Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


Kieuwpootkreeftjes
Wetenschappelijke naam: Branchiopoda (onderklasse binnen de Kreeftachtigen)
Kieuwpootkreeftjes behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kleine kreeftachtigen met bladvormig verbrede poten. Hun kop en borststuk wordt vaak grotendeels omgeven door een schild (carapax). Het tweede paar voelsprieten wordt gebruikt om te zwemmen. Bekende vertegenwoordigers zijn de watervlooien (Cladocera), die slechts enkele millimeters groot worden. Ook de uitgestorven Oerstrijkboutkreeftjes (Lipostraca) worden ertoe gerekend. Kieuwpootkreeftjes leven vooral in zoet water, sommige soorten komen voor in zee.

Kievit
De kievit is een typische weidevogel. Het is een van de eerste lenteboden in het weiland. In de vlucht vallen de brede vleugels op. De Engelse naam `lapwing` heeft betrekking op die brede `lappen van vleugels`. Kieviten komen in het waddengebied algemeen voor in de weilanden. Ze broeden hier en trekken in het najaar naar het zuiden.
Vroeger werden veel kievitseieren geraapt. Tegenwoordig gebeurt dat nog maar sporadisch. In de nieuwe Flora- en Faunawet is voor het zoeken en rapen van kievitseieren altijd een vergunning nodig. Veel nesten worden juist beschermd. Tegenwoordig wordt het eerste kievitsei twaalf dagen eerder gevonden dan in 1900. Een onderzoeker van het CBS had hiervoor de Enkhuizer Almanak geraadpleegd. Hij concludeerde dat In de afgelopen 30 jaar de vogels eerder eieren zijn gaan leggen door de klimaatsveranderingen. Voor 1970 was de eileg ook al vervroegd, maar dat kwam door de verbeterde landbouw waardoor het gras eerder op kwam en kievit eerder zijn nestje kon maken.
Namen:

Ned: Kievit Eng: Northern Lapwing Fra: Vanneau huppéDui: Kiebitz Dan: Vibe Nor: Vipe Fries: Ljip Ital: Pavoncella Lat: Vanellus vanellus

kievit
De kievit is een vogel met een lange kuif die op open graslanden, heidevelden en akkers leeft. Van het voorjaar tot in de herfst zijn deze plevier-achtigen vaak te zien op weilanden in Nederland. Voor de winter trekt een deel weg naar zuidelijkere landen.
Kieviten danken hun naam aan het schelle `kiewie, kiewie` geluid dat ze maken, vooral als een roofdier hun nest nadert. Ze proberen soms de belager weg te lokken door net te doen of ze een gebroken vleugel hebben.
Andere namen: kieviet (officiële spelling)
Wetensch. naam: Vanellus vanellus
Engelse naam: lapwing; green plover
Verspreiding: Europa, Noord-Afrika
Voedsel: ongewervelden
Lengte: 30 cm, spanwijdte 70 cm
Gewicht: 200 gram
Status: algemeen

Kievit
Wetenschappelijke naam: Vanellus vanellus
Aantal broedparen in Nederland: 200.000-300.000 (1998-2000)
Biotoop: akkers en weilanden
Geluid: Kievit

Kiezelwieren
Andere naam: Diatomeeën Wetenschappelijke naam: Bacillariophyta
Kiezelwieren of Diatomeeën zijn eencellige wieren, die meestal bestaan uit twee helften van kiezel. De helften sluiten op elkaar als een deksel op een doosje. Ze hebben goudbruine bladgroenkorrels met chlorofyl en andere kleurstoffen. Kiezelwieren komen in grote hoeveelheden voor in zoet water en in zee. Vooral in zee dragen ze in grote mate bij aan de zuurstofproductie. Door het kiezelskelet blijven ze vaak als fossiel bewaard. Wegens hun talrijkheid vormen deze fossielen soms hele aardlagen.

Kiezelwieren (diatomeeën)
Diatomeeën zijn algen en vormen een belangrijke groep binnen het fytoplankton in zee. Ze kunnen veel energie vastleggen en zijn daarom een belangrijke voedselbron voor de planktoneters. Diatomeeën hebben een pantser, opgebouwd uit kiezel. Ze worden daarom ook wel kiezelwieren genoemd. Ze worden tot enkele tienden van millimeters groot.
Elk diatomeeën-huisje bestaat uit twee delen, die als een dekseltje en doosje op elkaar passen. Diatomeeën-huisjes hebben prachtige vormen, met op het oppervlak patronen van gaatjes en puntjes. Net als andere planktonplantjes kunnen diatomeeën zich snel vermenigvuldigen. De manier waarop ze dat doen is kenmerkend. De twee delen van het skelet scheiden zich van elkaar en aan elk deel wordt met behulp van speciale eiwitten een nieuw kiezelpantser gevormd. Daarbij wordt altijd een kleinere schaal bijgemaakt, zodat na iedere deling één van de twee nieuw gevormde algen even groot is als de oorspronkelijke cel en de andere iets kleiner. Als de nieuw gevormde kleinere cel zich steeds opnieuw deelt, blijft er uiteindelijk een te klein doosje over. Op dat moment groeit zo`n kleine cel weer tot de normale omvang uit. Vaak blijven na deling de nieuwe cellen aan elkaar klitten, zodat ze ketens en linten vormen. In zo`n keten van cellen leidt iedere cel onafhankelijk van de anderen zijn eigen leven.
Bij diatomeeën wordt het drijfvermogen vergroot door allerlei uitsteeksels in de vorm van haren en stekels. Sommige soorten hebben een oliedruppeltje in hun huisje om hun zweefvermogen te vergroten.

Kiezendeterminatiesleutel
Ovaalvormige grote kiezen 15-30 cm. Bovenaanzicht Zijaanzicht Kies met knobbels of richels (lamellen) op het kauwvlak. Vanaf de zijkant gezien is de kies erg groot en zijn er soms bolvormige lijnen te zien en te voelen. Van bovenaf gezien is de kies ovaal. De kies is tussen 15 en 30 centimeter lang. Platte kiezen (maalkiezen) 2-8 cm. Bovenaanzicht
Maalkiezen hebben een duidelijk emailpatroon op het kauwvlak, dat verschilt tussen de verschillende diersoorten. De kiezen bestaan in sommige gevallen uit meerdere lobben. De lengte van de kies ligt tussen 2 en 8 centimeter.
Knobbelvormige kiezen
1-6 cm. Bovenaanzicht Zijaanzicht Het kauwvlak is opgebouwd uit meerdere knobbels. Naarmate de kies meer is gebruikt, slijten de knobbels af en wordt ze vlakker. De buitenste randen van de knobbels zijn dan in ringvorm nog te zien. De lengte van de kies ligt tussen 1en 6 centimeter.
Puntige kiezen (scheurkiezen) 0,5-5 cm. Zijaanzicht Scheurkiezen zitten in de boven- en onderkaak en zijn de karakteristieke kiezen van roofdieren. De kiezen zijn opgebouwd uit twee of drie hoofdpunten die scherpe randen hebben. De boven- en onderkaakskies verschillen van vorm. De lengte van de kiezen ligt tussen 0,5 en 5 centimeter.
Kleine kiezen
0,3-1 cm. Bovenaanzicht Zijaanzicht Deze kiezen beschikken vaak over een emailpatroon op het kauwvlak en kunnen sterk verschillen in grootte en vorm.

Kijken doe je zo
Kijken doe je met je ogen. Maar......begrijpen wat je ziet gebeurt in je hersenen.
Je oog kan bewegen dankzij spieren die de bewegingen van je oog of van onderdelen van je oog regelen.  Uiteindelijk komt alles waar je naar kijkt haarscherp op je netvlies te staan. Hoe gaat dat? De voornaamste onderdelen van je oog zijn:
Het hoornvlies Het hoornvlies is een doorzichtig vlies dat de voorkant van het oog beschermt. Het helpt het beeld scherp te stellen op het netvlies achterin het oog.
De iris met de pupil
Nadat het licht door het hoornvlies is gegaan komt het in de pupil. De pupil is de ronde zwarte opening midden in het gekleurde deel van je oog, waardoor het licht in je oog valt. Het gekleurde deel van je oog heet de iris, ofwel het regenboogvlies. Spiertjes rondom de iris zorgen ervoor dat de pupil zich samentrekt of wijder wordt. De pupil past zich aan de hoeveelheid licht in je omgeving aan. Bij veel licht trekt je pupil zich samen, bij weinig licht wordt hij wijder. Als iets je interesseert worden je pupillen trouwens ook wijder, maar bij verveling worden ze kleiner. De iris is genoemd naar Iris, de Griekse godin van de regenboog. Vandaar de naam regenboogvlies. Je hebt immers mensen met blauwe ogen, maar ook met groene, grijze of bruine ogen. Allerlei kleuren dus. Welke kleur je ogen hebben hangt af van je pigment. Een iris met veel pigment is bruin, met weinig pigment is het oog grijs, blauw of groen.
De ooglens
Vlak achter de iris ligt de ooglens.

Kijkje aarde
Kijkje Aarde legt op speelse wijze uit hoe de natuur op aarde werkt. Het is het verhaal van planten, dieren en stenen en hun onderlinge relaties. Wat is een plant, hoe werkt een dier, en wat hebben ze met elkaar te maken?
Rondom eikenboom en zwerfkei In Kijkje Aarde is een grote eikenboom, met daarin een groot aantal bewoners die met elkaar leven in een uitgewerkte kringloop van eten en gegeten worden. De eikenboom is daarmee een samenvatting van alle mogelijke relaties in de natuur. Er is verder op, onder en rondom een grote zwerfkei van alles zelf te onderzoeken. Kinderen kunnen er scans maken van zichzelf, op zoek gaan naar de mineralen uit hun voedsel en stenen bestuderen.
Dierenrestaurant De grootste van de neergelegde keien vertelt zijn levens-geschiedenis: van afgebrokkeld stuk rots in de bergen, via gletsjer en rivier tot hier toe. En bij het dierenrestaurant zitten een aantal dieren keurig op een rij achter een lange tafel. Kinderen kunnen zelf voor kelner spelen en voedsel uit de grabbelbak halen. De dieren zullen duidelijk laten merken of ze het door hen gepresenteerde voedsel lusten of niet!

Kikkerrap
Roy gaat met Anja, o nee pardon `t is net andersom Roy gaat met Anja, Bart met Margriet Ik ben op Bea een ander wil ik niet We zaten aan het water in het malsgroene gras Zij zag daar helaas hoe groen ook ik was Haar hempje hing vrij, `t onblootte haar rug Ik zou graag iets doen maar ik deinsde terug Ik durfde niets, maar een kikkertje wel `t Sprong onder `t hempje en kriebelde haar vel Vervelende kikker, stom stuk natuur Verpest met je sprong nog mijn eerste avontuur Straks gaat ze gillen en wil ze naar huis Alleen door de schuld van het kikkergespuis Zo dacht ik, ik kleurde en voelde me rot Maar Bea ontspande, een zucht van genot `Wat doe je dat lekker`, zei ze erbij Bea verwarde die kikker met mij Toen durfde ik, ik gooide die kikker eruit En streelde voor `t eerst een meisje d`r huid Ze zei: `Nee, zo niet, je doet me nog pijn Hou op, wat je net deed, dat was pas fijn` Bea en ik, wij gaan met elkaar Soms pak ik haar vast of streel door haar haar Dan zegt zij: `Zo fijn wordt het toch nooit meer Als toen je het deed, voor de allereerste keer`

Kinderkamers
Vislarven groeien het best op in zeegebieden met een grote voedselrijkdom: de kinderkamers. De ouderdieren paaien op plaatsen van waaruit de eieren en larven door de stromingen naar een kinderkamergebied kunnen worden getransporteerd met een reistijd die is afgestemd op de ontwikkelingsduur van de larve tot een jonge vis. Het kustwater en de Waddenzee zijn belangrijke kinderkamers voor vele soorten.
Overzichten van de paaiplaatsen en kinderkamers in de Noordzee van de belangrijkste soorten voor de visserij zijn te vinden via de volgende links: haring, kabeljauw, schol.

