Natuurinformatie
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716
Koolvis
Koolvis lijkt sterk op wijting maar koolvis heeft een vooruit stekende onderkaak terwijl bij de wijting de bovenkaak vooruit steekt. De maximale lengte die koolvis kan bereiken is 1,3 meter (gemiddeld 60- 90 cm). Ze kunnen een leeftijd bereiken van 25 jaar. Vaak vormen ze grote scholen op of net boven de zeebodem, tot op maximaal 300 meter diepte. Op werelschaal is koolvis nummer twee op de ranglijst van belangrijkste soorten voor de visserij, alleen ansjovis wordt meer gevangen.
Verspreiding van koolvis
Namen: Ned: Koolvis (groene schelvis, zwarte koolvis) Lat: Pollachius virens Eng: Saithe (coal fish)Dui: Köhler (Seelachs) Fra: Lieu noir (colin) Dan: Sej (grisej)
Koolwaterstoffen
Koolwaterstoffen zijn verbindingen van koolstof (C) en waterstof (H). De eenvoudigste koolwaterstof is methaan (CH4), het hoofdbestanddeel van aardgas en een gas met veel invloed op het broeikaseffect. Ruwe aardolie is samengesteld uit veel verschillende koolwaterstoffen, die in het raffinage-proces worden gescheiden in stoffen als benzine, kerosine en stookolie. Een aparte groep zijn de aromatische verbindingen: koolwaterstoffen waarin de koolstofatomen in een vorm van één of meer ringen met elkaar zijn verbonden. Als er sprake is van meer koolstofringen, dan valt de stof onder de polycyclische aromatische koolwaterstoffen, beter bekend als PAK`s. Olieproducten bevatten altijd een zeker percentage PAK`s.
Koperwiek
Koperwieken horen tot de familie van de lijsters. Ze broeden in Scandinavië, vooral in berkenbossen. In het najaar komen ze in grote groepen in Nederland en België aan om hier te rusten en voedsel te zoeken op weg naar hun zuidelijke overwinteringsplaatsen. In zachte winters overwinteren ze hier ook wel. Ze foerageren op de weilanden en in de duinbosjes, waar ze zich tegoed doen aan de bessen van vlier en duindoorn.
Namen: Ned: Koperwiek Eng: Redwing Fra: Grive mauvisDui: Rotdrossel Ital: Tordosassello Lat: Turdus iliacus
koraalduivel
De koraalduivel is een opvallend getekende vis met lange waaiervormige borst- en rugvinnen. Het gestreepte kleurpatroon vormt een duidelijke waarschuwing dat de koraalduivel beter met rust gelaten kan worden. De stekels bevatten een bijzonder sterk gif dat ook voor mensen dodelijk kan zijn.
Koraalduivels zijn vooral `s nachts actief. Ze zwemmen dan rustig over het rif. Ze jagen soms met meerdere op visjes die ze met hun uitgespreide borstvinnen in het nauw drijven.
Andere namen: schorpioenvis; zebravis
Wetensch. naam: Pterois volitans
Engelse naam: lionfish
Verspreiding: koraalriffen Indische en Stille Oceaan
Voedsel: vissen
Lengte: 40 cm
Status: algemeen
Koraalrif
Belangrijkste kenmerken
Het koraalrif is het soortenrijkste ecosysteem van de zee. Er komen honderden soorten algen en vissen voor en duizenden soorten ongewervelden. De productiviteit van een koraalrif is hoog, en is vergelijkbaar met een goed producerend agrarisch systeem. Heel veel van de rest van het dierenleven in tropische zeeën concentreert zich rondom de riffen: hier is veel voedsel voorhanden terwijl het tropische water veelal voedselarm is. Positie
Koraalriffen worden aangetroffen tussen de 35 graden noorderbreedte en 28 graden zuiderbreedte. Ze beslaan ongeveer 0,2% van het totale oceaanoppervlak. Klimaat
De grote koraalriffen van de wereld bevinden zich allemaal in de tropische zone. Ze ontwikkelen zich het beste bij een watertemperatuur van 25 tot 29 graden Celcius. Warme golfstromingen breiden deze gordel uit tot buiten de tropische breedtegraden. Planten en dieren
Koraalriffen worden gevormd door rifbouwende koralen. De diertjes die deze riffen vormen lijken op zeeanemonen: het zijn poliepjes met een ring van tentakels rondom de mond. Met de tentakels filteren de koraalpoliepjes zwevende algen en diertjes uit het water. Koraalpoliepjes zijn kolonievormende organismen. Elk diertje bouwt een bekervormig, uitwendig kalkskelet. Doordat de lagen kalk steeds boven elkaar worden afgezet groeit het rif van buitenaf aan. Doordat koraalpoliepjes een samenlevingsverband hebben met eencellige algen die in hun weefsel leven, zijn ze afhankelijk van voldoende licht.
Koraalriffenaquarium
Het koraalriffenaquarium in de Schelpenzaal van het museum van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen te Brussel werd met behulp van een zware kraan op 1 juli 1992 langs een raam binnengebracht. Het bevat samen met de filterbak 3500 liter zeewater op een temperatuur van 26 °C. De dichtheid van het water bedraagt 1,00225; de zuurtegraad schommelt rond 8,3.
Veertien dagen later waren alle technische voorzieningen geïnstalleerd en op 17 juli werd het aquarium gevuld met zeewater. Enting met bacteriën en andere micro-organismen gebeurde op 29 juli. De ontwikkeling van kiezelwieren en algen werd vastgesteld vanaf 3 augustus. Het inbrengen van de eerste visjes en ongewervelden gebeurde in september 1992. Vanaf december werden geleidelijk aan meer ongewervelden (zeeanemonen, koralen, slakken, garnalen, zeesterren enz.) en visjes ingebracht.
Clownvis (Amphiprion ocellaris) in symbiose met zeeanemoon (Stoichactis gigas).
In december 1993 werd de filterbak met horizontale filters, vooral bestaande uit glaswol en koolstof, leeggemaakt en werd een nieuw filtersysteem met verticale collectoren door eigen personeel geïnstalleerd. Dit systeem laat toe dat het schoonmaken van de filters voortaan zeer eenvoudig is en het evenwicht in het zeewater vrijwel niet beïnvloedt.
Poetsgarnaal (Lysmata amboinensis).
Het nitrietgehalte in het zeewater schommelt momenteel rond 0,05 mg-l. Om het nitraatgehalte laag te houden (minder dan 25 mg-l) wordt tweemaal per week ongeveer 75 l vers zeewater ingebracht.
Koraalwier
Koraalwier is een klein, koraalachtig vertakt kalkroodwiertje. Koraalwier komt autochtoon niet voor in Nederland. Soms wordt het (tijdelijk) ingevoerd met oesters in het deltagebied. Het spoelt wel regelmatig aan op drijvende voorwerpen en riemwiervoetjes. Koraalwier heeft, net als de meeste roodwieren, weinig licht nodig om te groeien. Daardoor kan het onder en tussen grotere bruin- en groenwieren groeien.
Namen: Ned: Koraalwier Lat: Corallina officinalis Eng: zie Latijnse naamDui: Korallenmoos
Koralen
Koralen zijn kolonies van poliep-achtige diertjes. In tropische wateren bouwen vele koraalsoorten enorme riffen. De enige rifbouwende koralen die in de Noordzee leven zijn de koudwater-koralen, die op grote diepte in de noordelijke Noordzee leven. Een voorbeeld hiervan is het traliekoraal Lophelia pertusa, die op harde ondergrond in de Noorse geul meer dan 50 cm hoge tralie-structuren bouwt, waartussen talrijke kreeftachtigen, kleine roodbaarsjes en zeeschimmels leven. Een zacht koraal dat ook in de zuidelijke Noordzee kan worden gevonden is de dodemansduim. Verder vindt men op de Noordzeebodem veel fossiele koralen uit de tijd dat noord-west Europa in de tropen lag.
Omdat ze op een diepte voorkomen waar weinig licht doordringt, kunnen koudwaterkoralen niet in symbiose leven met algen. Tropische koralen, die in ondiep of zeer helder water leven, doen dat wel. De tropische poliepen profiteren van de voedingsstoffen die de algen met behulp van zonlicht opbouwen.
Koralen op boorplatforms
In 1999 zijn in de noordelijke Noordzee een aantal kolonies van het zeldzame koraal Lophelia pertusa ontdekt, vastgehecht aan de jackets van olieplatforms in de Noorse geul. De eerste kolonie ontdekte men toen de Brent Spar uit zee gehaald werd. Lophelia pertusa vormt in de Noordzee 50 cm hoge, levende traliestructuren, waartussen kleine roodbaarsjes, talrijke kreeftachtigen en zeeschimmels leven.
Korfschelpje
Nederlandse naam
Korfschelpje.
Wetenschappelijke naam
Corbula gibba (Olivi, 1792).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een vrij stevig, driehoekig schelpje met een veel grotere en bollere rechterklep dan linkerklep. De top krult naar binnen en het oppervlak heeft concentrische ribben die dicht op elkaar staan. De linkerklep heeft nauwelijks ribben.
Grootte
Tot 1,3 cm lang en 1 cm hoog.
Kleur
Vers zijn de schelpen bruin of roze, met een dikke bruine opperhuid. Strandmateriaal is meestal wit, geelbruin of blauwgrijs verkleurd.
Voorkomen in Nederland
Plaatselijk komen in de Noordzee zeer grote aantallen voor. Fossiele schelpen spoelen regelmatig aan op de Waddeneilanden en in Zeeland. Vondsten van verse exemplaren komen weinig voor.
