F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


In Morpheus' armen liggen
Spreekwoorden: (1914) In Morpheus' armen liggen,
d.i. rustig slapen. Vgl. o.a. Handelsblad, 30 Mei 1914 (ochtendbl.), p. 7 k. 2: Nacht en dag is er doorgewerkt en toen de expositie heden geopend werd, lagen de meesten in Morpheus' armen, om wat op verhaal te komen. Morpheus, de zoon van Hypnos (Somnus), den god van den slaap, bezat volgens Ovidius, Metam. XI, 655 vlgg. de macht om droombeelden o...

In pacht hebben
Spreekwoorden: (1914) In pacht hebben,
vooral in de zegswijze de wijsheid (of de waarheid) in pacht hebben, voor zich de wijsheid of de waarheid alleen bezitten; pedant zijn. In de 17<sup>de<-sup> eeuw bij De Brune, Bank. II, 437: Deze zijn dan noch zoo zoet op haer zelven gezet, dat zy meenen de wijsheyd gepacht en de wetenschap beleent te hebben. Zie verder Tuinman I, 182...

in petto hebben
Spreekwoorden: (1914) Iets in petto hebben (of houden)
d.w.z. iets tot gelegener tijd bewaren, voor zich houden. De uitdr. is ontleend aan het Italiaansch havere à petto1), lett. in de borst, op het hart hebben; in gedachten houden, achter de hand hebben. Vgl. Schoolm. 255: Doch ik heb nog één middeltjen in petto, als menheer de Italiaan zei met zijn stilletto; fr. avoir in petto;...

In pontificaal zijn
Spreekwoorden: (1914) In (zijn) pontificaal zijn,
d.w.z. op zijn best gekleed zijn; eig. gezegd van een bisschop, die in zijn pontificaal gewaad gekleed is, d.i. in zijn gewaad van Pontifex, d.i. opperpriester; vandaar ‘in (zijn) pontificaal zijn’, in zijn staatsiekleed zijn, zijn beste plunje aanhebben. Zie Coster, 467 vs. 367: Daar stondtse in haar pontificale volle krits; Brederoo ...

In rep en roer
Spreekwoorden: (1914) In rep en roer,
d.w.z. in opschudding, in beweging, in beroering; eig. aan het reppen en roeren, welke werkwoorden beide ‘bewegen’ beteekenen. Vgl. mnl. en 17<sup>de<-sup> eeuw roer in de uitdr. in roere sijn; in roere stellen, werden, enz. Bij De Brune, Bank. II, 316: Dit is de rede, waerom de ziele van een mensch geduyrich in rep en roer...

in slaap wiegen
Spreekwoorden: (1914) Iemand in slaap wiegen,
d.w.z. iemand met mooie woorden of beloften misleiden, paaien, bezighouden; 17<sup>de<-sup> eeuw ook alleen iemand wiegen; vgl. in denzelfden zin fr. bercer qqn; hd. einen einschläfern; eng. to lull to sleep. Vgl. Hooft,

In staat van wijzen verkeren
Spreekwoorden: (1914) In staat van wijzen verkeeren.
De uitdr. staat van wijzen komt in de 16<sup>de<-sup> eeuw voor bij Kiliaen: Staet van wijsen, status judicii; proces ghestelt in staet van wijsen, controversia profligata, litis agitatio profligata et ad judicationem vergens. Het znw. ‘staat’ heeft hier de beteekenis van ‘toestand’ (vgl. in dien staat van zaken...

In tel zijn
Spreekwoorden: (1914) In tel zijn,
gewoonlijk met de ontkenning: niet medegerekend worden, niet geteld, niet geacht zijn; dus gelijk aan het vroegere ongeteld zijn. Vgl. het lat. aliquo numero esse, in tel zijn; mnl. enen hoghe tellen, iemand hoogachten;

In touw zijn
Spreekwoorden: (1914) In (het) touw zijn,
d.w.z. druk bezig zijn, in spier zijn (Noordh.). ‘Touw is waarschijnlijk genomen van de strengen van een tuig, waarin een paard voor ploeg of vrachtwagen gespannen is’ (Harreb. II, 341 b). Deze meening wordt bevestigd door Westerbaen, Ged. II, 104: Och, hoe geluckigh zyn dees hooghverlichte mannen, terwyl sy besigh syn en in het tou ge...

In trance zijn
Spreekwoorden: (1914) In trance zijn,
d.w.z. in verrukking zijn. Onder trance (ontleend aan 't eng. trance) verstaat men den toestand waarin (in de leer der spiritisten) het medium zich bevindt tengevolge en tijdens de materialisatie van geesten (V. Dale<sup>5<-sup>. De uitdr. wordt gewoonlijk gebruikt om een toestand van geestvervoering, verrukking, extase aan te duiden. ...

In troebel water is het goed vissen
Spreekwoorden: (1914) In troebel water is 't goed visschen.
‘In troebel waater is het goed vissen, de reeden is, om dat de vis dan minder uitkijk heeft, om sig te wagten: oneigendlijk werd daar door te verstaan gegeeven, dat men in verwarde tijden, en saaken, de beste geleegendheid heeft, om winst te doen’ (Winschooten, 3322)); mlat. flumen confusum reddit piscantibus usum (Werner, 33). Het spr...

In zak en as zitten
Spreekwoorden: (1914) In zak en asch zitten,
d.w.z. in rouw gedompeld zijn, doch in ironischen of schertsenden zin gebruikt, ook in de weinig ernstige gevallen van het dagelijksch leven. In bijbeltaal wordt de mensch gelijkgesteld met stof en asch van wege zijn nietigheid in vergelijking met den Almachtige. Vandaar dat de Israëlieten ten teeken van rouw, van verootmoediging zich het hoo...

In zeven sloten tegelijk lopen
Spreekwoorden: (1914) In (of naar) geen zeven (of twee) slooten tegelijk loopen
d.w.z. niet onvoorzichtig zijn, goed uitkijken, niet van gisteren zijn. Vgl. Snorp. 29: Daerom vreest men Man oock voor een ongelock; maer, datjet weet, ick en sel in gien twie slooten gelijck loopen; Tuinman I, 271: Hij zal in geen twee slooten seffens loopen (ook Nal. 14); C. Wildsch. VI, 26: Nu Tantelief! al je zorg en kwelling was voor niet: h...