Kip
De domesticatie van de rode kamhoenders is duizenden jaren geleden begonnen in India, China en heel zuidelijk Azië. Het allereerste begin is waarschijnlijk een vorm van zelfdomesticatie geweest. In de oudste menselijke nederzettingen ontstonden grote hopen afval waar wolven, wilde zwijnen en rode kamhoenders voedsel kwamen zoeken. Deze zelfdomesticatie leverde na een lange periode de hond, het varken en de kip op als huisdieren. Door deze zelfdomesticatie van het rode kamhoen kwamen de mensen in nauwer contact met de hoenders die in hun kampen rondscharrelden. De mensen leerden hun gewoonten kennen, ze kwamen in het bezit van kloekhennen met kuikens en zagen hanen manmoedig vechten met elkaar. Langzaam ontstonden hoenders die hun schuwheid aflegden, dichter bij de mensen kwamen leven om meer en beter voedsel te krijgen en ook om beveiligd te zijn en tegen roofdieren en roofvogels. Zo werden sommige rode kamhoenders stilaan huishoenders. Volgens archeologische vondsten bestonden omstreeks tweeduizend jaar v.C. al gedomesticeerde hoenders in de oude Induscultuur, want in Mohenjo Daro heeft men zegels gevonden. Op deze zegels staan twee vechtende hanen van de rode kamhoen. Ook vond men kleifiguurtjes die een haan tonen in imponeerhouding en een hen voor een napje met voedsel. Er werden ook beenderen gevonden van hoenders die groter waren dan de wilde kamhoenders. Dit alles wijst op domesticatie.

Kip moet kappen met pikken
Het klinkt goed, een scharrelei, maar kippen worden niet per se gelukkiger van een beetje meer ruimte. Als ze hun snavels mogen houden pikken ze elkaar namelijk letterlijk dood. Inzicht in de psyche van de kip levert de oplossing.
Vanaf 2012 zijn de traditionele legbatterijkooien voor kippen verboden in de Europese Unie. Alle Europese kippen krijgen dan meer ruimte om te scharrelen, een stofbadje te nemen en rek- en strekbeweginen te maken. Dit klinkt allemaal heel positief - al duurt het nog even - maar er schuilt een addertje onder het gras. Ook scharrelkippen maken elkaars leven soms tot een hel. Ze pikken en trekken veren uit van andere hennen, het zogenoemde verenpikken.
Kannibalen
Kippen blijken kannibalen. Ze kunnen elkaar tot bloedens toe verwonden., zelfs tot de dood er op volgt. Mede vanwege de economische schade vinden boeren dit ook niet leuk. Ze `kappen` daarom op heel jonge leeftijd de snavels van kuikens: de punt wordt zonder verdoving met een gloeiend mes afgebrand. Het gebeurt al jong omdat `kappen` op latere leeftijd zenuwgezwellen (neuroma`s) veroorzaakt die chronisch pijn geven. Ook het kappen is geen goede oplossing als we de kippen beter willen behandelen en zal in de nabije toekomst worden verboden.
IJsberen
Veel dieren in gevangenschap (dierentuinen of boerderijen) ontwikkelen dwangneurosen. Roofdieren gaan ijsberen, dolfijnen zwemmen steeds hetzelfde rrondje, varken bijten in elkaars staart, vleeskalveren rollen met hun tong en vogels gaan verenpikken.

Kirk`s dik-dik
Wetenschappelijke naam: Madoqua kirki
Engelse naam: Kirk`s dik-dik
Duitse naam: Kirkdikdik
Franse naam: Dik-dik de Kirk

INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Evenhoevigen (Artiodactyla)
Familie: Holhoornigen (Bovidae)
Geslacht: Dik-diks (Madoqua)
Soort: Kirk`s dik-dik (Madoqua kirki)
Kirk`s dik-dik

KENMERKEN
Lengte: ± 70 cm
Gewicht: Tot 6 kilogram
Levensduur: In het wild 3 tot 4 jaar; in dierentuinen tot 10 jaar
Geslachtsverschillen: Het mannetje heeft korte, rechte hoorntjes

IN DE NATUUR
Biotoop: Met struikgewas begroeide terreinen
Verspreidingsgebied: Twee volledig gescheiden gebieden: in Tanzania en Kenya en in Namibië en Angola
Paartijd: Geen vaste periode
Voortplanting: ± 5 1-2 maand. Aantal jongen per keer: 1 (het jong heeft bij de geboorte 12 - 13% van het gewicht van de moeder)
Voedsel: Plantaardig
Bedreiging: Staat niet op de lijst van bedreigde diersoorten
Leefwijze: Leeft voornamelijk paarsgewijs

IN DIERENTUINEN
Aantal: Naar schatting 20 dieren in Europa, waarvan 13 in Hannover
Voedsel: Hertenbrokken, paardenbrokken, appel, peen, havermout, andijvie
Stamboeken: In Europa bestaan voor dik-diks geen stamboeken IN BLIJDORP
Aantal:
Meestal 3 dieren.
Nageslacht: De Dik-Dik`s in Blijdorp hebben moeite met het zorgen voor hun nageslacht. In Hannover doen de dieren het een stuk beter.
Bijzonderheden:
Bij de geboorte verschijnt eerst de kop, vervolgens de hals en pas dan de naar achteren gebogen voorpoten.

Klaasneuzen
Andere naam: Olifantsspitsmuizen Wetenschappelijke naam: Macroscelidea (orde binnen de Placentale zoogdieren, Eutheria of Placentalia)
Klaasneuzen zijn kleine zoogdiertjes met een verlengde snuit in de vorm van een beweeglijk slurfje. De ogen en oren zijn groot. Ze hebben lange, dunne poten, met achterpoten die langer zijn dan de voorpoten. Het scheenbeen en kuitbeen zijn met elkaar vergroeid. Klaasneuzen komen voor in Afrika. Het zijn insecteneters met spitse tanden.

Klapmuts
De klapmuts is een zeehondensoort die voorkomt rond Newfoundland, Groenland, IJsland en Spitsbergen. De mannetjes kunnen tot maximaal 3 meter lang worden en ruim 400 kilo wegen. De mannelijke klapmuts heeft een opvallende neus en een holte in het voorhoofd die hij kan opblazen. Tijdens het baltsritueel wordt de neus nog eens extra opgeblazen, waardoor het net een soort muts lijkt. Klapmutsen zijn zeldzaam in de zuidelijke Noordzee. De laatste keer dat een klapmuts in Nederland is gesignaleerd was in juli 2005 op het strand van Camperduin. In Noorwegen en Canada wordt de klapmuts bejaagd.
Waarnemingen van klapmutsen in West-Europa waren tot 1996 een uitzondering, sindsdien worden ze wat vaker gezien. Bij EcoMare is op 31 augustus 1996 een jonge klapmuts opgevangen, dat was nog niet eerder gebeurd. Deze mannelijke klapmuts had koorts en ontstekingen op de rug. Hij werd gevonden in de haven van Oudeschild op Texel. Deze klapmuts woog 36 kilo. Het dier at vanaf het begin goed en genas snel van de oppervlakkige verwondingen.
Klapmutsen kunnen niet tegen gevangenschap omdat ze veel moeten kunnen zwemmen. Het was dus zaak om zo snel mogelijk vervoer naar noordelijker water te vinden. Naast twee levende dieren spoelden er in de nazomer van 1996 ook zes dode klapmutsen aan: twee in Nederland, twee in Duitsland, één in Frankrijk en één in België. Enkele van deze dieren hadden een groene verfvlek op hun rug. Volgens een persbericht van de zeehondencrèche Pieterburen duidde dit op een jachtpartij op het eiland Jan Mayen.

klapmuts
Klapmutsen zijn grijs, met onregelmatig gevormde zwarte vlekken. De mannetjes hebben een brede, vlezige snuit die over de mond hangt. Ze kunnen deze uitgroeiing van de neusholte opblazen. In opgeblazen toestand is die blaas felrood en wordt gebruikt om vrouwtjes te imponeren en andere mannetjes af te schrikken.
Het verspreidingsgebied van de klapmuts overlapt met dat van de zadelrob, maar het is onduidelijk of er echt competitie is tussen de twee soorten. Er wordt op de klapmuts gejaagd, maar lang niet zo intensief als op de zadelrob.
Wetensch. naam: Cystophora cristata
Engelse naam: hooded seal
Verspreiding: Noordelijke Atlantische Oceaan, met name rondom Groenland en IJsland en aan de Canadese kust
Voedsel: vis (heilbot, kabeljauw) en inktvis
Lengte: mannetjes 230 - 285 cm, vrouwtjes 200 - 230 cm, bij geboorte 90 - 115 cm
Gewicht: mannetjes 250 - 435 kg, vrouwtjes 180 - 350 kg, bij geboorte 19 - 25 kg
Status: plaatselijk algemeen

klapperdief
© WWF-Canon - Tanya Petersen
Deze grote landkrab kreeg zijn naam omdat hij vaak kokosnoten (klappers) uit de boom `steelt`. Inderdaad eet hij - naast tal van ander voedsel - graag kokosnoten en kan hij goed in bomen klimmen, al lijkt zijn lichaam daar niet speciaal op gebouwd. Hij grijpt zich met zijn enorm sterke scharen vast aan de schors en trekt zich omhoog terwijl zijn andere poten om de stam klemmen. Ook bij gevaar vlucht hij een boom in.
De klapperdief behoort tot de heremietkreeften. De jonge dieren beschermen hun achterlijf - net als andere heremietkreeften - door het in een leeg slakkenhuis te steken. Maar anders dan andere heremietkreeften krijgt de klapperdief na een aantal vervellingen stevige schilden op zijn achterlijf, dat hij als hij defintief het slakkenhuis heeft verlaten onder zijn buik klapt.
De paring vindt plaats op het land. Met een massa bevruchte eitjes geklemd tussen buik en achterlijf wacht het vrouwtje een gunstig getij af. Dan loopt ze een eindje de zee in (niet te ver want ze kan niet zwemmen) om de eitjes daar los te laten. De larven ontwikkelen zich in zee via enkele tussenstadia tot kreeftjes die dan het strand op krabbelen. Op het land zoeken ze een slakkenhuis om zich daarna verder te ontwikkelen.
Wetensch. naam: Birgus latro
Engelse naam: giant coconut crab
Verspreiding: bijna alleen op eilanden in de Indische en Grote Oceean
Voedsel: dode dieren, vruchten
Lengte: 30 cm
Gewicht: tot 3 kg

Klei en leem
Net als grind en zand bestaat leem voornamelijk uit korrelig afbraakmateriaal van gesteenten. Leem bestaat uit grotere deeltjes dan klei. Klei bestaat voor een groot deel uit lutum. Dit is zeer rijk aan plaatvormige kleimaterialen. De grofkeramische industrie gebruikt klei voor de productie van bakstenen en dakpannen, terwijl de fijnkeramische industrie er aardewerk van maakt. Verder vindt klei een toepassing in het ophogen en het onderhouden van dijken.
Het laagpakket van Gieten `keileem` © TNO-NITG
Klei en leem zijn mengsels van silt, klei en zand. Vaak bevatten leem en klei ook schelpen en humus of hout. Buiten eventuele grindcomponenten en organische stof bevat klei minimaal 8 procent lutum en maximaal 75 procent leem (silt). Leem mag hooguit 50 procent zand en 25 procent lutum bevatten. De kwaliteit van grof- en fijnkeramische producten hangt sterk af van de mineralogische en chemische samenstelling van de klei. Verder zijn de hoedanigheid van het kleimengsel en de aard en hoeveelheid van de bijmengsels daarop van invloed. Die hangen weer samen met de manier waarop de klei is afgezet en uit welk gebied het komt. In zeeklei bijvoorbeeld overheersen de kleimineralen illiet en smectiet. Kaoliniet-rijke klei is plastisch en meestal zeer geschikt voor de productie van porselein.
Voorkomen in de Nederlandse ondergrond
Klei en leem komen op veel plaatsen ondiep in de Nederlandse ondergrond voor. Oudere, bijzonder dikke kleipakketten uit het Tertiair (65 tot 2,6 miljoen jaar geleden) liggen dicht aan de oppervlakte in het uiterste oosten en zuidoosten van ons land.

Klein kroos
Wetenschappelijke naam: Lemna minor
Behoort tot de Eenzaadlobbigen Palmachtige bloemplanten, Eendenkroosfamilie Komt voor in de hele wereld, behalve de poolstreken
Klein kroos is een lifter
Kroosplantjes drijven los op het water. Ze bloeien zelden en verspreiden zich bijna nooit door middel van zaad. Elk plantje maakt een aantal nieuwe scheuten. Die groeien uit en laten los. Een sloot raakt daardoor snel bedekt met kroos.
Over grotere afstanden wordt kroos verspreid via stromend water, maar ook door watervogels. Die vliegen van het ene naar het andere water. Zo komt kroos in korte tijd overal terecht.