Voorkomen in de tijd
De laatste tientallen jaren komt het schelpje ook in de Ooster- en Westerschelde en in de Rotterdamse havenmond voor. Er spoelen vaker doubletten aan.
Leefomgeving
Korfschelpjes leven ingegraven in grof zand in laag water tot grote diepten. Ze hechten zich soms vast aan stenen of schelpen of aan elkaar.
Naamgeving
De vorm van de schelp doet denken aan een korf of mand.
Referenties
Veldgids Schelpen Bruyne, R.H. de, 2004. KNNV Uitgeverij; Jeugdbondsuitgeverij.
Gids van kust en strand: flora en fauna Hayward, P., Nelson-Smith, T., Shields, C., Bramall, W. & W.H. de Weerdt, 1999. Tirion Natuur.
Schelpen en andere zeedieren.
korhoen
Deze in Nederland inmiddels erg zeldzame hoenderachtige vogel is ongeveer zo groot als een kip. Het mannetje is zwart met opvallende witte vleugelstrepen en heeft een liervormige staart (de zijkanten zijn naar buiten gekruld). Het vrouwtje is goed gecamoufleerd: bruin gestreept. Tijdens de balts maken de hannen een kenmerkend `koerend` geluid.
Andere namen: korhaan
Wetensch. naam: Tetrao tetrix
Engelse naam: black grouse
Verspreiding: vooral Noordoost Europa en Noordwest Azië
Voedsel: zaden, vruchten, knoppen
Lengte: 40 - 55 cm, spanwijdte 65 - 80 cm
Status: algemeen
Korhoen
Wetenschappelijke naam: Tetrao tetrix
Aantal broedparen in Nederland: 15-23 hanen (1998-2000)
Biotoop: hoogvenen en vochtige heide met verspreide bomen en opslag
Geluid: Korhoen
Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002
koritrap
Met zijn gewicht tot 19 kilo is de koritrap een van de zwaarste vogels die kunnen vliegen. Maar meestal zoekt hij zijn voedsel lopend. Zijn gele poten en nek zijn lang maar wel een stuk robuuster dan die van de kraanvogels, waarmee hij verwant is.
Het mannetje heeft een indrukwekkende balts waarbij hij zijn nek- en staartveren opzet. Zijn geluid is diep brommend leeuw-achtig.
Wetensch. naam: Ardeotis kori
Engelse naam: kori bustard
Verspreiding: oosten en zuiden van Afrika
Voedsel: insecten en andere kleine dieren, zaden, jong gras
Lengte: 120 cm
Gewicht: 11 - 19 kg
Status: thans niet bedreigd
Korstmossen
Een korstmos is een samenwerkingsverband tussen een alg en een schimmel. Het kustgebied is een bijzonder geschikt biotoop voor korstmossen omdat de lucht hier relatief schoon en stofvrij is. Verder zijn er veel bijzondere standplaatsen te vinden zijn, zoals restanten van oude stenen dijken en boomstronken in de duinen.
In Nederland komen meer dan 600 soorten korstmossen voor. Veel soorten worden door luchtverontreiniging bedreigd. Korstmossen vestigen zich ook minder snel op door mensen gebouwde ondergronden, zoals beton, dan op natuurlijk gesteente.
Weblinks:
Engelstalige informatie over korstmossen: http://botany.miningco.com/science-botany-gi-dynamic-offsite.htm?site=http://www.rook.org-earl-bwca-nature-moss-index.html.
Korstmossen als voedsel
Korstmossen zijn over het algemeen onaantrekkelijk als voedsel. Toch zijn er situaties waarin bepaalde soorten op grote schaal door dier en mens gegeten worden of werden.
Korstmossen als wintervoedsel
Korstmossen worden gegeten door een groot aantal kleine diersoorten, waaronder insecten en hun larven, mijten en slakken, maar ook door grote gewervelde dieren. In het noordpoolgebied vormen ze in het winterhalfjaar het hoofdvoedsel voor het rendier van noordelijk Eurazië en de vrijwel identieke kariboe van Noord-Amerika. Het gaat hierbij in de eerste plaats om rendiermos Cladonia rangiferina en enkele verwante soorten. Omdat de voedingswaarde van korstmossen gering is, moeten de dieren er veel van eten om in conditie te blijven. De genoemde soorten bevatten weliswaar een hoog gehalte aan energierijke koolhydraten, maar zeer weinig eiwit. Het gevolg is dat de dieren in de loop van de winter een chronisch eiwittekort ontwikkelen, wat nadelig is voor tal van stofwisselingsprocessen.
De dieren compenseren dit tekort door afbraak van eigen eiwit. Ook dat is natuurlijk slechts binnen bepaalde grenzen mogelijk. De winter mag dus niet te lang duren. Korstmossen als voedsel voor de mens
De meeste korstmossen zijn ongeschikt voor menselijke consumptie. Dit komt vooral door het hoge gehalte aan giftige licheenzuren en de bittere smaak. Toch aten de in het hoge noorden van Canada wonende kariboe-eskimo`s van oudsher korstmossen bij gebrek aan andere plantaardige producten.
kortneusbuideldas
De kortneusbuideldas heeft een iets kortere neus dan de andere soorten buideldassen. Ze eten bij voorkeur wormen en insectenlarven en hebben de eigenaardige gewoonte om hun voedsel eerst te verpletteren met de voorpoten voordat ze het opeten.
Wetensch. naam: Isoodon obselus
Engelse naam: Southern short-nosed bandicoot; Southern brown bandicoot
Verspreiding: Australië, Tasmanië
Voedsel: fruit, zaden, wormen, insecten
Gewicht: 1 - 1,5 kg
Status: algemeen
kortoorspitsmuis
De kortoorspitsmuis behoort net als de andere spitsmuizen tot de insecteneters. Deze soort behoort tot de roodtandspitsmuizen: een groep van ongeveer 80 soorten (waaronder de bosspitsmuis) met opmerkelijk roodgekleurde tand-punten. Zoals zijn naam al aangeeft heeft de kortoorspitsmuis erg kortere oren dan: ze gaan bijna helemaal verborgen in zijn vacht.
Spitsmuizen worden doorgaans niet ouder dan 15 maanden. Ze kunnen slechts een paar uur zonder voedsel en zijn - noodgedwongen - erg actief.
Wetensch. naam: Cryptotis parva
Engelse naam: American least shrew
Verspreiding: Noord-Amerika: oosten van de VS
Voedsel: insecten, wormen, slakken
Lengte: tot 10 cm, inclusief staart
kortoorvos
De kortoorvos heeft de grootte van een coyote, de pluimstaart van een vos, de korte ronde oren van een wasbeerhond en de soepele tred van een kat. Dit schuwe dier struint `s nachts in het regenwoud van Zuid-Amerika rond.
Wetensch. naam: Dusicyon microtis; Atelocynus microtis
Engelse naam: small-eared zorro
Verspreiding: tropisch Zuid-Amerika
Voedsel: kleine knaagdieren en plantaardige kost
Lengte: 70 - 100 cm, staart 25 - 35 cm
Gewicht: 9 - 10 kg
Status: plaatselijk algemeen
Korund, een harde jongen
Na diamant is korund het hardste mineraal dat in de natuur voorkomt. Door zijn hardheid is het geschikt als edelsteen. Saffier en robijn zijn hiervan bekende kleurvarianten. Het kleurloze korund wordt vooral gebruikt om er andere mineralen mee te slijpen
Robijn
Na diamant is korund het hardste mineraal dat in de natuur voorkomt. Door zijn hardheid is het geschikt als edelsteen. Saffier en robijn zijn hiervan bekende kleurvarianten. Het kleurloze korund wordt vooral gebruikt om er andere mineralen mee te slijpen
Korund is een heel simpel aluminiumoxide (Al2O3). Normaal is deze stof kleurloos en niet bijzonder genoeg om te gebruiken als edelsteen. Het wordt in deze variant gebruikt als slijpmiddel. Vanwege de hoge hardheid, 9 op de schaal van Mohs, is het mogelijk om er alle andere mineralen, behalve diamant, mee te bewerken. Soms is korund gekleurd. Tegenwoordig noemen we alle korunden die het waard zijn om te slijpen, saffier, behalve de rode. Rode korund heet robijn. Die rode kleur wordt veroorzaakt door kleine hoeveelheden chroom in het mineraal. Typisch is dat chroom in smaragd een groene kleur veroorzaakt, terwijl robijn rood is. De kleur wordt dus niet alleen veroorzaakt door het chroom, maar ook door het mineraal waar het chroom in zit.
De kleurende stof in saffier is ijzer of titaan. Sommige saffieren hebben nog weer andere namen, een oranjegele saffier noemen we bijvoorbeeld padparadscha. Edele stenen
Het duurst zijn de duivenbloedrode robijn en de korenbloemblauwe saffier.
Koudbloedigen in koude streken
Hoe kunnen sommige reptielen en amfibieën in koude streken voorkomen?
Reptielen en amfibieën zijn `koudbloedig`. Dat wil zeggen dat hun lichaamstemperatuur niet binnen nauwe grenzen wordt geregeld, zoals bij vogels en zoogdieren. Hun temperatuur hangt grotendeels af van die van de omgeving.
Opwarmen en afkoelen
Door bepaalde gedragingen kunnen reptielen hun lichaamstemperatuur enigszins bijstellen. Zo kunnen ze zich opwarmen in de zon. Dat doen ze door zich zo plat mogelijk te maken, door een donkere kleur aan te nemen of door een warme ondergrond op te zoeken.
