Ook brug van Varol genoemd. Een forse uitstulping van zenuwvezels die gelegen is tussen het verlengde merg en de tussenhersenen. De pons houdt met twee stevige armen de kleine hersenen vast en verzorgt daarmee het contact tussen grote en kleine hersenen. Het is een onderdeel van de hersenstam. De pons zorgt ervoor dat prikkels van het evenwichts- en gehoororgaan doorgegeven worden aan de kleine hersenen.
Ponswiel en Formerumer WielDijkdoorbraken zijn er in het verleden veelvuldig geweest. Tijdens zulke dijkdoorbraken ontstonden achter de kapotte, weggespoelde dijk door stroming diepe poelen of kolken: de zogenaamde wielen. Werd de dijk hersteld, dan bleven de wielen achter als stille getuigen van het eeuwige gevaar van de zee. Er hebben er heel wat gelegen achter de dijk. Tijdens een vliegende storm in 1625 brak de dijk op vele plekken door met als gevolg 16 diepe wielen. In 1703 was het weer raak: 7 grote gaten met diepe wielen. Het Ponswiel en het Formerumer Wiel zijn daar voorbeelden van. Er zijn meer dijkdoorbraken geweest, maar we zullen ze niet allemaal noemen.
poolhaasDe poolhaas komt voor in de zeer koude gebieden van Noord-Amerika. Hij is `s zomers grijsbruin en `s winters sneeuwwit. Alleen de puntjes van zijn oren en de voetzolen blijven altijd zwart. Poolhazen zwerven voornamelijk boven de boomgrens over de toendra`s.
Wetensch. naam: Lepus arcticus
Engelse naam: Arctic hare
Verspreiding: Noorden van Canada, Groenland
Voedsel: schors, poolwilgen, mos, bessen, bladeren
Lengte: 40 - 60 cm, staart 5 - 10 cm
Gewicht: 2,5 - 7 kg
Status: algemeen
PoolijsBelangrijkste kenmerken
Poolijsgebieden liggen op de noordpool en de zuidpool. Ze strekken zich over duizenden kilometers uit. Hun begrenzing wordt bepaald door de temperatuur: waar het te warm wordt gaat het poolijs over in de ijszee.
Poolijsgebieden zijn in feite koude woestijnen: er valt wel neerslag, maar ten gevolge van de lage temperaturen heerst er toch droogte. Immers, bij de lage temperaturen die in poolijsgebieden heersen bevriest water onmiddelijk. Hoewel er dus zoet water in overvloed is (het zit met miljoenen kubieke meters in het ijs) is er op poolijsgebieden geen vloeibaar zoet water te vinden.
Positie
De noordpool is een bevroren oceaan, die wordt omringd door land; de zuidpool is met ijs bedekt land omringd door een oceaan. De zuidpool ligt meer geïsoleerd dan de noordpool. Langs de noordpool zijn veel meer mogelijkheden voor dieren om over bevroren zeeën naar land te komen. De noordpool is immers aan alle kanten door land omringd: als de poolzeeën bevroren zijn is het land via het ijs bereikbaar, en omgekeerd. De verbinding met het land heeft ertoe geleid dat er op de noordpool een grotere diversiteit aan diersoorten te vinden is dan op de zuidpool.
Klimaat
Het is logisch dat het juist op de polen zeer koud is en dat er als gevolg daarvan ijs ligt. Dit heeft alles te maken met de positie van de noord- en zuidpool ten opzichte van de zon: Van alle plekken op de aardbol zijn de polen het minst naar de zon toegekeerd. Als gevolg hiervan is de hoek waarmee zonnestralen binnenkomen veel kleiner dan bijvoorbeeld in Nederland, en zeker kleiner dan op de evenaar.
poolvosDe poolvos is iets kleiner dan de gewone vos. Zijn lange, dichte wintervacht vormt een prima isolatie tegen te kou. In de winter is hij geheel wit, terwijl hij in de zomer grijsgeel is. Sommige poolvossen - vooral in kustgebieden - hebben een blauwgrijze vacht, ook in de winter.
Wetensch. naam: Alopex lagopus
Engelse naam: Arctic fox
Verspreiding: Arctische gebieden van Noord-Amerika en Noord-Europa
Voedsel: vogels, lemmingen, woelmuizen en hazen; `s winters ook aas (prooiresten van ijsberen)
Lengte: 55 cm, staart 30 cm
Gewicht: 4 kg
Status: algemeen
poorwillDe poorwill is de kleinste Noord-Amerikaanse nachtzwaluw. Hij dankt zijn naam aan de twee-lettergrepige baltsroep van het mannetje. Het is een misschien wel de enige vogel die in winterslaap gaat. Op deze manier bespaart hij energie in een periode waarin weinig insecten te vinden zijn.
Anders dan de meeste nachtzwaluwen die bijna de hele nacht vliegen, gebruikt de poorwill een hoog gelegen tak als uitvalsbasis. Overdag rusten poorwills op de grond en vertrouwen ze op hun goede camouflage.
Andere namen: Nuttalls nachtzwaluw
Wetensch. naam: Phalaenoptilus nuttalli
Engelse naam: common poorwill
Verspreiding: Noord-Amerika
Voedsel: insecten
Lengte: 18 - 21 cm
Gewicht: 30 - 60 gram
Status: plaatselijk algemeen
Porpita portpita© Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie:
www.saxifraga.nl**
Hoewel hij met zijn schijfvormige lichaam meer aan een kwal doet denken, is Porpita een vrij drijvende poliep. In de Middellandse Zee kunnen ze soms grote zwermen vormen.
In het weefsel leven symbiotische algen die voor een deel in het voedsel van de poliep voorzien. Daarnaast vangt de poliep prooi met behulp van de sterk netelende tentakels.
Wetensch. naam: Porpita porpita
Verspreiding: Middellandse Zee, warmere delen Atlantische en Indische Oceaan
Lengte: tot 8 cm doorsnede
PorseleinhoenWetenschappelijke naam: Porzana porzana
Aantal broedparen in Nederland: 150-300 (1998-2000)
Biotoop: ondiepe, dicht begroeide moerassen
Geluid: Porseleinhoen
Portret van André KuipersFoto: European Space Agency (ESA)
André Kuipers Astronaut van de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA).
Persoonlijke gegevems Geboren op 5 oktober 1958 in Amsterdam. Samenwonend, twee dochters. Interesses: Vliegen, duiken, skiën, trektochten, reizen, geschiedenis.
Opleiding Atheneum-B, behaald op de `Van der Waals` scholengemeenschap (huidige Amstel Lyceum) in 1977. Hij behaalde zijn artsexamen in 1987 aan de Universiteit van Amsterdam. foto: ESA
Organisaties Lid van het Nederlands Genootschap voor Luchtvaartgeneeskunde, de Nederlandse Vereniging voor Ruimtevaart, Aerospace Medical Association, Planetary Society, Vliegclub Flevo.
foto: ESA
Ervaring Tussen de co-assistentschappen van zijn medische opleiding door, participeerde André Kuipers in onderzoeken op de evenwichtsafdeling van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam.
In 1987 en 1988, als officier bij de Afdeling LuchtvaartGeneeskunde van de Koninklijke Luchtmacht, deed hij onderzoek naar ongevallen en incidenten met straaljagers als gevolg van ruimtelijke desoriëntatie bij vliegers.
In 1989 en 1990 was André Kuipers werkzaam op de afdeling Onderzoek en Ontwikkeling van het Aeromedisch Instituut te Soesterberg (voormalig Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Geneeskundig Centrum (NLRGC) Hij was daar betrokken bij onderzoek naar ruimteziekte, contactlenzen voor vliegers, evenwichtsfunctie, bloeddruk en hersendoorbloeding, zowel in gewichtloze omstandigheden in speciale vliegtuigen als tijdens hoge versnellingen in de centrifuge.
Portugees oorlogsschip© WWF-Canon - Erkki Siirilä
Deze beruchte drijvende kwal is niet direct verwant met de schijfkwallen maar behoort tot de Hydrozoën: een diverse groep neteldieren waarbij vooral soorten horen die het grootste deel van hun leven vastzitten.
Het Portugees oorlogsschip is een staatkwal: één exemplaar is in werkelijkheid een kolonie van meerdere individuen (poliepen) die verschillende vorm en functie hebben en samenwerken. Zo vormen sommige poliepen lange gekrulde tentakels met krachtige netelcellen. Andere poliepen vormen de opmerkelijke met gas gevulde drijfblaas die er uitziet als een dichtgevouwen pizza. Hiermee zeilt het oorlogsschip over de zee. Bij storm laat hij gas ontsnappen zodat hij net ander het oppervlak komt te liggen.
Er zijn meerdere soorten staatkwallen die Portugees oorlogsschip genoemd worden. De meest voorkomende is Physalia physalis.
Andere namen: staatkwal
Wetensch. naam: Physalia physalis
Engelse naam: Portugese man-of-war
Verspreiding: warme zeeën wereldwijd
Voedsel: vis
Lengte: lichaam 9 - 35 cm, tentakels 15 m (max. 50 m)
PostduifWetenschappelijke naam: Columba livia
Behoort tot de Vogels Duiven
Komt voor in Europa, Zuidwest-Azië en Noord-Afrika
De postduif is een lijnvlieger
Postduiven en verwilderde stadsduiven eten zaden, die ze vinden in open terrein. Dat betekent gevaar. Ze rusten op veilige plaatsen, zoals gebouwen of steile rotsen.