Klein tafelmesheft
Nederlandse naam
Klein tafelmesheft.
Wetenschappelijke naam
Ensis minor (Chenu, 1843).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een zeer grote, lange, rechte schelp met een schuin afgeknotte voorrand. De achterrand is ongeveer even breed als de voorrand. De schelp is vrij dun. Het oppervlak heeft alleen groeilijnen.
Grootte
Tot 14,5 cm lang en 3 cm breed.
Kleur
De buitenkant van de schelp is voorzien van bruinroze gekleurde bandjes op een lichtere ondergrond. De opperhuid is bruingroen. Er loopt vanaf de top een diagonale lijn die het patroon in tweeën deelt, met aan de ene kant horizontale streepjes en aan de andere kant verticale. Het klein tafelmesheft heeft meer paarse vlekken en een lichtere en meer glanzende opperhuid dan het groot tafelmesheft.
Voorkomen in Nederland
Komt langs de hele Nederlandse kust voor.
Voorkomen in de tijd
Het klein tafelmesheft komt oorspronkelijk uit de Middellandse Zee. Sinds 1920 komt de soort ook bij ons voor. Sindsdien namen de aantallen toe, echter de laatste tientallen jaren is de populatie weer afnemend. Het is niet zeker of de komst van de Amerikaanse zwaardschede de soort heeft verdrongen.
Leefomgeving
Het klein tafelmesheft leeft ingegraven in de zeebodem, tot enkele tientallen meters diep.
Vergelijkbare soorten
Het klein tafelmesheft lijkt op het groot tafelmesheft. Deze heeft een afgeronde voorrand en een verbrede achterrand. Ook heeft hij veel weg van de messchede, hoewel deze soort de laatste jaren haast niet meer wordt aangetroffen.

Klein wintergroen
Klein wintergroen is in Nederland een zeldzame plant die je bijna alleen in de duinen tegenkomt. De plant groeit op alle vijf de grote waddeneilanden en in de kop van Noord-Holland. In de duinen komt de plant voor in kruipwilgstruwelen, vaak in gezelschap van kraaiheide. Het is een liefhebber van kalkarme bodems en niet te droge duinhellingen.
Namen: Ned: Klein wintergroen Lat: Pyrola minor Eng: Small wintergreenDui: Kleines Wintergrün Fra: Petite pyrole Dan: Liden vintergrøn

Kleine achtarm
De kleine achtarm is verwant aan de octopus, maar blijft een stuk kleiner. Hij wordt tot 50 cm lang en heeft dan een spanwijdte van 70 cm. Meestal blijven ze echter kleiner en wegen dan een kleine kilo. Het zijn echte rotskustbewoners, maar ze worden ook in de zuidelijke Noordzee gevangen. Er zijn zelfs vangsten bekend uit de Waddenzee en de voormalige Zuiderzee. Op de acht slanke, maar sterke armen staat een rij zuignappen. Daarmee vangt de kleine achtarm zijn buit, die meestal uit krabben of kreeften bestaat.
Namen: Ned: Kleine achtarm Lat: Eledone cirrhosa Eng: Curled octopus (lesser octopus)Dui: Kleiner Oktopus (Cirrenkrake) Dan: 8-armede blæksprutte

Kleine Barmsijs
Wetenschappelijke naam: Carduelis cabaret
Aantal broedparen in Nederland: 200-300 (1998-2000)
Biotoop: duinstruweel, houtwallen; bij heidegebied, ook langs randen van berkenbosjes

Kleine Bonte Specht
Wetenschappelijke naam: Dendrocopos minor
Aantal broedparen in Nederland: 4500-5500 (1998-2000)
Biotoop: hoogopgaand oud loofbos, oude bomenlanen, oude parken en hoogstamboomgaarden
Geluid: Kleine Bonte Specht

kleine bruine skink
De kleine bruine skink is een hagedis met een lang slank lichaam en goed ontwikkelde poten (wat niet bij alle soorten skinken het geval is). Aan zijn poten zitten ook vrij lange tenen.
Het dier heeft beweegbare oogleden met een doorzichtig venster onderin. Hierdoor kan hij blijven kijken als hij zijn ogen sluit om te graven.
Zoals de meeste hagedissen kan deze soort zijn staart in geval van nood afstoten. Het exemplaar op de foto heeft dat enige tijd geleden gedaan en de nieuwe staart is nog in de groei.
Wetensch. naam: Scincella lateralis
Engelse naam: ground skink
Verspreiding: Verenigde Staten
Voedsel: insecten en spinnen
Lengte: 8 - 13 cm
Status: algemeen

Kleine hersenen
Kleine hersenen
Ook cerebellum genoemd. De aan de achter-onderzijde van de schedel gelegen bal zenuwweefsel. De kleine hersenen omvatten ongeveer eenachtste deel van de hersenmassa, bevatten meer dan de helft van alle zenuwcellen en zijn sterk geplooid. Ze liggen redelijk afgescheiden van de rest van het centraal zenuwstelsel. Het cerebellum is betrokken bij de voortbeweging en bij het bewaren van het evenwicht, maar is niet noodzakelijk voor het samentrekken van spieren of voor de waarneming van de stand van het lichaam. Zo kunnen spieren na een operatieve verwijdering van de kleine hersenen nog even krachtig aangespannen worden. De functie van het cerebellum is indirect. Het houdt in de gaten of het doel van bepaalde bewegingen bereikt wordt en zorgt eventueel voor aanpassing van bewegingen. Door een beschadiging van de kleine hersenen worden bewegingen veel minder gecoördineerd, de persoon lijkt wel dronken. Hij stoot tegen dingen aan en is erg onhandig (ataxie). Maar de kleine hersenen doen meer dan alleen bewegingen controleren. Ze zijn ook betrokken bij impliciet leren, vormen van leren die buiten het bewustzijn omgaan, maar die wel merkbaar zijn in gedrag. Niemand weet precies wat hij bij tennis moet doen om de arm goed te bewegen, maar door oefenen krijgen we de beweging onder controle. Ook spelen de kleine hersenen een rol bij taal en bij taken die een beroep doen op het werkgeheugen, zoals het herhalen van een telefoonnummer om het niet te vergeten. Anatomisch kunnen de kleine hersenen ingedeeld worden in een centraal deel, met daaromheen twee halve bollen (hemisferen).

kleine hoefijzerneus
De kleine hoefijzerneus is het piepkleine `broertje` van de grote hoefijzerneus. Het lijfje van deze vleermuis is kleiner dan dat van een dwergmuis. De kleine hoefijzerneus heeft een groot verspreidingsgebied, maar is toch enigszins bedreigd, vooral door verstoring van zijn winterverblijven en zomerdagslaapplaatsen. In Nederland is hij sinds 1983 verdwenen.
Kleine hoefijzerneuzen leven in groepen tot 100 dieren in een kraamkolonie, vaak in combinatie met andere soorten. Ze vliegen rond zonsondergang uit en jagen in bossen, parkachtige landschappen en langs oevers en gebouwen. Ze wonen vaak op zolders, in grotten en soms in holle bomen. Overwinteren doen ze altijd in grotten.
Wetensch. naam: Rhinilophus hipposideros
Engelse naam: lesser horseshoe bat
Verspreiding: Europa, tot Noord-Afrika en Afghanistan
Voedsel: muggen, vliegjes, kevertjes, kleine nachtvlinders
Lengte: 4 cm, spanwijdte 19 - 25 cm
Gewicht: 4 - 10 g
Status: kwetsbaar

kleine kantjil
De dwergherten of kantjils verschillen van de andere herten doordat ze een stuk kleiner zijn, geen gewei dragen en verlengde bovenhoektanden hebben. De kleine of Javaanse kantjil lijkt veel op de Maleise kantjil, maar is net een stukje kleiner en komt ook op Java voor.
Kantjils zijn zeer schuwe dieren die in beboste streken voorkomen. Het zijn voornamelijk solitaire nachtdieren, die zich overdag schuil houden. In traditionele Indonesische verhalen is de kleine kantjil de held, die zelfs de tijger te slim af is.
Andere namen: Javaanse kantjil
Wetensch. naam: Tragulus javanicus
Engelse naam: lesser chevrotain; lesser mouse deer
Verspreiding: Zuidoost-Azië
Voedsel: gras, bladeren, afgevallen vruchten
Lengte: 44 - 48 cm, staart 7 cm, schouderhoogte 25 - 30 cm
Gewicht: 2 kg
Status: algemeen

Kleine karekiet
Wetenschappelijke naam: Acrocephalus scirpaceus
Aantal broedparen in Nederland: 150.000-250.0000 (1998-2000)
Biotoop: rietmoerassen, vooral in riet gemengd met andere kruiden
Geluid: Kleine Karekiet

kleine koedoe
De kleine koedoe is een stuk kleiner dan de grote koedoe. Maar voor een antilope is hij nog steeds vrij fors. In sommige gebieden leven de kleine koedoe en de grote koedoe naast elkaar. Koedoe`s hebben lange, gedraaide hoorns, franjeharen aan hun nek en strepen op hun lijf.
Wetensch. naam: Tragelaphus imberbis
Engelse naam: lesser kudu
Verspreiding: Oost-Ethiopië, Somalië, Noord- en Oost-Kenia
Voedsel: bladeren en gras
Lengte: op-romp 1,6 - 1,8 m, schouderhoogte 1 m
Gewicht: 60 - 100 kg
Status: thans niet bedreigd

Kleine luchtvaart
In het waddengebied liggen een paar vliegvelden voor de kleine burgerluchtvaart, onder andere op Texel en Ameland. Naast privévluchten en zakelijke vluchten stijgen hier ook toestellen op voor parachutespringen, zweefvluchten en rondvluchten.
Sinds 1 juli 1999 geldt het `besluit beperkingen burgerluchtverkeer Waddenzee`. Dit besluit heeft tot doel de geluidsbelasting van de wadden te verminderen. Zo mogen burgervliegtuigen voortaan niet lager vliegen dan 450 meter boven het milieubeschermingsgebied (voorheen stiltegebied) van de wadden.
Er zijn een aantal uitzonderingen op deze regel, bijvoorbeeld bij slecht zicht of als de wolken lager hangen dan 450 meter. Om de waddeneilanden voor luchtverkeer bereikbaar te houden mogen vliegtuigen dan, binnen een vastgestelde corridor, lager vliegen (minimaal 300 meter). Het verbod geldt natuurlijk niet voor de gebieden waar de vliegtuigen opstijgen en landen. Ook als de vliegveiligheid in het geding is, zoals bij hulpverlening, reddingsacties, toezicht, opsporingen en metingen, is het toegestaan boven de wadden lager dan 450 meter te vliegen.
Hoger vliegen is niet per definitie beter voor het milieu. Het geeft wel minder geluidsoverlast, maar het brandstofgebruik is hoger als het vliegtuig op grote hoogte vliegt.
Het vliegverbod onder de 450 meter is niet van toepassing op de militaire luchtvaart. De luchtmacht mag bij oefeningen nog altijd zeer laag over het wad vliegen.
In 2003 besloot de landelijke overheid dat de kleine luchtvaart op minimaal 450 meter boven stiltegebieden mag blijven vliegen.