Ook hebben ze allerlei manieren om oververhitting te voorkomen. Daarvoor zoeken ze de schaduw op, kruipen in een hol of spleet, gaan in het water liggen, tillen hun lichaam van de grond of gaan in de richting van de zonnestralen zitten, waardoor ze zo min mogelijk warmte vangen. Door dat soortgedrag blijft hun temperatuur redelijk op peil. Koude streken
Enkele soorten leven op plaatsen die misschien niet zo geschikt lijken voor deze dieren. Dat zijn vooral gebieden boven de poolcirkel of hoog in de bergen.
In de zomer zoeken de dieren de warmste plekjes op, waar ze ieder straaltje zon benutten. Ze zonnen soms op rotsen die nog door sneeuw zijn omgeven.
In de winter houden ze een winterslaap op een vorstvrije plek. Het spreekt vanzelf dat de winterslaap van zulke dieren langer is dan die van soortgenoten of verwanten in warmere streken.
Amfibieën die onder koude omstandigheden leven, vertonen verder geen speciale aanpassingen in hun gedrag.
kraagbeer
De kraagbeer is bijna helemaal zwart. Alleen op zijn borst zit een stukje wit, vaak in de vorm van een maansikkel (vandaar zijn andere naam `maanbeer`). Ook de lippenbeer en de honingbeer zijn donker met een lichte tekening op de borst. De honingbeer is zeer kortharig, waardoor verwarring met deze soort is uitgesloten. De kraagbeer en de lippenbeer hebben een erg ruige vacht - vooral rond de nek - maar alleen de lippenbeer heeft lange, pluizige haren op zijn oren.
Deze beer eet voornamelijk plantaardig voedsel, maar vangt als hij de kans krijgt ook wel een schaap of geit. In koude gebieden gaat hij soms wel 5 maanden in winterslaap.
Andere namen: maanbeer
Wetensch. naam: Ursus thibetanus; Selenarctos thibetanus
Engelse naam: Asiatic black bear
Verspreiding: Azië: van Noord Iran tot Zuidoost-Azië en Japan
Voedsel: bessen, noten, wortels, granen, vlees
Lengte: 1,4 - 2 meter
Gewicht: 50 - 200 kg
kraaghagedis
De kraaghagedis dankt zijn naam aan de reusachtige kraagachtige huidplooi die hij bij gevaar als een paraplu opent om belagers af te schrikken. Daarbij laat hij met geopende bek een sissend geluid horen. Snel daarna slaat hij op de vlucht, liefst een boom in.
Wetensch. naam: Chlamydosaurus kingii
Engelse naam: frilled lizard
Verspreiding: Noord-Australië, Nieuw-Guinea
Voedsel: insecten en andere kleine dieren
Lengte: 60 - 70 cm
Status: algemeen
kraagtrap
Deze vogel behoort tot de familie van de trappen (ca. 23 soorten). Sommige deskundigen beschouwen de ondersoort in het oostelijk deel van zijn verspreidingsgebied - de MacQueens trap - als een aparte soort.
Net als de andere trappen geeft de kraagtrap de voorkeur aan lopen boven vliegen. Hij is nog meer dan de andere trappen aangepast aan droogte en komt vooral in woestijnen voor. Hij hoeft nooit te drinken.
De mannetjes baltsen in een speciale `arena` waarbij ze hun kuif en kraag (vandaar hun naam) opzetten.
Wetensch. naam: Chlamydotis undulata
Engelse naam: houbara bustard
Verspreiding: Canarische Eilanden, Noord-Afrika, West- en Midden-Azië; woestijngebieden
Voedsel: zaden, planten, insecten en andere kleine dieren
Lengte: 65 - 75 cm
Gewicht: 1,5 - 3 kg
Status: thans niet bedreigd
Kraaiheide
In de oude duingebieden van de noord-Nederlandse duinen kom je overal kraaiheide tegen, samen met struikheide. In de veengebieden is hij zeldzaam. Kraaiheide groeit op voedselarm zand en veen, waar het niet te droog of te zuur is. Hij bloeit in het vroege voorjaar. De glimmende, zwarte bessen zijn voor mensen niet echt lekker. Allerlei vogels, zoals wulpen, duiven, fazanten, meeuwen en kraaiachtigen, zijn er wel dol op. Grazers laten kraaiheide staan.
Namen: Ned: Kraaiheide Lat: Empetrum nigrum Eng: CrowberryDui: Krähenbeere Fra: Camarine noire Dan: Revling
Krab in Nieuwegein
Gisteravond liep dit dier bij ons op de stoep. Het lijkt een krab, maar welke? Kunt u zeggen welke soort dit is?
Nieuwegein, donderdag 26 juni 2004.
Antwoord
De krab is een Chinese wolhandkrab (Eriocheir sinensis)
De krab heeft de volgende kenmerken: Rugschild bijna vierkant, iets breder dan lang. Vier tanden aan de zijkant van het rugschild, waarvan de achterste twee niet erg opvallend. Schaarpoten sterk ontwikkeld, en de palm van de scharen is dicht behaard, bij de vrouwtjes is de beharing minder dan bij de mannetjes. Kleur van het rugschild grijsgroen, beige of donkerbruin. Rugschildbreedte tot 8,5 cm. Oorspronkelijk komt de Chinese wolhandkrab uit China. Begin vorige eeuw (rond 1912) is het dier uitgezet in een rivier in Duitsland. Omdat de krab zowel in zoet als in zout water kan leven heeft het zich vanuit die rivier over heel Europa heeft verspreid. Algemeen in brak en zoet water (grote rivieren, kanalen, overige wateren met verbinding naar zee).
Meer informatie over krabben:
Krabben en kreeften
Nieuwe krabben langs onze kust Monsterkrab bereikt Noordzee
Gewone zwemkrab
Krabben en kreeften
In de Noordzee leven tientallen soorten krabben, kreeften en heremietkreeften, zoals:
zeekreeft
strandkrab
helmkrab
Noorse kreeft
callianassa
breedpootkrab
Chinese wolhandkrab
blaasjeskrab
gewone zwemkrab
spinkrab
heremietkreeft
fluwelen zwemkrab
Noordzeekrab
Krabben zijn krachtig gebouwd en hebben een zwaar skelet. Het carapax (schild) is afgeplat en het achterlijf is onder het carapax geklapt. Als je een krab omdraait is dat goed te zien. Bij de meeste soorten krabben is aan het achterlijf te zien of het een mannetje of een vrouwtje is: een smal spits achterlijf is een mannetje, terwijl een breder en ronder achterlijf een vrouwtje is.
Af en toe vangen vissers voor de Nederlandse kust een blauwe zwemkrab. De blauwe zwemkrab is een immigrant uit Noord-Amerika. De Japanse krab (of penseelkrab, Hemigrapsus penicillatus) is een zeer recent ingevoerde exoot, die op 21 april 2000 voor het eerst in Nederland is aangetroffen. De krab heeft op zijn scharen plukjes haar zitten die lijken op het haar van een penseel. Hij concurreert met de (veel grotere) strandkrab om voedsel. De Japanse krab is waarschijnlijk begin jaren negentig meegekomen met een lading Japanse oesters die bestemd waren voor de Frans-Atlantische kust. De Goneplax rhomboides, een klein krabbetje met grote scharen, werd in 2003 opgevist in de Noordzee, zo`n 100 kilometer ten noorden van Vlieland. In 2004 kwamen er wederom meldingen binnen bij EcoMare.
Weblinks:
Over krabben in Nederland: http://www.krabben.net-
krabbeneter
Volwassen krabbeneters zijn egaal grijs van kleur. Ze hebben een vrij slank en lenig lichaam. De pups zijn bij de geboorte lichtgrijs van kleur. Volwassen mannetjes hebben veel littekens, vermoedelijk van onderlinge gevechten.
De krabbeneter heeft merkwaardige gevorkte tanden. Als de mond gesloten is, vormt het gebit een soort zeef, waarmee ze krill uit het zeewater kunnen halen. Ze eten bijna uitsluitend deze garnalen (en dus geen krabben). Deze zeehonden zijn bijzonder talrijk rond de zuidpool.
Wetensch. naam: Lobodon carcinophagus
Engelse naam: crabeater seal
Verspreiding: rondom de zuidpool
Voedsel: voornamelijk krill
Lengte: 257 cm, bij geboorte 120 cm
Gewicht: 225 kg, bij geboorte 20 kg
Status: algemeen
Krakeend
Wetenschappelijke naam: Mareca strepera
Aantal broedparen in Nederland: 6000-7000 (1998-2000)
Biotoop: moerassen, meren en poldersloten met rijke onderwatervegetatie
Geluid: Krakeend Bron: Luisteren in het Duin copyright Wil Heemskerk
Kramsvogel
Wetenschappelijke naam: Turdus pilaris
Aantal broedparen in Nederland: 150-200 (1998-2000)
Biotoop: kleinschalig landschap met hoge bomen en boomgaarden
Geluid: Kramsvogel
Kransdiertjes
Wetenschappelijke naam: Cycliophora
Kransdiertjes zijn microscopisch kleine diertjes (kleiner dan 0,5 millimeter), met een kruikvormig lichaam. Er is maar één soort bekend (Symbion pandora), die pas in 1995 werd ontdekt. Dit kransdiertje leeft, vastgehecht met zijn zuignap, als parasiet op de monddelen van de Noorse kreeft (Nephrops norvegicus). In de systematiek vormen de Kransdiertjes een eigen hoofdafdeling( fylum), maar volgens sommige onderzoekers behoren ze tot de Mosdiertjes (Bryozoa, Ectoprocta).
