F.A. Stoett - Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Datum & Land: 01/11/1914, NL
Woorden: 3883


Kleine potjes hebben ook oren
Spreekwoorden: (1914) Kleine potjes hebben ook ooren,
d.w.z. kinderen luisteren scherp toe; meestal als waarschuwing gezegd, wanneer in het bijzijn van kinderen zaken besproken worden, die zij niet moeten hooren. Bij Goedthals, 139: Cleyne ketelkens, oft potkens hebben ooren, garde bien tes secrets reveler devant fols ou enfants; in de Prov. Comm. 147: cleen keetelkens hebben oeren (Campen, 87); Spie...

kleren maken de man
Spreekwoorden: (1914) De kleeren maken den man,
d.w.z. naar zijne kleeding wordt men beoordeeld, geschat, geacht (vgl. Rose, 2086: Scone cledren temen sere ende trecken vorwaert haren here), eene meening, die de Grieken ook waren toegedaan en die de Romeinen uitdrukten door cultus addit hominibus auctoritatem (Otto, 100). In onze taal is dit spreekwoord aangetroffen bij Goedthals, 26: De cleede...

Kleur bekennen
Spreekwoorden: (1914) Kleur bekennen.
Eene uitdr. aan het kaartspel ontleend, die eig. wil zeggen een kaart van dezelfde soort spelen als degeen, die deze het eerst gevraagd heeft; gedwongen worden zijne kaarten van een bepaalde kleur te laten zien; bij overdracht: voor zijne meening uitkomen, veelal op staatkundig gebied; kleur houden, blijven ontkennen (Köster Henke, 33); hd. F...

kleuren
Spreekwoorden: (1914) Iets in (al zijne) geuren en kleuren vertellen,
d.w.z. iets zeer uitvoerig vertellen, met vermelding van alle bijzonderheden; fr. en dire de toutes (les) couleurs sur qqch. Bij Harrebomée I, 192 b luidt deze zegswijze: hij vertelt in zijne geuren (of kleuren) en fleuren; vgl. ook Molema, 204 a: iets mit kleuren en fleuren vertellen. Waarschijnlijk is deze uitdr. ontleend aan de bloemen e...

Klier
Spreekwoorden: (1914) Klier.
Een in de volkstaal voorkomend scheldwoord met de beteekenis van knul, ploert, onuitstaandbare kerel; vgl. voor den overgang der beteekenis kataas, kreng, darm, kwal, fluim, etter, puist, emmer, loeder, schelm (de beide laatste beteekenen oorspr. aas) en dergelijke (zie n<sup>o<-sup>. 552 en vgl. Van Ginneken I, 490). Zie Boefje, 168: ...

klikspaan
Spreekwoorden: (1914) Een klikspaan.
Onder klikspaan verstaat men thans iemand, die alles verklikt, verklapt, dus iemand die in Zuid-Nederland een klapspaan of een lakaaie genoemd wordt (De Cock<sup>2<-sup>, 46). Door Halma wordt een klikspaan gelijk gesteld met een klapspaan, waarmede iemand, die niets geheim houdt, werd aangeduid, un délateur, une délatric...

kling
Spreekwoorden: (1914) Over de kling jagen (of doen springen)
d.w.z. dooden, bep. een vluchtenden vijand geen kwartier geven; ook gebezigd in den zin van iemand tot faillissement dwingen; de kling is het lemmet van een sabel. De volledige uitdr. zou zijn ‘iemand het hoofd over de kling jagen’, dus: onthoofden, dooden. Vgl. o.a. Tuinman I, 281: ‘Hy zal over de kling springen: dat is, onthals...

klink
Spreekwoorden: (1914) Van klink!
Bijv. in de uitdrukking een tree van klink! die we lezen bij Staring, Jaromir te Praag, vs. 58, dat wil zeggen: een trap van wat-ben-je-me (scil. groot), van-heb-ik-jou-daar (vgl. 17<sup>de<-sup> eeuw lechtseme daer) en dus gelijkstaande met van klinkum, van raak um, van patsum; zie Taal en Letteren II, 319; Tuinman I, 254; C. Wildsch....

klippen
Spreekwoorden: (1914) Tegen de (doode) klippen aan (of op)
geweldig, uit alle macht, in hooge mate; eig. in zulk een hooge mate als de klippen zich verheffen; vgl. torens hoog liegen. Zie Harreb. I, 415: hij liegt tegen de klippen aan, d.i. de klippen weerkaatsen zijne leugens; tegen den ouden dood an of in Zuid-Nederland tegen penningzestien op (De Cock<sup>2<-sup>, 309); Boekenoogen, 452: te...

klis
Spreekwoorden: (1914) Aanhangen als eene klis (of als klissen)
d.w.z. steeds bij iemand blijven, hem steeds vergezellen, niet loslaten, als ware men aan hem verbonden, aan hem vastgekleefd, zooals een klis dat doet. Onder een klis verstaat men namelijk een stekeligen knop van klissekruid, die op wollige stof geworpen, daaraan vastkleeft1). In de 16<sup>de<-sup> eeuw komt de zegswijze voor bij Anna...

klissen
Spreekwoorden: (1914) Aanhangen als eene klis (of als klissen)
d.w.z. steeds bij iemand blijven, hem steeds vergezellen, niet loslaten, als ware men aan hem verbonden, aan hem vastgekleefd, zooals een klis dat doet. Onder een klis verstaat men namelijk een stekeligen knop van klissekruid, die op wollige stof geworpen, daaraan vastkleeft1). In de 16<sup>de<-sup> eeuw komt de zegswijze voor bij Anna...

klokspijs
Spreekwoorden: (1914) Dat gaat er in als klokspijs,
d.w.z. dat gaat er gemakkelijk in. Onder klokspijs verstaat men in den eig. zin metaal, waarvan klokken gegoten worden. Kiliaen vertaalt klock-spijse door aes caldariun: es fusile: aes aeramentis fundendis aptum, dus gesmolten, vloeibaar metaal, dat gemakkelijk gegoten kan worden en gloeiend uit den oven in den vorm schiet. Vandaar bij Brederoo, M...