In zeven talen zwijgen
Spreekwoorden: (1914) In alle (of zeven) talen zwijgen
d.w.z. geheel zwijgen, niets zeggen; hd. in sieben Sprachen schweigen. Vgl. Haagsche Post, 26 Jan. 1918, p. 89 k. 2: De oude graaf Herting zwijgt nog steeds in alle talen; Handelsblad, 4 Mei 1923 (O), p. 5 k. 3: Hij sprak over een politieke manoeuvre, maar moest zelf maar zwijgen in alle talen die hij kent; 25 Jan. 1924 (O), p. 7 k. 6: Toen wij in...

in zijn eigen sop laten gaarkoken
Spreekwoorden: (1914) Iemand in zijn eigen sop (of vet) laten gaar koken (of smoren)
d.w.z. zich niet met iemand bemoeien, hem geheel aan zich zelven overlaten. Ontleend aan spijzen, die genoeg eigen vet of sop hebben om gekookt of gebraden te worden, en geene andere zelfstandigheden daarvoor behoeven. Syn. van het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche zich met zijn eigen smeer of smout droopen; J.v.d. Veen, Antw. Wederbotten:

In zijn element zijn
Spreekwoorden: (1914) In zijn element zijn,
d.w.z. zich thuis gevoelen, in zijn schik zijn, zich welbehagelijk gevoelen. Element moet hier worden opgevat als dat, wat voor het dierlijke leven onontbeerlijk is, vermoedelijk in toespeling op lucht en water, buiten welke geen dier kan leven (zie Weiland). Zoo is dus een visch in het water in zijn element, en een vogel in de lucht, enz. (vgl. B...

In zijn fort zijn
Spreekwoorden: (1914) In zijn fort zijn,
d.w.z. in zijn kracht zijn, in zijn element zijn. Het znw. fort is hier het fr. fort in den zin van kracht, datgene, waarin men uitmunt, wat men goed verstaat; vgl. fr. la philosophie est son fort; ndl. dat is mijn fort (niet), daar ben ik (niet) sterk in, daar weet ik (niet) veel van. In het Fransch is être dans son fort onbekend; we zullen...

In zijn hum
Spreekwoorden: (1914) In zijn hum (soms hummes) zijn
d.w.z. goed gemutst zijn, goed geluimd zijn; eig. in zijn humeur zijn (vgl. deli = delicaat; gym = gymnasium; prof = professor; soos = societeit; photo = photografie). Vgl. Prikk. V, 25; Lvl. 138: Breemantel schijnt van avond bizonder in z'n hum; zie ook bl. 191; Lev. B. 8: Die was weer heelemaal in z'n hummes geraakt. Het znw. humeur, lat. humor,...

In zijn hummes zijn
Spreekwoorden: (1914) In zijn hum (soms hummes) zijn
d.w.z. goed gemutst zijn, goed geluimd zijn; eig. in zijn humeur zijn (vgl. deli = delicaat; gym = gymnasium; prof = professor; soos = societeit; photo = photografie). Vgl. Prikk. V, 25; Lvl. 138: Breemantel schijnt van avond bizonder in z'n hum; zie ook bl. 191; Lev. B. 8: Die was weer heelemaal in z'n hummes geraakt. Het znw. humeur, lat. humor,...

in zijn knollentuin
Spreekwoorden: (1914) Hij is in zijn knollentuin
of in zijn knollen (o.a. in Boefje, 11; 196; 218; Landl. 246), d.w.z. hij heeft het recht naar zijn zin, is in zijn schik; oorspr. zeker van een haas gezegd, die zich te goed kan doen aan het lof van knollen, die in zijn ‘knolleland’ zit. De uitdr. is aangetroffen in de 17<sup>de<-sup> eeuw in de

In zijn naad zitten
Spreekwoorden: (1914) In zijn naad zitten,
d.w.z. in angst, in de benauwdheid, in de rats zitten; syn. van kieren, ('m) knijpen (in D.v.S. 13), in de knijp of de knijperd zitten (n<sup>o<-sup>. 1176), in zijn gat geknepen zitten, een naad of naadjes fokken2), met de poepers

in zijn nopjes
Spreekwoorden: (1914) Hij is in zijn nopjes (of knopjes)
d.w.z. hij is in zijn schik; eig. in die kleeren, waar noppen of knoppen1), pluisjes op zitten (vgl. nopjesgoed, nopjeslaken en Heemsk. Arcadia, 21: De onderrok was van witte nopjes); dus in zijne mooie kleeren, in feestgewaad, en vandaar bij overdracht: hij is verheugd; vgl. n<sup>o<-sup>. 281 en 656. De eigenlijke beteekenis blijkt n...

In zijn pontificaal zijn
Spreekwoorden: (1914) In (zijn) pontificaal zijn,
d.w.z. op zijn best gekleed zijn; eig. gezegd van een bisschop, die in zijn pontificaal gewaad gekleed is, d.i. in zijn gewaad van Pontifex, d.i. opperpriester; vandaar ‘in (zijn) pontificaal zijn’, in zijn staatsiekleed zijn, zijn beste plunje aanhebben. Zie Coster, 467 vs. 367: Daar stondtse in haar pontificale volle krits; Brederoo ...

In zijn sas zijn
Spreekwoorden: (1914) In zijn sas zijn,
d.w.z. in zijn schik zijn, goed gehumeurd zijn. Onder de verschillende beteekenissen, die het znw. ‘sas’ heeft, komt geen enkele voor, die in deze uitdrukking past of het moest die van ‘sperma’ zijn. ‘In zijn sas zijn’ kan dan beteekenen veel levenskracht bezitten, en vandaar: zich krachtig en opgewekt gevoelen....

In zijn schelp kruipen
Spreekwoorden: (1914) In zijn schulp (of schelp) kruipen
d.w.z. achteruitkrabben, bakzeil trekken; eig. gezegd van een slak of een ander schelpdier, dat zich uit vrees in zijne schelp terugtrekt. De uitdrukking komt in de 16<sup>de<-sup> eeuw o.a. voor bij Marnix, Byenc. 1 r: Soo ghebruyckt hier onse Meester Gentianus ten eersten aenval, een also heerlijcke, grondighe ende scherpsinnighe bew...