Kleine mantelmeeuw
Kleine mantelmeeuwen vestigden zich in 1926 in Nederland. Sindsdien is de soort langzamerhand uitgegroeid tot een gewone verschijning in de kuststreken. Ze zijn nauw verwant aan de zilvermeeuw, maar hebben een donkerder tekening op de rug en vleugels. Ze broeden in Nederland voornamelijk in de kuststreek, met de Maasvlakte-Europoort (18.000 broedparen in 1998) en Terschelling (9600 broedparen in 1996) als grootste bolwerken. In de winter zoeken ze zuidelijker streken op. De kleine mantelmeeuw leeft van allerlei dierlijk voedsel.
Namen: Ned: Kleine mantelmeeuw Eng: Lesser black-backed gull Fra: Goéland brunDui: Heringsmöwe Dan: Britisk sildemige Nor: Sildemike Fries: Lytse sjouwerman Ital: Zafferano Lat: Larus fuscus
Weblink
De kleine mantelmeeuwen van Garth McElroy: http://www.featheredfotos.com/spppages-gulls-lesser%20black-backed%20gull.html

Kleine Mantelmeeuw
Wetenschappelijke naam: Larus graellsii
Aantal broedparen in Nederland: 58.500-72.000 (1998-2000)
Biotoop: kwelders en duinen, zelden ook op zandbanken in het binnenland en op platte daken

kleine panda
© WWF-Canon - M.Harvey
De kleine panda (of `rode panda` vanwege zijn roodbruine vacht) was al bekend voordat de reuzenpanda werd ontdekt. Hij is veel kleiner dan de reuzenpanda en lijkt meer op een wasbeer, waarmee hij ook meer verwant is. Hij eet wel net als de reuzenpanda veel bamboe. De kleine panda Hupie is de mascotte van de WNF-Rangerclub.
Andere namen: rode panda; katbeer
Wetensch. naam: Ailurus fulgens
Engelse naam: red panda; lesser panda
Verspreiding: van Nepal tot westelijk China
Voedsel: bamboe, fruit, zaden, kleine dieren
Lengte: 50 - 64 cm; staart: 28 - 50 cm
Gewicht: 3 - 6 kg
Status: bedreigd

Kleine Plevier
Wetenschappelijke naam: Charadrius dubius
Aantal broedparen in Nederland: 750-1100 (1998-2000)
Biotoop: bij plassen met vlakke, kale zandige of modderige oevers
Geluid: Kleine Plevier

Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002

Kleine strandloper
De kleine strandloper broedt in het noorden van Lapland en overwintert in het zuiden van Afrika. Onderweg gebruikt de vogel, vooral tijdens de najaartrek, slikkige gebieden in West-Europa om bij te komen. De vogel heeft geen voorkeur voor zoutwater- of zoetwatergebieden en eet allerlei dierlijk materiaal. In Nederland komen de vogels dan voor in de Oostvaardersplassen, het Lauwersmeergebied, het IJsselmeergebied, het Westelijke waddengebied en het Deltagebied.
Namen: Ned: Kleine strandloper Eng: Little stint Fra: Bécasseau minuteDui: Zwergstrandläufer Dan: Dværgryle Nor: Dvergsnipe Fries: Griltsje Ital: Gambecchio Lat: Calidris minuta

Kleine watersalamander
Het mannetje van de kleine watersalamander wordt maximaal 11 cm lang, maar blijft meestal kleiner. De kleine watersalamander komt veel voor. Ze zijn verschillend gekleurd, maar de bruingele kleur overheerst. In het voorjaar hebben deze dieren deels een roodachtige kleur. Het mannetje heeft een kam op de rug.
Namen: Ned: Kleine watersalamander Lat: Triturus vulgaris Eng: Smooth newtDui: Kleiner Teichmolch

Kleine zonnedauw
Kleine zonnedauw is een zeldzaam vleesetend plantje, en is in Nederland wettelijk beschermd. Zijn bladeren zijn bedekt met lange, kleverige haren waaraan insecten blijven plakken. Het grootste deel van de slachtoffers zijn muggen en vliegjes. Deze plant komt hier en daar voor op de waddeneilanden en in de veengebieden. Kleine zonnedauw voelt zich thuis op vochtige, kalkarme grond, zoals heiden, moerassen en hoogveen. In sterk ontwaterde gebieden is deze plant geheel verdwenen.
Namen: Ned: Kleine zonnedauw Lat: Drosera intermedia Eng: Long-leaved sundew Fra: Rossolis intermediaireDui: Mittlerer Sonnentau Dan: Liden soldug

kleiner dan 5 cm
het slakkenhuis heeft trapvormige windingen  het slakkenhuis heeft een vlechtwerk van horizontale en verticale ribben het slakkenhuis heeft onregelmatig gevormde ribben die met de windingen meelopen en snel in grootte toenemen

kleinste dwergbuidelrat
Deze kleine buideldiertjes hebben een spitse snuit, grote oren en grote ogen en lijken wel wat op de gewone slaapmuizen. Hun staart is echter naakt en lijkt meer op die van een rat. Ze kunnen hun staart gebruiken om aan en tak te hangen.
Het zijn nachtdieren die hun voedsel meestal in bomen zoeken. Soms likken ze nectar uit bloemen, waarmee ze ook voor de bestuiving zorgen.
Andere namen: kleinste buidelslaapmuis
Wetensch. naam: Cercartetus lepidus
Engelse naam: lesser pigmy possum
Verspreiding: Zuidoost-Australië, Tasmanië
Voedsel: insecten, kleine hagedissen, nectar
Lengte: 5 - 6,5 cm, staart 7 cm
Gewicht: 5 - 9 gram
Status: algemeen

Klerenmotten en hun bestrijding
De klerenmot, Tineola biselliella , is een klein crêmekleurig vlindertje, dat het hele jaar door binnenshuis kan worden aangetroffen. Buiten zien we hem zelden. Hij vliegt niet graag en bij verstoring kruipt hij snel weg in kieren en gaten. De vlinders doen geen kwaad, maar de rupsen kunnen behoorlijke schade aanrichten. Hoe raak ik klerenmotten kwijt?
Klerenmotten zijn de laatste jaren veel zeldzamer geworden. Dat komt mede door de opkomst van synthetische weefsels in de textiel, maar ook door frequenter gebruik van chemisch reinigen en de toepassing van langwerkende insecticiden. Toch werden in de jaren zeventig in Engeland de kosten van aantasting en bestrijding nog geschat op vele miljoenen guldens. Hebben we eenmaal klerenmotten in huis, dan is het zaak de rupsjes op te sporen en te vernietigen. Doordat ze spinsels in het weefsel maken, zijn die niet moeilijk te vinden. Daarnaast moeten de vlindertjes worden gedood. Zit de mot in onze klerenkast, dan kunnen we hem bestrijden door een stukje Vaponastrip op te hangen. Het is overigens verstandig om eerst bij Naturalis te informeren of het inderdaad om de klerenmot gaat, alvorens met insecticiden te gaan werken. Als preventief middel kunnen we lavendel gebruiken. Dat ruikt nog lekker ook. Wat aten klerenmotten voor er kleren waren?
De rupsen van de klerenmot eten naast wol ook andere keratinehoudende materialen. Al het vocht dat ze nodig hebben halen deze diertjes uit de droge vezels. Ze leven ook van andere keratinehoudende materialen, zoals haren, zijde en veren en ook wel van plantaardige stoffen zoals katoen en opgeslagen graanproducten.

Kleur en vorm als versiermanier
Om aan vrouwelijke soortgenoten te laten zien dat een mannetje een geschikte voortplantingspartner is, moet hij opvallen. Een van de manieren waarop hij zich kan onderscheiden van andere mannetjes is met behulp van kleuren en vormen.
Er zijn veel verschillende soorten kleur- en vormgebruik tijdens de paartijd. Deze zijn grofweg te verdelen in:
- het laten zien van versieringen aan een wijfje
- veranderingen in vorm
- kleurvlekken (die vaak alleen tijdens de paartijd aanwezig zijn)
Kleuren en vormen werken in principe bij dieren die in de lucht, op land en in het water leven. Natuurlijk is het wel van invloed waar een dier leeft: in een donker bos of een modderige sloot  zijn kleuren veel moeilijker te gebruiken omdat ze bijna onzichtbaar zijn.

Klimaat en weer
De weersgesteldheid is voor een belangrijk deel afhankelijk van de toestand in de oceanen. De warme golfstroom in de Atlantische Ocaan zorgt voor het milde klimaat in Noordwest Europa. Veranderingen in de zeestromingen zorgen voor veranderingen in het klimaat. Een bekend voorbeeld hiervan is El Niño, voor de kust van Peru. Dit verschijnsel verstoort eens in de drie tot acht jaar het weer over de hele aarde gedurende langere tijd.
Langs de kust en op de waddeneilanden is het vaak ander weer dan in het binnenland. Het verloop van de temperatuur wordt getemperd door het zeewater. Het water van de Noordzee warmt in het voorjaar langzamer op dan het land. Het is dus aan de kust in de zomer minder snel warm, maar er valt in het algemeen minder regen en de zon schijnt er vaker. In het najaar heeft het kustgebied te kampen met buien vanaf zee. In de herfst blijft het zeewater nog lange tijd warm. Hierdoor ontstaan gemakkelijk buien die de kustprovincies binnendrijven. De kans op onweer is daar dan veel groter dan in het binnenland.
Ondernemers en de VVV`s van de kustgemeenten en de waddeneilanden klagen vaak dat ze recreanten mislopen omdat de weersvoorspellingen voornamelijk op het binnenland gericht zijn. Daarom hebben een aantal eilanden en kustgemeenten webcams geplaatst, zodat mensen zelf kunnen zien wat voor weer het daar is.

Weblinks
De site van het KNMI: http://www.knmi.nl/.
De weerfotograaf: http://home01.wxs.nl/~weerfotograaf-index.htm
Het weer op Texel (webcams en voorspelling): http://www.

Klimaatschommelingen
Een klimaatschommeling is een telkens weer terugkerende, tijdelijke verandering in het klimaat. Het bekendste voorbeeld is El Niño: de klimaatstoring die met tussenpozen van 3 tot 8 jaar het weer en de zeestromingen in de Stille Oceaan ontregelt. In het Noord-Atlantische gebied treedt een vergelijkbaar verschijnsel op: de Noord-Atlantische Oscillatie (NAO), waarin het verschil in luchtdruk boven de Azoren en IJsland een beslissende rol speelt.

Klimaatverandering
Het klimaat op aarde verandert voortdurend. Er zijn relatief snelle veranderingen die het best kunnen worden omschreven als klimaatschommelingen. Daarbij is de gemiddelde temperatuur een aantal jaren hoger dan normaal, en een aantal jaren daarna lager dan normaal. Andere klimaatveranderingen spelen zich af op een veel grotere tijdschaal. Zo ligt het ritme van de ijstijden in de orde van tienduizenden jaren. Een deel van de huidige opwarming van de aarde is het gevolg van het na-ijleffect van de laatste ijstijd, een ander deel is het gevolg van het broeikaseffect.
Weblinks
Meer informatie over klimaatverandering http://www.rivm.nl/milieu-milieubalans_verkenning-milieubalans-.
Meer informatie over broeikaseffect, klimaatverandering en het weer: http://www.falw.vu.nl/Onderzoeksinstituten-index.cfm
Informatie van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change): http://www.ipcc.ch-.

Klimmers
Klimmers hebben meestal korte poten. Zo blijven ze dicht tegen het oppervlak waar ze op klimmen, en vallen ze niet gauw naar beneden. Ze hebben grijpklauwen om zich vast te kunnen houden. Sommige soorten hebben een lange staart, die helpt bij het bewaren van het evenwicht.

Klipdassen
Wetenschappelijke naam: Hyracoidea (orde of onderorde binnen de Hoefdierachtigen, Ungulata)
Klipdassen zijn zoogdieren die lijken op knaagdieren. Ze hebben tenen met brede nagels, die aan de zijkant doorlopen. De eerste teen heeft een poetsklauw. In de vacht staan lange tastharen. Klipdassen zijn rotsbewoners of boombewoners, waar ze zich voeden met planten. Ze komen voor in Afrika en Arabië.

klipspringer
De klipspringer is een kleine antilope met een korte snuit. Hij heeft een peper en zout-kleurige vacht en een licht gekleurde buik en poten. Alleen de mannetjes hebben korte, rechte, spitse horens.
Klipspringers leven in rotsachtige gebieden met steile hellingen. Het zijn uitstekende springers en klimmers. Ze leven in paren en krijgen 1 tot 2 jongen per keer.
Wetensch. naam: Oreotragus oreotragus
Engelse naam: klipspringer
Verspreiding: oostelijk en zuidelijk Afrika
Voedsel: vooral bladeren
Lengte: 0,9 - 1,4 m, staart 6 - 15 cm
Gewicht: 14 - 21 kg
Status: thans niet bedreigd

Klonen
Klonen zijn identieke kopieën van een levend organisme. Ze komen in de natuur veel voor, vooral bij planten en lagere dieren. We noemen het verschijnsel daar vegetatieve of ongeslachtelijke voortplanting, omdat de nakomelingen niet uit geslachtscellen, maar uit gewone lichaamscellen ontstaan. Klonen kunnen ook door menselijk ingrijpen ontstaan. Natuurlijke klonen
Bij eencellige organismen is celdeling de normale wijze van vermenigvuldiging. Maar ook sommige meercelligen weten identieke kopieën van zichzelf op de wereld te zetten. Eenieder die probeert zijn tuin onkruidvrij te houden, weet hoe lastig planten met worteluitlopers te verwijderen zijn. Zevenblad en kruipertje zijn beruchte voorbeelden. Het wilgenroosje kan door middel van ondergrondse uitlopers in korte tijd talloze vierkante meters van een kaalkapterrein bezetten. Zelfs meercellige dieren passen het kunstje toe. Zo kunnen poliepen stukjes van hun lichaamswand afsnoeren. Dit heet knopvorming. Het gaat in al deze gevallen om het vormen van klonen, oftewel kloneren. De afgesnoerde delen groeien uit tot volledige individuen. Parthenogenese, het ontstaan van individuen uit onbevruchte eicellen, zouden we een speciale vorm van kloneren kunnen noemen. Onnatuurlijke klonen
Bij meer complexe dieren komt kloneren niet spontaan voor. Wel hebben sommige dieren een groot regeneratievermogen als een deel van het lichaam door uitwendige oorzaken losraakt. Een wandelende tak kan op de plaats van een afgebroken poot een nieuwe poot vormen.