klomp
Spreekwoorden: (1914) Nu (of nou) breekt mijn klomp!
Dit wordt gezegd, wanneer plotseling iets onverwachts geschiedt of gezegd wordt, waarover men zijn uiterste verbazing te kennen geeft. Vgl. Leersch. 121: Nou breek me klomp, zei de Scheele; Handelsblad, 26 Nov. 1913, p. 6 k. 4 (ochtendbl.): Op een moment dat een Hollander zeggen zou: ‘daar breekt mijn klomp’, breekt deze Cyrono een Gou...

klompen
Spreekwoorden: (1914) Met de klompen op het ijs
d.w.z. onvoorzichtig handelen, niet goed beslagen ten ijs komen, zich wagen op een terrein, waar men niet thuis hoort; zich op domme wijze verpraten. Ook in Groningen: men mout nijt mit de klompen op 't ies komen (Taalg. V, 161); volgens Joos, 101, eveneens in Vlaanderen: met zijn blokken op 't ijs komen. De zegsw. komt in de 18<sup>de<-s...

klop is er op
Spreekwoorden: (1914) De klop is (of staat) er op
d.w.z. zij is acht en twintig jaar, waarvoor ook gezegd wordt de dut is er op (Draaijer, 9; V. Schothorst, 122) of zij is gedut; zij komt op de klompenmarkt zitten (Harreb. I, 417). Vroeger, tot op het midden der 19<sup>de<-sup> eeuw (1846), bestond een zilveren munt, ter waarde van ƒ1.40, een achtentwintiger of goudgulden, zilveren f...

kluiten
Spreekwoorden: (1914) Hij is (goed) uit de kluiten gegroeid (of gewassen)
d.w.z. hij is flink gegroeid, is lotig (V. Schothorst, 168). De uitdr. is oorspr. gebruikt van boomen of planten, die flink uit de aarde (vgl. Lucelle, vs. 2133) opgroeiden, en later bij overdracht ook op personen toegepast. In het begin der 18<sup>de<-sup> eeuw vinden we haar bij Spaan, 270: Dat het (stadhuis) niet hooger uit de grond...

kluivers
Spreekwoorden: (1914) De kluivers in huis krijgen,
d.w.z. met executie worden bedreigd; uitgewonnen worden, een vonnis krijgen wegens wanbetaling. Een kluiver beteekende in de 16<sup>de<-sup> eeuw een gerechtsbode; zie Kil.: Kluyver, exactor, exactor rei judicatae; eig. iemand die de kluven, kloven, dat zijn handboeien aanlegt?3); Ogier, 46: Morghen send' ick hem de cluyvers voor myn v...

kluivers in huis krijgen
Spreekwoorden: (1914) De kluivers in huis krijgen,
d.w.z. met executie worden bedreigd; uitgewonnen worden, een vonnis krijgen wegens wanbetaling. Een kluiver beteekende in de 16<sup>de<-sup> eeuw een gerechtsbode; zie Kil.: Kluyver, exactor, exactor rei judicatae; eig. iemand die de kluven, kloven, dat zijn handboeien aanlegt?3); Ogier, 46: Morghen send' ick hem de cluyvers voor myn v...

klus kwijt zijn
Spreekwoorden: (1914) De klu(t)s kwijt zijn (raken
d.w.z. niet meer weten wat men doet, den draad kwijt zijn; eig. van den kluts, van den slag af zijn; vgl. het wkw. klutsen, door elkander kloppen, bijv. eieren of zeepsop. Volgens Onze Volkstaal III, 44 is de uitdr. afkomstig van de handpapiermakerij en bezigde men haar, wanneer men den slag kwijt raakte, om de papiervloeistof gelijkmatig over den...

kluts kwijt zijn
Spreekwoorden: (1914) De klu(t)s kwijt zijn (raken
d.w.z. niet meer weten wat men doet, den draad kwijt zijn; eig. van den kluts, van den slag af zijn; vgl. het wkw. klutsen, door elkander kloppen, bijv. eieren of zeepsop. Volgens Onze Volkstaal III, 44 is de uitdr. afkomstig van de handpapiermakerij en bezigde men haar, wanneer men den slag kwijt raakte, om de papiervloeistof gelijkmatig over den...

kneep
Spreekwoorden: (1914) Daar zit 'em de kneep,
d.w.z. daar zit de moeilijkheid; daar houdt het 'em (vgl. eng. there is the rub), dat is ten aap (Maastricht); bij Winschooten, 183: Daer leit de kneep, dat wil zeggen daar houdt het, knijpt het, zit het vast; Tuinman I, 232: daar ligt de kneep, dat wil zeggen de klem der zaak; vgl.

knikker
Spreekwoorden: (1914) Er is iets (of een vuiltje) aan den knikker
d.w.z. er is iets niet in den haak, er is een vuiltje aan de lucht. Vgl. Van Eijk III, 90: daar is vuil aan den knikker, er moet wel iets van dat leelijke geval of gerucht bestaan; Sonnet, 56: Er schijnt toch inderdaad iets aan den knikker; Dievenp. 118: Als je een van je Amsterdamsche sneezen zoo met zoo'n vreemden Mof of Bels ziet rondkuieren, d...

knip
Spreekwoorden: (1914) Geen knip (voor den (of zijn) neus) waard
d.w.z. hoegenaamd niets waard, van zeer weinig beteekenis. Reeds in het Grieksch bij Athenaeus: οὐκ ἄξια ὄντα ψόφου δακτύλων (zie Suringar, Erasmus, CXXXI). In onze taal bij Servilius, 50*: ten is niet een knippe weerdt, ne crepitu quidem digiti dignum; Sart. I, 8, 75: ick vraech daer niet een knip na, ter vertaling va...

knollen voor citroenen verkoopen
Spreekwoorden: (1914) Iemand knollen voor citroenen verkoopen,
d.w.z. iemand iets van geringe waarde als iets kostbaars in de hand stoppen; hem met ijdele praatjes bedotten, foppen, misleiden; synonieme uitdrukkingen zijn of waren: iemand appelen of eieren voor citroenen, paardekeutels voor vijgen, kladbeeken voor diamanten, britten (of kluiten) voor turven verkoopen (of tellen); zie Campen, 82; Sart. III, 9,...

