F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


Hou en trouw zijn
Spreekwoorden: (1914) Hou en trouw zijn,
d.w.z. getrouw zijn, onder alle omstandigheden trouw zijn. Eene in het mnl. vrij gewone uitdrukking, die toen luidde: houd (houde, hou) ende (ge)trouw sijn; bijv. Exc. Cron. 212 c: Die burgeren deden den hertoge eenen eet, hou ende getrou te wesen; 16<sup>de<-sup> eeuw ook trou ende holt; evenzoo in het hd. der 17<sup>de<-sup&...

Houd je wafel
Spreekwoorden: (1914) Houd je wafel (of waffel) dicht!
d.w.z. houd je mond1). Vgl. Menschen zooals er meer zijn, bl. 79: Hoor eens, Stuur, zei ik ‘als je nou kwaad van dat meisje spreekt.... dan geef ik je er een vlak voor je dikke wafel, hoor; Nw. Amsterdammer, 13 Maart 1915 p. 3 k. 1: Zij slaan in vervoering op de tafel, schreeuwende: hou jij je wafel! Nkr. II, 11 Oct. p. 2: Voor wat staat ie ...

Houd je waffel
Spreekwoorden: (1914) Houd je wafel (of waffel) dicht!
d.w.z. houd je mond1). Vgl. Menschen zooals er meer zijn, bl. 79: Hoor eens, Stuur, zei ik ‘als je nou kwaad van dat meisje spreekt.... dan geef ik je er een vlak voor je dikke wafel, hoor; Nw. Amsterdammer, 13 Maart 1915 p. 3 k. 1: Zij slaan in vervoering op de tafel, schreeuwende: hou jij je wafel! Nkr. II, 11 Oct. p. 2: Voor wat staat ie ...

houden met iemand
Spreekwoorden: (1914) Het houden met iemand,
d.i. iemand toegenegen zijn, hem aanhangen, zijne partij kiezen; ook in ongunstigen zin met iemand heulen; verboden omgang hebben met iemand. In het mnl. beteekende hem houden met (ane, in) enen zich aansluiten bij iemand, hem als leidsman erkennen, zijne partij kiezen; vgl. Proza-Sp. 117 a: Want Cleopatra meer met haren man houdende was, dan met ...

Houden van iemand
Spreekwoorden: (1914) Houden van iemand,
d.w.z. iemand liefhebben. In de middeleeuwen beteekent houden van iets in leen hebben van, iemands vasal zijn (fr. tenir (un fief) de quelqu'un), afhankelijk zijn; vandaar om iemand geven, zich om iemand bekommeren; ophebben met (vooral in de uitdr. vele van hem selven houden, d.i. hoogmoedig, ingebeeld zijn), waaruit zich de tegenwoordige beteeke...

Hout snijden
Spreekwoorden: (1914) Hout snijden,
d.w.z. deugdelijk zijn, iets beteekenen, helpen, in de uitdrukking: dat (bijv. eene redeneering, een argument) snijdt geen hout, dat helpt weinig of niets, dat doet weinig af. Oorspr. van een zaag gezegd, die pakt, klemt (vgl. hd. es zieht nicht), zooals men mag opmaken uit eene spreekwijze, opgeteekend bij Campen, 121: tIs een saeghe, die ghien h...

houten Klaas
Spreekwoorden: (1914) Een houten Klaas,
d.w.z. een stijve hark van een vent, een stijve Piet, een houten klik (17<sup>de<-sup> en 18<sup>de<-sup> eeuw); een stijve Joris (C. Wildsch. III, 175); C. Wildsch. III, 33: Hij is mij te houten klaasachtig; 277: Bethje zou voor zo een houten klaas hartlijk bedanken; 319: Onze Keetje zou geen stijve, houte sinterniclaas, n...

huik naar de wind hingen
Spreekwoorden: (1914) De huik naar den wind hingen,
d.w.z. van partij veranderen naarmate de omstandigheden dit raadzaam schijnen te maken; ook wel het vaantje of de zeilen naar den wind hangen.

Huilen met de honden
Spreekwoorden: (1914) Huilen met de wolven (of de honden), waarmede men in het bosch is
d.w.z. met verloochening van eigen meening zich (moeten) schikken naar de personen, in wier gezelschap men zich bevindt; vgl. lat. cum insanientibus furere; mlat. si comes esse lupi vis, voce sibi simileris; gri. μαινομένοις συμμανῆναι; mnl. die mitten wolven ommeghaet die moet mitten wolven hulen (o.a. Diepenv.<sup>2&...

Huilen met de wolven
Spreekwoorden: (1914) Huilen met de wolven (of de honden), waarmede men in het bosch is
d.w.z. met verloochening van eigen meening zich (moeten) schikken naar de personen, in wier gezelschap men zich bevindt; vgl. lat. cum insanientibus furere; mlat. si comes esse lupi vis, voce sibi simileris; gri. μαινομένοις συμμανῆναι; mnl. die mitten wolven ommeghaet die moet mitten wolven hulen (o.a. Diepenv.<sup>2&...

huishouding van Jan Steen
Spreekwoorden: (1914) Een huishouding van Jan Steen,
een huishouding, waar de grootste wanorde heerscht, regel en netheid ontbreken; eig. een huishouding, waarin het, als bij Jan Steen, onordelijk toegaat, zooals men op een door hem zelf vervaardigde schilderij kan zien; Molema, 182 b: een boudel van Jan Stijn. Vgl. J. Campo Weyerman, Vr. Tuchtheer, 83: Een Jan Steens bedurve huyshouding; Janus, 131...