Kluut
Kluten zijn moerasvogels met een snavel die naar boven gekromd is. Door deze snavel een klein beetje te openen en met de kop heen en weer te bewegen zeeft de vogel voedsel uit het water van brakke en zoute slikvelden, meren, moerassen en poelen. Kluten eten kleine weekdieren, kreeftjes en wormen. Zo af en toe worden insecten van de grond gepikt. Een gedeelte van de kluten die in Nederland broeden overwintert ook tijdens zachte winters in Nederland, het andere gedeelte trekt weg naar het zuiden.

Namen: Ned: Kluut Eng: Avocet Fra: AvocetteDui: Säbelschnäbler Dan: Klyde Nor: Avosett Fries: Klút Ital: Avocetta Lat: Recurvirostra avosetta

kluut
© Martin Kramer
De omhoog gebogen snavel maakt de kluut een goed herkenbare steltloper. Zijn verenkleed is overwegend wit met een kenmerkende zwarte tekening op zijn kop (een `capuchon`), op de rug en vleugels. Ze zoeken hun voedsel in de bovenste laag van de bodem van ondiep water bij voorkeur in het getijdegebied met een maaiende beweging van hun snavel.
Wetensch. naam: Recurvirostra avosetta
Engelse naam: avocet
Verspreiding: Europa, Azië, Afrika
Voedsel: ongewervelden
Lengte: 42 - 45 cm
Gewicht: 225 - 400 gram
Status: algemeen

Kluut
Wetenschappelijke naam: Recurvirostra avosetta
Aantal broedparen in Nederland: 7000-9000 (1998-2000)
Biotoop: modderige ondiepe moerassen en kwelders
Geluid: Kluut

Knaagdieren
Wetenschappelijke naam: Rodentia (orde binnen de Placentale zoogdieren, Eutheria of Placentalia)

Knaagdieren vormen de grootste zoogdieren-orde. Dit geldt voor zowel het aantal soorten als het aantal individuen. In de boven- en onderkaak staan twee stevige, halfcirkelvormige snijtanden, die gedurende het hele leven blijven doorgroeien. Ze hebben geen hoektanden. Knaagdieren komen overal ter wereld voor. De meeste soorten zijn kleine planteneters, maar er zijn ook alleseters bij. Tot deze orde behoren onder andere de Eekhoorns, Bevers, Hamsters en woelmuizen, Ware muizen en Cavia`s.

Kneu
Kneutjes zijn familie van de vinken. Het voedsel bestaat uit kleine tot middelgrote zaden die vooral op de grond worden gezocht of van bijvoorbeeld distels en paardenbloemen worden gepikt. Zelden eet hij insecten. De kneu is in Nederland het talrijkst tussen april en september en broedt in die periode. Maar ook in de rest van het jaar komt de vogel voor in open gebieden met veel kruiden en struiken. De kneu komt dan niet meer voor in Noord-Nederland. Het is een erg sociale vogel die buiten het broedseizoen in grote groepen leeft en zelfs in de broedtijd zelden alleen is. In de winter trekken ze naar zuidelijker gebieden. In het zuiden van ons land trekken ze niet weg.
Namen: Ned: Kneu Eng: Linnet Fra: Linotte mélodieuseDui: Hänfling Dan: Tornirisk Nor: Tornirisk Fries: Robyntsje Ital: Fanello Lat: Carduelis cannabina

Kneu
Wetenschappelijke naam: Carduelis cannabina
Aantal broedparen in Nederland: 40.000-50.000 (1998-2000)
Biotoop: open gebieden met weelderige, gevarieerde kruidenvegetatie en verspreide struiken
Geluid: Kneu

Knikkende distel
Knikkende distel is een redelijk algemeen voorkomende bermplant in Nederland; vooral in het rivierengebied, in de duinen en in het deltagebied. Je ziet hem waar menselijke invloed is, zoals langs dijken, weg- en spoorbermen en in duinen. Vee mijdt deze distel vanwege zijn stekels. Daardoor kunnen tere plantensoorten bescherming vinden tussen de distels. Nectar zoekende vlinders en hommels storen zich niet aan de stekels. Putters eten de voedzame zaden van knikkende distel graag.
Namen: Ned: Knikkende distel Lat: Carduus nutans Eng: Musk thistleDui: Nickende Distel

Knipogen naar Darwin
Met een knipoog naar Einstein zei Annie M.G. Schmidt eens: `Alles is relatief`. Hieraan zou je kunnen toevoegen: `En alles evolueert!` Het heelal en de levenloze materie zijn geëvolueerd en uit levenloze materie heeft zich het leven ontwikkeld. Als we naar onszelf kijken: ook de menselijke taal, cultuur, kennis en moraal evolueren. In de praktijk denken we bij evolutie vooral aan levende organismen. Waarom bestuderen we evolutie? Omdat we nieuwsgierig zijn naar onze oorsprong. We bekijken hoe soorten zich aanpassen aan hun omgeving (micro-evolutie) en we proberen te achterhalen hoe nieuwe soorten zich ontwikkelden en hoe de huidige soortenrijkdom is ontstaan (macro-evolutie). We zijn vooral geïnteresseerd in grote gebeurtenissen als het ontstaan van het leven, de genetische codde, seks, veelcellige organismen, samenlevingen, bewustzijn, taal en moraal.

Knippen en plakken van genen
Sommige enzymen kunnen lange DNA-moleculen in kleinere stukjes knippen. Ze heten endonucleasen. Vaak zetten ze de schaar op een willekeurig plekje in het DNA, maar er zijn er ook die op heel bepaalde plekken, zogenaamde restriction sites, knippen. Dit zijn restrictie-enzymen. Manipulatie
Gemiddeld is een gen 3000 basenparen lang. Al het DNA in de kern van een zoogdiercel bij elkaar telt ongeveer drie miljard basenparen. Zouden we op een willekeurige plek prikken, dan hebben we dus een trefkans van één op een miljoen om een bepaald gen te vinden. Een echte naald in een hooiberg. Door het gebruik van restrictie-enzymen kunnen we het gewenste stukje uit de grote brij lichten. Daardoor wordt het gen toegankelijk voor verder onderzoek. Of het DNA nu uit een bacterie, plant of dier komt, doet niet ter zake, het enzym knipt er overeenkomstige stukjes uit. Stukjes van verschillende herkomst kunnen vervolgens door een enzym, DNA-ligase, in een reageerbuis aan elkaar worden gelast tot zogenaamd recombinant-DNA. Door dit in te bouwen in een gastheercel, wordt het bij elke deling gekopieerd. Dit proces noemt men gene cloning, het kloneren van genen. Bacteriën als chemicaliënfabriek
Aanvankelijk werden vooral bacteriën gebruikt voor het inbouwen van genen. Escherichia coli, algemeen in onze darmen, wordt hierbij veel toegepast. Deze bacteriën delen zich bij voldoende voedsel ongeveer eens in de 20 minuten. Met deze snelheid kunnen ze in nog geen 11 uur vijf miljard cellen produceren, ongeveer zoveel als er mensen zijn op aarde.

Knobbelwangreptielen
Wetenschappelijke naam: Procolophonida, Procolophonia, Procolophonomorpha (orde of onderorde binnen de Jukboogloze reptielen, Anapsida)
Knobbelwangreptielen zijn uitgestorven reptielen, die leefden gedurende het Laat-Perm en Trias (ca. 260-210 miljoen jaar geleden). Ze hadden vaak een grote, brede schedel met hoornachtige uitsteeksels. De schedel had geen slaapvenster. De oogkassen waren zeer groot.

Knobbelzwaan
Wetenschappelijke naam: Cygnus olor
Aantal broedparen in Nederland: 5500-6500 (1998-2000)
Biotoop: moerassen en open water nabij weilanden
Geluid: Knobbelzwaan

knoflookpad
Dit is de kleinste pad die in ons land voorkomt. Hij is onder andere herkenbaar aan zijn `kattenogen` met verticale pupillen. Hij kan zich bij gevaar opblazen en een afschrikwekkend gillend geluid maken. Waarschijnlijk is zijn sterke knoflookgeur ook een vorm van afweer.
De mannetjes produceren hun lokroep onder water. Ook eigenaardig bij knoflookpadden is dat hun larven (de `paddenvisjes`) een stuk groter zijn dan de volwassen padden: ongeveer 10 tot zelfs 17 cm.
Wetensch. naam: Pelobates fuscus
Engelse naam: common spadefoot
Verspreiding: West-, Midden- en Oost-Europa. In Nederland in Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg.
Voedsel: ongewervelde dieren
Lengte: tot 8 cm
Status: kwetsbaar

Knoflookpad
Wetenschappelijke naam: Pelobates fuscus
Behoort tot de Amfibieën Moderne amfibieën, Kikkers Komt voor in Noordwest-Europa, Midden-Europa en Rusland De knoflookpad is een graver
De knoflookpad leeft van insecten en regenwormen. Hij jaagt vooral `s nachts. De knoflookpad wordt door veel andere dieren gegeten. Daarom houdt hij zich overdag schuil door zich in te graven in losse zandgrond. In de zomer zijn er volop insecten, in de winter niet. De knoflookpad gaat dan in winterslaap.

Knoopwier
Knoopwier is een dun, rolrond, aan de basis vertakt roodwier met kenmerkende harde verdikkingen, de `knopen`. Hierin zitten de voortplantingscellen. Het is helderrood of donker bruin-zwart van kleur. Het is een typisch `zomerwier`. De grote en donkere vorm is sinds 1995 in de Waddenzee erg algemeen geworden op de platen. Daarnaast komt dit wier ook in het deltagebied voor.
Namen: Ned: Knoopwier Lat: Gracilaria verrucosa Eng: zie Latijns

Knotswier
Knotswier is een bruinwier met aan de stengels kleine blaasjes met slijmerige inhoud, waarin de voortplantingsorganen zitten. In de stengels zitten ook grote knobbels, gevuld met gas, die ervoor zorgen dat de plant onder water rechtop staat. Knotswier komt voor in de Noordzee en aan de Atlantische kusten. De soort hecht zich aan rotsen in het midden van het getijdengebied. Wanneer het losraakt van de rotsen kan het nog lang in leven blijven. Onder het knotswier groeien ook allerlei andere wiersoorten, die zonder deze beschutting op die hoogte in de getijdezone zouden verdrogen. Ook vormen ze beschutting voor kleine zeedieren.