knopjes
Spreekwoorden: (1914) Hij is in zijn nopjes (of knopjes)
d.w.z. hij is in zijn schik; eig. in die kleeren, waar noppen of knoppen1), pluisjes op zitten (vgl. nopjesgoed, nopjeslaken en Heemsk. Arcadia, 21: De onderrok was van witte nopjes); dus in zijne mooie kleeren, in feestgewaad, en vandaar bij overdracht: hij is verheugd; vgl. n<sup>o<-sup>. 281 en 656. De eigenlijke beteekenis blijkt n...

knul van een vent
Spreekwoorden: (1914) Een knul van een vent,
d.w.z. een sukkel, een onhandige, domme kerel. Dit knul is hetzelfde woord als knolle, dat Kiliaen vertaalt door glomus, globus. Vgl. Warenar, vs. 727: Sy (de vrouwen) wetent beter as de mans, wy zijn maer een diel knollen, dom; C. Wildsch. III, 265: Ik hou veel van Neef Stamhorst, want hij was altijd een lieve knol; Halma, 275: Een knol van een v...

koe
Spreekwoorden: (1914) Men kan niet weten hoe eene koe een haas vangt,
d.w.z. men kan niet weten, hoe iets heel onwaarschijnlijks toch gebeurt; hoe een dwaze poging, aan wier slagen men twijfelt, toch gelukt. De

koe bij de horens grijpen
Spreekwoorden: (1914) De koe bij de horens grijpen (pakken
d.w.z. eene moeilijke, gevaarlijke onderneming op de juiste manier flink aanpakken; fri. de kou by de hoarnen pakke of it hynsder (paard) by de team (toom) pakke. De spreekwijze is ontleend aan het vangen van eene koe, die wild rondspringt en die men alleen door haar flink bij de horens te grijpen in zijne macht kan krijgen en kan bedwingen. Vgl. ...

koek
Spreekwoorden: (1914) De koek
d.w.z. het prettige, aangename, het plezier is voorbij; Harrebomée I, 426. Wellicht moet in deze uitdrukking koek oorspr. worden opgevat als geld; vgl. Halma, 275: Koek, silveren klomp van 150 mark; Sewel, 403; Antw. Idiot. 685: koek, erfgift (vgl. fr. partager le gâteau, de winst deelen); Brederoo, Moortje, 153: Diens (kooplieden) so...

Koek en ei zijn
Spreekwoorden: (1914) Koek en ei zijn,
d.w.z. dikke vrienden zijn, het geheel met elkander eens zijn; pot en God zijn (De Bo, 888 b); ééne gort in éénen pot zijn (Halma II, 661 c1)). De oorspronkelijke zin zal wezen: twee lekkere dingen zijn, twee zaken van ongeveer dezelfde waarde, die weinig van elkander verschillen; op personen toegepast twee menschen met...

koes
Spreekwoorden: (1914) Zich koes(t) (of koestem)) houden
d.w.z. zich stil houden, zwijgen; in Antw. zijn eigen gewrongen, genepen, smal houden (Antw. Idiot. 491; 1129). Dit bijw. koes(t) is hetzelfde woord als het tusschenwerpsel koes(t)!, dat ontleend is aan het fr. couche! couche toi! en ook stil! beteekent. In het dial. duitsch zegt men eveneens sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw3) kutsch! en...

koesem
Spreekwoorden: (1914) Zich koes(t) (of koestem)) houden
d.w.z. zich stil houden, zwijgen; in Antw. zijn eigen gewrongen, genepen, smal houden (Antw. Idiot. 491; 1129). Dit bijw. koes(t) is hetzelfde woord als het tusschenwerpsel koes(t)!, dat ontleend is aan het fr. couche! couche toi! en ook stil! beteekent. In het dial. duitsch zegt men eveneens sedert de 17<sup>de<-sup> eeuw3) kutsch! en...

Koffie
Spreekwoorden: (1914) Koffie.
Dit woord komt in verschillende zegswijzen voor o.a. in Dat is geen zuivere koffie, die zaak is niet pluis, niet in den haak; zie Harreb. III, CXXVI; Molema, 566; Breuls, 89; Landl. 97: Da's geen zuivere koffie met jou; Handelsblad, 6 Juni 1913, p. 7 k. 1: Wat-ie zegt, as dat maar zuivere koffie is; 9 Dec. 1913, p. 7 k. 1 (avondbl.): Hij had al he...

kogel is door de kerk
Spreekwoorden: (1914) De kogel is door de kerk,
d.w.z. na lang aarzelen is er een besluit genomen, zoodat er niets meer aan te veranderen valt; de teerling is geworpen. Sedert de 18<sup>de<-sup> eeuw was deze zegswijze bekend, blijkens Tuinman I, 31, die haar verklaart als: ‘daar word niets meer ontzien. De reden van dit spreekwoord kan zyn, om dat men by 't Pausdom zonderling...

koker
Spreekwoorden: (1914) Dat komt uit zijn koker,
d.w.z. dat heeft hij gedaan, daar is hij de bewerker van. ‘De gelijkenis is ontleent van de pijlkokers der ouden, waar uit schichten getrokken en geschoten wierden’ (Tuinman I, 348). Vgl. Servilius, 216: die pyl is wt dynen pylkoeker niet gecomen; Symon Andriessoon, Duytsche Adagia ofte Spreecwoorden, p. 90: die pijlen comen wt uwen co...

kokker
Spreekwoorden: (1914) Een kokker(d),
Hiermede duidt men iets aan, dat groot in zijn soort is; bijv. een kokkerd van een neus1), van een appel, enz.; fri. in kokkert fen in bern (kind), in apel (appel), wat men in de Zaanstreek een bommerd noemt (Boekenogen, 90) en ook wel een bakbeest (zie n<sup>o<-sup>. 136) heet, bij Sewel een klouwer en in Antwerpen een bommel, bonker...