Huizen op iemand bouwen
Spreekwoorden: (1914) Huizen op iemand bouwen,
d.i. vast vertrouwen in iemand stellen; ook met betrekking tot zijn lichaamsgestel. Vroeger een kerk, een stad, torens of tabernakelen op iemand (kunnen) bouwen. Vgl. Sart. II, 6, 57: Men soude een Kerck op hem bouwen; Gijsbr. v. Aemst. 615: Een krijgsman, op wiens woort men wel een kerk magh bouwen; Brederoo, Sp. Brab. 1906: Voer der lestent niet...

hum
Spreekwoorden: (1914) In zijn hum (soms hummes) zijn
d.w.z. goed gemutst zijn, goed geluimd zijn; eig. in zijn humeur zijn (vgl. deli = delicaat; gym = gymnasium; prof = professor; soos = societeit; photo = photografie). Vgl. Prikk. V, 25; Lvl. 138: Breemantel schijnt van avond bizonder in z'n hum; zie ook bl. 191; Lev. B. 8: Die was weer heelemaal in z'n hummes geraakt. Het znw. humeur, lat. humor,...

hunkeren
Spreekwoorden: (1914) Verlangen (of hunkeren) naar de vleeschpotten van Egypte
d.i. terug verlangen naar een vroegeren toestand van welvaart en geluk; eene uitdrukking ontleend aan de geschiedenis der Israëlieten, die op hun tocht door de woestijn murmureerden en terug verlangden naar Egypte, waar ze alles in overvloed genoten; vgl. Exod. 16, 3: Ende de kinderen Israëls seyden tot hen: och dat wij in Egyptenlande g...

hunkeren naar de vleespotten van Egypte
Spreekwoorden: (1914) Verlangen (of hunkeren) naar de vleeschpotten van Egypte
d.i. terug verlangen naar een vroegeren toestand van welvaart en geluk; eene uitdrukking ontleend aan de geschiedenis der Israëlieten, die op hun tocht door de woestijn murmureerden en terug verlangden naar Egypte, waar ze alles in overvloed genoten; vgl. Exod. 16, 3: Ende de kinderen Israëls seyden tot hen: och dat wij in Egyptenlande g...

hutje
Spreekwoorden: (1914) Met hutje en mutje,
d.w.z. met het heele huishouden, met pak en zak, alles, of zooals men in het Zaansch ook zegt: met klus en kluis (Boekenogen, 460); in Zuid-Nederland heel de hutsekluts (Waasch Idiot. 301 b). Vgl. Sartorius I, 10, 98: Daer hutte met de mutte blijft; en II, 7, 1: Alle hutte met de mutte, met kat en met muys; Pasquilm. 24: 't Hutje met mutje en al ...

huwelijk met de smalle trouwring
Spreekwoorden: (1914) Een huwelijk met den smallen trouwring,
d.i. een huwelijk met meer dan één vrouw; zie Handelingen der 1e Kamer, 1922-1923, bl. 610: Zij (de Duitsche Militaire Overheid) verspreidde toen een geschrift, waarin bepleit werd om aan de welgestelde mannen het recht te geven of den plicht op te leggen meer dan één wettelijke vrouw te bezitten, opdat de nakomelingsch...

Ieder moet zijn eigen bonen doppen
Spreekwoorden: (1914) Ieder moet zijn eigen boonen (of peultjes) doppen
ieder moet zelf voor zijn belangen zorgen; zijn zaken zelf beredderen; vgl. C. Wildsch. III, 57: Ik zei altoos, hoor, Sijntje, dat is uw zaak, 't zijn uwe boonen, gij zult ze moeten doppen; bl. 346: Evenwel, indien Keetje wil en zal, zij moet het weeten; het zijn haar boonen, zij moet ze doppen; V, 269: Nu 't zijn haar boonen, zij moet die doppen;...

Ieder moet zijn eigen peultjes doppen
Spreekwoorden: (1914) Ieder moet zijn eigen boonen (of peultjes) doppen
ieder moet zelf voor zijn belangen zorgen; zijn zaken zelf beredderen; vgl. C. Wildsch. III, 57: Ik zei altoos, hoor, Sijntje, dat is uw zaak, 't zijn uwe boonen, gij zult ze moeten doppen; bl. 346: Evenwel, indien Keetje wil en zal, zij moet het weeten; het zijn haar boonen, zij moet ze doppen; V, 269: Nu 't zijn haar boonen, zij moet die doppen;...

Ieder moet zijn eigen stoep schoonvegen
Spreekwoorden: (1914) Ieder moet zijn eigen stoep schoonvegen,
d.w.z. ieder moet zijn eigen gebreken verbeteren, voordat hij zich met die van anderen bemoeit; ook ieder moet voor zijn eigen belangen zorg dragen. Zie n<sup>o<-sup>. 309; Harrebomée II, 307 b: Men moet niet een andersmans stoep schoon maken, voordat de onze rein is; vgl. Sart. I, 7, 47: ab ipso lare incipe, maeckt het voor u e...

Ieder vist op zijn getij
Spreekwoorden: (1914) Ieder vischt op zijn getij,
d.w.z. ieder neemt de gelegenheid waar om voordeel te behalen. Het znw. getij beteekent hier, evenals mnl. getide, geschikte tijd, gunstige gelegenheid, juiste ogenblik; vgl. bij Cats I, 577: Treck terwijl het nopt, d.i. smeed het ijzer, als het heet is. De zegswijze komt voor bij Goedthals, 14: Elck vischt op zyn ghetyde, chascun tire à s...

Ieder vogel zingt zoals hij gebekt is
Spreekwoorden: (1914) Ieder vogel zingt zooals hij gebekt is,
d.i. ‘elke vogel zingt op zijne natuurlijke wijze; in toepassing op menschen, ieder spreekt of uit zich overeenkomstig zijn aard of den trap zijner beschaving’; Ndl. Wdb. IV, 393. Vgl. mlat. cantat avis quevis, sicut rostrum sibi crevit (Werner, 8); mnl. elc voghel singht soo hem den bec ghewassen is; Plantijn: Elck vogel singt soo hy ...

Ieder wat van de stokvis
Spreekwoorden: (1914) Ieder wat van de stokvisch(vellen),
ieder moet er wat van hebben, ieder zijn deel; eerlijk deelen. Dit gezegde komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor in 't Sacspiegeltje, bl. 187: Dewyl yder wel wat van de Indische stockvisvellen diende te hebben wert den pachuus-meester door den heer directeur behendich voorsien van de alderbeste, eerste en bestencoops incoop van amphioen...

Ieder wat van de stokvisvellen
Spreekwoorden: (1914) Ieder wat van de stokvisch(vellen),
ieder moet er wat van hebben, ieder zijn deel; eerlijk deelen. Dit gezegde komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor in 't Sacspiegeltje, bl. 187: Dewyl yder wel wat van de Indische stockvisvellen diende te hebben wert den pachuus-meester door den heer directeur behendich voorsien van de alderbeste, eerste en bestencoops incoop van amphioen...

Ieder weet het best waar hem de schoen wringt
Spreekwoorden: (1914) Ieder weet het best, waar hem de schoen wringt,
d.w.z. ‘elk kent en gevoelt zyn eigen leed, dat andere menigmaal niet merken, want niemand hinkt aan een anders zeer’ (Tuinman I, 166) of, zooals Poirters, Mask. 308 zegt: ‘Niemandt en siet waer een ander den schoen wringht’. Deze zegswijze vinden we in de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Goedthals, 48: een yeghelyck we...