NamenNed: Knotswier Eng: egg wrack, knotted wrackDui: Knotentang Lat: Ascophyllum nodosum

Knutselen aan de erfelijkheid
We zijn die we zijn dankzij genetische manipulatie. Onze samenleving zou niet zijn ontstaan zonder die ingreep. Het is zo gewoon, dat het niemand meer opvalt. De schijnbaar onbegrensde mogelijkheden van de moderne technieken geven nu echter velen een gevoel van onzekerheid. Mens tegenover natuur?
Niet manipuleren betekent zoveel als: de natuur zijn gang laten gaan. In samenhang met genetische manipulatie wordt daarmee bedoeld: niet ingrijpen in de ontwikkeling van andere levende wezens. Levende wezens beïnvloeden elkaar echter, al dan niet opzettelijk, altijd. Ze proberen, voor zover dat in hun macht ligt, de omgeving naar hun hand te zetten. In onze geïndustrialiseerde samenleving zijn we geneigd de mens niet als onderdeel van de natuur te zien. Als wij de omgeving naar onze hand zetten, wordt dat dan ook als onnatuurlijk of zelfs tegennatuurlijk gezien. Evenzo wordt geknutsel aan de erfelijkheid van andere organismen als onnatuurlijk gezien. Het is echter niet essentieel verschillend van de manier waarop een virus het erfelijk materiaal van de gastheercel zodanig manipuleert dat hij zich kan vermenigvuldigen. Genetische manipulatie al oud
Pas toen de mens minder dan tienduizend jaar geleden zijn eigen voedsel begon te kweken, gaf hij zijn bestaan als jager-verzamelaar op. Waarschijnlijk had hij reeds als jager geleerd wilde dieren, met name wolven, te gebruiken om aan voedsel te komen. Toen hij zich op vaste plaatsen ging vestigen, nam het gericht kweken van voedingsgewassen en het fokken van dieren een hoge vlucht.

koala
De koala is een zeer bekend buideldier. Vooral vanwege zijn zeer aaibare uiterlijk. Toch schijn je dat beter niet te kunnen doen, want ze kunnen flink van zich af bijten en krabben.
Van alle buideldieren heeft de koala zich het meest gespecialiseerd. Hij eet bijna niets anders dan eucalyptusbladeren en dan alleen maar van 6 van de 350 soorten eucalyptusbomen. In de jonge eucalyptusbladeren zit veel blauwzuur en daarom beperkt een koala zich tot de oude, moeilijk verteerbare bladeren. Micro-organismen in hun spijsverteringsstelsel helpen bij het afbreken van het stugge bladvoer. Een koala hoeft bijna nooit te drinken, aan het vocht in de eucalyptusbladeren heeft hij genoeg. Eten doen ze dagelijks ongeveer in 4 uur. De overige 20 uur vullen ze bijna geheel met slapen en doezelen in de bomen.
De buidel heeft de opening aan de achterkant. Als de jongen groter zijn, liften ze meestal op de rug van hun moeder mee.
Andere namen: buidelbeer
Wetensch. naam: Phascolarctos cinereus
Engelse naam: koala
Verspreiding: Oost-Australië
Voedsel: bladeren van eucalyptusbomen
Lengte: 65 - 80 cm, staart 1 - 2 cm
Gewicht: 4 - 15 kg
Status: thans niet bedreigd

Koegelwieck
Het natuurgebied de Koegelwieck vormt de grootste secundaire duinvallei van Terschelling, met loopduinvlaktes en pollen. Er komen verschillende duinweilanden voor, en in de heidevelden de cranberry.
In de grote stuifperiode van de 19e eeuw is in tientallen jaren tijd de Koegelwieck ontstaan: het is de grootste secundaire duinvallei van Terschelling. Een groot duin in het gebied heeft haar naam geschonken aan het totale gebied: het twintig meter hoge Koegelwiecksduin aan de oostkant tegen het Hoornse Bos, dat zich in kale toestand in de 19e eeuw meer dan een kilometer zuidwaarts heeft verplaatst. Er komen in de Koegelwieck in de loopduinvlaktes pôllen voor: overgebleven duinresten van verstuiving.
Vanwege de grote plantenrijkdom werd het 250 hectare grote gebied al in 1924 benoemd tot natuurmonument, en daarom bestaat er ook geen Liesinger of Lieser Bos. Het gebied ligt ten noorden van Lies en begint aan de binnenduinrand, bij het fietspad.

Koekoek
De koekoek komt in vrijwel geheel Europa voor, als het klimaat maar niet te extreem koud of warm is. In Nederland leeft deze vogel vooral in open gebieden met hier en daar struikjes en bomen. Ook in open bossen klinkt de roep van de koekoek. De waddeneilanden zijn favoriete stekjes. Koekoeken eten vooral rupsen. Zelfs de harige rupsen die andere vogels laten zitten, eten ze met veel plezier. Daarnaast eet de vogel ook wel andere insecten zoals kevers.
Iedereen weet dat de koekoek niet zelf broedt. De eieren worden gelegd in een nest van een andere soort. Vaak is een graspieper, heggenmus, rietzanger, kwikstaart of een gekraagde roodstaart de klos. In Europa zijn er meer dan honderd soorten waarbij de koekoek wel eens een ei in het nest legt. Het vrouwtje kiest voor een soort waarvan haar eieren sterk op die van de soort lijken. Wanneer het slachtoffer al begonnen is met broeden terwijl de koekoek nog geen kans heeft gehad om haar ei naar binnen te smokkelen, kan het zijn dat de koekoek het legsel en het nest vernielt. Zo wint ze tijd om toch op tijd haar ei bij een volgend legsel te kunnen leggen. De stiefouders van de jonge koekoek zijn meestal vogels die voor het eerst een legsel hebben. Ze weten niet goed wat hen te wachten staat en zijn dus niet verbaasd wanneer er een `vreemd` jong uit kruipt. Het koekoeksjong werkt ook mee aan de bedriegerij. Door het geluid van een compleet nest jongen te imiteren krijgen de stiefouders de indruk dat er veel voedsel naar het nest gesleept moet worden.

koekoek
Deze vogel is genoemd naar de roep van het mannetje, die ook in Nederland in het late voorjaar te horen is. De winter brengt de koekoek door in zuidelijk Afrika.
De koekoek is een zogenaamde broedparasiet. Het vrouwtje legt een ei in een zorgvuldig uitgezocht nest van een andere vogel. Meestal van een kleine zangvogel zoals een heggenmus of een karekiet. Het koekoeksjong komt doorgaans als eerste uit en duwt de eieren van de waardvogel uit het nest. Zo krijgt hij alle aandacht en voedsel.
Een volwassen koekoek-vrouwtje kiest voor haar ei over het algemeen een nest van dezelfde soort vogel als waardoor ze zelf is grootgebracht. Het aantal eieren (en nesten) per seizoen kan oplopen tot 20. Het bedrog wordt echter regelmatig ontdekt, waarna het koekoeks-ei verwijderd wordt of het nest verlaten.
Broedparasitisme komt in Nederland alleen bij de koekoek voor. Wereldwijd zijn er veel meer broedparasiterende vogels. Veel daarvan zijn familie van de koekoek maar lang niet allemaal: er zijn ook broedparisiterende eenden, troepialen, wevers en de honingwijzer.
Wetensch. naam: Cuculus canorus
Engelse naam: common cuckoo
Verspreiding: Europa, Azië, Noordwest- en zuidelijk Afrika
Voedsel: insecten (vooral rupsen, ook harige)
Lengte: 33 cm
Gewicht: 125 gram
Status: algemeen

Koekoek
Wetenschappelijke naam: Cuculus canorus
Aantal eierleggende wijfjes in Nederland: 6000-8000 (1998-2000)
Biotoop: parkachtig landschap, ook in moerassen met bomen en struiken
Geluid: Koekoek

Koekoekachtigen
Wetenschappelijke naam: Cuculiformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Koekoeken zijn bekend om hun broedparasitisme: veel soorten leggen hun eieren in het nest van een andere vogelsoort. Het kuiken wordt, nadat hij de eieren of kuikens van zijn gastheer uit het nest heeft geduwd, door zijn pleegouders grootgebracht. Behalve de Afrikaanse toerako`s zijn Koekoekachtigen onopvallend gekleurd.

Koekoeksspuug
In het voorjaar en in de zomer kunnen we op allerlei planten speekselachtige stoffen aantreffen Dit is geen product van een vogel, wat de volksnaam suggereert, maar van een klein insect, namelijk de nimf (larve) van de schuimcicade. Verschillende soorten
Van de familie van de schuimcicaden (Cercopidae) komen 13 soorten in Nederland voor. De meeste soorten zijn klein, vier tot zeven millimeter lang, en weinig opvallend bruinachtig gekleurd, zoals het algemene schuimbeestje, Philaenus spumarius. Enkele soorten zijn groter en meer opvallend van kleur, zoals de fel zwart met rode en 12 millimeter lange Cercopis vulnerata. De diertjes kunnen zeer goed springen. De meeste soorten leven als larve of nimf op bovengrondse plantendelen. Van een aantal soorten echter, zoals de laatstgenoemde, leven de larven dicht bij elkaar op wortels onder de grond. Het zogenaamde spuug
Het koekoeksspuug bestaat uit een vloeistof die wordt geproduceerd door de anus. De nimf blaast hierin lucht vanuit speciale holtes aan weerszijden van zijn lichaam. Deze plooivormige holten zijn van opzij en aan de voorzijde gesloten, maar hebben een V-vormige spleet naar achteren toe. De vloeistof uit de anus vormt een laagje over deze spleten. Door lucht door de spleten te blazen ontstaat het schuim. Ter versteviging van het schuim wordt er een stof afgescheiden in de zogenaamde buisjes van Malpighi. Dit zijn buisvormige excretieorgaantjes die bij vrijwel alle insecten voorkomen en uitmonden op de grens van midden- en einddarm.

Koffervis
Deze koffervis Lactophrys triqueter (Linnaeus, 1758) werd oorspronkelijk bewaard in een ouderwetse pot met roodgelakt deksel. De pot lijkt als twee druppels water op de voorplaat van deel 1 van Seba`s `Locupletissimi rerum naturalium thesauri - de Naaukeurige Beschrijving van het schatrijke Kabinet der voornaamste Seldzaamheden der Natuur van den heer A. Seba.` De vier delen van dit werk uit 1734 staan bekend als `de Thesaurus` en zijn een catalogus van de tweede naturaliënverzameling van de Amsterdamse apotheker Seba. Deze had zijn eerste wereldberoemde naturaliënverzameling in 1617 verkocht aan Tsaar Peter de Grote. De welgestelde Seba haalde het grootste deel van zijn verzameling van schepen in de drukke Amsterdamse haven. Van zijn tweede verzameling wilde Seba een boek publiceren met beschrijvingen en afbeeldingen op ware grootte van alle objecten. Slechts twee van de vier delen werden gepubliceerd tijdens Seba`s leven. Het exemplaar van Lactophrys triqueter heeft de zelfde vorm en grootte als het exemplaar dat afgebeeld staat in de Thesaurus (vol. 3, pl. 24, fig. 12). Het is daardoor vrij zeker dat dit het door Seba afgebeelde exemplaar is. Dit betekent dat het al minstens 266 jaar wordt bewaard op alcohol.
Koffervis Het recept voor sterk water
In het midden van de 17de eeuw ontdekte men, mogelijk tijdens lange zeereizen, dat organismen langdurig goed bleven als ze bewaard werden op alcohol of alcoholhoudende dranken zoals likeur. In de vorige eeuw bewaarde dr P.

kogelgordeldier
Het kogelgordeldier is vrij klein en heeft drie duidelijke gordels in het rugpantser. Vandaar ook de Engelse naam three-banded armadillo. Hij kan zich ter verdediging oprollen tot een ronde kogel. De pantsers van zijn staart, kop en rug passen dan precies in elkaar. Als een vos of andere belager zijn neus tussen zo`n spleet krijgt, is dat een erg pijnlijke ervaring.
Wetensch. naam: Tolypeutes matacus
Engelse naam: Southern three-banded armadillo
Verspreiding: Argentinië, Bolivia, Brazilië en Paraguay
Voedsel: insecten
Lengte: 30 cm, staart 6 cm
Gewicht: 1,5 kg
Status: niet bedreigd

Kokkel
Nederlandse naam
Kokkel.
Wetenschappelijke naam
Cerastoderma edule (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een stevige schelp met ongeveer 20-26 duidelijke radiale ribben die korte stekels kunnen dragen. Het aantal ribben neemt toe met het zoutgehalte van het water waarin de schelp leeft. De ruimten tussen de ribben zijn smal. Aan de binnenkant zijn de groeven maar een klein stukje zichtbaar, niet tot aan de top. Aan de buitenkant zijn vaak duidelijke groeiringen te zien. De binnenkant laat geen mantelbocht zien, wel een donkere vlek bij het achterste spierindruksel.
Grootte
Tot 6 cm lang en 5 cm hoog.
Kleur
Wit of geelbruin. Aangespoelde exemplaren kunnen donkerder verkleurd zijn.
Voorkomen in Nederland
Algemeen in het waddengebied en Zeeland. Ook verder op de Nederlandse kust spoelen losse kleppen regelmatig aan.
Voorkomen in de tijd
De soort komt van oorsprong in Nederland voor, maar is sinds 1982 niet meer levend waargenomen. Daarmee is de kans klein geworden om nog doubletten te vinden. Aangespoelde losse kleppen zijn de laatste jaren ook sterk in aantal afgenomen.
Leefomgeving
Kokkels leven ongeveer 5 meter ingegraven in zandige bodem tot 15 meter diep.
Vergelijkbare soorten
De kokkel kan verward worden met de brakwaterkokkel die vooral in brak water voorkomt. In de Waddenzee komen beide soorten voor. De brakwaterkokkel heeft een kortere slotband. Dit is alleen bij verse exemplaren goed te zien.