De rust- en voedselgebieden kunnen ver uit elkaar liggen. De postduif is een uitstekende vlieger. Hij legt grote afstanden af in een snelle, bijna lijnrechte vlucht.
De postduif heeft een goed richtingsgevoel. Voor een deel komt dat, doordat hij hierop is gefokt door de mens.
pottoDeze halfaap lijkt veel op de galago. Het is eveneens een nachtdier met grote ogen die in de bossen van Afrika leeft. Ze staan bekend om de voorzichtige manier waarop ze bewegen. Als ze willen kunnen ze zich wel sneller voortbewegen, maar dan moet daar echt een reden voor zijn. De potto heeft een dikke donkerbruine vacht.
Wetensch. naam: Perodicticus potto
Engelse naam: potto
Verspreiding: West- en Midden-Afrika
Voedsel: vruchten, bladeren, plantensap
Lengte: 35 - 40 cm, staart 4 - 15 cm
Gewicht: 1 - 1,5 kg
PotvisPotvis (Physeter macrocephalus). Illustratie: Rob van Assen - © ArtBoutique
Classificatie Klasse: Mammalia (zoogdieren) Orde: Cetacea (walvissen) Onderorde: Odontoceti (tandwalvissen) Familie: Physeteridae Geslacht: Physeter Soort: Physeter macrocephalus (potvis) Synoniem: Physeter catodon. Physeter betekent `blazer` (heeft betrekking op het spuiten); catodon betekent: `alleen tanden in onderkaak`; macrocephalus betekent `grote kop`.
Namen Engels: sperm whale Frans: cachalot Spaans: cachalote Duits: Pottfisch, Pottwal Foto: FIRMM www.firmm.org
© 2002 Kustvereniging EUCC, Leiden
Beschrijving Zeer grote, cylindrische kop, die meer dan een derde van de lichaamslengte beslaat. Smalle onderkaken, die ieder 20-30 puntige tanden hebben, welke tot 20 cm lang zijn. Relatief los in het tandvlees van de bovenkaak zitten kleine rudimentaire tanden die niet functioneel zijn. De rugvin is vervangen door een serie lage bulten. De buikvinnen zijn klein. Het spuitgat zit aan de (linker)voorkant van de kop, dus niet bovenop de kop zoals bij alle andere walvissen. Kleur Donkergrijs; lichtgrijs aan de onderzijde. Lengte Mannetjes: 18 m, vrouwtjes; 12,5 m, pasgeborenen: 3,5 - 4,5 m. Gewicht Mannetjes tot ca. 50.000 kg. Pasgeborenen ongeveer 1.000 kg.
Verspreiding Het merendeel van de oceanen en de Middellandse Zee; potvissen komen niet voor in halfafgesloten of ondiepe zeeën zoals de Oostzee en de Noordzee, behalve soms als dwaalgast. Migratie Sommige populaties zijn het hele jaar permanent aanwezig in de noordelijke poolzeeën.
PotvisPotvissen horen niet in de Noordzee thuis, maar komen wel wereldwijd voor in oceanen. De wereldpopulatie wordt geschat op 500.000 tot 2 miljoen exemplaren. Zij leven vooral van reusachtige pijlinktvissen, die op grote diepte leven. De potvis is dan ook gespecialiseerd in diepe duiken. In de winter trekken ze naar noordelijker streken, onder meer de oostzijde van de Atlantische Oceaan. Zo kunnen potvissen ook in de Noordzee terechtkomen. Omdat de Noordzee relatief ondiep is voor een diep zwemmend dier als de potvis, strandt het dier vrij snel.
De potvis behoort tot de tandwalvissen, maar neemt binnen deze groep een geheel eigen plaats in. De potvis wijkt zo sterk af van de andere tandwalvissen, dat men hem tot een aparte familie rekent. Andere families zijn de dolfijn-achtigen, de bruinvissen en de spitssnuitdolfijnen. De potvis vertegenwoordigt een oude groep: de vroegste resten van potvisachtige dieren stammen van 25 miljoen jaar geleden.
De potvis is de grootste tandwalvis. De maximumlengte bedraagt ruim 18 meter voor de mannetjes en 12,5 meter voor de wijfjes. Een mannetjes-potvis kan ruim 57 ton wegen; een wijfje ongeveer 25 ton. Volwassen mannetjes en vrouwtjes verschillen dus enorm in grootte en gewicht en zijn op zee gemakkelijk te onderscheiden. Het opvallendste kenmerk van een potvis is zijn kolossale kop. Bij de geboorte beslaat die al zo`n kwart van de totale lengte. Bij volwassen wijfjes loopt dat op tot ruim 30% en bij volwassen mannetjes tot bijna 40%.
potvisDe potvis is de grootste van alle tandwalvissen. Het is een uitstekende duiker die uitsluitend in diep water voorkomt.
Potvissen jagen vooral op inktvissen en maken daarvoor tot 2 uur durende duiken, waarbij ze meer dan een kilometer (soms zelfs drie) diep gaan. Hun grote kop bevat een olieachtige stof. Dit vet speelt mogelijk een rol bij het reguleren van het drijfvermogen op verschillende dieptes.
Potvissen maken lange trektochten richting zuidelijke of noordelijke poolzee. Langs de Europese kust zwemmen vrouwtjes niet veel noordelijker dan Spanje. Mannetjes trekken in groepen tot aan noord Noorwegen. Op de terugweg naar het zuiden, in de herfst en winter, komen sommige dieren per ongeluk in de Noordzee terecht. Vaak stranden ze uiteindelijk.
Wetensch. naam: Physeter macrocephalus
Engelse naam: sperm whale
Verspreiding: wereldwijd, behalve bij de noordpool
Voedsel: inktvis, vis
Lengte: 11 - 18 m, bij geboorte 3,5 - 4,5 m
Gewicht: 20.000 - 50.000 kg, bij geboorte 1.000 kg
Status: kwetsbaar
PrairiewolfDe bekroonde film `Dances with Wolves` kreeg veel lof toegezwaaid voor de manier waarop het leven op de prairies in de jaren na de Amerikaanse burgeroorlog wordt weergegeven. Eén detail is echter niet oorspronkelijk. De wolf die in de film voorkomt is niet dezelfde ondersoort als de wolf die in de negentiende eeuw over de vlakten van het Wilde Westen zwierf. Dat zou ook niet kunnen, want de prairiewolf, Canis lupus nubilus Say, 1823 is inmiddels uitgestorven.
Prairiewolf.
Slechts enkele eeuwen geleden kwamen wolven nog voor op het hele noordelijk halfrond. Hoewel veel onderzoekers denken dat, ondanks zekere geografische verschillen, de soort niet kan worden verdeeld in duidelijke ondersoorten, onderkennen anderen wel vierentwintig verschillende vormen, voornamelijk op basis van kleur, maat en schedelkenmerken. Tien daarvan zijn nu uitgestorven. De prairiewolf kwam voor in Missouri, Iowa, Kansas, Nebraska, Montana, Dakota en het zuiden van Canada. Ten onder met de bizons
Prairiewolven waren grote dieren die de bizonkuddes volgden en jonge en verzwakte dieren doodden. Vooral de komst van de spoorwegen bracht de bizons een gevoelige slag toe. Naarmate de kuddes kleiner werden, was er minder voedsel voor de wolven. Dit is waarschijnlijk de voornaamste oorzaak van het uitsterven. Bovendien werden de wolven het slachtoffer van grootscheepse uitroeiingscampagnes.
Als gevolg van dit alles is de wolf nu uitgeroeid in 95% van het oorspronkelijk aaneengesloten gebied dat 48 staten van de Verenigde Staten bestreek.
Pratende plantenGeef planten voldoende licht, lucht, water en de juiste voedingsstoffen en ze groeien wel. Behalve als er opdringerige buren zijn. De taal van de chemie kan dan een handje helpen. Strijdvaardige taal
Planten lijken meestal vredig naast elkaar te groeien. Toch is er bij planten een voortdurende strijd gaande. Concurrentie om ruimte, licht vocht en voedsel bepaalt uiteindelijk of een plant ergens kan floreren. Er zijn verschillende manieren om als overwinnaar uit de strijd te komen. Sommige soorten doen `wie het eerst komt, wie het eerst maalt`. Dat zijn de pioniersplanten. Andere soorten passen het `ellebogenwerk` toe. Dat zijn de woekerplanten. Wij mensen weten dat je ook met praten een heel eind kunt komen. Planten hebben echter geen spraakorgaan. Toch kunnen sommige soorten via communicatie een plekje veroveren. Ze gebruiken daarbij een chemische taal. Praten met voeten
Communicatie tussen planten verloopt via stoffen die door de ene soort worden afgegeven en vervolgens de andere soort beïnvloeden. Dit verschijnsel heet allelopathie. Het gaat dan bijvoorbeeld om stoffen die wortels aan de bodem afgeven. Ook kunnen er door regen stoffen aan het blad worden onttrokken die vervolgens in de bodem terechtkomen. Zo produceren de okkernoot en de zwarte walnoot een glycoside dat via bladeren en wortels in de bodem terechtkomt. Daar wordt het omgezet in het giftige juglon. Juglon remt de kieming, zodat er slechts weinig plantensoorten onder deze bomen kunnen leven. Een slechte adem
Bij sommige planten kan een `luchtig gesprek` flink indruk maken op andere planten.