Ieder zijn meug
Spreekwoorden: (1914) Ieder zijn meug,
d.w.z. ieder moet maar datgene doen waarin hij lust heeft. De zegswijze wordt vooral gebezigd bij verschil van meening over wat een ander prettig vindt. Het znw. meug beteekent hier zin, lust (zie n<sup>o<-sup>. 903). Vgl. Tuinman II, 29: Elk zyn meugie. De smaak laat zich niet betwisten; C. Wildsch. IV, 192: Wel lachten de jonge lui d...

Iemand aan het lijntje houden
Spreekwoorden: (1914) Iemand aan het lijntje hebben (-houden
d.w.z. iemand in zijne macht hebben, houden, of krijgen, op zijne hand hebben, tot zijne partij overhalen; vroeger ook: iemand aan zijn (of een) snoer hebben of krijgen; iemand aansnoeren (Ndl. Wdb. I, 328; 17<sup>de<-sup> eeuw: iemand aan zijn koord krijgen; aan zijn ling (?1)) hebben (Lichte Wigger, 6, r); in Twente: eenen an 't t&ou...

Iemand beetnemen
Spreekwoorden: (1914) Iemand beethebben (of -nemen)
iemand door hem te slim te wezen in zijne macht hebben, hem bedotten, foppen, een verbale uitdr. ontstaan uit iemand in de beet hebben, iemand in zijne klauwen hebben (om hem te bijten). Zie Tuinman I, 296 en iemand te grazen nemen (Köster Henke, 23), iem. nemen (Köster Henke, 47) of er er tusschen nemen, inpakken, te pakken hebben of ne...

Iemand bij de lurven pakken
Spreekwoorden: (1914) Iemand bij de lurven krijgen (of pakken),
ook iemand in zijn lurven nemen of pakken, d.w.z. iemand aangrijpen; bij de lappen, bij den kraag pakken3). Vgl. Veelderh. Geneuchlike dichten, etc. (anno 1600), bl. 146: Of hier nu quam een neuswijs sot die dese brabling kreeg by de lurven; J. Zoet, 352: Zoen en zab, en vatje Bruid by de lappen, en by de lurven; O. Kant. 14; Rusting, 47; 109; Van...

Iemand bij de neus nemen
Spreekwoorden: (1914) Iemand bij den neus hebben (-nemen
d.w.z. iemand beethebben, hem foppen; ‘iemand bij het lijf nemen’ (Van Dale); eig. hem bij zijn neus leiden waar men wil, hem beetnemen; oorspr. van dieren, paarden, beren, stieren, die door een neusring geleid worden. Ook in het Grieksch kende men τῆς ῥινός ἕλκειντῆς ῥινός ἕλκειν of ἄγειν τι...

Iemand bij zijn zwak vatten
Spreekwoorden: (1914) Iemand in (of bij) zijn zwak tasten (of vatten)
d.w.z. iemands zwakke zijde, zijn gevoelige plek aanraken1), daar waar hij niet veel verdragen kan, waar hij gemakkelijk te treffen is. Vgl. C. Wildsch. III, 100: Ik heb, kort gezegd, haar van haare zwakke zijde aangegrepen; Staring, de Hoofdige Boer vs. 55: Zijn aanspraak had de luidjes bij hun zwak gevat; Harreb. II, 515 a; Het Volk. 23 Oct. 191...

Iemand boven het hoofd groeien
Spreekwoorden: (1914) Iemand over (of boven) het hoofd groeien
d.w.z. langer worden dan hij; overdr. de baas worden; ook in kennis of wijsheid overtreffen; vgl. ontgroeien, ontwassen. Voor het overdr. gebruik van deze zegsw. in de 16<sup>de<-sup> eeuw zie Sart. III, 6, 1: Een discipel wast sijn meester wel over 't hooft; IV, 12: Officere luminibus. Over 't hooft wassen, de eo, qui alterius gloriam...

Iemand de damp injagen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de damp(en) aandoen (of injagen)
of iemand dampen wil zeggen iemand het land opjagen, iemand pesten, kankeren. Dat heeft hem de dampen aangedaan, dat heeft hem den nek gebroken, den genadeslag gegeven. Vgl. het volksliedje:

Iemand de mond stoppen
Spreekwoorden: (1914) Iemand den mond snoeren (of stoppen)
d.w.z. iemand het zwijgen opleggen; 17<sup>de<-sup> eeuw iemand muilbanden (zie Ndl. Wdb. IX, 1204); eig. iemands mond vast of dichtbinden, of door er iets in te steken, te stoppen; dit laatste meestal fig. door middel van geld of geschenken. Zie Matth. XXII, 34: Ende de Pharizeen gehoort hebbende, dat hy den Sadduceen den mont gestopt...

Iemand de of van de huig lichten
Spreekwoorden: (1914) Iemand de (of van de) huig lichten
d.i. iemand de huig door aanraking met zout of peper doen inkrimpen of ook door het hoofd geweldig heen en weer te schudden1); fri. immen fen 'e hûch lichten; in Zuid-Nederland iemand den huik breken2); bij overdracht iemand op bedriegelijke wijze het zijne afhandig maken; op zaken toegepast: ze ledigen. De uitdr. is in de 17<sup>de<...

Iemand de pols voelen
Spreekwoorden: (1914) Iemand (aan) den pols voelen.
Eig. gezegd van den dokter, die een zieke den pols voelt, om te weten of hij koorts heeft of zwak is. Bij overdracht wordt dit gezegd, wanneer men iemands kennis of zijne gezindheid of voornemen wil te weten komen door hem uit te vragen, waarvoor ook iemand polsen (Westvl. puls(t)en van puls(t), pols, uithooren, ondertasten, Gron. puntjen) gebruik...

Iemand de tong afschrapen
Spreekwoorden: (1914) Iemand de tong (af)schrapen,
d.w.z. iemand op slimme wijze uithooren, trachten iets van hem te weten te komen; eig. alles er uithalen wat er van te halen is4). Vgl. Kiliaen, 573: Schrabben iemands tonge, adag. j. wt-haelen, examinare incautum; bl. 676: tonghschrabben, callide expiscare (d.i. uitvisschen), indagare (navorschen); Winschooten, 72: Iemands grond peilen, dat is, i...