Kokkel
Kokkels leven aan de oppervlakte in het zand en het slib en vormen een gemakkelijke prooi voor meeuwen, eidereenden, scholeksters, zeesterren, platvissen en kreeftachtigen. Het strand ligt vaak bezaaid met complete exemplaren of losse schelphelften, die tot 6 cm groot kunnen zijn. De schelpen zijn dik en geribbeld. In de Waddenzee en de deltawateren vist men op kokkels, vooral bestemd voor de markt in Spanje, Italië en Portugal (tapas en paella).
De kokkel zit zo`n vijf centimeter diep in de bodem. Door middel van twee sifons (buisjes) houdt het weekdier contact met het water. De kokkel filtert fytoplankton en dood organisch materiaal uit het water. Per uur kan een kokkel een halve liter water filteren. Elke paar weken wordt zo al het water in de Waddenzee gefilterd door de kokkels in de wadbodem.

Namen: Ned: Kokkel (eetbare hartschelp) Lat: Cerastoderma edule (Cardium edule) Eng: Common edible cockle (common cokcle)Dui: Essbare Herzmuschel Fra: Coque Dan: Almindelig hjertemusling

Kokkelvisserij
De Waddenzee was veruit het belangrijkste vangstgebied van kokkels. Verder zijn ook in de Voordelta, en de Oosterschelde en Westerschelde aanzienlijke hoeveelheden kokkels te vissen. In Zuid-Europese landen is veel vraag naar deze lekkernij. Dat maakte de kokkelvisserij tot een lucratieve bezigheid met gemiddelde jaaromzet van tussen de 45 en 68 miljoen euro. Maar de zuigkorren verstoren plaatselijk de bodem van de wadden en slikken en de vogels van getijdengebieden hebben ook kokkels nodig. Vanaf 2005 is de kokkelvisserij in de Waddenzee verboden.
De kokkelvisserij is een risicodragende bedrijftak. In goede jaren zijn er volop kokkels, maar in slechte jaren kan de vangst bijna nihil zijn. Als gevolg van de strenge winters van `95-`96 en `96-`97 waren er bijvoorbeeld zo weinig kokkels dat het moeite kostte om de vloot varende te houden. De jaren 1998 en 1999 waren weer bijzonder goede kokkeljaren.
Beugels en zuigkorren
Op kokkels wordt in Nederland al sinds de Middeleeuwen met de handbeugel gevist, en sinds 1950 ook mechanisch vanaf schepen. De mechanische visserij gebeurt met met de kokkelkor, een kooi op sleden met tussen de sleden een mes. Via een spuitmond voor het mes wordt het zand tussen de kokkels weg gespoten, waarna ze met een soort stofzuiger uit de kor aan boord worden gezogen.
Sinds het begin van de jaren zeventig is de gemechaniseerde kokkelvisserij sterk toegenomen. Hoewel het aantal vergunningen in 1974 werd bevroren op 37, namen de vangsten toe door vergroting van de capaciteit en verbetering van de vangsttechnieken.

Kokmeeuw
Kokmeeuwen zijn alleseters, die weten te profiteren van allerlei menselijke afvalbronnen om hun natuurlijk dieet (vis, schelpdieren, krabben, zeesterren en soms ook muizen en mollen) aan te vullen. Het is een algemeen voorkomende kust- land- en stadsvogel. Hij broedt in Noord- en West-Europa en overwintert in West- en Zuid-Europa. De broedkolonies kunnen bestaan uit duizenden nesten en zijn te vinden in de duinen of moerasgebieden. Vaak broeden ook sterns in deze kolonies.
In de winter verliezen kokmeeuwen hun kenmerkende zwarte kap, zodat ze verward zouden kunnen worden met stormmeeuwen. Er blijft echter een zwarte vlek over achter de ogen. Stormmeeuwen hebben nooit zo`n vlek.
Kokmeeuwen zijn bijzonder honkvast. De overwinteraars blijken in het gros van de gevallen steeds weer naar precies de zelfde plek terug te keren. Tot op de vijver of het grasveldje nauwkeurig weet een kokmeeuw zijn vaste overwinteringsstek terug te vinden. Uit onderzoek komt naar voren dat de plaatstrouw per regio verschilt. Kokmeeuwen die naar de stad Groningen trekken blijken vaak meerdere seizoenen naar precies dezelfde plek terug te keren. Kokmeeuwen in Kampen keren vrijwel nooit terug naar de stad en Arnhemse kokmeeuwen komen wel terug naar de stad, maar zijn niet trouw aan een bepaalde plek. Ook blijkt dat 70% van de kokmeeuwen die in de stad overwinteren van het mannelijk geslacht is. Op de wadden is de verdeling normaal en nergens worden meer vrouwtjes dan mannetjes gevonden. Waarschijnlijk trekt een deel van de vrouwtjes verder naar het zuiden.

Kokmeeuw
Wetenschappelijke naam: Larus ridibundus
Aantal broedparen in Nederland: 132.000-137.000 (1998-2000)
Biotoop: bij moerassen en meren
Geluid: Kokmeeuw

Kokospalm
Wetenschappelijke naam: Cocos nucifera
Behoort tot de Eenzaadlobbigen Palmachtige bloemplanten, Palmenfamilie
Komt voor in:tropische kustgebieden over de hele wereld
Kokosnoten zijn drijvers
Kokospalmen groeien langs vochtige, tropische kusten, tot vlak aan zee.
Rijpe kokosnoten vallen uit de boom. Soms komen ze in het water terecht. Ze blijven drijven en worden door zeestromingen meegevoerd. Het dikke omhulsel is volkomen waterdicht en de noten blijven lang kiemkrachtig.
Als de kokosnoot ergens aanspoelt, kan hij uitgroeien tot een nieuwe palm. Zo heeft de kokospalm alle tropische kustgebieden bereikt.

Kolibries in Europa
Kolibries komen uitsluitend voor op het Amerikaanse continent. Dit is niet altijd zo geweest. Naar nu blijkt leefde dit vogeltje in een ver verleden ook in Europa. Een spectaculaire vondst in de laden van een museum in Duitsland verandert onze kijk op deze bijzondere soort. 
Door co-evolutie onstaan Gerald Mayr, vogeldeskundige van het natuurhistorisch museum Senckenberg in Frankfurt am Main vond in eerder verzameld materiaal gedeeltelijk uitgeprepareerde, geplette, fossiele skeletjes van een zeer kleine (4-5 cm grote) vogelsoort. Recent heeft hij hierover gepubliceerd in het blad Science (mei 2004).
Wat hem opviel was dat die skeletjes een lange puntige snavel hebben (2,5 x groter dan de schedel) en dat de schoudergordel en het opperarmbeen in vorm veel overeenkomst vertonen met die van moderne kolibries. Kolibries kunnen in de lucht voor een bloem als het ware vliegend `stil staan`. Om dit te bereiken maken ze met de punten van de vleugel een 8-vormige figuur, waarvoor een bepaalde constructie van de schoudergordel en het opperarmbeen vereist is. De lange puntige snavel zou er op duiden dat het vogeltje evenals de kolibrie een honingeter was en dat de snavel van de vogel was aangepast om nectar te zuigen uit kronen van bloemen.  Tijdens het drinken raakt een kolibrie de meeldraden en krijgt stuifmeel op zijn kop. Als hij weer bij een andere bloem zuigt geeft hij dit stuifmeel af aan de stamper. Zo dragen kolibries bij aan de bestuiving. In de loop van de evolutie kunnen kolibrie en bloem zozeer op elkaar afgestemd raken dat bepaalde kenmerken (snavel, bloemkroon) wederzijds zijn aangepast en ze van elkaar afhankelijk worden.

Kolken Midwolda
Gaat men bij Midwolda de vlakke Dollardpolders in, dan zijn hier en daar dichte bosjes te zien, keurig met elkaar verbonden door een fietspad. Hier liggen de kolken, die zijn ontstaan na de doorbraak van oude dijken rond de Dollardpolders. Het zijn nu vluchtplaatsen voor doortrekkende zangvogels, watervogels en rustplaats voor de vele reeën die ook regelmatig in de Dollardpolders gesignaleerd worden.
Stukje bij beetje werd de Dollard weer ingepolderd nadat deze in de 16e eeuw z`n grootste omvang had gekregen. Dit ging niet zonder slag of stoot. Ettelijke keren zijn de dijken bij stormvloeden weer doorgebroken en daarna weer gedicht. Door grootschalige ruilverkavelingen zijn vrijwel alle oude dijken verdwenen. Enkele doorbraakkolken liggen er nog.

kolonistenagame
De mannetjes van de kolonistenagame behoren tot de meest opvallend gekleurde hagedissen van Afrika. Tenminste: overdag. Hun kleuren - oranje aan de voorzijde en een blauwe of turkooise achterkant - verschijnen pas als ze zich in de zon hebben opgewarmd. De vrouwtjes en de jongen blijven ook overdag grijs en daardoor goed gecamoufleerd. 
Deze hagedissen komen vaak in de buurt van bebouwing voor. De mannetjes baltsen door hun kop op en neer te bewegen. Het vrouwtje legt ongeveer 6 eieren in een holletje in de grond.
Wetensch. naam: Agama agama
Engelse naam: rainbow lizard
Verspreiding: West-, Midden- en Oost-Afrika
Voedsel: insecten
Lengte: 30 - 40 cm
Status: algemeen

kommavlinder
mannetje © Saxifraga - Frits Bink
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie: www.saxifraga.nl**
Deze vlinder behoort tot de dikkopjes: kleine dagvlinders met een onrustige vlucht en een opvallend grote kop.
De kommavlinder heeft roestbruine voorvleugels met op elk een donkere, kommavormige vlek. De onderzijde van de vleugels is olijfgroen met zilverachtige vlekken.
De rupsen zijn donkergroen met een zwarte kop. Ze leven van verschillende soorten grassen. Ze verbergen zich in kokertjes van grashalmen die ze zelf aan elkaar spinnen.
Andere namen: kommadikkopje
Wetensch. naam: Hesperia comma
Engelse naam: silver-spotted skipper
Verspreiding: Eurazië, westen vanb Noord-Amerika
Voedsel: nectar; rups: gras
Lengte: tot 16 mm lichaamslengte; spanwijdte 25 - 30 mm

Komodovaraan
De Komodovaraan is de grootste nog levende hagedis. Hij heeft een geplooide huid en een gevorkte tong.
Het is een erg sterk en snel dier. Hij jaagt op grote dieren en is ook voor de mens gevaarlijk. Vaak verwondt hij zijn prooi dodelijk en vindt hij die later op de geur terug.
De Komodovaraan komt uitsluitend voor op een paar Indonesische eilanden (waaronder het eiland Komodo) bij Flores.
Wetensch. naam: Varanus komodoensis
Engelse naam: Komodo dragon
Verspreiding: Indonesië: Komodo, Rinca, Padar, West-Flores
Voedsel: wilde zwijnen, kleine herten
Lengte: 2 - 3 m
Gewicht: 70 kg (in gevangenschap tot 140 kg)
Status: kwetsbaar

Kompaskwal
De kompaskwal is een platte kwal tot 30 cm in doorsnede. De lichaamsschijf is doorschijnend met een bruine rand en een V-vormige tekening vanuit het midden, die op een kompasroos lijkt. Ze hebben vrij lange tentakels met stekende netelcellen. Rond de mondopening zitten vangarmen. De kompaskwal komt algemeen voor in de Noordzee en spoelt soms massaal aan op het strand, vooral in de nazomer. De kwal leeft van plankton. Een kompaskwal begint zijn leven als mannetje. Daarna wordt hij tweeslachtig om uiteindelijk vrouwelijk te worden.
Weblinks:
Meer informatie en een filmpje van een zwemmende kompaskwal: http://www.digischool.nl/bi-onderwaterbiologie-html-biologie-zeeland-kompaskwal.htm