Prieelvogel pronkt met bouwkunstenPrieelvogel voor zijn baltsplaats
Een prieelvogelmannetje (Ptilonorhynchidae)heeft geen indrukwekkende versieringen aan zijn lijf die hij mee moet slepen, zoals de lange staart van een pauw. Om een wijfje te verleiden heeft hij een andere methode: hij bouwt een opvallende baltsplaats (prieel) waar hij voor gaat staan zingen en dansen.
Er zijn verschillende soorten prieelvogels en elke soort heeft zijn eigen manier van bouwen. Sommige maken een stuk bosvloer met een diameter van twee meter schoon, andere versieren deze plaats nog extra met steentjes, gekleurde bessen of andere voorwerpen die ze vinden.
Hoe minder kleuren de vogel zelf heeft, hoe meer hij investeert in het mooi maken van zijn omgeving en hoe bonter zijn prieelversieringen. Wel moet hij oppassen voor andere prieelvogelmannetjes in zijn buurt. Ze proberen elkaars bouwwerken te vernielen om met hun eigen prieel meer kans te maken bij een voorbijkomend wijfje. En dat is wel nodig, want slechts één op de dertig mannetjes paart daadwerkelijk met een wijfje!
Meer voorbeelden van kleur en vorm als versiermanier
PrikkenWetenschappelijke naam: Petromyzontiformes, Petromyzontia, Hyperoartia (orde binnen de Kopschildvissen, Cephalaspidomorphi) Prikken zijn met zekerheid bekend sinds het Carboon(ca. 360 tot 290 miljoen jaar geleden), maar waarschijnlijk al sinds het Siluur(ca. 440 tot 410 miljoen jaar geleden). Inclusief de Silurische Jamoytius en de Devonische Endeiolepis en Euphanerops (die door sommigen tot de Vroege prikken gerekend worden), telt de groep 6 fossiele en ruim 30 hedendaagse soorten. Deze leven in zee, vooral aan kusten, en in rivieren en meren.
Volgens recent onderzoek zouden de Prikken misschien zelfs al sinds het Cambrium(ca. 540 tot 500 miljoen jaar geleden) bestaan en ouder zijn dan de Kaakloze pantservissen, die hier nog als vooroudergroep beschouwd worden. Voorheen werden de Prikken vaak met de Slijmprikken (die geen wervels hebben) verenigd tot de Rondbekken (Cyclostomata).
De meeste prikken zijn parasieten. Met hun opvallende zuigmond met hoornachtige tanden, zuigen zij zich vast aan hun gastheer (andere vissen). Met de tanden wordt de huid weggeschraapt waarna ze bloed en lichaamssappen opzuigen.
Prikken, ook wel Lampreien of Negenogen genoemd, zijn kaakloze vissen (Agnatha) met een aalvormig lichaam zonder schubben. Ze hebben ongepaarde vinnen en één of twee rugvinnen. Van de staart zijn beide vinlobben gelijkvormig. Ze hebben zeven paar kieuwopeningen. Het skelet is van kraakbeen. Ze hebben geen uitwendig pantser om zich te beschermen tegen belagers, zoals zeeschorpioenen.
PrikkenAndere namen: Lampreien, Negenogen Wetenschappelijke naam: Petromyzontiformes, Petromyzontia, Hyperoartia (orde binnen de Kopschildvissen, Cephalaspidomorphi)
Prikken zijn kaakloze vissen (Agnatha) met een aalvormig lichaam zonder schubben. Ze hebben ongepaarde vinnen en één of twee rugvinnen. Van de staart zijn beide vinlobben gelijkvormig. Ze hebben zeven paar kieuwopeningen. Het skelet is van kraakbeen. De meeste prikken zijn parasieten. Met hun opvallende zuigmond met hoornachtige tanden, zuigen zij zich vast aan hun gastheer (andere vissen). Met de tanden wordt de huid weggeschraapt waarna ze bloed en lichaamssappen opzuigen. Prikken zijn met zekerheid bekend sinds het Carboon (ca. 360-290 miljoen jaar geleden), maar waarschijnlijk al sinds het Siluur (ca. 440-410 miljoen jaar geleden). Inclusief de Silurische Jamoytius en de Devonische Endeiolepis en Euphanerops (die door sommigen tot de Vroege prikken gerekend worden), telt de groep 6 fossiele en ruim 30 hedendaagse soorten. Deze leven in zee, vooral aan kusten, en in rivieren en meren. Volgens recent onderzoek zouden de Prikken misschien zelfs al sinds het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden) bestaan en ouder zijn dan de Kaakloze pantservissen, die hier nog als vooroudergroep beschouwd worden. Voorheen werden de Prikken vaak met de Slijmprikken (die geen wervels hebben) verenigd tot de Rondbekken (Cyclostomata).
PrikkenPrikken zijn de primitiefste soort vissen. Zij hebben uitsluitend kraakbeen, en onderscheiden zich van de andere kraakbeenvissen (haaien en roggen) omdat ze ook geen kaken hebben. In plaats van kaken hebben ze een zuigmond met meerdere kransen met tanden. Daarmee kunnen ze zich tijdelijk aan een gastheer (een vis of een zeezoogdier) hechten om van diens bloed te leven. Prikken paaien in zoet water, waarna ze opgroeien in zee. De Vleet behandelt de zeeprik en de rivierprik
Namen: Ned: prikken Lat: Petromyzontidae Eng: LampreyDui: Rundmäuler Dan: Lampret
Primaire productieIn een voedselketen is de eerste stap de omzetting van anorganisch materiaal in organisch materiaal. De organismen die deze omzetting maken, doen dit met gebruik van energie. Deze energie kan uit zonlicht komen via fotosynthese, maar er kan ook chemische energie gebruikt worden. Deze methode van energie-opwekking wordt chemosynthese genoemd. De bekendste primaire producenten zijn planten.
Prins HendrikpolderDe Prins Hendrikpolder is doorgaans het eerste Texelse landschap dat de bezoeker van het eiland te zien krijgt. De dijk werd gedicht in 1847, waarmee deze polder tot één van de jongste op Texel behoort. Met zijn rationele, rechthoekige verkaveling en grote percelen met akkerbouwgewassen of bloembollen is `de Prins` het moderne visitekaartje van agrarisch Texel.
In het oosten van de polder, direct onder de waddendijk, ligt het natuurgebiedje Molenkolk. De bodem van de polder is hier zo laag dat de zoute kwel direkt aan de oppervlakte komt. De Molenkolk is dus een brakwaterreservaatje. Het is in beheer bij Natuurmonumenten.
In `t Horntje zijn twee nationale wetenschappelijke instituten gevestigd. Duidelijk zichtbaar vanaf de veerboot is het NIOZ, het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee. In hetzelfde gebouw bevindt zich ook de mariene afdeling van Alterra, het onderzoeksinstituut voor de groene ruimte.
Problemen van soortbehoudDierentuinen zetten zich in toenemende mate in voor het behoud van bedreigde diersoorten. Diergaarde Blijdorp heeft `natuurbehoud` (waaronder ook soortbehoud begrepen wordt) zelfs tot haar hoofddoelstelling gemaakt.
Dierentuinen streven dat doel na, onder andere door met die diersoorten te fokken. Dat wil zeggen dat er zorgvuldig wordt getracht die dieren in optimale condities te brengen om zich voort te planten. Ook wordt er op gelet dat de zich voortplantende ouders onverwant zijn, of althans zo min mogelijk verwant. Er wordt geprobeerd alle gezonde dieren van de totale dierentuinpopulatie (in Nederland, in Europa of in de wereld) mee te laten doen in het fokprogramma en te voorkomen dat enkele dieren veel meer nakomelingen krijgen dan andere. Af en toe komt er `vers bloed` in de dierentuinpopulatie doordat de douane dieren in beslag neemt en bij dierentuinen onderbrengt. Als vers bloed dringend noodzakelijk is in de dierentuinpopulatie, terwijl er geen dieren onderschept worden, is het denkbaar dat er in nauw overleg met natuurbeschermingsorganisaties enkele dieren uit het wild gevangen worden. Zo komen er af en toe een of twee neushoorns uit Nepal de populatie in gevangenschap versterken. Soms worden de dieren daarna weer teruggezet, soms niet, soms ook wordt alleen sperma afgenomen. Waarom gebeurt dat eigenlijk? Om dat te verduidelijken is het nodig iets te weten van `hoe populaties werken`. Ik zal proberen hiervan in het kort zoveel uit de doeken te doen als nodig is om de rest van het verhaal te kunnen begrijpen.
procesWaar in Nederland kun je fossielen vinden? Hoe oud zijn ze? Hoe zag Nederland eruit in de tijd dat de dieren, waarvan we nu fossielen vinden, leefden? Welk klimaat heerste er? Je zult zien, elk fossiel vertelt zijn eigen verhaal. Door de vele vondsten hebben geologen een vrij goed beeld van Nederland door de miljoenen jaren heen. De kennis die er al is zal jullie helpen bij de zoektocht naar de identiteit, ouderdom en vindplaats van de fossielen. Om de puzzel compleet te krijgen, zullen jullie goed moeten samenwerken en onderling informatie uitwisselen. Verdeel onderling de drie taken:
vertebraten paleontoloog evertebraten paleontoloog geoloog
Na bestudering van je taak bespreek je met de andere leden van het team wanneer jullie bij elkaar komen voor uitwisseling van de gevonden informatie en determinatie van de fossielen. Voor de reconstructie van de geologische geschiedenis van Nederland beschrijven jullie gezamenlijk de periode waaruit de fossielen stammen. Daarnaast geeft ieder teamlid beknopt één andere periode weer. Hiervoor heb je ook de informatie nodig van je twee collega-specialisten. Zorg er dus voor dat de resultaten van je literatuuronderzoek begrijpelijk zijn voor je collega`s. Bespreek met de voorzitter van de Geologische Sociëteit (jullie docent) wanneer en hoe je hem of haar op de hoogte houdt van de vorderingen. Tijdens de jaarlijkse algemene ledenvergadering van de Geologische Sociëteit presenteren jullie de resultaten van het onderzoek. Jullie presentatie bestaat uit een powerpoint, aangevuld met een hand out (samenvating van de presentatie) voor de leden.