Kraters op de Maan en op Aarde
Het oppervlak met de maan is bezaaid met inslagkraters van meteorieten. De aarde daarentegen kent slechts 120 zekere inslagkraters. Hoe komt dat?
De ruimte lijkt één grote leegte. Dat is niet helemaal waar, want overal in ons zonnestelsel treffen we brokstukken aan. Blokken steen en ijs zwerven tussen de planeten. Veelal zwerven deze brokstukken al vanaf het ontstaan van het zonnestelsel door de ruimte. Van tijd tot tijd worden dergelijke brokken gevangen in het zwaartekrachtveld van een planeet of satelliet. Als de steen dan als meteoriet neerstort, kan hij een grote inslagkrater veroorzaken.
Het oppervlak van de maan is bezaaid met dergelijke inslagkraters. Maar terwijl de aarde door precies dezelfde ruimte reist als de maan, zijn hier maar een handvol inslagkraters bekend. Dat heeft alles te maken met de bescherming die de aarde ondervindt van haar dampkring.
De atmosfeer, beschermengel van de aarde
Iedere meteoriet die wordt gevangen in het zwaartekrachtveld van de maan, stort daarop neer en veroorzaakt een grotere of kleinere krater. Maar voordat een meteoriet het oppervlak van de aarde bereikt, moet hij echter eerst nog door de dampkring. Zodra een meteoriet de atmosfeer binnengaat, ontstaat er wrijving door de luchtweerstand. De temperatuur loopt op en de meteoriet begint te verdampen. Van veruit de meeste meteorieten blijft niets meer over. Vanaf het aardoppervlak zien we alleen een lichtflits, een vallende ster.Alleen de grootste brokstukken kunnen uiteindelijk de aarde bereiken.
Kreeftachtigen
De kreeftachtigen zijn met veel verschillende soorten en in vaak zeer grote aantallen in zee vertegenwoordigd. Tot de kreeftachtigen behoren bijvoorbeeld de roeipootkreeftjes uit het plankton, de zeepissebedden, de amfipoden zoals vlokreeften en garnalen, kreeften en krabben. Kreeftachtigen moeten regelmatig `vervellen` om te kunnen groeien omdat ze een uitwendig skelet van harde chitine hebben. Als ze uit hun oude pantser zijn gekropen en het nieuwe nog niet hard is, zijn ze bijzonder kwetsbaar.
Weblinks
Systematisch overzicht met aanvullende informatie: http://knnv.rotterdam.free.fr-CRUSTACE.htm
Foto`s van duikers: http://www.onderwaterwereld.net-
Kreeften, krabben en garnalen
Wetenschappelijke naam: Decapoda (orde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Kreeften, krabben en garnalen behoren tot het grote fylum der Geleedpotigen (Arthropoda). Ze vormen een soortenrijke groep, die gekenmerkt wordt door het bezit van vijf paar looppoten of zwempoten. De poten kunnen zijn voorzien van scharen. De eerste drie aanhangsels van het borststuk dienen als extra monddelen. Het kopschild omvat alle segmenten van het borststuk en bedekt ook de kieuwen. Kreeften, krabben en garnalen komen voornamelijk voor in zee, maar ook in zoet water en op het land. Economisch gezien is het een belangrijke diergroep.
Kriebelbeestjes
Wormen, pissebedden en andere kriebelbeestjes worden door de mens vaak als lastig ervaren, maar voor de natuur zijn ze uiterst nuttig. Ze vervullen in het ecosysteem de rol van opruimers en afbrekers. Met hun activiteiten zorgen ze ervoor dat dood materiaal wordt omgezet in mineralen en zo beschikbaar komt als nieuwe voedingsstoffen voor planten.
Vlinders en bijen brengen stuifmeel over van de ene naar de andere bloem. Kriebelbeestjes kunnen dus ook een rol spelen bij de voortplanting van planten.
Krijt: de ondergang van de dino`s
Krijt: ca. 140 tot 65 miljoen jaar geleden De gesteenten uit deze periode bevatten veel kalk. Deze periode is dus genoemd naar kalksteen, ook wel krijt genoemd. Aanblik van de aarde in het Krijt
Pangea was uiteen gevallen in Laurazië en Gondwanaland. Deze twee continenten vielen op hun beurt ook uiteen, waarna de continenten richting hun huidige positie bewogen. Antarctica, met daaraan vast Australië, en India waren losgebroken van Afrika. Zuid-Amerika en Afrika dreven steeds verder uiteen. Zo werd de Atlantische Oceaan groter. Het zuidelijke deel van de Atlantische Oceaan was er al en het Noordelijke deel ontstond nu. Noord- en Zuid-Amerika dreven uit elkaar, waardoor er een ononderbroken zeestroming langs de evenaar ontstond. Hier warmde het water op, waarna het zich verspreidde over het noordelijk en zuidelijk halfrond.
de ligging van de continenten in het Krijt De atmosfeer in het Krijt
Er was sprake van een broeikaseffect: Het zuurstofgehalte in de atmosfeer was 25% en het koolstofdioxidegehalte zo`n 6%. De temperatuur in het Krijt
De temperatuur was hoog en het zeeniveau werd hoger en kwam honderden meters boven het huidige niveau.
Het leven in het Krijt
De zee bood een leefomgeving voor veel reptielensoorten. Door het bijzonder hoge zeeniveau lagen veel kustgebieden onder water. Dit waren warme, voedselrijke gebieden, waar jagende reptielen zich te goed deden aan vissen, inktvissen en ammonieten.
Zeedieren in het Krijt: Mosasaurus, schildpad, ammoniet (Nautilus)
De beenvissen domineerden de wateren.
Krill
Wetenschappelijke naam: Euphausiacea (orde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Krill behoort tot de geleedpotigen. Het zijn garnaalachtige diertjes (tot 15 millimeter lang), met een kopschild dat alle segmenten van het borststuk omvat. De kieuwen steken onder het kopschild uit. Krill-garnaaltjes leven in zee, van het oppervlak tot 5.000 meter diep. Ze leven van algen. Krill vormt het belangrijkste voedsel van baleinwalvissen. Sommige krill-soorten komen met miljarden exemplaren tegelijk voor.
Krimpscheuren in basalt
Basaltzuiltjes, zoals we onder andere kennen als dijkverzwaring, hebben vaak een zeshoekige vorm. Deze vorm is het gevolg van krimpscheuren in snel afkoelende lava.
Basalt is een vulkanisch gesteente dan van oorsprong niet in ons land voorkomt. De enige uitzondering daarop zijn sommige zwerfstenen. Toch zijn we in Nederland goed bekend met basalt. Het zware gesteente leent zich bij uitstek voor dijkverzwaring. En dijken, daarvan hebben we er in ons land genoeg.
Wat direct opvalt aan de basaltblokken die worden gebruikt bij dijkverzwaring, is de min of meer regelmatige zeshoekige vorm. Die typische vorm van basaltzuilen is niet het werk van steenhouwers, maar is op natuurlijke wijze ontstaan. Krimpscheuren
Basalt ontstaat als magma uit het binnenste van de aarde over het oppervlak uitstroomt. Het gesteente, dat meer dan 1000°C heet kan zijn, koelt dan snel af en krimpt in. Door dat inkrimpen ontstaan scheuren in het gesteente. Dat verschijnsel is vergelijkbaar met een opdrogende plas modder. Als het water verdampt, ontstaan ook hier krimpscheuren. Er vormt zich een patroon van plakken klei, met daartussen brede scheuren. De kleiplakken hebben vaak dezelfde vorm als de basaltzuiltjes.
Hoe regelmatig of onregelmatig de vorm van de zuiltjes is, is afhankelijk van het type lava en de snelheid waarmee die afkoelt. Als een zeer vloeibare lava zeer snel afkoelt, ontstaan zeer onregelmatige vormen. Bij dikkere lava en langzaam afkoelen, kan het eindresultaat een serie van zeer regelmatige basaltzuilen zijn.
Kringlopen en energie
Ondanks de enorme soortenrijkdom en verscheidenheid in het leven op aarde, gelden tussen alle planten en dieren steeds dezelfde simpele `spelregels`. De aarde is gevat in een grote kringloop van ingevangen zonlicht en opbouw, eten en gegeten worden en vertering en afbraak.
Zonne-energie
Zonne-energie is de motor van al het leven op aarde. Planten slaan deze energie op als suikers, dit vormt dan het voedsel voor al het niet groene leven. De `rollen` en de `regels` van rondgang van energie en materie, zijn steeds dezelfde, de spelers zijn verschillend. Dit is afhankelijk van het ecosysteem ofwel de omstandigheden waaronder de levensprocessen zich afspelen. Voor de enorme verscheidenheid aan spelers, die de te verdelen rollen in de kringloop van productie-consumptie-reductie kunnen invullen, volgen hier een aantal voorbeelden en er volgt een verhaal over de energievoorziening op aarde. Kringlopen
Aan de hand van het voedselweb in een rivierbos in Nederland, volgt hier een voorbeeld van een kringloop, het zou een voedselkringloop, maar ook wel een levenskringloop genoemd kunnen worden.
Met de klok mee: eerst de groene planten, die de energie van het zonlicht gebruiken om suikers te maken: Zwarte Els en Mannetjes Ereprijs. Dan de planteneters die als eerste profiteren van de door de planten `toegankelijk` gemaakte zonneënergie: Koninginnepage en Duikerswants. Vervolgens de vleeseters, zoals Snoek, Koekoek en Ringslang. Uiteindelijk de afvaleters, Doodgraver en Driehoornmeikever, maar ook veel heel kleine organismen zoals schimmels en bacteriën.