Iemand de voet zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand den voet (dwars)zetten,
d.i. iemand tegenwerken; eig. den voet dwars voor iemands voeten zetten om hem het voortgaan te beletten; lat. alicui pedem opponere; Sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw vrij gewoon; vgl. Vondel, Virg. II, 3: Dees heeft alleen, mijn hart en zinnen bewogen, en mijn opzet aan 't slibberen, den voet gezet; bl. 42: Indien dezelve Fortuin my ooc...

Iemand de wet voorschrijven
Spreekwoorden: (1914) Iemand de wet stellen (of voorschrijven)
d.w.z. iemand bevelen, den baas spelen over iemand. Vgl. Plantijn: Hem selven eenen wet stellen, se faire une loy, legem sibi statuere; Winschooten, 290: Iemand de wet stellen, iemand naa sijn hand setten; Interest van Holl. 159; Pers, 211 b; Vondel, Salomon, 794; Coster, 228 vs. 18; 19: iemand een wet stellen; Pers, 210 a; 514 a: iemand wetten st...

Iemand door de mosterd slepen
Spreekwoorden: (1914) Iemand door den mosterd halen (of sleepen),
d.w.z. iemand over den hekel halen, hem den mantel uitvegen, eene scherpe, gevoelige berisping toedienen. Bij Sartorius IV, 20: Door de mostardt slepen, pro conviciari ac maledicere positum est; Anna Bijns, Refr. 170:

Iemand een beentje lichten
Spreekwoorden: (1914) Iemand (een) beentje lichten (of zetten)
d.w.z. iemand bij het worstelen onverwacht doen vallen door hem den voet te lichten; bij overdracht: iemand onderkruipen; Sewel, 67: iemand een beentje zetten, to supplant one; Halma, 46: iemand een beentje of een voetje zetten, donner à qqn. le croc en jambe; Harreb. I, 40 en de syn. uitdr. iemand den voet lichten (zie ald.), dat Halma ver...

Iemand een beentje zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand (een) beentje lichten (of zetten)
d.w.z. iemand bij het worstelen onverwacht doen vallen door hem den voet te lichten; bij overdracht: iemand onderkruipen; Sewel, 67: iemand een beentje zetten, to supplant one; Halma, 46: iemand een beentje of een voetje zetten, donner à qqn. le croc en jambe; Harreb. I, 40 en de syn. uitdr. iemand den voet lichten (zie ald.), dat Halma ver...

iemand een klad aanwrijven
Spreekwoorden: (1914) Een klad op iemand werpen; iemand een klad aanwrijven,
d.w.z. iemands goeden naam bezoedelen, een vlek of smet op iemands karakter werpen, hem een smet aanwrijven, hem bekladden; eig. wil een klad, mnl. cladde, zeggen: een vlek, modder of ander vuil, een klodder, een rochel (Mnl. Wdb. III, 1454); in Antw. is een klad een samengedrukte, kleine hoeveelheid slijk, mortel, mest, sneeuw, enz.; vgl. Teirl. ...

Iemand een kool bakken
Spreekwoorden: (1914) Iemand een kool stoven (of bakken)
d.w.z. iemand eene poets bakken; eene euphemistische uitdrukking als iemand een muilpeer geven (zie aldaar); zie Rusting, 510 (ook bl. 11:

Iemand een koopje leveren
Spreekwoorden: (1914) Iemand een koopje geven (of leveren)
d.w.z. iemand een slecht koopje geven of leveren, hem beetnemen, bedriegen; vandaar ook dat koopje gebezigd wordt in den zin van iets onaangenaams. Zie Halma, 281: Gij hebt daar een koopje aan. In den schertsenden zin. Gij zijt daar wakker mede aangehaald, Vous n'êtes pas mal à cheval, vous voilà dans de beaux draps blancs; Har...

Iemand een oorveeg geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand een oorvijg (of oorveeg) geven
d.w.z. iemand een klap, een draai, een veeg om zijne ooren geven4), waarvoor in Vlaanderen soms ook gezegd wordt: iemand een mispel om zijn ooren geven (Schuermans, 381 a). Oorvijg is de oudste benaming; zie Kil.: Oorvijghe, alapa. In nd. dial. (te Kiel) komt ohrfeige (laat mhd. en mnd. orvîge) voor als naam van een klein gebak, in den vorm ...

Iemand een part spelen
Spreekwoorden: (1914) Iemand parten (of een part) spelen
d.w.z. iemand beetnemen; iemand een poets bakken, hem foppen; in Zuid-Nederland: iemand eene perte bakken (De Bo, 847 en Schuerm. 471). In het Middelnederlandsch bestond een znw. perte, in den zin van gril, kuur, poets, waarnaast ook parte voorkwam. Dit perte is met metathesis hetzelfde woord als pret en niet identisch met part (deel1)). Kiliaen c...

Iemand een pen op de neus zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand de (of een) pen op den neus zetten
ook wel iemand de pé (d.i. peen, pen, praam, prank of prik) op den neus zetten, door het een of ander doortastend middel iemand dwingen tot spreken of handelen; ook: iemand op gevoelige wijze de waarheid zeggen; hem intoomen, hem beletten uit den band te springen1); vgl. V. Janus, I, 155: Ik wil voor jeluy oogen verzinken, als wij zelfs gee...

Iemand een poets bakken
Spreekwoorden: (1914) Iemand een poets spelen (of bakken)
d.w.z. iemand een part spelen; eene kool stoven; een koopje geven (zie n<sup>o<-sup>. 1241); een gris bakken; een toer spelen (17<sup>de<-sup> eeuw; fr. jouer un à qqn); hd. jem. einen Possen spielen. Vroeger ook: iemand een pots spelen en bootsen spelen. Dit znw. boots, mnl. bootse, wordt voor identisch gehouden met...

Iemand een steek onder water geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand een steek (onder water) geven,
d.w.z. iemand zijdelings eene onaangenaamheid zeggen; een bedekte toespeling, die voor iem. onaangenaam is; met vuilte gooien (op Goerée en Overflakkee2)); iemand een bokking geven (Winschooten, 286), een zinknoot (Boekenogen, 1263), hem iets zeggen, dat hem pijnlijk aandoet. Vgl. Plantijn: Yemanden met schampige woorden steken, piquer auc...