Namen: Ned: Kompaskwal Lat: Chrysaora hysoscella Eng: Compass jellyfishDui: Kompaßqualle Dan: Kompasgoplen

kompaskwal
© Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie: www.saxifraga.nl**
Met de bruine cirkel in het midden en daaromheen V-vormige tekens lijkt deze kwal inderdaad veel op een kompas. Aan de rand van de schijf zitten 32 bruine lobjes. Daartussen zit of een tentakel (24 in totaal) of een zintuigorgaantje (8). Midden onder de schijf hangen vier mondarmen die soms nog langer zijn dan de tentakels.
Wetensch. naam: Chrysaora hysoscella
Engelse naam: compass jellyfish
Verspreiding: Atlantische Oceaan, Noordzee
Voedsel: van plankton tot vis
Lengte: 30 cm (doorsnede schijf), mondarmen tot 2 m

Konijn
Konijnen kwamen algemeen voor in alle duingebieden, maar zijn de laatste tien jaar sterk achteruit gegaan als gevolg van ziektes. Lange tijd beschouwde men het konijn als een schadelijk dier en werd er op grote schaal op gejaagd. Tegenwoordig zien natuurbeheerders het konijn als een bondgenoot die er voor zorgt dat de vegetatie in het duin open en gevarieerd blijft. Bij afname van de konijnenstand blijken de duinen te verwilderen en te verruigen met negatieve gevolgen voor de natuur.
Schommelende populaties en gestage achteruitgang
In de duingebieden langs de Hollandse kust onderzoekt men sinds 1985 met behulp van systematische tellingen de ontwikkelingen van de konijnenpopulatie in relatie tot de vegetatie-ontwikkeling. Dit langlopende project heet `Langoor` en wordt uitgevoerd door de duinbeheerders zelf. Het project leverde onder meer het inzicht op dat de populaties aan schommelingen onderhevig zijn. Deze schommelingen vertonen geen regelmatig patroon in de tijd (zoals wel bekend is van bijvoorbeeld veldmuizen en lemmingen). De schommelingen lijken sterker in duingebieden met een open vegetatiestructuur, zoals het Zwanenwater. Maar ook de aanwezigheid van de vos als belangrijke belager kan een rol spelen: in gebieden met veel vossen zijn de schommelingen minder uitgesproken.
Myxomatose
Als een populatie konijnen te groot wordt, breekt meestal de virusziekte myxomatose uit. Deze ziekte is in 1952 opzettelijk geïntroduceerd in Frankrijk, om de konijnenstand te verkleinen.

Konijn
Wetenschappelijke naam: Oryctolagus cuniculus Behoort tot de Zoogdieren Haasachtigen
Komt oorspronkelijk voor op het Iberisch schiereiland en misschien ook in westelijk Noord-Afrika
Geïntroduceerd elders in West- en Midden-Europa, in Zuid-Afrika, Noord-Amerika, Zuid-Amerika en Australië
Het konijn is een holenvluchter
Konijnen  eten kruiden en gras. Daarvan is er meestal genoeg.
Gras groeit in het open veld, en dat is gevaarlijk terrein. Konijnen wagen zich vooral in de schemering buiten. De rest van de tijd zitten ze in zelfgegraven holen.
Konijnen zijn geen langeafstandslopers. Daarom blijven ze in de buurt van hun hol. Dreigt er gevaar, dan vluchten ze met een snelle sprint naar binnen.

koningsalbatros
© Martin Kramer
De koningsalbatros is erg groot. Zijn spanwijdte is net iets kleiner dan die van de reuzenalbatros, maar zijn lichaamsomvang is zeker zo groot. Uiterlijk lijkt hij op de reuzenalbatros maar hij onderscheidt zich onder andere door de kleur van de poten: niet licht vleeskleurig maar blauwachtig wit.
Op het land is de albatros onhandig, boven zee kan hij moeiteloos wekenlang zweven. Hij zoekt vooral naar eetbare resten aan het oppervlak. De laatste jaren worden veel albatrossen slachtoffer van de lijnvisserij.
Wetensch. naam: Diomedea epomophora
Engelse naam: royal albatross
Verspreiding: zuidelijke Oceanen
Voedsel: inktvis, vis, kreefachtigen
Lengte: tot 122 cm, spanwijdte tot 305 cm
Status: kwetsbaar

koningscobra
De koningscobra is niet de giftigste, maar wel de grootste gifslang ter wereld. Ondanks zijn afmetingen is hij zeer snel. Hij eet voornamelijk andere slangen, maar ook wel varanen. Als hij in zijn befaamde dreighouding staat - met uitgeklapte hals-flappen - is zijn `kop` zo groot als een mensenhoofd. In de voortplantingstijd blijven het mannetje en het vrouwtje bij elkaar, wat uitzonderlijk is voor slangen.
Wetensch. naam: Ophiophagus hannah
Engelse naam: king cobra
Verspreiding: India, Zuid-China, Maleisië, Filipijnen en Indonesië
Voedsel: slangen, varanen
Lengte: 3 - 5,5 meter.
Status: algemeen

koningspage
vrouwtje © Saxifraga - Frits Bink
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie: www.saxifraga.nl**
De kleuren van deze mooie, grote vlinder komen overeen met die van de koninginnepage: lichtgeel en bruinzwart met een paar lichtblauwe en oranjerode details. Het patroon is echter duidelijk anders, zoals de kenmerkende tijgerstrepen op de voorvleugels. Ook heeft de koningspage veel langere slippen achteraan de achtervleugels.
De mannetjes vertonen vaak gezamenlijke baltsvluchten op een markant punt, zoals een heuveltop. Het vrouwtje legt ronde, witte eitjes aan de onderzijde van de bladeren van de voedselplant voor de rupsen. De koningspage overwintert als pop en komt in mei uit.
Wetensch. naam: Iphiclides podalirius
Verspreiding: Zuid-Europa; noordelijk van de Alpen zeldzaam, dwaalgast in Nederland
Voedsel: nectar; rupsen: bladeren van roosachtige struiken en bomen
Lengte: tot 45 mm lichaamslengte; spanwijdte tot 80 mm

Koningspinguïns
Wetenschappelijke naam: Aptenodytes patagonicus
De pinguïnkolonie van Diergaarde Blijdorp telt ongeveer tweeëntwintig pinguïns. Achttien vogels komen uit de drie Amerikaanse Sea-World vestigingen, te weten San Diego, San Antonio en Orlando, terwijl twee vrouwtjes (Wanda en Vera) uit de dierentuin van Bazel komen. Twee pinguins zijn in Blijdorp geboren. De leeftijd van de dieren varieert nogal en dat is gunstig om de kolonie in stand te houden. In gevangenschap worden koningspinguïns zo`n 25 tot 30 jaar. De langst levende koningspinguïn in gevangenschap is vorig jaar in een Japanse dierentuin overleden. Men heeft uitgerekend dat dit dier de respectabele leeftijd van 42 jaar heeft bereikt.
Verzorging
Omdat de meeste van onze pinguïns uit Amerika komen, waar (in het verblijf) de winter- en zomerperiode precies tegenovergesteld zijn aan hier, is het belangrijk dat de dieren zo snel mogelijk gewend raken aan ons lichtregime. Volgens deskundigen duurt dit minimaal vier jaar, wat inhoudt dat we 4 jaar lang een onregelmatige rui- en broedperiode krijgen. We zijn nu bezig om niet alleen de daglengte, maar ook de schemertijd en de lichtintensiteit  zodanig aan te passen aan de Rotterdamse situatie, dat de dieren allemaal in maart en april gaan ruien. De broedperiode zou dan moeten liggen in mei en juni, waardoor er in de maanden juli en augustus jongen geboren worden. Dit lijkt al aardig te lukken. In 2003 zijn er twee kleine koningpinguins uit het ei gekropen.
Ruien en broeden

Hoewel mijn zoon (destijds 8 jaar oud) eens in een opstel schreef dat zijn vader niet alleen koningspinguïns maar ook vogels verzorgt, zijn pinguïns echte (niet-vliegende) vogels.

Koningsvarens
Wetenschappelijke naam: Osmundales (een orde binnen de Varenachtigen, Pteropsida)
Koningsvarens zijn kruiden met vaak diep ingesneden bladeren. De sporendoosjes (sporangia) staan verenigd op het bovenste deel van het blad, of aan de top van de zijtakken aan het blad. De sporen zijn óf alle gelijk van grootte (homospoor) óf verdeeld in twee types: grote en kleine (heterospoor). Koningsvarens vormen een kleine groep, die overal ter wereld voorkomt.

Koningsvisachtigen
Wetenschappelijke naam: Lampridiomorpha (superorde binnen de Echte beenvissen, Teleostei)

Koningsvisachtigen zijn Straalvinnige beenvissen (Actinopterygii) met een bijzonder uitstulpbare bek. Binnen de Koningsvisachtigen bestaan twee groepen, met een duidelijk verschillende vorm; enerzijds de Koningsvissen (Lampridoidei) en Velifers (Veliferoidei), die een diep lichaam en een symmetrische staartvin hebben; anderzijds de Lintvissen (Trachypteroidei) en Draadstaartvissen (Stylephoridae), die een lang, lintvormig lichaam en een asymmetrische staartvin hebben. Koningsvisachtigen leven in zee.

Kooibosjes
Eertijds, ver voordat er grootscheepse activiteiten mogelijk waren om de polder beter bewerkbaar te maken, waren de lage gronden in de polder in gebruik als grasland, waarvan een deel weer als hooiland.
De bewoning was gevestigd op oude strandwallen, duincomplexen, in het tegenwoordige poldergebied. Tussen het `vaste` duingebied en deze strandwallen en duincomplexen bleef water, dat op een natuurlijke manier uit de duinen werd afgevoerd (kwelwater), staan. Hele gebieden langs de binnenduinrand waren enigszins moerassig en er ontstonden op de bodem veenlaagjes. Met name deze natte, en schrale gebieden waren in gebruik als hooiland. Het werden de `mieden` genoemd. Ze kenmerkten zich door de grote planten- en kruidenrijkdom. Het waren ware bloemenvelden, schitterend gekleurd. In de loop van de zomer kwam de boer het gras maaien met de zeis.
De stukjes land in het natte gebied waar de mieden voorkwamen, werden vaak omzoomd met elzensingels. Door een betere beheersbaarheid van met name de waterhuishouding in de 20e eeuw, zijn deze mieden zo goed als allemaal verdwenen. Ze brachten niet genoeg op. De Kooibosjes vormen het enige stukje overgebleven `mieden` op Terschelling.
Ontstaan
Bewust is dit stukje grasland (over de naam straks meer) grenzend aan de binnenduinrand buiten de ruilverkaveling gehouden. Tussen het tegenwoordige kampeerterrein `De Kooi` en de eerste zomerhuisjes van Midsland-Noord lagen destijds 3 eendenkooien. De meest westelijke was de Westerkooi, die in de 19e eeuw nog in gebruik was.

kookaburra
© Martin Kramer
De kookaburra staat ook bekend als de lachvogel, vanwege zijn op een menselijke lach lijkende roep. Het si de grooste ijsvogel. Anders dan de meeste andere ijsvogels jaagt de kookaburra op landdieren. Vanaf een tak die dient als uitkijkpost stort hij zich omlaag op zijn prooi.
Andere namen: lachvogel
Wetensch. naam: Dacelo novaeguineae
Engelse naam: kookaburra
Verspreiding: Oost-Austrië; ingevoerd in Zuidwest-Australië, Tasmanië en Nieuw-Zeeland
Voedsel: reptielen, insecten, slakken, kleine vogels, kikkers
Lengte: 39 - 42 cm
Gewicht: 310 - 480 gram
Status: algemeen

Koolmees
Een van de bekendste vogels van onze tuinen en voertafels is de koolmees. Zijn zang is een van de vroegste voorjaarsboden. Koolmezen broeden in allerlei holen en holtes in bossen en bosjes. Toen het bos nog jong was nestelden ze in nestkastjes, die overal in het dennenbos werden opgehangen. Later gebruikten ze ook natuurlijke holten in ouder wordende, dode bomen. Nadat grote bonte spechten in het bos gingen broeden, gingen ze ook oude spechtennesten gebruiken.
Koolmezen zijn insecteneters. Ze pikken insecten van takken en stammen. In de winter schakelen ze over op zaden, zodat ze niet naar het zuiden hoeven te trekken. Jonge koolmezen kunnen geen zaden verdragen. Het is daarom belangrijk niet te lang door te gaan met wintervoedering.
Namen: Ned: Koolmees Eng: Great Tit Fra: Mésange charbonnièreDui: Kohlmeise Ital: Cinciallegra Lat: Parus major

Koolmees
Wetenschappelijke naam: Parus major
Aantal broedparen in Nederland: 500.000-600.000 (1998-2000)
Biotoop: overal waar bomen en struiken aanwezig zijn
Geluid: Koolmees