Kristallografie
Een belangrijke eigenschap van mineralen is de kristalvorm. Aan de kristallen herkennen we vaak al het mineraal. Kristallografen proberen daarom die kristallen zo precies mogelijk te beschrijven.
Een belangrijke eigenschap van mineralen is de kristalvorm. Aan de kristallen herkennen we vaak al het mineraal. Kristallografen proberen daarom die kristallen zo precies mogelijk te beschrijven. Symmetrie: draaien om een as
Een van de belangrijkste eigenschappen van de kristallen is symmetrie. Dit houdt in dat wanneer we een kristal op een bepaalde manier draaien, we dezelfde vorm zien. Neem bijvoorbeeld een effen gekleurd vierkant. Wanneer we die een kwartslag draaien (90 graden) zien we hetzelfde vierkant, in dezelfde stand. Draaien we dit weer een kwartslag, dan zien we weer hetzelfde. Na zo vier keer een kwartslag te hebben gedraaid, hebben we de originele stand weer voor ons. Kristallografen noemen dit vier-tallige symmetrie. Midden in het vierkant prikt de viertallige as. In natuurlijke kristallen komen ook tweetallige assen voor, drietallige assen en zelfs zestallige.
Bij een tweetallige as kunnen we het kristal telkens over een hoek van 180 graden draaien, bij een drietallige as over een hoek van 120 graden (driehoek) en bij een zestallige as over een hoek van 60 graden (zeshoek). Symmetrie: spiegelen
Een andere vorm van symmetrie is spiegelen. De ene helft van een kristal is dan het spiegelbeeld van de andere helft. Een goed voorbeeld van een spiegelvlak kunnen we zien als we naar iemands gezicht kijken.
Krokodil, alligator en gaviaal
Er zijn drie krokodillenfamilies: 1. Echte krokodillen, 2. Alligators & Kaaimannen, 3. Gavialen. Ze verschillen van elkaar maar er zijn ook veel overeenkomsten. Ze zijn allemaal carnivoor (vlees- en-of viseters), hebben een breed afgeplat lichaam met schubben en een gespierde staart en leggen hun eieren nabij het water in een hoop planten of onder de grond. De verschillen zitten vooral in de vorm van de snuit en de tanden.
Echte krokodillen
Familie
Crocodylidae
Aantal soorten
14
Leefgebied
Afrika, Zuidoost Azië, Australië en Zuid-Amerika
Voedsel: Van vogels tot grote zoogdieren
Bijzonderheden
Tanden in de onderkaken passen tussen de tanden in de bovenkaak
Vooral de vierde tand van voren in de onderkaak is van buitenaf goed te zien
Onderste hoektanden zijn ook zichtbaar wanneer de bek dicht is
Alligators en Kaaimannen
Familie
Alligatoridae
Aantal soorten
8
Leefgebied
Noord- en Zuid-Amerika en China
Voedsel: Vis, reptielen en zoogdieren
Bijzonderheden
Korte en brede snuit
De bovenkaak valt óver de onderkaak (zogenaamde overbeet)
Extra rijen pantserplaten
Gavialen
Familie
Gavialidae
Aantal soorten
1
Leefgebied
India, Pakistan, Nepal
Voedsel: Vis
Bijzonderheden
Lange, dunne snuit
Ogen steken duidelijk boven de schedel uit
Korte peddel-pootjes. Beweegt zich moeizaam op het land
Met uitsterven bedreigd
Valse gaviaal?
Eén van de meest bijzondere krokodillen is Tomistoma, de opvallende langsnuitkrokodil.
Krokodillen
Verschil krokodil, alligator en gaviaal
Krokodillen worden in hun voortbestaan bedreigd
Krokodillen in de wetenschappelijke collectie van Naturalis
Afstamming van de krokodillen
Recordhouders onder de krokodillen
Krokodillen als menseneters
Krokodillentanden
Krokodilleneieren
Krokodillentranen
Groeitijd van een krokodil
Nicotine is slecht, ook voor krokodillen
Natuurlijke vijanden van de krokodil
De vegetarische krokodil
Sarcosuchus imperator, de grootste krokodil ooit
Andere oerkrokodillen
Krokodillen
Wetenschappelijke naam: Crocodylia (orde binnen de Oerhagedissen, Archosauria)
Krokodillen zijn zeer grote reptielen met een langwerpig lichaam, dat bedekt is met hoornschubben, waaronder beenplaten liggen. De zijdelings afgeplatte staart wordt gebruikt om mee te zwemmen. Het zijn roofdieren die leven van allerlei gewervelde dieren. Sommige soorten zijn gevaarlijk voor de mens. Krokodillen leven in tropische gebieden, aan de zeekust of in zoet water.
Krokodillen in Naturalis
Naturalis bewaart huiden van krokodillen, skeletten en opgezette exemplaren.
Vrijwel alle soorten
Naturalis heeft een grote krokodillencollectie, want in Nederlands Oost-Indië werd in de negentiende eeuw enthousiast verzameld. Door het koloniale verleden ligt daar het zwaartepunt van de collectie, maar ook krokodillen die in dierentuinen zijn gestorven, en aangekochte exemplaren bevinden zich in de verzameling. Verder is er materiaal uit Suriname, Venezuela en enkele Afrikaanse landen aanwezig. Ook inbeslaggenomen krokodillensmokkelwaar kan in Naturalis terechtkomen.
De krokodillen in Naturalis leiden een voor het publiek onzichtbaar bestaan op de achtste en elfde verdieping van de collectietoren. Ze worden in het donker bewaard bij constante temperatuur. Alleen wetenschappers en collectietechnici mogen erbij voor onderzoek en onderhoud. Het is een belangrijke wetenschappelijke verzameling die een vrij compleet overzicht geeft van de diversiteit van de krokodillen.
Onderzoek
De skeletten, de opgezette huiden, de eieren en de natte collectie zijn beschikbaar voor onderzoekers die meer willen weten over de historische verspreiding, anatomie, systematiek, biodiversiteit en DNA-onderzoek.
Krokodillen van Bernissart
Gionopholis en Bernissartia
Samen met de iguanodons, werden in Bernissart ook vier skeletten van krokodillen gevonden; zij behoren tot twee verschillende soorten, beide klein in vergelijking met recente soorten. De grootste, Goniopholis `simus` is ongeveer 2 m lang, de andere en meest typische voor Bernissart, Bernissartia fagesii, is slechts 0,66 m lang. Zij hebben beide een tamelijk brede en slechts matig lange snuit. Bij Goniopholis `simus` bestaat het rugschild uit twee rijen plaatjes, bij Bernissartia fagesii bestaat het uit meerdere rijen plaatjes.
Opgesteld skelet van Bernissartia fagesii, 66 cm lang. Vindplaats en ouderdom
De krokodillenskeletten werden in kleilagen van Vroeg-Krijt ouderdom (Berriasiaan-Aptiaan; 135 tot 110 miljoen jaar oud) gevonden. Deze kleilagen waren afgegleden in een natuurlijke cirkelvormige inzakkingszone (`cran`) dwars doorheen de onderliggende steenkoolhoudende Westfaliaan (Laat-Karboon) lagen.
Skelet van Goniopholis `simus` zoals aangetroffen in de vindplaats met iguanodons te Bernissart. De totale lengte is ongeveer 2 m. Tekening van G. Lavalette (1883). Belang van de verzameling
In vergelijking met vele andere vondsten van krokodillen uit het Krijt, zijn de skeletten zeer volledig. Goniopholis is één van de meest voorkomende en karakteristieke krokodillengroepen van het noordelijk halfrond tijdens het Laat-Jura en het Vroeg-Krijt (152 miljoen tot 100 miljoen jaar geleden). In Europa is de groep vooral gekend uit Zuid-England en Noordwest-Duitsland.
Krokodillen van Messel
Diplocynodon
Tijdens de opgraving van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen in de groeve van Messel werden verschillende vrij volledige krokodillen gevonden. De meest voorkomende groep is Diplocynodon, waarbij een groot specimen van 1,52 m. Het pantser met verschillende rijen beenplaatjes bedekt de nek, de rug en een deel van de staart en de buik. Diplocynodon is verwant met de alligators, de snuit is korter dan bij de echte krokodillen, de tanden van de bovenkaak grijpen over die van de onderkaak en vooraan zijn de onder- en bovenkaken voorzien van twee paar grotere tanden. De schedel van Diplocynodon vertoont gelijkenis met die van een kaaiman.
Diplocynodonskelet, 1,52 m lang. De vindplaats Messel en de opgravingen van het Instituut
Messel is een kleine gemeente een tiental km ten noorden van Darmstadt. Sinds het einde van de vorige eeuw werden er in dagbouw oliehoudende schalie gewonnen. Het eerste fossiel, een krokodil, werd reeds in 1875 ontdekt. Sinds het begin van de jaren zeventig werd er intensief naar fossielen gezocht, zowel door amateurs als wetenschappelijke instellingen. De oliehoudende schalie werd 45 miljoen jaar geleden als klei afgezet in een meer gelegen in een subtropisch woud. De kleien en de zuurstofarme bodem van het meer zorgden voor een uitzonderlijke bewaring van gestorven organismen: planten, insecten, vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren. Bij vele fossielen zijn weekdelen bewaard gebleven, pluimafdrukken bij vogels en kevers met gekleurde dekschilden.