Iemand er tussen hebben
Spreekwoorden: (1914) Iemand er tusschen nemen (of hebben)
d.w.z. iemand (te pakken) nemen, hem onder handen nemen; hem in 't ootje nemen (zie n<sup>o<-sup>. 1714, ook voor de verklaring). Vgl. Boefje, 47: Vanmiddag hadden ze 'n vent er toch emmes tussche gehad; Zondagsblad van het Volk, 13 Juni 1914 p. 1 k. 3: Jaap begreep, dat-ie er ook nu weer tussen genomen werd; 6 Juni 1914 p. 1 k. 2: En ...

Iemand het gras onder de voeten wegmaaien
Spreekwoorden: (1914) Iemand het gras voor (of onder) de voeten wegmaaien
d.w.z. iemand een voordeel, een kans, of wel de gelegenheid om iets te doen benemen of afsnoepen, hem met iets voor zijn; Ndl. Wdb. V, 581. Verg. het oostfri. êmand 't gras för de fôten wegmeien; nd. weame dat Gras vör den Fäuten weag mäggen (Eckart, 169). De oorspr. bet. schijnt te zijn ‘iemand den voet licht...

Iemand het heilige kruis achternageven
Spreekwoorden: (1914) Iemand het heilige kruis (achter)nageven,
d.w.z. iemand verwenschen; hopen, dat hij niet weer terugkomt; vooral gebruikt na een onwelkom bezoek; eig. een kruis slaan achter iemand, oorspr. wel den duivel, om zich tegen zijn terugkeer te beveiligen; hd. einem ein Kreuz nachslagen (Grimm V, 2182). In de 17<sup>de<-sup> eeuw vinden we de uitdr. bij Vondel in den Gijsbr. v. Aemst....

Iemand iets aan de hand doen
Spreekwoorden: (1914) Aan de hand doen (iemand iets -),
d.w.z. iemand aan iets helpen; hem iets aanbieden, verschaffen, opleveren; eig. maken dat hij het in handen krijgt; hd. jem. etw. an Handen (oder die Hand) geben. Vgl. Sewel, 312: Iemand iets aan de hand geven, to give one occasion to a thing, to hint to one; Van Effen, Spect. IX, 169; Antw. Idiot. 529 en Ndl. Wdb. V, 1805.

Iemand iets door de neus wrijven
Spreekwoorden: (1914) Iemand iets onder (of door) den neus wrijven,
d.w.z. iemand iets op onzachte wijze zeggen; hem in bedekte termen verwijtingen doen, iets onaangenaams zeggen; mnl. enen iet onder doghen werpen. Eig. iemand iets onwelriekends onder den neus wrijven (vgl. iemand iets op zijn brood geven, - te slikken geven, - te ruiken geven). In de 17<sup>de<-sup> eeuw leest men bij Winschooten, 265...

Iemand iets lappen
Spreekwoorden: (1914) (Iemand) iets lappen,
d.w.z. eig. een lap zetten in iets, iets herstellen, maken, in orde brengen, opknappen; daarna iets behendig verrichten, iemand er in laten loopen, hem een poets bakken; iets flikken (hd. flicken), klaarspelen, bakken (n<sup>o<-sup>. 141), 17<sup>de<-sup> eeuw klaren of kuischen; vgl. wij zullen dat zaakje wel opknappen. Zi...

Iemand iets niet aan de neus hangen
Spreekwoorden: (1914) Iemand iets (niet) aan den neus hangen,
d.w.z. iemand iets (niet) mededeelen, een geheim (niet) toevertrouwen, waarvoor men in Groningen zegt: iemand iets (niet) aan den hals hangen (Molema, 143 b); in Twente: iemand iets an de ooren hangen; elders ook aan 't oor hangen; in de 18<sup>de<-sup> eeuw: in 't oor hangen (Ndl. Wdb. XI, 32). Eene sedert de 17<sup>de<-sup&g...

Iemand iets op zijn boterham geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand iets op zijn brood (of zijn boterham) geven
d.w.z. iemand iets verwijten; iemand de schuld geven van iets; eig. hem iets te slikken geven, dat niet lekker is (vgl. een bittere pil). De uitdr. komt in de Middeleeuwen voor in Des Coninx Summe, bl. 159: Ic salt hem noch op sijn broot legghen (betaald zetten); vgl. verder Anna Bijns, Refr. 48: Iets op iemants broot hanghen; in de 17<sup>d...

Iemand iets ten goede houden
Spreekwoorden: (1914) Iemand iets te (of ten) goede houden
d.i. in eigenlijken zin: iets iemand in diens voordeel aanrekenen; hem er als 't ware voor crediteeren (hd. jem. etw. gut oder zu gute schreiben); in oneigenlijken zin: iets iemand niet ten kwade duiden; vgl. het mnl. te goede houden, verontschuldigen, niet kwalijk nemen; Ndl. Wdb. V, 328; hd. jem. etw. zu gute halten.

Iemand iets voor de voeten gooien
Spreekwoorden: (1914) Iemand iets voor de voeten werpen (of gooien)
d.i. iemand iets verwijten, van iets beschuldigen; eig. hem iets voorleggen (mnl. enen iet te voren leggen), waaraan men hem schuldig houdt; lat. objicere alicui aliquid. In de 17<sup>de<-sup> en 18<sup>de<-sup> eeuw iemand iets voor den neus smijten of iemand iets voor de scheenen werpen, smijten; zie voor deze laatste zeg...

Iemand in de kaart kijken
Spreekwoorden: (1914) Iemand in de kaart zien (of kijken)
d.w.z. iemands geheime plannen doorgronden, te weten komen; iemand doorzien. De uitdr. is ontleend aan het kaartspel; ziet men zijne tegenpartij in de kaart, dan weet men welke plannen hij kan hebben, en

Iemand in de veiling zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand in de veiling nemen (of zetten)
d.i. iemand in het ootje nemen; eene dial. uitdrukking, die o.a. te Amsterdam en in Friesland bekend is; vgl. Fri. Wdb. I, 332 b: immen yn 'e feiling nimme; Köster Henke, 71: In de veiling zetten, in de maling nemen; Nkr. II, 18 Oct. p. 4: Daarop werd uw hoofdopzichter zoo kwaad als 'n razende stier, beweerde dat ik hem in de veiling nam; Nkr...

iemand in drieën geven iets te doen
Spreekwoorden: (1914) Het iemand in drieën geven (of zetten) iets te doen
d.w.z. met iemand wedden, dat hij iets in drie keer nog niet éénmaal kan doen. Een sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw voorkomende zegswijze; wellicht naar het fr. donner en dix, en vingt, en cent etc., à faire une certaine chose (défier de la faire une fois sur dix, sur vingt, etc.). Vgl. o.a. Kluchtspel III, 88...