In zijn schik zijn
Spreekwoorden: (1914) In zijn schik zijn,
d.w.z. opgeruimd, blij, in zijn nopjes zijn, in zijn sas zijn, opgezet zijn met iets, zooals men in Zuid-Nederland zegt. Het znw. schik, afgeleid van het wkw. schikken, voegen, passen, ordenen, bet. eig. orde1) (vgl. fri.: hy is der mei yn oarder, in zijn schik), zoodat in zijn schik zijn eig. wil zeggen: goed in elkaar gevoegd, in orde zijn, zijn...

in zijn schild voeren
Spreekwoorden: (1914) Iets in zijn (of het) schild voeren (of hebben)
d.w.z. iets van plan zijn, een geheim (meestal niet goed) oogmerk hebben, iets in zijn kraag hebben (Tuerlinckx, 342); wat in de musse hebben (Twente); hd. etwas im Schilde führen. De uitdr. komt in het mnl. niet voor; ze is opgeteekend in de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Campen, 3: wie weet wat hy in synen schilt voert, en wordt verde...

In zijn schulp kruipen
Spreekwoorden: (1914) In zijn schulp (of schelp) kruipen
d.w.z. achteruitkrabben, bakzeil trekken; eig. gezegd van een slak of een ander schelpdier, dat zich uit vrees in zijne schelp terugtrekt. De uitdrukking komt in de 16<sup>de<-sup> eeuw o.a. voor bij Marnix, Byenc. 1 r: Soo ghebruyckt hier onse Meester Gentianus ten eersten aenval, een also heerlijcke, grondighe ende scherpsinnighe bew...

In zijn vuist lachen
Spreekwoorden: (1914) In zijn vuist(je) lachen,
d.i. heimelijk lachen, zich in stilte verheugen, veelal over het ongeluk van anderen; lat. ridere in stomacho; mnl. lachen onder sinen caproen; eig. achter de voor den mond gehouden half toegeknepen hand lachen; ook: iets in zijn vuist belachen1); hd. sich ins Fäustchen lachen; dial. griffllachen, in dem Griff der Hand lachen. De uitdrukking ...

In zijn vuistje lachen
Spreekwoorden: (1914) In zijn vuist(je) lachen,
d.i. heimelijk lachen, zich in stilte verheugen, veelal over het ongeluk van anderen; lat. ridere in stomacho; mnl. lachen onder sinen caproen; eig. achter de voor den mond gehouden half toegeknepen hand lachen; ook: iets in zijn vuist belachen1); hd. sich ins Fäustchen lachen; dial. griffllachen, in dem Griff der Hand lachen. De uitdrukking ...

In zijn wiek geschoten zijn
Spreekwoorden: (1914) In zijn wiek geschoten zijn,
d.w.z. zich beleedigd gevoelen, op zijn teenen getrapt zijn; in zijn gat gebeten zijn (Zuidndl.1)), zich geraakt gevoelen; ook verlegen zijn, onthutst zijn; eig. gezegd van een vogel, wiens vleugel geraakt is. Vgl. Van Eijk II, 95; Harreb. II, 457: Hij is in zijne wiek geslagen (of geschoten), hij is verlegen, en weet zich niet te helpen; Nkr. VII...

in zijn zak hebben
Spreekwoorden: (1914) Iemand (of iets) in den (of zijn) zak hebben
d.w.z. iemand of iets door en door kennen, iemand doorzien; ook: iemand de baas zijn; vgl. hd. einen im Sack haben, als Meister nach Belieben über ihn schalten und walten können; einen in den Sack stecken oder schieben, ihm an Kräften überlegen sein, auch von geistigen Dingen ‘Die Redensart hat ihren Ursprung jedenfalls i...

In zijn zak steken
Spreekwoorden: (1914) In zijn zak steken,
gezegd van een bijtende toespeling, die iemand zich moet aantrekken, in de zegswijze: die kunt gij in uw zak steken, die is voor u, die kunt ge aanpakken, opsteken, waarvoor de Engelschen zeggen put that in your pipe and smoke it. In de 15<sup>de<-sup> eeuw steeck dit in uwen asack (knapzak1)); zie Leuv. Bijdr. IV, 227 (Anna Bijns): Kn...

in zijn zwak tasten
Spreekwoorden: (1914) Iemand in (of bij) zijn zwak tasten (of vatten)
d.w.z. iemands zwakke zijde, zijn gevoelige plek aanraken1), daar waar hij niet veel verdragen kan, waar hij gemakkelijk te treffen is. Vgl. C. Wildsch. III, 100: Ik heb, kort gezegd, haar van haare zwakke zijde aangegrepen; Staring, de Hoofdige Boer vs. 55: Zijn aanspraak had de luidjes bij hun zwak gevat; Harreb. II, 515 a; Het Volk. 23 Oct. 191...

In zulke waters vangt men zulke vissen
Spreekwoorden: (1914) In (of op) zulke waters vangt men zulke visschen.
Men bezigt deze uitdrukking als iemand de nadeelige gevolgen ondervindt van eene slechte daad, loon naar werk krijgt; mlat. in tali tales capiuntur flumine pisces; in magno grandes capiuntur flumine pisces (Werner, 40). In de Prov. Comm. 437: in sulcken riviere vangtmen sulcke vissche, in tali tales capiuntur flumine pisces; Bebel, n<sup>o&l...

In zwang komen
Spreekwoorden: (1914) In zwang komen (of raken)
d.w.z. in gebruik komen; eig. aan den gang, in beweging komen, mnl. in roere werden, van het wkw. swingen; fri. swinge; hd. schwingen; vroeger ook in zwang gaan in verschillende beteekenissen. Zie Noord en Zuid XX, 212-213; De Jager, Frequ. I, 986; Franck-v. Wijk 839 i.v. zwingel en vgl. het mnd. swanck, üblichkeit, gebrauch; Kil.: Swanck, vi...