Krokodilleneieren
Krokodilleneieren in alcoholpotten van Naturalis
Krokodillen leggen eieren
Krokodillen zijn reptielen dus leggen ze eieren, net als alle andere reptielen. In een alligatornest liggen gemiddeld zo`n veertig eieren. Zo`n nest is opgebouwd uit een forse hoop plantenresten, waarin de eieren door rottingswarmte worden uitgebroed. In de eieren zit alles wat het krokodillenembryo nodig heeft: een dooier om van te eten en beschermend eiwit met voldoende water. Een Nijlkrokodilletje kruipt uit het ei.
Na het leggen van de eieren gaat moeder-alligator of moeder-krokodil niet op het nest zitten om de eieren met haar lichaamswarmte uit te broeden. Dat heeft ook geen zin want krokodillen zijn koudbloedig en stralen weinig warmte uit. Na ongeveer zestig dagen komen de baby-krokodillen uit, ieder ongeveer twintig tot vijfentwintig centimeter lang. Of het een jongetjes-krokodil is of een meisjes-krokodil, hangt van de temperatuur af waarbij het embryo zich ontwikkelde. Onder warme omstandigheden wordt het een jongetje, is het wat kouder, dan wordt het een meisje.
Evenals vogels hebben jonge krokodillen een eitand op de snuit om de schaal te breken. Dat gaat erg makkelijk want de schaal bestaat niet uit harde kalk, maar uit een dun soort leer. Ze moeten er ook gemakkelijk uit kunnen kruipen want er staat hen nog een flinke worsteling te wachten om door het zand of de dikke laag bladeren te kruipen die hun nest bedekt. Vier maanden oude alligators
Groot beest, klein ei
De grootste krokodillen die tegenwoordig leven - de zeekrokodil en de nijlkrokodil - worden zes meter lang en ongeveer één ton zwaar.
Krokodillentanden
Krokodillen hebben extreem grote tanden.
Slikken zonder te kauwen
De tanden van de meeste krokodillen zijn angstaanjagend. Sommige tanden zijn echt scherp en puntig, bedoeld om glibberige prooi mee te vangen. Andere krokodillen hebben juist dikke, stevige, en zelfs wat botte tanden; het soort gebit waarmee je botten kraakt, en schildpadjes vermorzelt. Echte kiezen om mee te malen hebben ze niet. Krokodillen verscheuren hun prooi. Zonder verder te kauwen schrokken ze het vlees in grote brokken naar binnen. Botte of gebroken tanden zijn voor krokodillen geen probleem. Ze gaan hun hele leven door met tanden wisselen. Bij sommige tanden komt wel twee of drie keer per jaar een nieuwe door.
Tanden die gehakt maken van staal
De tien centimeter lange kegelvorminge tanden van de oerkrokodil Sarcosuchus imperator die 110 miljoen jaar geleden in de rivieren van Afrika leefde waren gigantisch. Ze zaten voorin anderhalve meter lange kaken en konden een bijtkracht uitoefenen van 8000 kilo per vierkante centimeter. Dat is alsof twee volwassen olifanten op je kleine teen gaan staan. Sarcosuchus had voorin de snuit enorme tanden. Een experiment laat zien dat de tanden van Sarcosuchus gehakt konden maken van staal...en dus ook van de botten van dino`s die hij gegeten schijnt te hebben.
Levende tandenstoker
Krokodillen flossen niet. De ruimte tussen de tanden is zonder meer te groot voor een flostouwtje. Bij het schoonhouden van het gebit, zo gaat een wijd verbreid verhaal, krijgen krokodillen hulp van een vogel, de Krokodillenwachter Pluvianus aegyptius.
Krokodillentranen
Krokodillen huilen niet van verdriet
Krokodillentranen huilen, dat is doen alsof je heel verdrietig bent, maar het eigenlijk niet meent. Bestaan die krokodillentranen echt? Dat moeten dan wel reusachtige tranen zijn, wil dat spreekwoord kloppen. De tranen van de krokodil komen, net als die van ons, uit de traanklieren. Krokodillentranen reinigen de ogen, smeren de oogleden, en houden bacteriën op een afstand, net als bij ons. Krokodillen hebben drie oogleden
Die reusachtige krokodillentranen komen pas duidelijk tevoorschijn als het dier een tijdje uit het water is, en de ogen beginnen uit te drogen. Met een speciaal derde ooglid smeren ze hun tranen uit over hun oog. Echt huilen doen ze dan natuurlijk niet.
Kronkelaars
Kronkelaars bewegen zich geheel zonder ledematen voort. De wervelkolom heeft bij kronkelaars een sterke vermeerdering van het aantal wervels. Kronkelaars hebben veel ribben om de voor het kronkelen benodigde spieren aan te hechten.
Kronkelaars op het land
Kronkelaars op het land maken met hun lange lichaam een golfbeweging over de grond. Ze zetten zich af tegen obstakels zoals steentjes en de ruwe ondergrond. Zo wordt het lichaam vooruit geduwd.
Kronkelaars in het water
Kronkelaars in het water maken dezelfde golfbeweging. Zij zetten zich af tegen het water. Sommige soorten hebben vinzomen langs hun lichaam, om het oppervlak waarmee ze zich afzetten te vergroten.
Kronkelende rivier: het ontstaan
Kronkelende rivier (1)
a: Ver van zee, als de rivier nog vrij snel stroomt, blijft voornamelijk grind liggen. Lichter materiaal wordt verder meegevoerd. Kronkelende rivier (2)
a: Als de rivier minder snel gaat stromen, kan het water bijna geen zandkorrels meer meevoeren. voornamelijk zand blijft liggen. Kronkelende rivier (3)
a: Vlakbij zee stroomt de rivier nog maar heel langzaam, zelfs kleideeltjes kunnen dan naar de bodem zakken.
Kroon`s Polders
De Kroon`s Polders zijn een belangrijk natuurgebied voor planten, broedvogels en trekvogels op Vlieland. Het gebied is aangelegd door het aanbrengen van stuifdijken op wat toen nog de Vliehors was. Men wilde hiermee voorkomen dat Vlieland en de Vliehors van elkaar gescheiden zouden worden door een zware storm.
Aanleg en gebruik
De Kroon`s Polders werden aangelegd begin 20e eeuw. Het gebied maakte voor die tijd deel uit van de grote zandplaat De Vliehors. Opzichter P.A. Kroon van Rijkswaterstaat liet takken en rietschermen aanbrengen waardoor stuifdijken ontstonden. Door het realiseren van deze stuifdijken ontstonden polders die spoedig begroeiden. Kroon liet telkens weer schermen plaatsen, parallel aan de eerder aangelegde en zo werd steeds meer van de zandvlakte omgevormd tot begroeide vlakten.
Op een gegeven moment kreeg Kroon van zijn superieuren te horen dat hij moest stoppen met de aanleg van de dijken. Kroon was hier dermate over verbolgen dat hij een brief schreef naar het koninklijk huis met de vraag wat er op tegen was dat hij met zijn acties het koninkrijk uitbreidde. Het mocht niet baten. Verdere vergroting van de polders werd gestopt.
Het jonge gebied leende zich in principe goed als weiland, maar was het te nat. Jan Cupido, woonachtig op het Posthuis, nam de eerste polder in gebruik als weiland en plaatste een windmolen op de dwarsdijk om deze polder te bemalen. Met de komst van het toerisme verlegde Cupido zijn bedrijfsvoering en nam zijn veestapel af.
kroonbasilisk
Deze hagedis uit Midden-Amerika heeft drie kammen: op zijn kop (de `kroon`, bij de mannetjes het meest ontwikkeld, bij de jongen wafwezig), op zijn rug en op de voorste helft van zijn staart. Deze soort onderscheidt zich van de andere basilisken (waaronder de helmbasilisk) doordat de kam op zijn kop uit twee delen bestaat.
Als er geen noodzaak is, blijft de kroonbasilisk in een boom en wacht tot er een prooi binnen bereik komt. Het mannetje verdedigt een territorium en probeert een harem van meerdere vrouwtjes te krijgen. Per seizoen legt ieder vrouwtje ongeveer 20 eieren.
Basilisken zijn genoemd naar een monster uit de Griekse mythologie. Ze leven vaak in de buurt van water. Als ze vluchten lopen ze op hun achterpoten. De kunnen dan dankzij hun hoge snelheid en lange tenen zelfs tientallen meters over het wateroppervlak lopen, wat ze de bijnaam `Jezus-hagedis` heeft opgeleverd.
Wetensch. naam: Basiliscus plumifrons
Engelse naam: plumed basilisk
Verspreiding: Midden-Amerika
Voedsel: insecten, kleine gewervelden, vruchten
Lengte: 60 - 75 cm
Status: algemeen
Krooneend
Wetenschappelijke naam: Netta rufina
Aantal broedparen in Nederland: 120-170 (1998-2000)
Biotoop: moerassen met veel open, schoon water en rijke onderwatervegetatie
kroonmaki
© Martin Kramer
Kroonmaki`s leven in grote groepen met meerdere mannetjes in de droge en natte bossen in het uiterste Noorden van Madagaskar. Ze zijn overdag en in de schemering actief en verplaatsen zich vaak over de grond. De mannetjes zijn donkerder van kleur dan de vrouwtjes. Ze hebben een V-vormige rode tekening boven hun voorhoofd en een zwarte kruin, waardoor het lijkt of ze een kroon op hebben.