Iemand in zijn eigen vet laten gaarsmoren
Spreekwoorden: (1914) Iemand in zijn eigen sop (of vet) laten gaar koken (of smoren)
d.w.z. zich niet met iemand bemoeien, hem geheel aan zich zelven overlaten. Ontleend aan spijzen, die genoeg eigen vet of sop hebben om gekookt of gebraden te worden, en geene andere zelfstandigheden daarvoor behoeven. Syn. van het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche zich met zijn eigen smeer of smout droopen; J.v.d. Veen, Antw. Wederbotten:

Iemand in zijn vaarwater zitten
Spreekwoorden: (1914) Iemand in het (of zijn) vaarwater zitten
d.i. iemand tegenwerken; met iemand overhoop liggen; in de 17<sup>de<-sup> eeuw, volgens Winschooten, 322: Sij sijn malkander altijd in het vaarwaater: dat is, sij sijn malkanderen altijd hinderlijk, en leggen altijd met malkanderen oover hoop. Zie verder Com. Vet. 17; Hooft, Brieven, 5; Witsen, 494; 495: Iemandt in 't vaerwater zijn, ...

Iemand met dezelfde munt betalen
Spreekwoorden: (1914) Iemand met gelijke (of dezelfde) munt betalen)
d.i. in eigenlijken zin: iemand betalen met geld of munt van dezelfde waarde, als waarmede hij betaald heeft; bij overdracht in toepassing op onvriendelijke of vijandige handelingen: iemand bejegenen zooals hij ons heeft bejegend, hem zijne handelingen op dezelfde wijze betaald zetten, vergelden; 17<sup>de<-sup> eeuw op zoo weerom hand...

Iemand met een kluitje in het riet sturen
Spreekwoorden: (1914) Iemand met een kluit(je) in het riet sturen,
d.w.z. iemand met een mooi praatje afschepen, hem den mallen dijk opzenden (17<sup>de<-sup> eeuw), hem met een santje uit de kapel zenden (zuidndl.). De zegswijze komt in de 18<sup>de<-sup> eeuw voor in Willem Leevend V, 132 en VII, 341; verder bij Harreb. I, 148; Het Volk, 30 Oct. 1913, p. 5 k. 2: Dat de Raad als 't ware w...

Iemand met een natte vinger kunnen aanwijzen
Spreekwoorden: (1914) Iemand met een natten vinger kunnen beloopen (of aanwijzen)
‘iemand zeer gemakkelijk en spoedig vinden, binnen den tijd namelijk waarin een natgemaakte vinger droog wordt’ (Ndl. Wdb. II1), 1745); vgl. het Overijselsche iets met de warme hand overbrengen; fri. nijs (nieuws) mei de waerme hân oerbringe (eig. eer de hand nog koud kan worden?); fr. apporter une nouvelle toute chaude à ...

Iemand met een zoet of zacht lijntje ergens toe brengen
Spreekwoorden: (1914) Iemand met een zoet (of zacht) lijntje ergens toe brengen
d.w.z. niet met geweld, doch op vriendelijke, kalme wijze iemand tot iets brengen of verleiden; eig. gezegd van een trekdier, een paard, dat met een zachten teugel (= lijn) geleid wordt. Vgl. Van Moerk. 450: Gy moet met een zoet lijntje by haar de vree zoeken; Hooft, Ned. Hist. 26: Immers by volken gewent met een zachte lyn geleidt te worden, als ...

Iemand naar zijn mond praten
Spreekwoorden: (1914) Iemand naar den (of zijn) mond praten
d.w.z. iemand vleien, flikflooien; fri. nei immens holle (hoofd) prate. Het is niet onmogelijk, dat Tuinman I, 186 gelijk heeft in zijne bewering, dat deze uitdr. eig. wil zeggen: praten naar iemands smaak, gelijk hem aangenaam is; vgl. het mnl. goeden mont maken, goed smaken. Hooft bezigt ook in Ned. Hist. 901 de uitdr. naa den mondt zijn in den ...

Iemand onder het sim hebben
Spreekwoorden: (1914) Iemand onder de (of het) sim hebben
d.w.z. iemand onder den duim, in zijne macht hebben (Boekenoogen, 925). Sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw is de uitdr. onder sim hebben bekend, blijkens Kluchtspel III, 262; zie verder Tuinman I, 328; Sewel, 718: Iemand onder sim houden (in bedwang houden), to keep one in aw; Halma, 810: Iemand onder 't zim houden, tenir quelqu'un dans la...

Iemand op de dijk jagen
Spreekwoorden: (1914) Iemand aan (of op) den dijk zetten (of jagen).
Tuinman I, 316 citeert een oud paard jaagt men aan den dyk, en geeft daarbij de volgende verklaring: ‘dit word toegepast op oude afgesloofde en afgeleefde menschen, die na een langduurigen en getrouwen dienst, wanneer zy niet meer werken konnen, ondankbaarlyk verstooten en verlaten worden. Dus krygen zij 's werelds loon. Een jong hoveling wo...

Iemand op de hakken zijn
Spreekwoorden: (1914) Iemand op de hakken zitten (of zijn)
hetzelfde als iemand op de hielen zitten, d.w.z. iemand op zeer korten afstand volgen, doch inzonderheid gebezigd met betrekking tot vijanden, vluchtelingen en derg. en vandaar: dicht achtervolgen, nazitten. In de 17<sup>de<-sup> eeuw, evenals nu, zeer gebruikelijk, ook met de werkwoorden hangen, volgen (vgl. in het mnl. enen up sine h...

Iemand op de handen dragen
Spreekwoorden: (1914) Op de handen dragen (iemand -),
d.w.z. de teederste zorg voor iemand hebben, en daarna: iemand vereeren, hem buitengewone genegenheid betoonen. Volgens Zeeman, 261 is de uitdr. van bijbelschen oorsprong; zij komt voor in Psalm 91 vs. 12: ‘Hy sal sijne Engelen van u beveelen, datse u bewaren in alle uwe wegen. Sy sullen u op de handen dragen, op dat gy uwen voet aen geenen ...

Iemand op de keien smijten
Spreekwoorden: (1914) Iemand op de keien zetten (of smijten)
d.w.z. iemand op straat, aan den dijk zetten, hem de laan uitsturen (zie aldaar), van werk berooven. Vgl. Kent. 38: Hij mot ons kenne op de keien zetten; bl. 140: Twintig jaar geleje heb je me op de keien gesmeten, vuilik! Nkr. III, 21 Nov. p. 3: Kuyper is met zijn intriges op de keien nu gezet; De Arbeid, 1 Oct. 1913, p. 1 k. 1: Met het gevolg da...