kolf naar de bal werpen
Spreekwoorden: (1914) De kolf naar den bal werpen,
d.w.z. het opgeven, den moed verliezen; fr. jeter le manche après la cognée. Bij Sartorius III, 6, 54: de kolf na de bal werpen; 10, 9: ick hebbe de kolf na de bal geworpen; bij Winschooten, 116: ‘de Kolf werpen naa de Bal, is een spreekwoord, waar meede beteekend werd, sig soo wel ontblooten van het een als het ander, het spel...

kolfje
Spreekwoorden: (1914) Dat is een kolfje naar zijn hand,
d.w.z. dat bevalt hem best, dat is iets naar zijn zin; dat doet hij graag, dat is 'en kaantje nê zen hand, zooals men in de Zaanstreek zegt: ontleend aan het vroeger algemeen voorkomende kolfspel1). Volgens het Ndl. Wdb. III, 1823 moet men onder kolfje verstaan een kolfslag dien men gemakkelijk maken kan, of van welken men persoonlijk recht ...

Komaf
Spreekwoorden: (1914) Komaf,
dat is afkomst. In de 18<sup>de<-sup> eeuw voorkomend bij Wolff en Deken in Willem Leevend I, 257: Omdat je nu van wat hooger komaf bent en in

komkommertijd
Spreekwoorden: (1914) De komkommertijd,
d.w.z. de slappe tijd, waarin weinig zaken gedaan worden, dus in de maand Augustus, als de komkommers rijp zijn en de handel over het algemeen niet zeer levendig is (zie o.a. Nest 24); Villiers, 65; hd. die sauregurkenzeit; eng. the cucumber-time (anno 17001)); the big-gooseberry time.

Kommandeer je hond en blaf zelf
Spreekwoorden: (1914) Kommandeer je hond en blaf zelf.
Dit zegt men tot iemand, wiens bevelen men niet wenscht af te wachten. De zegswijze is in Noord- en Zuid-Nederland bekend; vgl. Harreb. I, 316; Kmz. 102; Mgdh. 193; Nest, 75: Kommandeer je honden en blaf zelf; blz. 133: Kommandeer je honden of blaf zelf; S.M. 5: Wel ja, inrukken? Kommedeer je hond en blaf zelf; Groningen IV, 196; Draaijer, 17: Kom...

Komt men over de hond dan komt men ook over de staart
Spreekwoorden: (1914) Komt men over den hond, dan komt men ook over den staart,
d.w.z. wanneer men de grootste moeilijkheid te boven is, dan zijn ook de andere, meer gemakkelijke, te overwinnen (18<sup>de<-sup> eeuw). Vgl. Sewel, 619; Halma, 484: Kom ik over den hond, ik kom wel over den staert, kom ik 't grootste over, zoo kom ik ook wel 't minste over. In het hd. eveneens: kommt mann über den Hund (oder Fuc...

Kool
Spreekwoorden: (1914) Oom Kool.
Zoo werd en wordt dial. nog schertsend een sukkel genoemd. Sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw bekend, o.a. bij Ogier, De Seven Hoofts. 167: Hoe sat Oom Cool en sagh met een Backhuys soe grau als Bloet? Zie voor vele plaatsen uit de 17<sup>de<-sup> en 18<sup>de<-sup> eeuw het Ndl. Wdb. XI, 19-20 en vgl. Molema, 307 a...

kool en de geit sparen
Spreekwoorden: (1914) De kool en de geit sparen,
d.w.z. beide partijen tevreden stellen; fr. ménager (ou sauver) la chèvre et le chou, ménager les personnes, les partis dont les intérêts sont opposés1). Vgl. Nkr. III, 7 Febr. p. 4:

Koop geven
Spreekwoorden: (1914) Koop geven,
d.w.z. in eigenlijken zin: iets voor minder prijs geven dan men eerst gevraagd heeft; den koop laten doorgaan, den geboden prijs aannemen, en van daar bij overdracht: toegeven, de minste zijn; fri. keap jean, den koop toeslaan, fig. toegeven, den strijd opgeven. De uitdrukking is elliptisch en luidde oorspronkelijk iets beter koop geven, zooals bl...

koornmaat
Spreekwoorden: (1914) Zijn licht niet onder een koornmaat
d.i. zijn kennis en wetenschap niet verborgen houden, maar aan de wereld mededeelen of zooals men ook zegt ‘zijn licht laten schijnen voor de menschen’. Beide zegswijzen zijn ontleend aan den Bijbel, Matth. V, 15 en 16: Noch men steeckt geen keerse aen, ende set die onder een korenmate: maer op een kandelaer, ende sy schijnt allen, die...

Kop noch staart
Spreekwoorden: (1914) Kop noch staart,
in de zegswijze ‘daar is kop noch staart aan te vinden’, daar is geen verband in, d.w.z. begin noch einde aan te vinden, daar is niet uit wijs te worden. Vgl. Rein. II, 4220: Hi laet sijn reden staen ten halven sonder hooft of sonder steert; Servilius, 109*: ten heeft hoot noch steert dat hy seyt; Sart. I, 1, 49: ick weet noch hooft no...

korf krijgen
Spreekwoorden: (1914) Een korf krijgen,
d.w.z. afgewezen worden bij een huwelijksaanzoek of op een examen, in welk laatste geval men ook spreekt van druipen, bakken, zakken, sponsen of stralen; een ketel halen (huzarenterm te Tilburg in gebruik2); in Zuid-Afrika: hy het die pot mis gesit (Boshoff, 339); in Zuid-Nederland buizen; een buis krijgen (ook in Maastricht3)); fr. attraper une b...