procesWelke technieken staan de wetenschap ter beschikking om bedreigde soorten van de ondergang te redden? Of om uitgestorven dieren te laten herleven? Welke dieren komen in aanmerking om gered te worden? Zijn daar criteria voor aan te leggen? Zo ja, welke? Er lopen wereldwijd een groot aantal projecten met als doel bedreigde dieren voor uitsterven te behoeden en uitgestorven dieren terug te brengen. Jullie werken voor NewGene Consultancy en gaan aan de hand van een aantal voorbeelden de mogelijkheden in kaart brengen met de voor- en nadelen die daar aan kleven. Gezamenlijk brengen jullie advies uit aan de Samenwerkende Natuurorganisaties Nederland over welke techniek gebruikt moet worden en welke diersoorten daarvoor in aanmerking komen. Om tot een afgewogen advies te komen is het noodzakelijk dat jullie goed samenwerken en onderling informatie uitwisselen.
Verdeel onderling de vier taken en bestudeer je taak: fokken van bedreigde diersoorten terugfokken van uitgestorven diersoorten klonen van bedreigde diersoorten klonen van uitgestorven diersoorten
Let op: Je kan hier pas verder gaan nadat je je taak goed hebt bestudeerd. Plan met je collega-experts twee bijeenkomsten: een bijeenkomst voor het maken van de enquete en een bijeenkomst om te beslissen welke techniek en welke bedreigde of uitgestorven diersoorten het meest in aanmerking komen voor het project ark.div. Voorbereiding eerste afspraak: bedenk een aantal enquetevragen n.a.v. het literatuuronderzoek. Voorbereiding tweede afspraak: bedenk een aantal criteria waaraan de techniek moet voldoen.
procesWalvissen en dolfijnen zijn op zee moeilijk te herkennen. Het grootste deel van hun lichaam zit onder water en vaak zie je alleen hun rugvin. Ervaren waarnemers hebben aan een rugvin genoeg en kunnen walvissen herkennen aan hun ademwolk. Dit is een wolk die boven water zichtbaar is als walvissen uitademen. Elke soort heeft zijn eigen vorm wolk.
Op zee levende walvisachtigen zijn moeilijk te herkennen. Daarom richt deze opdracht zich alleen op aangespoelde dieren. Aan jullie de vraag of je determinatiekaarten wilt maken waarmee iedereen de meest voorkomende soorten kan herkennen. Als je de volgende stappen goed leest en uitvoert moet dat zeker lukken.
Stap 1: Maak groepjes van drie walvisexperts.
Stap 2: Kijk in de tabel Walvisstrandingen welke 6 soorten walvissen en dolfijnen het meeste stranden op de Nederlandse kust.
Stap 3: Verdeel de 6 walvisachtigen in je groepje. Verzamel per soort informatie over het uiterlijk, de levenswijze en minimaal een afbeelding.
Stap 4: Maak per soort een determinatiekaart.
Stap 5: Probeer gezamenlijk de determinatiekaarten aan te vullen met de zichtbare verschillen tussen de 6 soorten.
Stap 6: Presenteer de resultaten aan de rest van de klas.
proces evertebraten paleontoloogStap 1: Literatuuronderzoek Breng in kaart van welke groepen ongewervelde dieren resten zijn gevonden in Nederland. Belangrijk is dat je ook weet waar de resten gevonden zijn en hoe oud ze zijn. Gebruik hiervoor dit invulformulier. Tip: De trefwoordenlijst geeft een overzicht van de belangrijkste begrippen. Stap 2: Determinatie Bespreek met je collega`s je bevindingen. Determineer gezamenlijk de objecten, probeer te herleiden uit welke periode ze afkomstig zijn en waar ze waarschijnlijk vandaan komen. Stap 3: Reconstructie Aan de hand van het bronnenonderzoek hebben jullie informatie gevonden over Nederland in een aantal perioden uit het verre verleden. Beschrijf gezamenlijk de periode waaruit de fossielen stammen. Verdeel de overige perioden (minimaal één per persoon) en geef beknopt Nederland weer in die tijd. Wat voor klimaat heerste er? Hoe zag de omgeving eruit (soort ecoysteem)?
proces geoloogStap 1: Literatuuronderzoek Breng in kaart welke gesteentelagen in Nederland aan de oppervlakte komen. Belangrijk is dat je weet waar de gesteentelagen aangetroffen worden en hoe oud ze zijn. Daarnaast verzamel je per periode informatie over het klimaat. Gebruik hiervoor dit invulformulier. Tip: De trefwoordenlijst geeft een overzicht van de belangrijkste begrippen. Stap 2:Determinatie Bespreek met je collega`s je bevindingen. Determineer gezamenlijk de objecten, probeer te herleiden uit welke periode de objecten afkomstig zijn en waar ze waarschijnlijk vandaan komen. Stap 3: Reconstructie Aan de hand van het bronnenonderzoek hebben jullie informatie gevonden over Nederland in een aantal perioden uit het verre verleden. Beschrijf gezamenlijk de periode waaruit de fossielen stammen. Verdeel de overige perioden (minimaal één per persoon) en geef beknopt Nederland weer in die tijd. Wat voor klimaat heerste er? Hoe zag de omgeving eruit (soort ecoysteem)?
proces vertebraten paleontoloogStap 1: Literatuuronderzoek Breng in kaart van welke grote gewervelde dieren resten zijn gevonden in Nederland. Belangrijk is dat je ook weet waar de resten gevonden zijn en hoe oud ze zijn. Gebruik hiervoor dit invulformulier. Tip: De trefwoordenlijst geeft een overzicht van de belangrijkste begrippen. Stap 2:Determinatie Bespreek met je collega`s je bevindingen. Determineer gezamenlijk de objecten, probeer te herleiden uit welke periode ze afkomstig zijn en waar ze waarschijnlijk vandaan komen. Stap 3: Reconstructie Aan de hand van het bronnenonderzoek hebben jullie informatie gevonden over Nederland in een aantal perioden uit het verre verleden. Beschrijf gezamenlijk de periode waaruit de fossielen stammen. Verdeel de overige perioden (minimaal één per persoon) en geef beknopt Nederland weer in die tijd. Wat voor klimaat heerste er? Hoe zag de omgeving eruit (soort ecoysteem)?
Processen op de BoschplaatDe Boschplaat is niet onder één noemer te vangen. Het bestaat uit verschillende kleinere gebieden, die alle hun eigen vorming en ontwikkeling kennen. Bijna alles wat gezegd kan worden over ontstaan, ontwikkeling, planten- en dierenwereld van Terschelling, is ook van toepassing op de Boschplaat. Processen als primaire en secundaire duinvorming, kweldervorming, kustafslag, ze komen op de Boschplaat voor. Ontwikkeling van een wadpioniersvegetatie naar een droge-duinvegetatie via verschillende kweldervegetaties zijn er te vinden. Maar ook die van een strandpioniersvegetatie naar een droge-duinvegetatie.
Zoals de Boschplaat zich ontwikkelt, zo heeft eens het eiland Terschelling zich ontwikkeld. Vestigen van menselijke bewoning heeft de natuurlijke ontwikkeling in de Terschellinger polder sterk beïnvloed. Menselijk ingrijpen op de Boschplaat heeft daar de natuurlijke ontwikkeling versneld.
Het totale gebied van de Boschplaat bedraagt 4400 hectare, tenminste, bij laagwater. Bij gemiddeld hoogwater is het oppervlak zo`n 3000 hectare. Moeilijk te zeggen dus hoe groot het gebied is.
Nog wat cijfers: van het totaal oppervlak van een kleine 3000 hectare aan kweldergebied op Terschelling, ligt er 1800 op de Boschplaat. Dit enorme oppervlak toont al het belang van het gebied voor alles wat leeft op kwelders. Bij een kwelder hoort de invloed van de zee: bij zware storm en hoge vloed loopt zo`n 85% van de eigenlijke Boschplaat onder water.
ProcompsognathusWetenschappelijke naam: Procompsognathus triassicus (behorend tot de Roofsauriërs, Theropoda, een groep binnen de Hagedisheup-dinosauriërs, Saurischia)
Procompsognathus is een uitgestorven, roofzuchtig reptiel, dat leefde gedurende het Trias (ca. 250-210 miljoen jaar geleden). Het dier was ruim één meter groot en liep op zijn achterpoten, die elk vier tenen hadden. Hij had kleinere voorpoten met vijf vingers. Procompsognathus wordt beschouwd als één van de primitiefste dinosauriërs.
ProefboringenEen proefboring naar olie of gas duurt een aantal maanden. Op zee moet er een booreiland voor worden geïnstalleerd, op het land bouwt men een boortoren. De booreilanden voor proefboringen kunnen betrekkelijk snel naar een plek op zee worden gesleept en daar worden neergezet. Als de proefboring heeft aangetoond dat het gaat om een olie- of gasveld dat met winst te exploiteren is, wordt doorgaans een ander (productie)platform geïnstalleerd.