Iemand op de vingers geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand op de vingers tikken (of geven)
d.i. hem licht berispen, hetzelfde als ‘iemand op de kneukels kloppen, hem wederhouden en straffen, wanneer hy zich te veel aanmatigt, of zyne handen te verre wil uitsteken’ (Tuinman II, 148; Joos, 73) of iemand op den duim kloppen (Hooft, Tacitus Jaarb. 140; Tuinman I, 328); in Zuid-Nederland: iemand op zijn duimen kloppen, hem duchti...

iemand op een briefje geven
Spreekwoorden: (1914) Het iemand op een briefje geven,
het iemand stellig verzekeren. Vgl. Alewijn, Phil. Koppel, 45: Hy zal ze my binnen 't uur leveren, daar wil ik je wel een briefje van myn hand van geeven1); Harreb. I, 90: Ik zal het u op een briefje geven; Nest 61: Hein zou er met zijn doode vingers afblijven, dat geef ik je op een briefje; bl. 105: Er kwam wel ander eten, dat gaf hij zijne hoord...

Iemand op handen dragen
Spreekwoorden: (1914) Op de handen dragen (iemand -),
d.w.z. de teederste zorg voor iemand hebben, en daarna: iemand vereeren, hem buitengewone genegenheid betoonen. Volgens Zeeman, 261 is de uitdr. van bijbelschen oorsprong; zij komt voor in Psalm 91 vs. 12: ‘Hy sal sijne Engelen van u beveelen, datse u bewaren in alle uwe wegen. Sy sullen u op de handen dragen, op dat gy uwen voet aen geenen ...

Iemand op het mad komen
Spreekwoorden: (1914) Iemand op 't mat (of mad) komen
d.w.z. iemand overvallen; in Groningen en Friesland: iemand over 't mat komen (Molema, 257 b). Eene sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw niet zelden voorkomende uitdrukking, die we lezen bij Winschooten, 154: Op het mat komen; van de selfste beteekenis, als: op het slag komen1): het welk de Latijnisten noemen supervenire; Smetius 285: Hij co...

Iemand op het sleeptouw nemen
Spreekwoorden: (1914) Iemand op (het) sleeptouw nemen,
d.i. iemand meesleepen, helpen; verleiden. ‘De schepen, die de vloot niet kunnen volgen, neemt men op het sleeptouw, dat is: men maakt ze aan een ander schip vast, en voert ze zoo mede. Zoo ook neemt men iemand op het sleeptouw, wanneer men hem brengt, waar hij uit eigene kracht niet komen kan’ (Harreb. II, 341 b). Vgl. Schuermans, 618...

Iemand op zijn tabernakel spelen
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijn tabernakel komen (of spelen)
d.w.z. iemand op zijne huid komen; hem afranselen; hem geducht de waarheid zeggen; op zijn tabernakel krijgen, op zijn kop, zijn huid, zijn tabberd1) krijgen. Het znw. ‘tabernakel’ (eig. tent) in den zin van lichaam (vgl. fr. tabernacle, achterste) is ontleend aan den Bijbel. Het lichaam des menschen wordt bij ongewijde schrijvers dikw...

Iemand op zijn zeer trappen
Spreekwoorden: (1914) Iemand op zijn zeer treden (trappen
d.w.z. eene gevoelige plek bij iemand aanraken, hem pijnlijk aandoen, en bij overdracht hem kwetsen door over dingen te spreken, die hem onaangenaam zijn; hem iets verwijten; hem beleedigen. Zie Campen, 100: hy is op syn seer ghetast; Servilius, 166*: op syn seere rueren, tangere hulcus3); Sart. I, 7, 42: een op sijn seer tasten, hoc est, movere d...

Iemand over de hekel halen of iemand hekelen
Spreekwoorden: (1914) Iemand over den hekel halen (of iemand hekelen))
d.w.z. iemand scherp berispen; ook: hem belasteren, kwaadspreken

Iemand overhoop schieten
Spreekwoorden: (1914) Iemand overhoop (loopen, schieten, steken).
In het Middelnederlandsch werd over hoop gebruikt in de beteekenis van ter neder, omver, ‘welke zich bij het begrip vallen geleidelijk uit die van te zamen, de eene hoop op den anderen ontwikkelt’; bijv. Lanc. II,

Iemand overhoop steken
Spreekwoorden: (1914) Iemand overhoop (loopen, schieten, steken).
In het Middelnederlandsch werd over hoop gebruikt in de beteekenis van ter neder, omver, ‘welke zich bij het begrip vallen geleidelijk uit die van te zamen, de eene hoop op den anderen ontwikkelt’; bijv. Lanc. II,

Iemand te grazen hebben
Spreekwoorden: (1914) Iemand te grazen nemen (krijgen
d.w.z. iemand te pakken nemen (lett. en fig.), hem beetnemen, bedotten. Onder grazen moet men in eig. zin verstaan iemand in het hooiland onder 't afgemaaide gras bedelven, bestelpen (vgl. iemand in den graszak nemen, bij Molema, 133); in de 17<sup>de<-sup> eeuw komt het ww. grazen naast grazelen in dezen zin voor (Ndl. Wdb. V, 629; 63...

Iemand te grazen krijgen
Spreekwoorden: (1914) Iemand te grazen nemen (krijgen
d.w.z. iemand te pakken nemen (lett. en fig.), hem beetnemen, bedotten. Onder grazen moet men in eig. zin verstaan iemand in het hooiland onder 't afgemaaide gras bedelven, bestelpen (vgl. iemand in den graszak nemen, bij Molema, 133); in de 17<sup>de<-sup> eeuw komt het ww. grazen naast grazelen in dezen zin voor (Ndl. Wdb. V, 629; 63...

Iemand te na komen
Spreekwoorden: (1914) Iemand te na gaan (komen
d.w.z. iemand beleedigen, krenken; vooral in de uitdr. ‘iemands eer, kroon, goeden naam te na gaan, afbreuk doen, raken, kwetsen, beleedigen’; mnl. enen te na (of te naer) gaen, te zeer in de nabijheid komen van iemand, hem met een vijandelijk doel naderen (Mnl. Wdb. II, 879) en enen naer gaen, iemand kwellen, waarvan het mnl. adj. nag...