In zwang raken
Spreekwoorden: (1914) In zwang komen (of raken)
d.w.z. in gebruik komen; eig. aan den gang, in beweging komen, mnl. in roere werden, van het wkw. swingen; fri. swinge; hd. schwingen; vroeger ook in zwang gaan in verschillende beteekenissen. Zie Noord en Zuid XX, 212-213; De Jager, Frequ. I, 986; Franck-v. Wijk 839 i.v. zwingel en vgl. het mnd. swanck, üblichkeit, gebrauch; Kil.: Swanck, vi...

instampen
Spreekwoorden: (1914) Met duim en vinger iemand iets instampen.
Eigenlijk moet dit gezegd zijn van voedsel, dat men iemand brokje voor brokje in den mond duwt; bij overdracht van geestelijk voedsel: iemand iets inprenten; mnl. enen metten dume tasten; enen iet ingestampen. In de 17<sup>de<-sup> eeuw komt de zegswijze (naast iemand iets instampen) o.a. voor bij Smetius, 103: Met duymen ende vingeren...

inzuigen
Spreekwoorden: (1914) Met de moedermelk inzuigen,
d.w.z. reeds zeer vroeg, in de prilste jeugd, als zuigeling leeren, daar men meende, dat het kind het karakter kreeg van haar, wier borst het zoog; vgl. Maerlant, Sp. Hist. III<sup>5<-sup>, 32, 82: Ongenaturt (ontaard) was al sijn lijf, want sine amme (voedster) was een quaet wijf; Amand, I, 3264: Si in quaetheden waren ghesoghet; Poir...

is abracadabra
Spreekwoorden: (1914) Het is abracadabra,
d.w.z. het is wartaal, onzin, onverstaanbare taal, fr. hd. eng. abracadabra; volgens sommigen afgeleid van het Grieksche A B P A C A Δ A B P A, waarin de C, een oude vorm voor de Σ, is genomen voor eene K. Men meent, dat gnostieken dit woord gevormd hebben van het gr. ἀβραξάς of ἀβρασάξ (waarvan de verschillende letters ieder e...

is al geen goud wat er blinkt
Spreekwoorden: (1914) Het is al geen goud wat er blinkt,
d.w.z. niet al wat schoon voor ogen is, is ook innerlijk degelijk; schijn bedriegt; Harreb. I, 253 b. In de middeleeuwen: Ten is niet al gout, dat daer blinckt; Goedthals, 68: Ten is niet al gout, dat daer blinckt, tout ce qui reluist, n'est pas or; Prov. Comm. 623: Ten is niet al gout dat daer blinct, auri natura non sunt splendentia plura; Spie...

is allemaal kool
Spreekwoorden: (1914) Het is allemaal kool,
d.w.z. het is allemaal maar gekheid; ook wel apekool, eene versterking van kool door bijvoeging van aap, waaraan mede het denkbeeld van dwaas, gek, valsch, bedrieglijk is verbonden; Ndl. Wdb. II, 532 en n<sup>o<-sup> 88. In de 18<sup>de<-sup> eeuw komt het znw. kool in dezen zin voor bij Halma, 280, die het vertaalt door ra...

is altijd vet in een andermans schotel
Spreekwoorden: (1914) Het is altijd vet in een andermans schotel,
d.w.z. ‘ontevreden met hetgeen men heeft, schat men altijd datgene hooger wat een ander bezit’; Ndl. Wdb. II<sup>1<-sup>, 433. Deze gedachte wordt op gelijksoortige wijze door Ovidius de art. am. I, 349 uitgedrukt met de woorden fertilior seges est alienis semper in agris, vicinumque pecus grandius uber habet2). Vgl. verder...

is boter aan de galg
Spreekwoorden: (1914) Het is boter aan de galg,
d.w.z. het is vergeefsche moeite; eene uitdrukking, die we in de 17<sup>de<-sup> eeuw aantreffen in een bundeltje liederen1), waar een jonkman zegt:

is daar de zoete inval
Spreekwoorden: (1914) Het is daar de zoete inval,
d.w.z. daar wordt ieder altijd gastvrij ontvangen, onthaald; Sartorius II, 2, 82 noemt dit: 't huys van houdt-aen, een naam, die thans nog niet ongewoon is. Eigenlijk is de zoete inval een herberg, waar men uitstekend, aangenaam logies heeft; vgl. Kil.: Inval, receptaculum, diversiorum (herberg); sijnen inval hebben, divertere ad hospitem, reciper...

is daar niet pluis
Spreekwoorden: (1914) Het is daar niet pluis,
d.w.z. het is daar niet, zooals het behoort; niet in den haak, niet puik, zooals men in Zuid-Nederland ook zegt, niet peuter (in Ndl. Wdb. XII,

is daar oremus
Spreekwoorden: (1914) Het is daar oremus,
d.w.z. het ziet er daar ernstig, treurig uit; het is daar niet pluis; daar is ruzie, hommeles. Oremus, ‘het aanvangswoord van den oproep des priesters tot de geloovigen om zich met hem te vereenigen in 't gebed’, is een vorm van het lat. werkw. orare, bidden, en beteekent ‘laat ons bidden’, zoodat de uitdr. eig. wil zeggen:...

is de moeite niet
Spreekwoorden: (1914) Het is de moeite niet (meer).
Volgens Verdam, Noord en Zuid XXI, 425, moest dit eig. luiden: het is de moete niet, dat in Amsterdamsche dialecten nog gezegd wordt, en eig. beteekent er is geen tijd of gelegenheid meer voor iets2). Hiernaast het is de moeite niet als ellips van het is de moeite niet waard (dat men er zich voor inspant). Vgl. Ndl. Wdb. IX, 957; 983; voor Zuid-Ne...

is de Moriaan gewassen
Spreekwoorden: (1914) Het is den Moriaan gewasschen (of geschuurd),
d.i. vergeefsche moeite gedaan, hetzelfde alsof men een Moriaan zou willen blank wasschen of schuren. Dat dit gezegde in de middeleeuwen (± 1400) bekend is geweest, blijkt uit de Tafel van den kersten ghelove van Dirc van Delf, fol. 125 c: Of mit ghewoenten daer in bliven, als die moerman in sinen swarten velle, hoe veel dat men oec wascht ...