Affakkelen
Het booreiland dat een proefboring uitvoert is nog niet aangesloten op het net van pijpleidingen. Het gewonnen gas wordt niet verwerkt, maar op de boortoren zelf verbrand: dit noemt men `affakkelen`. Bij een proefboring naar olie, en ook bij de winning van olie, komt vaak ook een hoeveelheid aardgas vrij, dat altijd wordt afgefakkeld.
Weblinks:
Meer over proefboringen is te vinden bij de NAM: http://www.nam.nl
Meer informatie over proef- en gasboringen: http://www.waddenzee.nl
Proetide trilobietenWetenschappelijke naam: Proetida
Proetide trilobieten zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Hun kop was variabel van vorm, ze hadden 6-17 lichaamssegmenten, en hun staart had goed ontwikkelde ribben. Net als andere trilobieten, had hun lichaam een duidelijke driedeling, zowel in de lengterichting (kop, lichaam, staart), als in de dwarsrichting (een duidelijk afgescheiden middendeel). Trilobieten leefden in zee.
ProsauropodaDe Prosauropoda is een groep primitieve, heel waarschijnlijk plantenetende saurischiërs. De eerste prosauropoden verschenen al in het Carnien (230 miljoen jaar geleden); ze stierven in de loop van de Jura uit. Waarschijnlijk stammen de sauropoden van deze groep af.
Sommige prosauropoden waren viervoeters; andere liepen op hun achterpoten, en sommigen konden het allebei. Ze hadden een opvallend grote, gebogen duimklauw. Het waren waarschijnlijk de eerste dinosauriërs die hoog in de bomen konden grazen. De grootste prosauropoden werden misschien 12 meter lang, de meeste waren kleiner, tot minder dan een paar meter.
Fossielen van prosauropoden zijn overal ter wereld gevonden, inclusief Antarctica. Uit Argentinië kennen we de prosauropode Mussaurus, te zien in Dino Argentino. Een volwassen Mussaurus kon misschien drie meter lang worden, maar het skelet dat in Naturalis te zien is, is hooguit enkele weken oud, net uit het ei, en niet meer dan 15 cm lang.
Heel bekend is de prosauropode Plateosaurus, waarvan tientallen skeletten bijelkaar gevonden zijn in de buurt van Trossingen, in Zuid-Duitsland. Hun skeletten zijn te zien in het museum in Stuttgart.
Prosauropoda en SauropodaTitanosauridae Brachiosauridae Camarasauridae Diplodocidae Dicraeosauridae Vulcanodontidae Cetiosauridae Prosauropoda
Protanthea© WWF-Canon - ESvensen
Deze kleine, tere zeeanemoon komt voor in koudere zeeën. Hij vestigt zich bij voorkeur op verticale rotswanden in niet al te diepe zeearmen maar komt nog voor tot een diepte van zeker 500 meter.
De steel is bleek zalmroze, de tentakels nog wat bleker tot wit en doorschijnend. De tentakels zijn niet intrekbaar. In de voortplantingstijd schemeren de oranje-roze geslachtsorganen door de steel.
Wetensch. naam: Protanthea simplex
Engelse naam: sealoch anemone
Verspreiding: Schotland, Scandinavië
Voedsel: kleine zeedieren
Lengte: steel: 2 cm, doorsnede tentakelkrans: tot 7 cm
ProtoceratopsidaeProtoceratopsidae was een groep van kleine dinosauriërs, van minder dan 1 tot hooguit 2,5 meter lang, maar wel voorzien van een relatief grote kop. Ze zijn modjesmaat bekend uit het Boven-Krijt van Noord-Amerika met soorten als Leptoceratops en Montanoceratops, en goed bekend uit Mongolie: Protoceratops.
Samen met de Ceratopsidae vormen de Protoceratopsidae de Neoceratopsia, of kortweg: de gehoornde dinosauriërs. De neus-hoorn was bij de protoceratopsen nog niet erg ontwikkeld, en hoorns boven de ogen ontbreken - later komen die bij de Ceratopsidae wel tot ontwikkeling.
In Dino Argentino zijn geen gehoornde dinosauriërs te zien.
ProturenWetenschappelijke naam: Protura (orde binnen de Oer- of Ongevleugelde insecten, Apterygota of Ametabola)
Proturen behoren tot de geleedpotigen. Het zijn 0,5-2,5 mm kleine insecten, zonder voelsprieten, ogen en vleugels. Voor het lopen gebruiken ze maar vier van de zes poten. De voorste poten zijn naar voren gericht en fungeren als voelspieten (antennes). Proturen zijn bodembewoners. Ze eten bladafval.
Psilotum-achtigenWetenschappelijke naam: Psilotophyta, Psilotopsida
Psilotum-achtigen zijn kleine, brem-achtige kruiden met verspreide schubachtige blaadjes (microfyllen). Ze hebben geen echte wortels. Een ondergrondse wortelstok onttrekt voedsel van de bodem door middel van inwendige schimmels waarmee de plant samenleeft (endomycorrhiza). De sporendoosjes (sporangia) staan langs korte zijtakjes. Alle sporen zijn gelijk in grootte (homosporie). De Psilotum-achtigen omvatten ongeveer 15 soorten Psilotum en Tmesipteris. De afstamming van Psilotum-achtigen is zeer omstreden. De uiterlijke en ecologische gelijkenis met de paleozoïsche Rhynia`s is weliswaar groot (incl. het voorkomen van endomycorrhiza), maar deze laatste zijn niet meer bekend van na het Devoon (ca. 360 miljoen jaar geleden) terwijl van Psilotum-achtigen geen fossielen gevonden zijn. Over het algemeen worden ze dan ook gezien als door reductie ontstane vormen van homospore Wolfsklauwachtigen.
Puerto Rico-aratingaMona is een klein Caraibisch eiland dat ligt tussen Puerto Rico en Hispaniola. Ooit leefde hier de Puerto Rico-aratinga Aratinga chloroptera maugei (Souance, 1856), een ondersoort van de Hispaniola-aratinga Aratinga chloroptera. De naam maakt al duidelijk, dat de soort vroeger mogelijk ook op Puerto Rico leefde. Dat is echter nooit bewezen. Als de soort daar al voorkwam, dan moet hij daar voor 1860 zijn verdwenen. Deze parkiet was een typische bosbewoner die mogelijk is uitgestorven als gevolg van ontbossing.
Puerto Rico-aratinga Duivenjagers
De Amerikaanse ornitholoog James Bond, die zonder het te weten zijn naam gaf aan Ian Flemings geheim agent 007, had echter een andere verklaring. Volgens hem is het uitsterven van de Puerto Rico-aratinga naar alle waarschijnlijkheid te wijten aan de duivenjagers die het eiland Mona in de laatste eeuw aandeden. `Zelf bemerkte ik, toen ik op een dag exemplaren van chloroptera verzamelde op Haïti, dat de vogels zich niets aantrokken van de knal van het schot. Als ik dat had gewild, had ik elke vogel uit de zwerm kunnen afschieten! Het is dan ook duidelijk, dat de paar parkieten op Mona geen enkele kans hadden om te overleven.` De laatste aratinga werd in 1892 gevangen op Mona en ligt nu in het Field Museum in Chicago. Museumcollectie
Slechts drie exemplaren van deze ondersoort zijn bekend. De verschillen met de vogels van Hispaniola zijn zo klein, dat sommige ornithologen de populatie van Mona niet als een apart ras beschouwen.
PuinwaaierPuinwaaier
a: Aan de voet van steile berghellingen gaan riviertjes langzamer stromen en kunnen ze steeds minder grote stenen meevoeren. b: Onderaan de berg blijft een waaiervormige hoop stenen liggen.
PuitaalPuitaal is een bewoner van de koelere Noord-Europese kustwateren. Hij komt tot op 40 meter diepte voor en kan ook goed in brak water overleven. In de Waddenzee is het een zeer algemeen voorkomende soort. Deze bodemvis leeft vooral van kleine kreeftachtigen ( vlokreeftjes, roeipootkreeftjes, garnalen en larven van grotere kreeftachtigen) en van jonge weekdieren.
Punctuated equilibriumSinds Darwin gingen onderzoekers ervan uit dat evolutie een geleidelijk proces was. Dat dit proces niet altijd even snel verliep, was te zien aan levende fossielen, die gedurende miljoenen jaren onveranderd bleken te zijn. In de praktijk heeft men in sommige gevallen aan de hand van fossielen geleidelijke evolutie kunnen aantonen. Toch kleefde er aan dit idee een probleem. In reeksen fossielen die een bepaalde ontwikkeling van een groep te zien gaven, ontbraken vaak tussenvormen of `missing links`. Men dacht dat dit kwam door de onvolledigheid van fossiele vondsten. In 1972 kwamen de Amerikaanse fossielendeskundigen (paleontologen) Eldredge en Gould met het idee, dat de fossielen toch wel een goed beeld gaven, maar dat de evolutie met sprongen gebeurde. Lange perioden waarin groepen min of meer gelijk bleven, wisselden zich af met korte perioden waarin er wel veranderingen optraden. Er is dus een evenwicht (equilibrium) dat af en toe verstoord (punctuated - onderbroken) wordt. Dit verschijnsel heet punctuated equilibrium. Omdat de veranderingen zo snel gebeuren, is de kans op fossilisatie van tussenvormen gering en zullen deze niet of nauwelijks gevonden worden. Overigens moet men zich wel realiseren dat er bij een `snelle verandering` toch altijd nog miljoenen jaren verstrijken. Een goed voorbeeld is de enorme toename in diversiteit van het zeeleven in het begin van het Cambrium, ongeveer 540 miljoen jaar geleden (de `Cambrische explosie`).