Wetensch. naam: Lemur coronatus
Engelse naam: crowned lemur
Verspreiding: Noord-Madagaskar
Voedsel: fruit, soms bladeren
Lengte: 34 cm, staart 45 cm
Gewicht: 2 kg
Status: kwetsbaar
kropgazelle
Deze gazelle is in de woestijnen en half-woestijnen van Azië en het Midden-Oosten te vinden. Ze komen ook voor in koude streken, tot in Siberië. In de winter vormen ze vaak grote groepen van duizenden dieren die afdalen naar de lagere delen om de sneeuw te vermijden. In het voorjaar trekken ze weer omhoog en verspreiden ze zich. Het mannetje van de kropgazelle heeft een opvallende zwelling bij het strottehoofd.
Wetensch. naam: Gazella subgutturosa
Engelse naam: goitered gazelle; reem gazelle
Verspreiding: Arabië tot Mongolië
Voedsel: grassen, kruiden
Lengte: kop-romp 40 - 110 cm, schouderhoogte 60 cm
Gewicht: 30 - 40 kg
Status: thans niet bedreigd
Kruipers
De poten van kruipers steken zijwaarts uit. Daardoor moet het lichaam door spierinspanning van de grond worden getild. Dat kost extra energie. In rust steunt het dan ook grotendeels op de grond. De zijwaartse stand van de poten is een oud, zogenaamd primitief kenmerk.
Basisvorm van een kruiper Skelet van de brughagedis
Het kruipen
Tijdens het kruipen maakt het lichaam een zijdelingse golfbeweging, vergelijkbaar met de zwembeweging van een vis. De tegenovergestelde voor- en achterpoten worden afwisselend naar voren gebracht.
skelet van de parelhagedis
Het kruipen bij landschildpadden
Landschildpadden kruipen, vanwege hun met het schild vergroeide wervelkolom, op een andere manier. De schildpad kan maar één poot tegelijk verzetten. De stijve bouw laat geen andere manier van lopen toe.
Skelet van de madagaskarstralenschildpad Skelet van de stekelrandklepschildpad
Kruipwilg
Kruipwilg komt overal voor in Nederland, vooral in de duinen, op de zandgronden en in moerassen. De struik blijft daar vaak laag en houdt van een vochtige bodem.Vanuit zo`n vochtige kiemplaats kan hij zich sterk uitbreiden, ook naar drogere terreinen. Zangvogels gebruiken het zachte zaadpluis van de kruipwilg als nestmateriaal . De kruipwilgstruwelen van de waddeneilanden zijn vermaard om hun rijkdom aan paddestoelensoorten.
Namen: Ned: Kruipwilg Lat: Salix repens Eng: Creeping Willow Fra: Saule rampantDui: Kriech-Weide
Kruisbek
Wetenschappelijke naam: Loxia curvirostra
Aantal broedparen in Nederland: minder dan 100 (2000)
Biotoop: naaldbossen, met name op zandgrond
Kuifcalyptura
De kuifcalyptura Calyptura cristata (Vieillot, 1818) ontbreekt meestal op lijsten met uitgestorven vogels. Toch is het zeer onwaarschijnlijk dat de soort ooit nog in levenden lijve zal worden waargenomen. Tot een eeuw geleden leefde dit vogeltje, dat sterk op een goudhaantje lijkt, in een klein gebied waar nu de miljoenenstad Rio de Janeiro ligt.
Kuifcalyptura Teruggetrokken paartjes
De kuifcalyptura leefde in paartjes en was vooral te vinden in het struikgewas op verlaten landbouwgronden. Ook in de bossen beperkten deze vogels hun leefgebied tot het struikgewas en mijdden ze de hogere kruinen. Ze jaagden op insekten en aten ook bessen. Voor zo`n kleine vogel was de kuifcalyptura verrassend luidruchtig. De zang werd omschreven als `kort, rauw en onaangenaam`. Museumcollectie
Wereldwijd zijn er meer dan vijftig exemplaren van deze soort bewaard gebleven. Tot voor kort realiseerden de medewerkers van het Nationaal Natuurhistorisch Museum zich niet dat het museum ook exemplaren bezat. De Braziliaanse ornitholoog Dante Teixeira, die in 1993 het museum bezocht, vond er echter vijf die ooit in een verkeerde kast terecht waren gekomen. Vier hiervan zijn gekocht van handelaren: Maison Verreaux leverde in de jaren zestig van de vorige eeuw drie exemplaren en in 1883 werd een exemplaar gekocht van G.A. Frank. Het vijfde exemplaar lijkt al vanaf de oprichting in 1820 in het museum aanwezig te zijn. Volgens het label komt dit exemplaar uit Mexico, maar dat is duidelijk een vergissing.
Kuifeend
Kuifeenden zijn duikeenden: ze verdwijnen zo nodig helemaal onder water als ze hun kostje opvissen. Het hoofdmenu bestaat uit zoetwatermosselen. Vanaf ongeveer 1950 is de kuifeend in steeds grotere aantallen in Nederland gaan broeden. Tegenwoordig zijn aantallen van meer dan 10.000 broedparen niet ongebruikelijk. In de winter komen daar nog eens grote aantallen wintergasten bij. Ze zijn vooral te vinden in de waterrijke delen van het Hollandse polder- en duingebied.
Op Texel pleisteren en broeden de kuifeenden veel in de buurt van de waterpartijen in de Bol, Dijkmanshuizen en de duinen tussen De Koog en Den Hoorn.
Namen: Ned: Kuifeend Eng: Tufted Duck Fra: Fuligule morillonDui: Reiherente Dan: Troldand Nor: Toppand Fries: Tüfein Ital: Moretta Lat: Aythya fuligula
Kuifeend
Wetenschappelijke naam: Aythya fuligula
Aantal broedparen in Nederland: 14.000-18.000 (1998-2000)
Biotoop: allerlei wateren met rijke oevervegetatie
Geluid: Kuifeend
kuifgibbon
Deze zwarte gibbon heeft lang haar op zijn kruin. Het haar bij zijn wangen en onder zijn kin is wit. Jonge kuifgibbons zijn geel. Als ze ouder worden, verkleurt hun vacht naar zwart. Volwassen vrouwtjes verkleuren vervolgens weer naar bruin of grijs, de mannetjes blijven zwart. Zoals alle gibbons hebben ze lange armen en geen staart.
Kuifgibbons leven in gezinsverband: een mannetje, vrouwtje en één tot vier jongen.
Wetensch. naam: Hylobates concolor; Nomascus concolor
Engelse naam: crested gibbon; crested black gibbon; concolor gibbon; white-scheeked gibbon
Verspreiding: Noord-Vietnam, Laos, Zuidoost-China
Voedsel: vooral bladeren en vruchten
Lengte: 45 - 65 cm
Gewicht: 4,5 - 9 kg
Status: ernstig bedreigd
Kuifhert
Wetenschappelijke naam: Elaphodus cephalophus
Engelse naam: Tufted Deer
Duitse naam: Schopfhirsch
Franse naam: Cerf touffé
INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Evenhoevigen (Artiodactyla)
Familie: Herten (Cervidae)
Geslacht: Kuifherten (Elaphodus)
Soort: Kuifhert (Elaphodus cephalophus)
Kuifhert
KENMERKEN
Lengte: Tot 90 cm
Gewicht: Tot 23 kg
Levensduur: Onbekend; in Londen is een hert eens zeven jaar oud geworden
Geslachtsverschillen: Het mannetje heeft slagtandjes en een puntgeweitje
IN DE NATUUR
Biotoop: Dichtbegroeide hellingen tussen 900 en 2600 m hoogte
Verspreidingsgebied: Van Noord-Birma tot ver in China
Paartijd: Onbekend; waarschijnlijk eind september en begin oktober
Voortplanting:
Na een draagtijd van zeven maanden wordt een jong geboren van ongeveer 1800 gram. Het jong heeft dan al een kuif en lijkt sprekend op de ouders, alleen heeft het vlekken in zijn vacht. Anderhalf jaar later is het jong zelf geslachtsrijp.
Voedsel: Vooral gras en bladeren, maar ook vlees!
Bedreiging:
De soort is waarschijnlijk niet bedreigd, maar zeker is dat niet, omdat er weinig over de situatie van het dier in de natuur bekend is
IN DIERENTUINEN
Aantal: In Europa minder dan tien dieren.
Voedsel: Appel, hertenbrokken, wortelen, lucernehooi, bamboetakken, wilgentakken, blaadje sla of andijvie, tomaat, geplette tarwe
Stamboeken: Geen stamboek IN BLIJDORP
Aantal: Meestal 3.
Kuifleeuwerik
Wetenschappelijke naam: Galerida cristata
Aantal broedparen in Nederland: 60-80 (1998-2000)
Biotoop: bouwterreinen; lokaal ook langs de kust bij bebouwing
kuifmakaak
Makaken zijn vrij zwaargebouwde, op de grond levende apen, die meestal net iets kleiner zijn dan bavianen. De kuifmakaak is zwart van kleur heeft een opvallende kuif op zijn hoofd. Hij heeft een lang gezicht, niervormige roze zitvlakken en geen staart.
Andere namen: Celebes makaak
Wetensch. naam: Macaca nigra
Engelse naam: black macaque; Celebes ape
Verspreiding: Noordelijke schiereiland van Celebes
Voedsel: fruit, bloemen, insecten, eieren
Lengte: 55 cm, geen staart
Gewicht: 10 kg (mannetje)
Status: bedreigd
Kuifmees
Wetenschappelijke naam: Parus cristatus
Aantal broedparen in Nederland: 20.000-30.000 (1998-2000)
Biotoop: naaldbossen
Geluid: Kuifmees
kuifseriema
Hoewel hij tot de orde van de kraanvogels wordt gerekend, lijkt de kuifseriema meer op de secretarisvogel. Wat betreft levenswijze komt deze vogel van de Zuid-Amerikaanse pampa ook overeen met de secretarisvogel van de Afrikaanse savanne (die tot de roofvogels behoort). Met zijn lange poten loopt de kuifseriema door het gras op zoek naar prooi, waaronder slangen en hagedissen. Hun geluid is karakteristiek op de pampa`s.