is de pijne niet waard
Spreekwoorden: (1914) Het is de pijne niet waard,
d.w.z. het is de moeite niet waard, het loont de moeite niet. Het znw. ‘pijne’ beantwoordt aan het mnl. pine, moeite, last, inspanning; laat-lat. pêna, lat. poena. Vgl. mnl. soo waert ons wel der pinen waert (Hild. 192, 281); Plant.: Het is de pijne niet weerdt, il ne vault pas la peine, non operae pretium est, cassus est labor; ...

is een muisje met een staartje
Spreekwoorden: (1914) Dat (of het) is een muisje met een staartje
d.w.z. eene zaak, die (meestal onaangename) gevolgen na zich sleept, evenals een kleine muis een vrij langen staart heeft, dien men, als het diertje ineengedoken zit, er niet achter zou vermoeden. Eene in de 17<sup>de<-sup> eeuw o.a. bij Winschooten, 159 en 284 voorkomende uitdrukking in den zin van: ‘daar schuild wat meer, als m...

is één potnat
Spreekwoorden: (1914) Het is één potnat,
d.w.z. het is van denzelfden aard, van één deeg, niet veel bijzonders. De uitdr. komt in de 17<sup>de<-sup> eeuw voor in de Gew. Weeuw. III, 41: Zoo 't hoen, zoo 't kuiken, t' is al een pot-nat. Zie verder Tuinman I, 204: ‘'t Is al een pot nats. Dit zegt men van zulke, die elkanderen in aard en bedrijf gelijk zyn&rs...

is een wassen neus
Spreekwoorden: (1914) Het is een wassen neus.
Dat wil zeggen het is iets, dat men kan vervormen, waarvan men kan maken wat men wil; vooral gezegd van bepalingen en verordeningen, die men kan uitleggen zoo men wil; vandaar verstaat men onder ‘een wassen neus’ ook een doode letter, iets zonder beteekenis. Vgl. Marnix, Byenc. 52 r: De H. Schrift is een stomme Leeraer, een twist-boeck...

is geklonken
Spreekwoorden: (1914) Het is (tusschen hen) geklonken,
d.w.z. de zaak is (tusschen hen) geregeld, afgedaan, geschikt, in orde. Vgl. Vondel, Maeghden, vs. 1114: Grijp moed, een ogenblick, en daer mede is 't gekloncken; Huygens V, 102: Courôgie, das gekloncke; Winschooten, 110. Thans inzonderheid in toepassing op eene verloving, waarin beide partijen het eens geworden zijn. Klinken wil eigenlijk ...

is goed riemen snijden uit een andermans leer
Spreekwoorden: (1914) Het is goed riemen snijden uit een andermans leer,
d.w.z. men kan gemakkelijk met het geld van een ander royaal zijn, onbekrompen uitgaven doen; het is goed spinnen met een andermans garen. Vgl. Bouc van Seden, vs. 537:

is maar lak
Spreekwoorden: (1914) Het is maar lak,
d.w.z. het is maar gekheid, bedrog, fopperij, larie. Vgl. Lvl. 11: 't Leven is niks, lak, larie; Nkr. V, 24 Juni p. 4: Zijn sociale wetten zijn allemaal maar lak; VII, 29 Maart p. 2: Al heb ik hooren verkondigen, dat de principes maar lak zijn; Onderm. 12: Het is allemaal lak dat rijmen, dat lijmen; in 't fri. it wier lak, de boel is lak (= mis). ...

is mondjesmaat
Spreekwoorden: (1914) Het is mondjesmaat,
d.w.z. het is weinig, vooral van voedsel gezegd; eig. de maat voor een kleinen mond; zooveel als tegelijk in een kleinen mond gaat. Vgl. Hooft, Brieven, 304: De hondtsdaagen neemen 't quaalyk, zoo men meer dan mondtjens maat ontbiedt; Huygens, Cluyswerck, vs. 257: Niet (niets) noem ick mondiens maten (= eenige mondjes vol), waar het nog geen samen...

is niet om de knikkers maar om het recht van het spel
Spreekwoorden: (1914) Het is niet om de knikkers, maar om het recht van 't spel.
Men gebruikt deze zegswijze ‘wanneer men eene handeling wil verklaren, die voortvloeit uit een gevoel van rechtvaardigheid, omdat

is van het bovenste bordje
Spreekwoorden: (1914) Het is van het bovenste bordje,
d.w.z. het is het beste, want wat niet dagelijks, maar alleen bij feestelijke gelegenheden gebruikt wordt, ligt niet voor de hand, maar op de bovenste plank (= bord) in de kast. Meer gewoon is van de bovenste plank (o.a. Jong. 218); in het Holsteinsch das es wat vän 't böwerste Bön (etwas ungewöhnliches; Eckart 56; vgl. n<su...

is zaliger te geven dan te ontvangen
Spreekwoorden: (1914) Het is zaliger te geven dan te ontvangen.
Deze spreuk is ontleend aan Hand. XX, vs. 35, waar Paulus zegt: Ick hebbe u in allen getoont, dat men alsoo arbeydende de swacke moet opnemen, ende gedencken aen de woorden des Heeren Jesu, dat hy geseght heeft: Het is saliger te geven dan te ontvangen; zie Zeeman, 225; Wander I, 1368; afrik. dis saliger om te gee as om te ontvang; fr. mieux vaut ...

is zo breed als het lang is
Spreekwoorden: (1914) Het is zoo breed als het lang is,
gewoonlijk het is zoo (of even) lang als het breed is, ‘hoe men 't neemt, 't komt op een uit, 't is even veel’; Tuinman I, 177. In Zuid-Nederland: dat komt zoo lang als 't breed is. Zie Ndl. Wdb. III, 1170; Taalgids V, 172; Smetius, 76: Het is so breet als het lang is, eadem diversis modis proposita; Huygens VI, 153:

Ja en amen
Spreekwoorden: (1914) Ja en amen,
in de zegswijze ja en amen op iets zeggen, ‘gewillig en zonder tegenspraak toestemmen of goedkeuren wat door iemand gezegd is; hem naar den mond praten’1); 17<sup>de<-sup> eeuw ja en amen spelen; ook amen-en-ja-zeggen (zie Ndl. Wdb. VII, 7); in de 18<sup>de<-sup> eeuw ja en amen zeggen tot alles; vgl. ook amen z...