In een relatief korte periode van 5 tot 10 miljoen jaar, ontstonden alle hoofdgroepen van ongewervelde dieren, inclusief de voorloper van de gewervelde dieren.
Punt van Reide/BreebaartpolderHoe zag het noorden van Groningen er uit toen er nog geen dijken waren? Kom naar de Punt van Reide en u ziet het. Doe dat wel als deelnemer van een excursie, want het gebied is zo waardevol dat het niet vrij toegankelijk is. Overigens is het gebied vanaf de dijk, zeker met een verrekijker, ook goed te bezichtigen. Meestal zijn dan ook bij laagwater in de verte wel enkele zeehonden op de platen in de Dollard te zien.
Ook het gebied aan de landzijde van de dijk is nu natuurgebied. Het leuke hiervan is, dat ook aan deze kant van de Deltadijk vrij veel brakwater-invloed is. Bij de verlaten sluiskolk bloeit in augustus en september de wilde zeeaster. Dit terrein, de Polder Breebaart, wordt inmiddels ook extensief beheerd. Rond de brakke plassen van de Breebaart scharrelt in het voorjaar en de zomer altijd een keur aan steltlopers, waaronder de kluut, de vogel die het Dollardgebied onder kenners wereldbekend heeft gemaakt.
De Breebaart-polder dateert uit 1979. Hij werd destijds aangelegd in verband met het plan om een kanaal te graven van de Punt van Reide naar de Westerwoldse Aa. Hoewel de sluizen voor dit kanaal al waren gebouwd is het feitelijke graven ervan nooit door gegaan omdat er te veel protesten kwamen van boeren en natuurbeschermers.
De polder Breebaart is in beheer van het Groninger Landschap. Deze stichting heeft in de zeedijk van de polder een pijp laten aanleggen om zo meer zout water in te kunnen laten.
En dan terug naar de Punt zelf. Op het uiteinde liggen twee wierden, ten teken dat hier eeuwen geleden bewoning is geweest.
PuntmutsgarnalenWetenschappelijke naam: Lophogastrida (orde of onderorde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Puntmutsgarnalen behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kreeftachtigen. Ze danken hun naam aan het puntvormige kopschild (rostrum), dat boven de ogen uitsteekt. Door sommige onderzoekers worden ze tot de Aasgarnalen gerekend. Puntmutsgarnalen leven in zee, waar ze zich voeden met vrijzwevende, microscopische diertjes.
PuntmutswasplaatDe puntmutswasplaat is vrij zeldzaam, en komt vooral in de duinstreek voor. Ook de kabouterwasplaat en het papegaaizwammetje zijn zeldzame wasplaten die vooral in het duin te vinden zijn.
Namen: Ned: Puntmutswasplaat Lat: Hygrocybe acutoconica Eng:Dui: Spitzgebuckelter Saftling
Namen: Ned: Kabouterwasplaat Lat: Hygrocybe insipida Eng: Spangle WaxcapDui: Gelbrandiger Saftling
Puppigerus camperi (Gray, 1831)Een zeeschildpad uit het Midden-Eoceen
Een zeeschildpad
Deze prachtig bewaard gebleven subtropische zeeschildpad is een van de spectaculairste fossielen uit het Midden-Eoceen van België. Het 43 cm lange exemplaar is opgegraven te Maransart, ongeveer 20 km ten zuidoosten van Brussel. Deze schildpad maakt deel uit van de familie Cheloniidae, waartoe ook de hedendaagse groene zeeschildpad (of soepschildpad) Chelonia midas behoort.
Puppigerus camperi.
Het pantser van een schildpad bestaat uit twee lagen: de hoornplaten aan de buitenkant en de daaronder liggende beenlaag. Het patroon van de platen die de hoornlaag vormen, volgt ruwweg dat van de beenplaten, zonder er altijd geheel mee samen te vallen. Bij het fossiel is alleen de beenlaag bewaard gebleven. De buikplaat (het plastron) is sterk gereduceerd, zodat er veel ruimte is voor de peddelvormige poten, waarvan het opperarmbeen bij het exemplaar op de foto goed bewaard is gebleven. Geologie en vindplaats
Aan het begin van het Midden-Eoceen, ongeveer 49 miljoen jaar geleden, waren grote delen van Noordwest-Europa bedekt met een ondiepe subtropische zee die zich in het zuidoosten tot de Ardennen uitstrekte en in het zuiden tot het gebied van Parijs. In de streek ten oosten van Brussel hoopte zich in de zee een reeks verschillende ondiepe zandlagen op, die bekend zijn als de `zanden van Brussel`. Op de meeste plaatsen bestaan deze uit fijn tot middelgrof wit zand. Het komt sterk overeen met het zand van het huidige Noordzeestrand.
PurperPurper is een kostbaar pigment dat al sinds de oudheid uit purperslakken gewonnen wordt om inkt te maken en om kleding te verven.
Purperslak
Kleur
Pigment uit de purperslak kan variëren van rood tot violet.
Herkomst
Purper wordt gewonnen uit de klier van bepaalde slakken: Bolinus brandaris, Hexaplex trunculus, Thaise haemastome, en Nucella lapillus. De eerste drie komen voor langs de oostkust van de Middellandse Zee. Nucella lapilus vindt men aan de Franse westkust, aan de Ierse en aan de Engelse kust, maar ook in Nederland, bijvoorbeeld in de Noordzee.
Productie
Eerst moet de slak uit het huis gehaald worden. Vervolgens moet de pigmentbevattende klier worden losgesneden en geopend. De klier laat daarbij een kleurloze vloeistof los. Blootgesteld aan de lucht verandert de vloeistof van geel tot purper. Er zijn ongeveer 12.000 slakken nodig om 1,4 gram pigment te maken. Het verzamelen en bewerken van de slakken is zeer arbeidsintensief, vandaar dat het pigment zo duur is.
Toepassing
Purper heeft een brede toepassing: het werd in de miniatuurschilderkunst en voor het verven van textiel gebruikt. Het is echter niet geschikt voor het maken van olieverf.
In de Romeinse keizertijd mocht purper alleen voor de toga`s van de keizer gebruikt worden. Erfgenamen van de keizer kregen daarom ook de naam porphyrogenet = in purper geboren. Purper geldt om die reden als symbool van waardigheid.
Tegenwoordig wordt purper alleen nog bij restauratiewerkzaamheden gebruikt.
PurperbacteriënAndere naam: anaërobe fototrofen
Purperbacteriën zijn zeer uiteenlopend van vorm en kleur. Ze komen voor als (al dan niet beweeglijke) losse cellen, in pakketjes, in gesteelde knopvormende structuren en in slijmlagen. Ze kunnen allerlei kleuren hebben met uiteenlopende tinten, zoals roze, purper en groen. De meeste purperbacteriën leven in zuurstofloze omstandigheden in zoet water of zout water. Evenals planten zetten ze met behulp van zonlicht kooldioxide (koolzuur) om in voedingsstoffen. In plaats van water gebruiken purperbacteriën chemische stoffen als zwavelwaterstof om de fotosynthese uit te voeren. Purperbacteriën vormen een functionele groep (anaërobe fotosynthese) en zeker geen verwantschapsgroep. Volgens recent onderzoek dienen ze ondergebracht te worden in ten minste drie verschillende hoofdafdelingen van het bacterierijk (de fyla of divisies Chlorobi, Chloroflexi en Proteobacteria). Afstammingslijst van de purperbacteriën
Purperbacteriën Oxiderende bacteriën Oerbacteriën Ontstaan van het leven
PurperreigerWetenschappelijke naam: Ardea purpurea
Aantal broedparen in Nederland: 370-445 (1998-2000)
Biotoop: uitgestrekte rietmoerassen met bomen nabij poldergebieden
PurperslakNederlandse naam
Purperslak.
Wetenschappelijke naam
Nucella lapillus lapillus (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Slakken (Gastropoda).
Belangrijkste kenmerken
Stevig slakkenhuis met een ondiepe naad. De top is spits en de mondopening loopt uit in een klein siphokanaal. Soms zijn in de mond knobbeltjes zichtbaar. De schelp heeft horizontale ribben die gekruist worden door groeilijnen.
Grootte
Tot 4,8 cm hoog en 2,5 cm breed.
Kleur
Vers zijn de huisjes wit, geel of bruin. Soms zijn ze voorzien van kleurstrepen. Exemplaren die aanspoelen zijn vaak blauwgrijs verkleurd.
Voorkomen in Nederland
De purperslak komt vooral in Zeeland voor en soms ook op Texel. Lege huisjes spoelen af en toe langs de hele kust aan.
Voorkomen in de tijd
Vroeger kwam de Purperslak ook bij Hoek van Holland voor, maar tegenwoordig niet meer. Ook op andere plaatsen is de soort in aantal achteruitgegaan. De Purperslak is erg gevoelig voor bepaalde giftige stoffen in de antifouling, een stof die op scheepsrompen wordt aangebracht tegen begroeiing. Sinds het gebruik van de giftige stof verboden is, gaat het weer iets beter met de soort.
Leefomgeving
Purperslakken zitten vaak op plaatsen met veel zeepokken en mossels, tot enkele tientallen meters diep, vaak op of onder stenen. De eikapsels worden onder stenen afgezet.