Kort aangebonden zijn
Spreekwoorden: (1914) Kort aangebonden zijn,
d.i. niet veel speelruimte hebben, maar spoedig aan het einde van zijn geduld zijn, dus niet veel scherts verstaan, spoedig boos worden. Oor-

Kort en bondig
Spreekwoorden: (1914) Kort en bondig,
vroeger ook kort maar bondig, d.i. kort en krachtig (Cluysw. 177: Kort en besnoeyt), doch de beteekenis van bondig is thans zoo overschaduwd door die van kort, dat wij nu in deze uitdrukking een tautologie zien in den zin van beknopt, kort, hoewel meestal met het bijdenkbeeld flink, krachtig. Vgl. Nyrop, 188; n<sup>o<-sup>. 882; kort e...

kort houden
Spreekwoorden: (1914) Iemand kort houden,
d.w.z. iemand in zijne vrijheid van bewegingen belemmeren, hem krap, nauw, scherp, straf houden; eene uitdrukking ontleend aan het inhouden der teugels van een paard (vgl. Zuidafr. iemand met springteuels ry (Boshoff, 335); op Goeree en Overflakkee: kort in de strengen staan1) of het aan een korte lijn loopen van een jachthond die kort aangebonden...

kort liedje is spoedig gezongen
Spreekwoorden: (1914) Een kort liedje is spoedig gezongen,
d.w.z. eene korte smart is spoedig geleden; iets onaangenaams, dat kort van duur is, is gauw voorbij. Deze zegswijze wordt in de 16<sup>de<-sup> eeuw aangetroffen in de Prov. Comm. 346: een cort liet es zaen ghesonghen, est cito cantatus cantus brevis apocopatus, dat gelijk is aan 331: een scandich brocke es gheringhe (spoedig) gheten;...

Kort van stof zijn
Spreekwoorden: (1914) Kort van stof zijn,
d.w.z. weinig woorden gebruiken, opvliegend, driftig zijn; kort aangebonden zijn, of zooals de Zuidnederlanders zeggen kort keeren, kort ingespannen of kort gerokt zijn (De Bo, 560; Schuermans, 281; Joos, 87). Vgl. Halma, 615: Kort van stof zijn, oploopend of haastig zijn, être coléré prompt, emporté, waarvoor men o.a. i...

Korte afrekening maakt lange vriendschap
Spreekwoorden: (1914) Korte (af)rekening maakt lange vriendschap,
d.w.z. om goede vrienden te blijven, moet men elkander op het verschuldigde geld niet te lang laten wachten; Ndl. Wdb. I. 1275. Vgl. Goedthals, 70: Hoe effender gherekent, so betere vrienden; Prov. Comm. 232; Spieghel, 283; Smetius, 153; Cats I, 504: Korte rekeninge, lange vriendschap; V.d. Venne, 195: Goede rekeninge houdt geen quade vrientschap....

Korte metten maken
Spreekwoorden: (1914) Korte metten maken.
‘Dit drukt uit, iets haastig en loopswijze afdoen, gelijk de Moniken, die hunne metten (lectiones matutinae) uitrabbelen, om ras gedaan te hebben’ (Tuinman I, 26); hetzelfde als korte wetten maken (zie ald.),

Korte rekening maakt lange vriendschap
Spreekwoorden: (1914) Korte (af)rekening maakt lange vriendschap,
d.w.z. om goede vrienden te blijven, moet men elkander op het verschuldigde geld niet te lang laten wachten; Ndl. Wdb. I. 1275. Vgl. Goedthals, 70: Hoe effender gherekent, so betere vrienden; Prov. Comm. 232; Spieghel, 283; Smetius, 153; Cats I, 504: Korte rekeninge, lange vriendschap; V.d. Venne, 195: Goede rekeninge houdt geen quade vrientschap....

Korte wetten maken
Spreekwoorden: (1914) Korte wetten maken
behoeft geen verbastering te zijn van ‘korte metten maken’, fri. koarte metten meitsje (n<sup>o<-sup>. 15111)). Het kan in eigenlijken zin zeer goed beteekenen: niet lang procedeeren of, zooals de Duitschers het uitdrukken, kurzen Procesz machen. Ook het Zuidnederl. met iets kort recht spelen, dat seffens doen veranderen; k...

Koude drukte
Spreekwoorden: (1914) Koude drukte,
d.w.z. onnoodige, onbeteekenende, flauwe (lat. frigidus) drukte; ook koude kippendrukte (in Het Volk, 19 Aug. 1915, p. 1 k. 3); syn. van koude kak (n<sup>o<-sup>. 1055; Boekenogen, 1322) en koude complimenten (in Kmz. 255); fri. kâlde drokte; vgl. het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche een koude tijd, d.i. een slechte tijd (Li...

kraaien
Spreekwoorden: (1914) Daar zal geen haan naar kraaien,
d.w.z. daar zal niemand de aandacht aan schenken; zich ‘druk’ over maken; gewag van maken; het zal nooit aan den dag komen. De uitdrukking dateert uit de 17<sup>de<-sup> eeuw. We lezen haar o.a. bij Vondel, Joseph

kraaienmars
Spreekwoorden: (1914) Den kraaienmarsch blazen,
d.w.z. vluchten, en bij overdracht: sterven (Zondagsblad van Het Volk, 1906, p. 219); vgl. naar den musschenhemel gaan (Harreb. II, 110 b; I, 303 a), flauw vallen; gaan mollen rooven, begraven worden (Plantijn;

kraaienmars blazen
Spreekwoorden: (1914) Den kraaienmarsch blazen,
d.w.z. vluchten, en bij overdracht: sterven (Zondagsblad van Het Volk, 1906, p. 219); vgl. naar den musschenhemel gaan (Harreb. II, 110 b; I, 303 a), flauw vallen; gaan mollen rooven, begraven worden (Plantijn;

Kraaknet
Spreekwoorden: (1914) Kraakzindelijk (- net, - schoon),
d.w.z. zeer net. In de 18<sup>de<-sup> eeuw vinden we dit bijv. naamw. o.a. bij Van Effen, Spect. III, 141; VIII, 106; XI, 173; C. Wildsch. V, 211; en kraaknet in Spect. VIII, 93. In een groot gedeelte van Zuid-Nederland wordt gezegd: kraken van zuiverheid, reinigheid, d.i. zeer zindelijk zijn. Krakende net bet. zeer of door net: het k...

Kraakporselein
Spreekwoorden: (1914) Kraakporselein,
d.w.z. zeer fijn porselein; in de 18<sup>de<-sup> eeuw ook kraakwerk genoemd; fri. ook glésporslein en kraekkop, kom van kraakporselein; licht breekbare waar; iemand van een teer gestel. Volgens Winschooten, 123 porselein dat door kraken, sp. portug. carraca, fr. caraque (een soort vaartuigen), wordt aangevoerd: ‘deese Car...