Jaar en dag
Spreekwoorden: (1914) Jaar en dag,
d.i. langen tijd; ook na jaar en dag, na langen tijd; hd. seit Jahr und Tag; eng. in a year and a day (Prick<sup>2<-sup>, 52). De bet. is ontleend aan het vroegere middeleeuwsche rechtswezen, waarbij allerlei rechtstoestanden konden beklijven en allerlei rechten hunne kracht verloren door verloop van jaar en dag, d.i. éen jaar e...

jabroer
Spreekwoorden: (1914) Een jabroer,
d.w.z. iemand, die geen eigen meening heeft, die altijd maar ja zegt en met alles instemt, een ja en amenzegger (17<sup>de<-sup> eeuw), hd. ein Jabruder naast Jaäffe, Jaknecht, Jamensch. Bij Campen, 107: het is een guet Jae Broeder; Mergh, 87: hy is een goet ja-broeder; bij Sartorius II, 1, 52 een Ja heer genoemd (vgl. mhd. hd. Ja...

jakes
Spreekwoorden: (1914) Zich jakes (of sjakes) houden
d.i. zich stil, zich van den domme, onwetend houden; van krommen haas gebaren (Land v. Waas); ook: zich koest houden. Tuinman I, 185 vermoedt dat dit gezegde ‘gesproten is van ymand die Jaques hiet, en zich dus gedroeg’, wat niet onwaarschijnlijk is, daar, volgens Van Moerk. 609 in Mr. Willem van Bruyningens Vlaamsche klucht van Sinjoo...

jakhals
Spreekwoorden: (1914) Een jakhals,
gewoonlijk een kale, een arme jakhals, d.i. is een stumper, een arme kerel, iemand die te weinig te verteren heeft; syn. met het oostfri. en gron. jakkepoes (Molema, 182 a); in Nederlandsch Indië zeer gewoon in den zin van gemeene vent, smeerlap. Voor de 17<sup>de<-sup> eeuw zie Winschooten, 79: Het is een armen hals: het is een j...

Jan
Spreekwoorden: (1914) Boven Jan zijn,
d.w.z. de moeilijkheden te boven zijn; in Vlaanderen ook: tot welstand gekomen zijn (Schuermans, Bijv. 50 a). In bijna gelijken zin aldaar: Piet boven Jan zijn, weer frisch en gezond zijn als te voren (Schuerm. 447 a). In het land van Waas: Jan uit zijn, in 't kaartspel, slagen genoeg hebben om te winnen, en Jan uit zijn, gewonnen hebben, uit den ...

Jan
Spreekwoorden: (1914) Oom(e) Jan,
d.i. een ironische naam voor den lommerd; ook wel Jan Snotneus geheeten (Boekenogen, 1321); in Gron. de lange lepel.3) In de 16<sup>de<-sup> eeuw bij Zuidndl. schrijvers alleen mijn oom (oomken, oompjen) genoemd, dat thans in Zuid-Nederland nog de gewone benaming is (De Bo, 749), terwijl thans in Noord-Nederland gebruikt wordt oom(e) ...

Jan de Wasser
Spreekwoorden: (1914) Jan de Wasscher,
d.i. een sukkel, wiens vrouw Griet ‘de broek aan heeft’ (n<sup>o<-sup>. 359) en die thuis al het vrouwenwerk moet verrichten; vooral bekend door de 18<sup>de<-sup>-eeuwsche

Jan en alleman
Spreekwoorden: (1914) Jan en alleman.
‘Het znw. alleman, eene koppeling van alle man, wil eigenlijk zeggen: iedereen, een iegelijk. Het veelvuldig gebruik van alleman, ook in den 2<sup>den<-sup> naamval (allemansgading, allemansvriend, allemansgek), in de volksspraak, gaf aanleiding tot de schertsende bijvoeging van Heer of van Henneken of Jan (als meest genomen voor...

Jan Kalebas
Spreekwoorden: (1914) Jan Kalebas,
In de zegswijze: een redeneering van Jan Kalebas, d.i. een dwaze, zotte, onlogische redeneering; vgl. Harrebomée I, 355 en III, LXV: Het is eene rekening van Jan Kalebas, d.w.z. de rekening is niet te ontwarren of te ontcijferen, hetzelfde als een rekening van Lutjebroek (Kmz. 1732)); dat is Fransch van Jan Kalebas, voor: dat is Fransch van...

Jan Rap en zijn maat
Spreekwoorden: (1914) Jan Rap en zijn maat.
In de 17<sup>de<-sup> eeuw verstond men onder Jan Rap het mindere scheepsvolk, janmaat1), ook in 't algemeen gespuis, kanalje, rapalje,Jak en Jooi, Jut en Jul, Jan en Jut2), dat in dien tijd ook Jan Rap en zijn maat genoemd werd. Vgl. Com. Vet. 55: Ende ten waere dat, de Stuyrluy en souden Jan Rap soo mal niet broen met al heur wijse v...

Jan Salie
Spreekwoorden: (1914) Jan Salie.
Onder een Jan Salie verstaat men een drogen, vervelenden, zoeten vent; een sukkel, iemand zonder energie. In 't algemeen ‘iemand, die alle energie en lust mist om iets goeds tot stand te brengen of iets kwaads te keeren. De naam is ontleend aan den flauwzoeten smaak van saliemelk’; Woordenschat, 507 en Zwolsche Herdr. n<sup>o<...

Jan van Leiden
Spreekwoorden: (1914) Jan(tje) van Leiden,
voorkomende in de uitdr. zich met een Jantje van Leiden van iets afmaken, d.i. zich met een ‘mooi praatje’ van iets afmaken. Jan van Leiden of Jan Beukelszoon, het hoofd der Wederdoopers, stond in de 17<sup>de<-sup> eeuw bekend als een man ‘die door syne bedriechlicke scherpsinnicheydt ende cloeckheydt’1) de men...