Vergelijkbare soorten
De stekelhoren is aan de purperslak verwant. Deze stekelhoren heeft zeer grove ribben op het oppervlak en een getande buitenlip.
PurperslakDe purperslak eet zeepokken en mosselen. Hij komt algemeen voor aan de kusten van de Noordzee tot op 40 meter diepte. Nederland vormt de noordgrens van zijn verspreidingsgebied waardoor de soort hier minder algemeen is. De schelp is dik, tot 5 cm groot en komt in veel kleurvariaties voor. De eieren van de purperslak zien er uit als geelwitte flesjes en worden op stenen afgezet. Levende dieren kan men vinden op de dijken en pieren in de Zeeuwse wateren, vooral op plaatsen waar veel golfslag is. Langs het Hollandse strand en in het waddengebied zijn ze zeldzaam. Deze slak was bijna verdwenen als gevolg van het gebruik van tinhoudende verf op scheepshuiden in de jaren `70 en `80 van de vorige eeuw.
Namen: Ned: Purperslak Lat: Nucella lapillus Eng: Purple dog whelkDui: Nordische Purpurschnecke Dan: Purpursnegl
PurperwierPurperwier is een roodwier met een thallus dat lijkt op bruine of paarse dunne bladeren. De soort kan tijdelijk tegen droogte en groeit weer verder wanneer het weer in een natte omgeving terecht komt. Purperwier groeit dan ook in de getijdenzone. Daar komt het voor op hout en stenen. In de Atlantische Oceaan, de Noordzee en de Middellandse Zee komt het voor. Purperwier wordt in de Japanse keuken veel gebruikt in gefermenteerde vorm onder de naam `nori`. Daar wordt het op grote schaal gekweekt.
Namen: Ned: Purperwier Lat: Pophyra umbilicalis Eng: Purple laver (sloke)Dui: Hauttang (Purpurtang)
PutterWetenschappelijke naam: Carduelis carduelis
Aantal broedparen in Nederland: 15.000-20.000 (1998-2000)
Biotoop: halfopen cultuurgebied en bossige delen in steden
Geluid: Putter
pyjamazweefvliegDeze relatief smalle zweefvlieg heeft een opvallend geel achterlijf met brede en smalle zwarte dwarsstrepen. Daarmee bootst hij een wesp na, zoals veel (niet stekende) soorten zweefvliegen doen. Zijn naam dankt hij echter aan de veel minder opvallende maar wel kenmerkende grijze lengtestrepen op de bovenkant van zijn glanzend koperkleurige borststuk.
De pyjamazweefvlieg staat vaak stil in de lucht. Hij bezoekt vooral schermbloemigen.
Het vrouwtje legt eieren bij bladluiskolonies. De rupsachtige larven grijpen bladluizen met hun mondhaken en zuigen die leeg. De pop is flesvormig en zit vaak vastgehecht aan een blad.
Wetensch. naam: Episyrphus bateatus
Lengte: 10 - 11 mm
PyreneeënbeeksalamanderDeze salamander heeft een ruwe huid en een weinig opvallende kleur. Zijn staart is ongeveer even lang als het lichaam. Hij is overwegend `s nachts actief en houdt zich overdag schuil. Deze soort komt uitsluitend in de Pyreneeën voor, vooral op een hoogte rond 2000 meter in bergmeertjes en -beken met water kouder dan 15 graden Celsius.
Wetensch. naam: Europroctus asper
Engelse naam: Pyrenean brook salamander
Verspreiding: Pyreneeën
Voedsel: slakken, wormen
Lengte: 6 cm
Status: plaatselijk algemeen
PyrietEén van de bekendste mineralen is pyriet. Het is een ijzersulfide dat erg op goud lijkt en wordt daarom ook wel fool`s gold of gekkengoud genoemd. Het is een van de weinige mineralen die we ook in Nederland kunnen vinden. Pyrietpraat
Pyriet is een ijzersulfide met de formule FeS2. Het vormt kubische kristallen. Elk kristal heeft dus zes vlakken. Soms komt het ook in andere kristalvormen voor, zoals de octaëder (achtvlak), of de pyritoëder. Deze laatste kristalvorm noemen kristallografen ook wel een pentagon-dodecaëder, ofwel 12 (dodeka) vijfhoekige (pentagon) vlakken (-eder). Pyriet heeft een goudgele kleur en een hardheid van ongeveer 6,5 op de schaal van Mohs. Het komt erg veel voor, in allerlei gesteenten. IJzer en zwavel zijn meestal wel voorhanden en als er nu maar niet te veel zuurstof is, kan zich pyriet vormen. In Nederland komt pyriet voor in de kalksteengroeves in Winterswijk, samen met andere sulfiden als markasiet, galeniet en sfaleriet. Fool`s gold
Fool`s gold is een bijnaam voor pyriet. Het betekent `goud van een dwaas`. Omdat pyriet bijna dezelfde kleur heeft als goud dachten vroeger door goudkoorts bevangen goudzoekers dat ze goud hadden gevonden. Ze kwamen bedrogen uit, want pyriet is veel minder waard dan goud. Niet alleen in kleur lijken beide mineralen op elkaar. Ze kunnen ook allebei als mooie kubussen kristalliseren. Toch zijn goud en pyriet goed uit elkaar te houden door naar de kleur te kijken. Pyriet is meestal wat lichter geel dan goud. Verder is goud heel gemakkelijk te vervormen, het is zacht en pletbaar, terwijl pyriet bros is en in stukjes zal splinteren.
Pyroxenen en amfibolenIJzer en magnesium komen veel voor in gesteenten. De mineralen die uit deze elementen zijn opgebouwd, zijn naast olivijn vooral de pyroxenen en amfibolen. De structuur van deze mineralen zorgt er echter voor dat ze als vuilnisbak dienen voor allerlei elementen. Lintsilicaten en asbest
Pyroxenen en amfibolen zijn twee groepen mineralen met een bijna gelijke silicaatstructuur. Ze bestaan uit aan elkaar gekoppelde SiO4-groepen die samen een lint vormen. Deze silicaatlinten zorgen voor de langwerpige, naaldvormige kristallen in deze mineralen. Amfibolen kunnen zo heel dunne, lange vezels vormen, die we kennen onder de naam asbest. Asbest werd vroeger gebruikt als brandwerende stof en als isolatiemateriaal. Pyroxenen vormen meestal wat dikkere kristallen en hebben zelden de vezelige asbestvorm. Ze worden gebruikt als isolatiemateriaal en soms als siersteen. Lintsilicaten zijn de vuilnisbakken van de stollingsgesteenten
Pyroxenen en amfibolen komen voor in magmatische en metamorfe gesteenten. Hierin vormen ze, naast olivijn en biotiet, de donkere mineralen. De structuur ervan zit zo in elkaar dat er veel verschillende elementen in passen. Wanneer we een eenvoudige pyroxeen als diopsied nemen, zitten daar de metalen calcium en magnesium in (CaMgSi2O6). Diopsied komt dus voor in gesteenten die rijk zijn aan calcium en magnesium, bijvoorbeeld kalksteen. Diopsied wordt echter pas bij hoge temperaturen gevormd. De kalksteen is dan al marmer geworden. Onder deze omstandigheden zien veel andere elementen hun kans schoon.
QuaggaMen is het er niet over eens of de quagga Equus quagga Gmelin, 1788 nu een aparte soort is of een ondersoort van de gewone zebra Equus burchellii, die in grote delen van oostelijk en zuidelijk Afrika voorkomt.
De Afrikaanse naam `quagga` is afgeleid van het blaffende geluid dat zebra`s maken, en werd door de Afrikaans sprekende bevolking in Zuid-Afrika gebruikt voor alle soorten zebra`s in het gebied. Daarom moeten we voorzichtig zijn met het interpreteren van oude reisverslagen als we het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de quagga willen reconstrueren. Een bijkomend probleem is, dat van bijna geen enkel museumexemplaar betrouwbare gegevens over de precieze vindplaats bekend zijn.
Quagga Samengesmolten strepen
De quagga is te beschouwen als een zebra, waarvan de lichte strepen donker zijn geworden, waardoor het hele lichaam effen roodbruin lijkt of slechts een vaag streeppatroon heeft. De poten, staart en meestal ook de buik zijn effen wit tot lichtgeel. Evenals andere zebra`s, vertoonde de quagga een grote individuele variatie in kleur en tekening. Sommige individuen hebben een veel duidelijker streeppatroon dan de typische quagga. Mogelijk zijn dat kruisingen tussen de quagga en de zuidelijkste ondersoort van de gewone zebra, de dauwEquus burchellii burchellii.
Quagga Verspreidingsgebied
Gezien het gebrek aan precieze gegevens, is het moeilijk om het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de quagga vast te stellen. De soort leefde op de vlakten in de drogere delen van Zuid-Afrika.
QuarantaineDe Quarantaine, gelegen op de westpunt van het eiland, ontleent zijn naam aan de inrichting waar in de 19e eeuw zieke schepelingen en besmette goederen in quarantaine werden gehouden. Op Wieringen werd de inrichting omgedoopt tot `de pesthuizen`. Na korte tijd nog als munitiedepot te hebben gediend zijn de gebouwen in het begin van de 20e eeuw gesloopt.
quetzalDe quetzal behoort tot de trogons. Van deze toch al kleurige vogels, is dit zonder twijfel de mooiste soort. Zowel de mannetjes als de vouwtjes hebben een prachtig metaalglanzend groene rug en vleugels, een helder rode borst en witte onderstaartveren. De mannetjes hebben bovendien erg lange, sierlijke groene staartveren die ze als ze in het nesthol zitten buitenboord hangen.