Kraakschoon
Spreekwoorden: (1914) Kraakzindelijk (- net, - schoon),
d.w.z. zeer net. In de 18<sup>de<-sup> eeuw vinden we dit bijv. naamw. o.a. bij Van Effen, Spect. III, 141; VIII, 106; XI, 173; C. Wildsch. V, 211; en kraaknet in Spect. VIII, 93. In een groot gedeelte van Zuid-Nederland wordt gezegd: kraken van zuiverheid, reinigheid, d.i. zeer zindelijk zijn. Krakende net bet. zeer of door net: het k...

Kraakzindelijk
Spreekwoorden: (1914) Kraakzindelijk (- net, - schoon),
d.w.z. zeer net. In de 18<sup>de<-sup> eeuw vinden we dit bijv. naamw. o.a. bij Van Effen, Spect. III, 141; VIII, 106; XI, 173; C. Wildsch. V, 211; en kraaknet in Spect. VIII, 93. In een groot gedeelte van Zuid-Nederland wordt gezegd: kraken van zuiverheid, reinigheid, d.i. zeer zindelijk zijn. Krakende net bet. zeer of door net: het k...

kraam
Spreekwoorden: (1914) In iemands kraam te pas komen (of dienen)
‘dat komt hem wel te pas, hy kan daar mede zyn voordeel doen. Ik denk dat het ontleent is van een kramer: die waaren heeft, waar mede hy winst kan doen’ (Tuinman I, 132). Onder kraam moet men verstaan een koopkraam of een mars (vgl. marskramer), zoodat de uitdr. wil zeggen iets in zijn winkel of in zijn mars kunnen gebruiken; geschikt ...

kraan van een vent
Spreekwoorden: (1914) Een kraan van een vent,
d.w.z. een knappe, geleerde kerel. Dit kraan acht men ontleend aan het fr. crâne, celui qui montre qqch. de très décidé (Hatzfeld, 583); een druktemaker. Ook als adj. is het in gebruik, zooals in un air, une attitude crâne, waarnaast het adv. crânement (= à la crâne) en een ww. crâner, den ...

Krakende wagens duren het langst
Spreekwoorden: (1914) Krakende wagens loopen (of duren) het langst
d.w.z. zwakke, ziekelijke menschen leven somtijds zeer lang; in Gron. kraokwoagens loopen 't langst; in 't oostfri. krâkwagens gân lank; in Zuid-Nederland krakende kerren (wagens) rijden 't langst of ver, het verste (Schuermans, 285 en 287; Joos, 142; Waasch Idiot. 370 a; Antw. Idiot. 621; Teirl. II, 180: krakende kerre rije' verre). H...

Krakende wagens lopen het langst
Spreekwoorden: (1914) Krakende wagens loopen (of duren) het langst
d.w.z. zwakke, ziekelijke menschen leven somtijds zeer lang; in Gron. kraokwoagens loopen 't langst; in 't oostfri. krâkwagens gân lank; in Zuid-Nederland krakende kerren (wagens) rijden 't langst of ver, het verste (Schuermans, 285 en 287; Joos, 142; Waasch Idiot. 370 a; Antw. Idiot. 621; Teirl. II, 180: krakende kerre rije' verre). H...

krats
Spreekwoorden: (1914) Een krats.
Hieronder verstaat men een streep (een kras, hd. kratz) door de rekening, een teleurstelling, een niet in de loterij (Köster Henke, 37); vgl. O.K. 163: Ik ben met vier doorgefourneerde tientjes blijven zitten en op allemaal 'n krats gehad; Het Volk, 12 Juli 1913, p. 7 k. 1: Wanneer het zoo blijft (het weinig fooien ontvangen), dan gaan we voo...

Kreen zijn op iets
Spreekwoorden: (1914) Kreen zijn op iets,
dial. kieskeurig zijn op iets; zeer zindelijk, overdreven netjes zijn op iets; zie Noord en Zuid III, 183; XVII, 53; Onze Volkstaal III, 251; Opprel, 67. Men houdt dit kreen voor een dubbelvorm van rein (vgl. knijpen en nijpen; kring en ring2)).

krenterig
Spreekwoorden: (1914) Krentig (of krenterig) zijn
d.w.z. gierig, niet royaal zijn; een Jan krent (Zaansch), een krentenkakker (Weiland; V. Schothorst, 159; Kalv. II, 194; Breuls, 88), fri. krintekakker zijn; ook in den zin van kleingeestig, bekrompen zijn (Gunnink, 156; Gallée, 23); oostfri. krintekakker, kleinlicher, ängstlicher; engherziger Mensch (Ten Doornk. Koolm. II, 366). In de...

Krentig
Spreekwoorden: (1914) Krentig (of krenterig) zijn
d.w.z. gierig, niet royaal zijn; een Jan krent (Zaansch), een krentenkakker (Weiland; V. Schothorst, 159; Kalv. II, 194; Breuls, 88), fri. krintekakker zijn; ook in den zin van kleingeestig, bekrompen zijn (Gunnink, 156; Gallée, 23); oostfri. krintekakker, kleinlicher, ängstlicher; engherziger Mensch (Ten Doornk. Koolm. II, 366). In de...

kribbebijter
Spreekwoorden: (1914) Een kribbebijter,
d.w.z. een twistziek persoon; een lastig kind; eig. een paard. dat ten gevolge van eene slechte spijsvertering stuiptrekkingen heeft en daarbij

krijt
Spreekwoorden: (1914) In het krijt staan bij iemand,
d.w.z. schulden hebben bij iemand. In de 17<sup>de<-sup> eeuw bekend, blijkens Kluchtspel III, 47: ‘Tot Neeltje Krijnen de coomen (koopvrouw), in 't Friesse Bottervaetje, staet ook een moye klits1) van goet, van swavelstock, in 't krijt.’ Voor andere plaatsen zie Ndl. Wdb. VIII, 256 en vgl. nog Sjof. 6; Slop, 41; Menschenw....