Iemand terecht wijzen
Spreekwoorden: (1914) Iemand te recht zetten (of wijzen)
d.w.z. iemand op zijn nummer, op zijn plaats zetten (fr. mettre qqn à sa place); hem eene schrobbeering geven. Iemand op de rechte, juiste plaats zetten of hem wijzen waar hij behoort te staan, ook hem tot rede brengen, tot de orde roepen. Misschien hebben we hier evenwel met een ouden rechtsterm te zijn. Immers het mnl. enen te recht sette...

Iemand van de baan knikkeren
Spreekwoorden: (1914) Van de baan knikkeren (iemand -),
eig. in het knikkerspel iemand afspelen, zoodat hij niet meer mee mag doen; daarna in 't algemeen een tegenstander uit den weg ruimen. Het znw. baan heeft hier de beteekenis van den weg, waarlangs de knikkers of ballen worden voortgeworpen. Vgl. Schuermans, Bijv. 154 b: iemand ergens uitkegelen, hem er uitdrijven; Waasch Idiot. 150 a: iemand buite...

Iemand van het kastje naar de muur sturen
Spreekwoorden: (1914) Iemand van het kastje naar den muur zenden (of sturen)
iemand van den een naar den ander zenden, zonder dat hij zijn doel bereikt, zonder resultaat. Vgl. n<sup>o<-sup>. 137 en Harreb. I, 384: Hij loopt van het kastje tot den muur; Tint. 50: Ze sturen je soms van de kast naar den muur; Het Volk, 14 April 1914, p. 3 k. 1; p. 9 k. 4; De Arbeid, 11 April 1914, p. 3 k. 2: Eerst met geduld gewac...

Iemand van kant helpen
Spreekwoorden: (1914) Iemand van kant maken (of helpen)
d.w.z. iemand uit den weg ruimen, dooden; in Vlaanderen ook iets van kant maken, iets vernielen (Schuermans, 220 a). In de middeleeuwen en in de 17<sup>de<-sup> eeuw zeide men: eenen van cant(e) spelen; bij Servilius, 151 staat opgeteekend: laet hem van cant helpen ter vertaling van ad Cynosarge; zie ook Marnix, Byenc. 207 r en Lat. Ve...

Iemand van Pontius naar Pilatus zenden
Spreekwoorden: (1914) Iemand van Pontius naar Pilatus sturen (zenden),
d.w.z. hem sturen van het kastje naar den muur, van bakboord naar stuurboord; hem zonder vrucht heen en weer laten loopen. Eig. moest men zeggen van (Pontius) Pilatus naar Herodes (zie Luc. XXIII: 7, 111)), zooals ook voorkomt in C. Wildsch. II, 219. Misschien heeft deze verandering plaats gehad uit zucht naar alliteratie (Laurillard, 52). Nyrop, ...

Iemand voor de mal houden
Spreekwoorden: (1914) Iemand voor den gek (of (den) mal) houden
d.w.z. den spot met hem drijven, hem beetnemen, hem voor het lapje houden, iemand het lavuit geven (17<sup>de<-sup> eeuw3); gron. iemand voor de guichet hebben (Molema, 522 b); hd. einen zum Narren haben (oder halten); eng. to make a fool of a p. In het Ndl. Wdb. IV, 936 wordt de volgende verklaring van deze zegswijze gegeven: ‘D...

Iemand voor vol aanzien
Spreekwoorden: (1914) Iemand (niet) voor vol aanzien,
d.i. iemand (niet) voor volslagen rekenen, hem (niet) tellen als iemand die alle vereischten in een bepaalde aangelegenheid bezit, ‘hem (geen) gepasten ouderdom, goed verstand en geoefendheid in eenige zaak toekennen’4). Vgl. Huygens, Korenbl. II, 192 (woordspel); Tuinman I, 274: Men ziet hem niet voor vol aan, dat is, men acht hem nie...

Iemand zijn hof maken
Spreekwoorden: (1914) Iemand het (of zijn) hof maken
d.w.z. iemand hulde bewijzen; vooral gezegd van een heer tegenover eene dame, haar eer bewijzen, complimentjes maken, beleefdheid bewijzen om bij haar in de gunst te komen; zie W. Leevend II, 151: Mama is geheel op zyne hand. Trouwens hy maakt ook veel meer zyn hof by haar dan by my; Halma, 221: Zijn hof maken, zig in de gunst van

Iemand zijn neus tussen twee ooren zetten
Spreekwoorden: (1914) Iemand zijn hoofd (of zijn neus) tusschen twee ooren zetten.
‘Eene grappige bedreiging welke men ondeugende kinderen toevoegt waarop deze antwoorden, als ze met de grap bekend zijn (in Zuid-Nederland althans): ze staan er al’; Ndl. Wdb. XI, 45. In de 16<sup>de<-sup> eeuw bekend bij Marnix; zie ook Idinau, 206:

Iemand zijn zak geven
Spreekwoorden: (1914) Iemand den (of zijn) zak geven
ook iemand den zak geven met de banden er bij (Harreb. II, 489 b; De Vries, 106), d.i. iemand wegzenden, zich van iemand ontslaan; in Zuid-Nederland: iemand den zak opgeven (De Cock<sup>2<-sup>, 136); iemand zijn schoven opgeven (Antw. Idiot. 1083); den zak krijgen, weggezonden worden, zijn ontslag krijgen. Reeds in de middeleeuwen was...

Iemands hele hebben en houden
Spreekwoorden: (1914) Iemands (heele) hebben en houden,
d.w.z. iemands have en goed, al wat hij bezit. In de middeleeuwen komt de verbinding houden ende hebben voor in den zin van voortdurend bezitten, syn. van besitten ende houden; eng. to have and to hold. Beide wkw. drukken hetzelfde begrip uit, nl. dat van ‘bezitten’. Zie Mnl. Wdb. III, 634; Ndl. Wdb. VI, 185; Nkr. III, 31 Jan. p. 2: Oc...

Iemands oor bezitten
Spreekwoorden: (1914) Iemands oor hebben (of bezitten)
d.w.z. ‘zijn vertrouwen hebben en daardoor gemakkelijk eene welwilllende aandacht, gehoor bij hem vinden’; bij iemand in de gunst staan. Sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw bij ons bekend. Zie Ndl. Wdb. XI, 46 en vgl. Sewel, 591; Halma, 451; Harreb. II, 149; Handelsblad, 21 Juli 1915 (ochtendbl.), p. 3 k. 3: Zeker is het dat met...