Het is de nationale vogel van Guatamala (zels de munt van dat land is naar de quetzal genoemd) en het symbool van het Tropisch RANGER Woud in Costa Rica: een stuk oerwoud dat door de jeugdleden van het Wereld Natuur Fonds dankzij een actie in 1990 kon worden aangekocht en daarmee blijvend beschermd.
Wetensch. naam: Pharomachrus mocinno
Engelse naam: resplendent quetzal
Verspreiding: Midden-Amerika
Voedsel: vruchten (vooral wilde avocado`s), insecten en andere kleine dieren
Lengte: 35 - 40 cm, staart tot 1 m
Gewicht: 200 - 225 gram
Status: thans niet bedreigd
quokkaDe quokka is een kleine kangoeroe. Hij is niet groter dan een haas en lijkt wel wat op een beverrat. Ze bewegen echter als kangoeroes en ze hebben uiteraard ook een buidel.
Quokka`s leven voornamelijk in moerasgebieden. Op veel plekken op het vaste land zijn ze zeldzaam geworden, ondermeer doordat ze bejaagd worden door vossen die in Australië zijn ingevoerd. Op twee eilanden voor de Zuidwest-kust komen ze nog wel volop voor en vormen de weinig schuwe mini-kangoeroes een attractie voor de toeristen die de eilanden bezoeken.
Wetensch. naam: Setonix brachyurus
Engelse naam: quokka
Verspreiding: Zuidwest-Australië
Voedsel: gras en kruiden
Lengte: 40 - 55 cm, staart 30 cm
Gewicht: 1,5 - 5 kg
Status: kwetsbaar
QuoteringIn de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw daalde, door modernisering van de vissersvloot en de verbetering van vistechnieken, de stand van een aantal vissoorten, zoals de haring en meer recentelijk de kabeljauw, aanzienlijk. Om de visstand in de Noordzee op peil te houden, zijn vangstquota ingesteld voor de belangrijkste vissoorten. Deze quota worden op Europees niveau vastgesteld op basis van adviezen van de visserijbiologen. De Nederlandse quota worden via het Biesheuvel-systeem door de vissers zelf beheerd.
Total Allowable Catch (TAC)
In Europees verband wordt ieder jaar, per belangrijke vissoort, de Total Allowable Catch (TAC) bepaald. Dat is de totale hoeveelheid vis die er door de Europese vissers mag worden gevangen. Per land wordt dan vervolgens afgesproken welk deel van de TAC ieder land mag opvissen, het zogenaamde vangstquotum. De EU-lidstaten stellen zelf de voorschriften vast voor het gebruik van en de controle op de hun toegewezen hoeveelheid. Vangstquota kunnen door landen onderling worden geruild.
Op de visserijregels is veel kritiek, ook van de vissers zelf. Vissoorten zwemmen niet apart in zee in de gewenste quota rond. Vissers die bijvoorbeeld op tong vissen zitten vaak met ongewilde bijvangstenkabeljauw verlegen die de toegestane hoeveelheid overschrijden. Die extra kabeljauw gaat dus dood terug in zee of wordt misschien op zee verhandeld. Bovendien worden onder druk van vissers en bijbehorende belangengroepen de quota vaak hoger gesteld dan goed is voor de visstand.
Raad voor de WaddenIn 2003 is de Raad voor de Wadden geïnstalleerd als opvolger van de oude Waddenadviesraad. De raad bestaat uit vertegenwoordigers van groepen uit de maatschappij die betrokken zijn bij de Waddenzee. De raad adviseert de overheid (regering, provincies en gemeenten) over de ontwikkeling en uitvoering van het beleid ten aanzien van de Waddenzee.
De veertien leden van de Raad voor de Wadden zijn lid op basis van hun deskundigheid. Zij zijn afkomstig uit de verschillende maatschappelijke geledingen die betrokken zijn bij het waddengebied, maar hebben geen vertegenwoordigende rol.
De (voorlopige) Waddenadviesraad bestond sinds 1982. Vanaf het begin waren de leden gerekruteerd uit organisaties voor de milieubescherming en het natuurbehoud (bijvoorbeeld de Waddenvereniging en Natuurmonumenten), recreatie ( watersport, wadlopers en sportvissers) en bedrijfsleven (werkgevers- en werknemersorganisaties, verkeer en vervoer, landbouw en visserij). De adviezen van de raad komen terecht bij de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, die het Waddenzee-beleid coördineert. Via deze minister gaan de adviezen naar het Coördinatiecollege Waddengebied, naar andere ministers, provincies, gemeenten en overige belanghebbenden.
Weblinks
http://www.raadvoordewadden.nl/
RaafWetenschappelijke naam: Corvus corax
Aantal broedparen in Nederland: 90-100 (1998-2000)
Biotoop: uitgestrekte (naald)bossen, zelden ook in moerasbos
Geluid: Raaf
RaderdiertjesWetenschappelijke naam: Rotifera, Rotatoria
Raderdiertjes zijn microscopisch kleine, wormachtige diertjes, met een bekervormig lichaam dat omgeven wordt door een cilindertje van chitine. Rond de mond bevindt zich een kransje trilharen (ciliën) dat door zijn bewegingen de indruk geeft rond te draaien. Raderdiertjes hebben uiteenlopende levenswijzen. Ze leven vrijzwevend in zee of zoet water, of zitten vast op de bodem, ook op het land. Er bestaan ongeveer 1800 verschillende soorten. Raderdiertjes worden het meest verwant geacht met andere kaakdragende wormachtigen zoals Kaakplatwormen, Stekelsnuitwormen en Kransdiertjes.
Radioactieve mineralenHoe uraniumhoudende mineralen de film van een fotorolletje zwart kunnen maken, was in 1895 nog een raadsel. Onderzoek door Marie Curie en Henri Becquerel leidde tot de ontdekking van de radioactiviteit. Stralende mineralen
Vrijwel alle scheikundige elementen kunnen deel uitmaken van mineralen. Er komen dus ook radioactieve elementen in een mineraalstructuur voor. Als het radioactieve element een belangrijk bestanddeel is van het mineraal, spreken we van een radioactief mineraal. Een bekend radioactief mineraal is uraniniet (UO2) of `pekblende`. Dit was het mineraal dat door Marie Curie werd gebruikt bij haar onderzoek. Hierin ontdekt zij het element radium. Radium is een radioactief element, en een zogenaamde dochterisotoop in de vervalreeks van uranium. Andere radioactieve mineralen zijn coffiniet (U(SiO4)(OH)4) en thorianiet (ThO2). Mineralen die vrij veel uranium en thorium kunnen bevatten zijn zirkoon en vooral monaziet.
In het mineraal titaniet kan uranium voorkomen als ondergeschikt bestanddeel. Tot voor kort hadden zulke radioactieve mineralen een direct economisch belang. Ze werden als ertsen gedolven en dienden als grondstof voor brandstof in kerncentrales. Stralingsschade en halo`s
Bij verval van een radioactief element komt radioactieve straling vrij. In mensen, dieren en planten veroorzaakt die straling schade aan het weefsel. Soms verandert zelfs het genetisch materiaal. Ook in het kristalrooster van mineralen kan radioactieve straling schade veroorzaken.
Rafflesia arnoldiiDe grootste bekende bloem, met een doorsnede van bijna een meter, wordt voortgebracht door een onaanzienlijke bladgroenloze parasiet. Zonder bloemen zouden we deze parasiet nauwelijks als hogere plant herkennen. Soms overtreft de werkelijkheid onze fantasie
In 1818, tijdens een onderzoektocht in de binnenlanden van Sumatra, troffen de Engelsman Stamford Raffles en zijn metgezellen een reusachtige, vlezige bloem aan met een doorsnede van bijna een meter. De bloem, alsmede enkele knoppen met het formaat van een rodekool, ontsproten direct uit de wortels van een liaan. Er was niets te zien van bladeren of stengels. Het bleek een voor de wetenschap nieuwe soort te zijn, van een nieuw geslacht en familie van parasieten. Raffles` metgezel Arnold was de eerste Europeaan die de bloem aanschouwde. Hij geloofde zijn ogen niet, en zou zijn vondst nauwelijks wereldkundig hebben durven maken uit vrees voor een fantast aangezien te worden, als Sir Stamford er niet bij was geweest.
De bekende botanicus Robert Brown beschreef de plant in 1821. Naar de ontdekkers Raffles en Arnold noemde hij de soort Rafflesia arnoldii. De familienaam werd Rafflesiaceae Intermezzo
Stamford Raffles was niet zomaar iemand. Van 1811-1816, tijdens het korte tussenbewind van de Engelsen in het voormalig Nederlands-Indië, was hij gouverneur-generaal van Java. Hij bracht in deze periode vele hervormingen tot stand. Zo schafte hij het Nederlandse dwangarbeidstelsel af en verbood hij de slavenhandel. Hierdoor werden de inlanders in staat gesteld zelf de vruchten van hun werk te plukken.
RalachtigenWetenschappelijke naam: Gruiformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Ralachtigen zijn voornamelijk grondbewonende vogels, waarvan sommige uitstekend kunnen vliegen, terwijl anderen hun vliegvermogen volledig verloren hebben. Ralachtigen komen overal ter wereld voor. Het is een diverse groep van zeer kleine tot grote vogels. We kennen o.a. de Rallen, Kraanvogels, Trappen en Vechtkwartels.