Janboel
Spreekwoorden: (1914) Janboel,
d.w.z. een onhebbelijke drukte, lawaai1); ook: een onordelijke, verwarde rommel, een ‘pan’, of zooals men in de Wormer zegt een uieboel (Boekenogen, 1089); stads-gron. een janboedel, hetzelfde als een boudel van Jan Stijn (Molema, 182 b). Het woord wil eigenlijk zeggen een ‘boel’, zooals men bij een Jan, een sukkel, een kn...

Jangat
Spreekwoorden: (1914) Jangat,
d.w.z. een dom, onhandig manspersoon, een sukkel; in het Friesch een Janhen, een bemoeial. Dit scheldwoord zal wel naar analogie van hondsvot, hondsklinck, hondskonte en dergelijke gevormd zijn, die oorspronkelijk van vrouwen gezegd, later ook gebruikt werden voor verwijfde mannen; vgl. fri. janefot, jangat, sukkel; fr. Jean-fesse; hd. Hans Arsch....

Janhagel
Spreekwoorden: (1914) Janhagel,
d.w.z. het gepeupel, de heffe des volks, het gemeene volk, hak en mak, hak en zijns gemak; sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw zeer gewoon (zie Ndl. Wdb. VII, 199). In de 17<sup>de<-sup> eeuw verstond men onder dezen naam ook de matrozen en was Janhagel hetzelfde als Jan Rap; 17<sup>de<-sup> eeuw: hagelschut, gepuffe...

Janhen
Spreekwoorden: (1914) Janhen,
d.w.z. een keukenpiet, een keukenklauwer, een hennetaster (hd. Hennentaster, Hennengreifer), een Jan Krent (Zaansch); zie de beschrijving van een Jan Hen in O.K. bl. 99-103. Deze benaming wordt in de 17<sup>de<-sup> eeuw o.a. aangetroffen bij Coster, 355 en 464; zie verder C. Wildsch. IV, 410; Tuinman II, 84; Sewel, 367: t' Is een rech...

Janklaassen
Spreekwoorden: (1914) Janklaassen,
d.i. een grappenmaker, een hansworst. ‘Volgens de Amsterdamsche overlevering was Jan Klaassen een trompetter van 's Prinsen lijfwacht geweest; maar toen, na den dood van Prins Willem II, de garde van den Prins tot garde der Staten van Holland verdoopt werd, had hij zijn paspoort genomen. Om nu brood te winnen, trok hij naar Amsterdam, en gin...

Jantje van Leiden
Spreekwoorden: (1914) Jan(tje) van Leiden,
voorkomende in de uitdr. zich met een Jantje van Leiden van iets afmaken, d.i. zich met een ‘mooi praatje’ van iets afmaken. Jan van Leiden of Jan Beukelszoon, het hoofd der Wederdoopers, stond in de 17<sup>de<-sup> eeuw bekend als een man ‘die door syne bedriechlicke scherpsinnicheydt ende cloeckheydt’1) de men...

jas
Spreekwoorden: (1914) Een jas,
d.w.z. eene teleurstelling, een strop, misrekening; zie Woordenschat, 510: iemand een jas geven of een jas krijgen, teleurstellen of teleurgesteld

Je kunt me de bout hachelen
Spreekwoorden: (1914) Je kunt me de bout hachelen,
een verwensching, die zooveel wil zeggen als stik, steek de moord, je kunt voor mijn part verrekken, loop naar den duivel; vgl. Harreb. III, XLIV a: Hij (zij) kan voor mijn part den bout hachelen; Kmz. 206: Je kunt mij de bout haggelen; Lvl. 195: Hij kan me z'n bout haggelen, is de vent bedonderd. - D.H.L. 2: De Kapitein kon hun den bout hachelen;...

Jeremiade
Spreekwoorden: (1914) Jeremiade.
Deze benaming voor een dikwijls overbodige, telkens herhaalde, vervelende klacht is een zinspeling op den naam van het bijbelboek de Claeg-Liederen Jeremia, waarin de profeet weeklaagt over het lot van Jeruzalem en de ellende zijner landgenooten; zie Zeeman, 296; Harreb. I, 357: Hij zingt de Klaagliederen van Jeremias en vgl. fr. une Jér&ea...

Job
Spreekwoorden: (1914) Job.
In verschillende uitdrukkingen komt de naam van dezen oudtestamentischen persoon voor. Vgl. zoo arm als Job, een Jobsbode, een brenger van slechte tijding, een Jobstijding (hd. Hiobspost, Hiobsbote; eng. Job's news, Job's post); een Jobsgeduld (fr. la patience de Job; hd. Hiobsgeduld; eng. the patience of Job), welke alle herinneren aan de geschie...

Jodenkerk
Spreekwoorden: (1914) 't Is hier een Jodenkerk.
Dit zegt men wanneer ergens allen door elkaar schreeuwen, te gelijk spreken; ook in Twente: 't geet er toe as in 'n jöddenkerk; oostfri.: 't geit der her as in 'n Jödenkark; fri. it liket hjir wol en joadske tjerke. In de joodsche kerken worden vele gebeden door de gemeente min of meer luid en op eigenaardigen toon half zingend gezegd; d...

John Bull
Spreekwoorden: (1914) John Bull.
Deze bijnaam voor de Engelschen, of voor een Engelschman ‘voorgesteld als een flinke, stevige, welgedane breedgeschouderde vent’,1) is volgens Büchmann, bl. 306 het eerst gebruikt door John Arbuthnot (1675-1735) in zijne politieke satyre History of John Bull (1712). Een hoforganist John Bull componeerde het engelsche volkslied &ls...

jongen als een wolk
Spreekwoorden: (1914) Een jongen als een wolk,
ook een wolk van een jongen, d.i. een gezonde, dikke, mollige jongen, een wolk van gezondheid, een ‘brok’ van een jongen; eig. een jongen die zoo bol is als een regenwolk. In de 17<sup>de<-sup> eeuw bij Smetius, 280: een mensch als een wolk; Paffenr. 62: een man als een wollik; Rusting, 403: een kerel als een wolk; Van Effe...