Krimp geven
Spreekwoorden: (1914) Krimp geven,
d.w.z. het opgeven, bijdraaien, toegeven, in zijn schulp kruipen; eig. krimpen, terugtrekken. Vgl. Winschooten, 127: de Heeren krimpen, dat is, sij staan niet meer op haar stuk, sij beginnen wat toe te geeven: laaten haar ooverreeden; Gew. Weeuw. II, 51: Ik geef geenzints krimp; II, 12; Tuinman I, 277; 282; Br. v. Abr. Bl. I, 223; Ndl. Wdb. VIII, ...

kris en kras
Spreekwoorden: (1914) Bij kris en (bij) kras zweren,
eig. zweren bij Christus; bij alle heiligen; het tweede gedeelte is er voor de alliteratie achtergevoegd; 16<sup>de<-sup> eeuw volgens Sart. II, 7, 8: by kas2) en by kruys sweeren, waarnaast een ww. kassen en kruisen, bij hoog en laag zweren (Ndl. Wdb. VII, 1701). Bij Huygens IV, 311 lezen we: maer by kris en by kras; evenzoo bij Van E...

Krokodilletranen
Spreekwoorden: (1914) Krokodilletranen,
d.w.z. geveinsde tranen, ‘tranen van gemaeckte droppen’ (Huygens, Korenbl. I, 28); eene gehuichelde smart; ook dikke tranen, tranen met tuiten. In vroegeren tijd gold de krokodil voor een valsch, huichelachtig dier, dat bijv. tusschen het riet verborgen, de stem van een schreiend kind nabootst, om zoo den voorbijganger aan te lokken en...

kromme vingers hebben
Spreekwoorden: (1914) Lange (of kromme) vingers hebben
d.i. zijne vingers te ver uitsteken, zijne handen niet voor zich kunnen houden, diefachtig zijn. Vgl. Poirters, Mask. 233: Desen Hovelingh stack sijn vingheren wat te verre uyt; mnl. elcken vingher is hem eenen haeck weert, iedere vinger doet hem den dienst van een haak (Mnl. Wdb. III, 31); Sart. I, 1, 18: wacht u van die krom gevingert sijn, rapa...

kroon op iets zetten
Spreekwoorden: (1914) De kroon op iets zetten,
d.w.z. iets eervol voltooien (Harreb. I, 452); vgl. het einde kroont het werk, finis coronat opus, fr. la fin couronne l'oeuvre; eng. the end crowns all. Ook in minder gunstigen zin: dit zet er de kroon aan op, dit meet de maat vol, dit ontbrak er nog aan, ‘dit doet de deur dicht’, dat herinnert aan het hd. das setzt der Sache die Kron...

kroon spannen
Spreekwoorden: (1914) De kroon spannen,
d.w.z. boven anderen uitmunten, de eerste zijn in aanzien en eer; alle anderen achter zich laten. In het mnl. crone spannen, zich de kroon binden, vastmaken (vgl. mnl. sporen spannen; ndl. aanspannen, inspannen, uitspannen, spanriem), waarbij men onder ‘die crone’ moet verstaan den krans, den lauwerkrans, als het zinnebeeld van de eer ...

krop
Spreekwoorden: (1914) Dit steekt (of zit) mij in den krop
d.w.z. ik ben er gebelgd over; ik kan het niet verkroppen (vroeger en thans nog in Zuid-Nederland kroppen) of niet vergeten. Vgl. Campen, 100: het steekt hem noch al in syn krop, dat aldaar gelijk gesteld wordt aan hy can dat niet cauwen (of verduwen); zie verder Hooft, Ged. I, 147; Brieven, 307; Bank. I, 28; bij Pers, 375 b: in de krop liggen; Ha...

kruiken bestellen
Spreekwoorden: (1914) De kruiken bestellen,
d.w.z. het beheer der zaken hebben; in eigenlijken zin wil de uitdr. zeggen: zorgen voor den maaltijd, een feestmaal, en daarna in het algemeen voor eene zaak zorgen. Vgl. Halma, 293: Ergens de kruiken bestellen, 't bestel van eene zaak hebben; Van Effen, Spect. VIII, 187; Harreb. I, 453 b; Ndl. Wdb. VIII, 403. De uitdr., die vroeger ook luidde &l...

Kruis of munt
Spreekwoorden: (1914) Kruis of munt.
Eig. die zijde van het muntstuk, waarop een kruis gestempeld is of de keerzijde. Bijna alle munten hadden in de middeleeuwen aan de eene zijde een kruis, en wanneer dit er niet op stond, dan werd kruis genoemd die zijde, waarop de beeltenis stond van den vorst: de ander zijde heette pila, vanwaar de fr. uitdr. croix ou pile; hd. Kopf oder Schrift;...

kruiwagen hebben
Spreekwoorden: (1914) Een kruiwagen hebben,
d.w.z. voortgeholpen worden, gesteund worden, vooral bij het dingen naar eene betrekking. In het mnl. komt cruden voor in den zin van zijne vrienden voorthelpen, blijkens Goedthals, 33: die de macht heeft, cruydt, waarmede te vergelijken is Rein. II, vs. 1910: Die crancste heeft die minste crode (hulp, steun1)); en vs. 5250:

kruk
Spreekwoorden: (1914) Een kruk,
d.w.z. een onbedrevene, een sukkel; eig. iemand die op krukken gaat? vgl. Antw. Idiot. 187: krukke, spotnaam voor iemand die op krukken gaat; syn. van het 17<sup>de<-sup>-eeuwsche krikkemik, oorspr. driepootige bok om zware voorwerpen op te heffen en fig. iem. die lichamelijk of geestelijk gebrekkig is; thans nog in Zuid-Nederland in d...

kuise Susanna
Spreekwoorden: (1914) Eene kuische Susanna.
Deze naam voor eene kuische vrouw is ontleend aan het verhaal, dat voorkomt in de apocriefe boeken, tweede aanhangsel op het boek Daniël; van een man sprekend, zegt men een kuische Jozef; zie Genesis 39, vs. 7-12.