Jongens van Jan de Witt
Spreekwoorden: (1914) Jongens van Jan de Witt,
d.w.z. ferme, flinke jongens. Met C. Busken Huet, Het Land v. Rembrand II<sup>2<-sup>, 251 te denken aan den raadpensionaris, is niet aan te bevelen, daar de uitdrukking in stukken uit vroeger tijd niet wordt aangetroffen en Jan de Witt bovendien bij het volk volstrekt niet populair, maar eerder zelfs gehaat was. Het is daarom zeer waa...

jongste dag
Spreekwoorden: (1914) De jongste dag,
d.i. de dag des oordeels, het jongste gericht, waarin jongst de beteekenis heeft van laatst; vgl. jongstleden en het mnl. ten joncsten, ten slotte, ten laatste, dat ook met weglating van male of daghe voorkomt in den zin van den oordeelsdag; fr. le jour du jugement dernier; eng. the doomsday. Zie het Mnl. Wdb. III, 1071; Ndl. Wdb. XI, 88; hd. der ...

jongste schepen velt het vonnis
Spreekwoorden: (1914) De jongste schepen velt (of wijst) het vonnis.
Men bezigt dit spreekwoord ‘als jonge lieden of kinderen iets beter willen weten dan de ouden en hunne stem met gezag doen gelden’, dus, als zij het hoogste woord voeren. Het spreekwoord is vermoedelijk ontleend aan de gewoonte om den jongsten schepen het eerst zijne stem te doen uitbrengen, zooals voor alle rechterlijke collegiën...

Joost
Spreekwoorden: (1914) Dat mag Joost weten,
d.w.z. dat mag de drommel, de duivel weten; joost haalje, de duivel haalje. Volgens Veth, Uit Oost en West, 202 vlgg. is Joost de verdietsching van het Chineesche Tshoe-tszé, Japansch Dsoe-si, ook Djoe-si gespeld, eigenlijk een kistje waarin een houten beeldje van Boeddha geplaatst is, vervolgens een voorwerp van vereering; inzonderheid de ...

Judas
Spreekwoorden: (1914) Een Judas,
d.i. een verrader, een valschaard, een huichelaar (sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw; Ogier, 252); ook als algemeen scheldwoord gebruikt, ellendeling, plager, terger; eig. de discipel van Jezus, die hem verraderlijk aan de Joden overleverde; zie Matth. XXVI, 14-15 en vgl. Ndl. Wdb. VII, 473. Vandaar ook een Judastronie, een Judaskus (bij ...

juk
Spreekwoorden: (1914) Onder het juk doorgaan
Deze uitdrukking is ontleend aan de Romeinen, die als bewijs van diepe vernedering een overwonnen leger lieten doorgaan onder een lage poort, gevormd door twee rechtstandig in den grond gestoken speren, die door een derde verbonden waren (denk aan den slag bij Caudium); vgl. lat. mittere sub jugum; sub jugo mittere of emittere; fr. faire passer pa...

Kaarsschoon
Spreekwoorden: (1914) Kaarsschoon,
in de uitdr. ‘niet kaarsschoon zijn’, getikt zijn; ook, en vooral, aangeschoten, dronken zijn; volgens Ndl. Wdb. VII, 700: eig. zoo helder dat, in een tegen het kaarslicht gehouden glas, de wijn geen de minste troebelheid meer vertoont1); zie Harreb. I, 370: Hij is niet geheel kaarsschoon, hij is niet wel bij 't hoofd; in den zin van d...

kaart
Spreekwoorden: (1914) Iemand in de kaart zien (of kijken)
d.w.z. iemands geheime plannen doorgronden, te weten komen; iemand doorzien. De uitdr. is ontleend aan het kaartspel; ziet men zijne tegenpartij in de kaart, dan weet men welke plannen hij kan hebben, en

kaart kennen
Spreekwoorden: (1914) De kaart kennen.
In den regel ‘de kaart van het land kennen’, d.w.z. op de hoogte van de toestanden zijn. Een uitdr. die ontleend is aan de aardrijkskunde, blijkens Sewel, 372: De kaart kennen, de Land- en Zee-kaarten weeten te gebruiken, to understand maps, to be skillfull in the Geography and Hydrography; de kaart kennen (in de waereldsche zaaken bed...

Kaas hebben aan iemand
Spreekwoorden: (1914) Kaas hebben aan iemand,
d.w.z. maling hebben aan iemand, er lak aan hebben, er niet om geven. Kaas is iets overbodigs op geboterd brood? Vgl. Ndl. Wdb. VII, 733; Nkr. IX, 11 Sept. p. 7: Me kinderen hebben ook kaas an me..... nou ze getrouwd zijn hebben ze mijn nie meer nodig.

kaas snijden
Spreekwoorden: (1914) De kaas snijden,
d.w.z. royaal doen, geuren, pronken, naast 'm snijden, er netjes uitzien. Zie Harreb. I, 372; Onze Volkstaal II, 120; Volkskunde XXII, 87; Woordenschat, 536: kaassnijer (mil.), een klein burgerlijke dandy; Antw. Idiot. 634: kaassnij(d)er, stoffer, pocher, windmaker; Schoolm. 240:

kaatst
Spreekwoorden: (1914) Die kaatst moet den bal verwachten,
een zegswijze aan het kaatsen ontleend, met de beteekenis, ‘wie yemand wil aantasten, heeft te wachten, dat men hem zo weder bejegenen, en met gelyke munt betalen zal’; Tuinman I, 266. Vgl. verder Winschooten, 273; Huygens II, 411: Kaetsen en ballen wachten (opschrift); Halma, 251: Die kaatst moet den bal wachten: die met een ander sch...

Kabaal maken
Spreekwoorden: (1914) Kabaal maken (- schoppen, - slaan).
Onder kabaal, fr. cabale, hebreeuwsch kabbâlâh (overlevering), verstaat men in de eerste plaats de bijbeluitlegging en de godsdienstige symboliek, alleen den priesters bekend; vandaar: geheime wetenschap; vervolgens heimelijke verstandhouding, samenspanning, samenzwering, oproer, leven, drukte. Vgl. het 17<sup>de<-sup>-eeuw...