Kunnen lezen en schrijven
Spreekwoorden: (1914) Kunnen lezen en schrijven,
van personen, doch meestal van zaken, uitnemend zijn, tegen alles bestand zijn, er alles mede kunnen doen. In de 18<sup>de<-sup> eeuw komt de zegswijze voor bij Tuinman I, 340: Het kan lezen en schrijven. Dit zegt men van iets, om het te prijzen. 't Was in de oude tijden iets zeldzaams, dat men onder 't gemeene volk ymand vond, die lez...

kunnen maken en breken
Spreekwoorden: (1914) Iemand kunnen maken en breken,
d.w.z. iemands meerdere zijn, hem verre overtreffen in lichaamskracht of in geestvermogen; zie Ndl. Wdb. III, 1228 en 1232; Mnl. Wdb. IV, 1045;

kunnen missen als kiespijn
Spreekwoorden: (1914) Iemand kunnen missen als kiespijn,
d.w.z. in het geheel niet op iemand gesteld zijn; zie Harreb. I, 399: Ik kan hem missen als kiespijn; V. Schothorst, 173; P.K. 116; Falkl. V, 53: Op zoo'n manier kon z'm missen als kiespijn; Kalv. II, 48: 'k Kan zoo'n armen slokkert missen als kiespijn; Het Volk, 20 Sept. 1913, p. 1 k. 1: Het laat ons tamelijk koud, al kon het kabinet ons missen a...

Kunst baart gunst
Spreekwoorden: (1914) Kunst baart gunst,
d.w.z. kunst maakt dat men in aanzien komt, gezien wordt; wekt de genegenheid van anderen; eene meening die men in de late Middeleeuwen ook reeds had, blijkens Mar. v. Nieum. vs. 533: Conste maect ionste. Zie verder Cats I, 459: Kunst bairt gunst; bij Sewel, 407: Konst baart

kunstwerk
Spreekwoorden: (1914) Met kunst- en vliegwerk
is eene uitdrukking ontleend aan het tooneel, waar men onder ‘kunstwerken’ verstond toestellen om natuurverschijnselen na te bootsen en onder ‘vliegwerken’ zulke, waarmede personen en zaken door de lucht werden bewogen.1) Zulk een stuk werd genoemd ‘een spel met vliegwerken en machinen’, zooals men leest in De g...

kwaad als een spin
Spreekwoorden: (1914) Nijdig (of kwaad) als eene spin
ook wel: het is een nijdige spin; kwaadaardig of boos als eene spin; ook hij was spin; spinnijdig (in Jord. II, 355), d.i. geweldig boos. ‘Het is bekend, dat de groote vrouwelijke spin, na de paring, somtijds het kleine mannetje doodt en opeet’ (vgl. Volkskunde, 23, 29; Chomel, II, 1017: De spinnen zich onder elkander opvreten; vooral ...

Kwaad bloed zetten
Spreekwoorden: (1914) Kwaad bloed zetten,
d.w.z. aanleiding geven tot ongenoegen en wrok; eene zegswijze, die alleen verklaard kan worden door het geloof, dat kwaad bloed invloed heeft op iemands humeur, zijne gezindheid.1) Onder kwaad bloed zal men dan kunnen verstaan (zwart?) bloed, waarmede zich de gal vermengd heeft (vgl. zwartgallig); vgl. Westerbaen, Ock. 160: Oolijck bloed zetten; ...

kwade Pier
Spreekwoorden: (1914) De kwade Pier,
d.w.z. kwade Pieter, de kwade man; degeen, die altijd, ook voor anderen die er belang bij hebben, iets moet verrichten, waardoor hij iemand onaangenaam is en den naam krijgt van boos te zijn. Een kwade Pier

kwakkel
Spreekwoorden: (1914) Zoo doof als een kwartel (of een kwakkel)
d.w.z. zeer doof, stokdoof; potdoof, zoo doof als een pot (die ooren heeft en niet hoort; fr. sourd comme un pot2); ook een weinig doof; vgl. Molema, 232 b: kwarteldoof, een weinig doof, zooveel als oostinjesdoof; fri. kwarteldôf, een weinig doof. Eene sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw voorkomende uitdr., die aangetroffen wordt bij ...

kwalijk nemen
Spreekwoorden: (1914) Iets kwalijk nemen,
d.w.z. iets ten kwade duiden, euvel opnemen; 17<sup>de<-sup> eeuw: iets onwaardig nemen of iemand iets kwalijk afnemen; mnl. iet in onwaerden, in arghe nemen of iet qualike (of evele) nemen; Kiliaen: Quaelick nemen, moleste, aegre, acerbe, graviter ferre; Halma, 523: Iets quaalijk neemen, la prendre en mauvaise part; Ndl. Wdb. VIII, 68...

kwartel
Spreekwoorden: (1914) Zoo doof als een kwartel (of een kwakkel)
d.w.z. zeer doof, stokdoof; potdoof, zoo doof als een pot (die ooren heeft en niet hoort; fr. sourd comme un pot2); ook een weinig doof; vgl. Molema, 232 b: kwarteldoof, een weinig doof, zooveel als oostinjesdoof; fri. kwarteldôf, een weinig doof. Eene sedert de 16<sup>de<-sup> eeuw voorkomende uitdr., die aangetroffen wordt bij ...

Kwartier geven
Spreekwoorden: (1914) Kwartier geven.
Gewoonlijk met de ontkenning in den zin van: geen lijfsbehoud schenken, geen lijfsgenade schenken; niemand sparen. Zie Winschooten, 199: om quartier roepen, quartier geeven; Van Moerk. 356 en 361; Com. Vet. (woordenlijst); Halma, 524: zij wilden den vijand geen quartier geven; vgl. het fr. donner quartier, waarin quartier bet. ‘lieu où...

kwast
Spreekwoorden: (1914) Een kwast,
d.i. een zonderling, een zot, een fat, ook een kwastelorum of een kwasteldorom genoemd (Draaijer, 23 b; Molema, 232; Rutten, 127). Misschien moet men er eigenlijk onder verstaan, iemand die allerlei kwasten en