Andere namen: seriema
Wetensch. naam: Cariama cristata
Engelse naam: red-legged seriema
Verspreiding: oosten van Zuid-Amerika
Voedsel: kleine gewervelden, ongewervelden
Lengte: 75 - 90 cm
Gewicht: 1,5 kg
Status: algemeen
kuiftinamoe
© WWF-Canon - M.Gunther
Deze vogel lijkt met zijn gedrongen lichaam op een hoen, maar vormt met de andere tinamoes een aparte orde. Deze soort heeft een kenmerkende aan het einde naar voren gebogen kuif.
Zoals de meeste tinamoes is vliegt de kuiftinamoe niet graag. Hij vertrouwt op zijn schutkleur. Kuiftinamoes leven in kleine groepen in bosachtige en grazige gebieden.
Wetensch. naam: Eudromia elegans
Engelse naam: elegant crested-tinamou
Verspreiding: Chili, Argentinië
Voedsel: zaden, insecten
Lengte: hoogte 37 - 41 cm
Gewicht: 0,4 - 0,8 kg
Kunstriffen
De bodem van de zuidelijke Noordzee is zacht en kent geen rotsen of riffen, ook wel hard substraat genoemd. Wel liggen er zo`n 1400 scheepswrakken. Hard substraat en scheepswrakken raken begroeid met algen en wieren en trekken organismen aan die er een schuilplaats, een voedselbron of een mogelijkheid voor het afzetten van eieren en een kinderkamerfunctie in vinden. Dat kan leiden tot een grote visrijkdom. Met behulp van stenen of ander duurzaam, hard materiaal, kan men kunstmatige riffen op een zachte zeebodem aanleggen.
Het Nederlandse experiment
In Nederland is in september 1992 een experiment met vier kunstriffen in de Noordzee begonnen, ruim 8 kilometer uit de kust bij Noordwijk, naast het REM-eiland. De riffen zijn 1.60 meter hoog, hebben een diameter van 12 meter en zijn 14 meter lang. Ze liggen 50 meter uit elkaar op een diepte van 18 meter. De kunstriffen bestaan uit 112 ton basaltstortsteen uit Noorwegen. De kosten bedroegen 41.000 euro. Rijkswaterstaat begon de proef vooral om de biologische effecten te bestuderen. Het rif ligt te diep om als golfbreker te fungeren.
Rijkswaterstaat wilde onderzoeken of in de Noordzee soortgelijke effecten optreden bij deze kunstmatige riffen als in andere delen van de wereld. Gedacht werd aan vergroting van het aantal dieren en planten dicht bij het rif, maar ook aan het verschijnen van nieuwe soorten. Uit jarenlang onderzoek naar scheepswrakken in de Noordzee kan verwacht worden dat de proef een reële kans van slagen heeft.
Kustafslag en rivieroverstromingen
De Nederlandse geschiedenis kent veel verhalen en teksten over de dreiging van het water, zowel vanuit de zee als de rivieren. Daarbij wordt het opdringende water onveranderlijk als de natuurlijke aggressor ten tonele gevoerd die de mens in zijn bestaan bedreigt. Vanaf ongeveer de Romeinse Tijd werd dit natuurgeweld echter indirect, maar telkens meer veroorzaakt door menselijk ingrijpen in het landschap. Met dit ingrijpen verstoorden we de natuurlijke geologische processen in het kust- en rivierengebied. Vanuit dit perspectief kunnen veel van de overstromingsrampen sindsdien relatief eenvoudig worden verklaard. Onze sterk toegenomen kennis van de geologische processen maakt het nu mogelijk om duurzame maatregelen te nemen ter voorkoming van overstromingsrisicos.
Kustafslag
Kustafslag of kustafname is het meetbare netto-resultaat van een complex van processen die zich in het kustgebied afspelen. De zeespiegelstijging is daarvan één van de belangrijkste.
Sinds het begin van onze jaartelling staat de ontwikkeling van ons kustgebied in het teken van erosie. In de drie millennia daarvoor bouwde de Hollandse kust zich juist uit en trad hoofdzakelijk kustaanwas op. De strandwallen en kustduinen hielden de omvang van de Hollandse kusterosie beperkt. In het hogergelegen gebied rond Texel en het westelijk Waddengebied begon de invloed van de zee toen ook merkbaar te worden. We nemen aan dat de sedimentbronnen die voordien veel materiaal leverden voor de uitbouw van de Hollandse kust, toen uitgeput raakten.
Kustbescherming
De duinen vormen met het strand en de onderwateroever een natuurlijke, zandige waterkering. Onder invloed van natuurkrachten is deze voortdurend in beweging. Op de ene plaats is er sprake van kustaanwas, op de andere van kusterosie. De rest van de verdedigingslinie bestaat uit zeedijken, dammen en kaden. Tegenwoordig zijn er methodes ontwikkeld om de natuurlijke waterkeringen te behouden, zoals zandsuppletie. De minst spectaculaire, maar eigenlijk belangrijkste vorm van kustverdediging is het beheer van de buitenste rij duinen, de zeereep.
De Nederlandse Noordzeekust
De Nederlandse Noordzeekust bestaat uit 353 kilometer duinen, dijken en andere waterkerende constructies en loopt van Cadzand tot Rottumeroog. Gezamenlijk beschermen zij de laag gelegen helft van het Nederlandse land tegen de Noordzee. In de getijdengebieden (de Delta en de Waddenzee) bestaat de kust uit wadden, slikken en kwelders. De kuststrook is niet alleen de bescherming tegen de zee, maar ook een uniek natuurgebied. En voor de recreant is vooral het strand de grote trekpleister.
Weblinks:
Voor meer informatie over de rol van stranden en duinen langs de Noordzeekust bij de kustverdediging: http://cwss.www.de-tgc-MD-Stade-NL-WSP-D-05Strand.html.
Een schematische doorsnede van een zeedijk is te vinden op: http://www.zeeweringen.nl/dijkbekled.html
Nieuws van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat over zeeweringen: http://www.rws.nl/rws-bwd-home-www-cgi-bin-index.cgi?site=1&doc=2060
Kusterosie
Golven breken gesteente af
a: Rotskust breekt af en stort in zee (kustafslag). b: Golven beuken tegen de kust en hollen deze uit. c: Water in de brandingszone maakt heen en weer gaande beweging, waardoor stenen over de bodem rollen en worden afgerond.
Kustgebieden
Langs de Noordzee komen verschillende soorten kustgebied voor. In het westen zijn dat vooral de Schotse en Engelse rotskusten. In het zuiden zijn het, aan de kant van het continent, zandige kusten, met uitgestrekte stranden en duingebieden. Overal waar hier een rivier in zee uitmondt is er sprake van een estuarium, met als bekendste Nederlandse voorbeeld het deltagebied. Vanaf Texel tot en met het Deense schiereiland Skallingen spreekt men van een wadkust en verder noordelijk van een fjordenkust. Op de buitendijkse gronden in de estuaria en aan de rand van de wadden komen vaak kwelders voor.
Fauna van het kustgebied
Het kustgebied heeft een enorme verscheidenheid aan natuurwaarden. Het ondiepe kustwater is het leefgebied van een unieke bodemfauna, waarin vooral schelpdieren en kreeftachtigen de hoofdrol spelen. Het is de kinderkamer waar ontelbare jonge vissen, zoals tong, schol en haring, opgroeien. Het strand lijkt een barre zandvlakte, maar enkele soorten dieren en planten hebben zich aangepast aan dit extreme milieu. Het duingebied, met zijn ongekende afwisseling van droge en natte, warme en koude en hoge en lage plekjes heeft een unieke flora en fauna.
De kust van Noorwegen
De Noorse Noordzeekust bestaat uit veelal afgeronde en kale rotsen en gedeelten met steile kliffen. Er liggen vele grote en kleinere eilanden en de kust wordt doorsneden door diepe inhammen (fjorden). De grotere fjorden komen wel 100 kilometer landinwaarts en kunnen wel 1200 meter diep zijn.
Kustlocatie
Het idee voor een nieuwe strook land voor de Zuidhollandse Kust ontstond rond 1985 als het plan Waterman. Later dook de naam `Nieuw Holland` op. Weer later sprak men vooral over de `kustlocatie` volgens het ontwerp van de architect Bhalotra. Het gaat om een plan voor ongeveer 4000 hectare nieuw land, met plaats voor woningen, glastuinbouw, natuurgebied en recreatievoorzieningen. Het plan kreeg tussen 1996 en 1999 veel aandacht, maar geen beleidsmatig-politiek draagvlak. Plannen van dit kaliber komen echter regelmatig weer op tafel als het gaat om het oplossen van de ruimtenood in de Randstad.
Kustrecreatie
Jaarlijks brengen Nederlanders meer dan 10 miljoen dagbezoeken aan de kust. Daarnaast brengen Nederlanders ruim 4 miljoen verblijfsvakanties aan de kust, op de wadden en in de Delta door. Gedurende het hoogseizoen zijn het daarnaast ook veel Duitsers die de kust bezoeken. Bij elkaar beslaat de kustrecreatie een kwart van alle vormen van toerisme in Nederland.
Het strand is ideaal voor zonaanbidders en uitwaaiers. Naast luieren, zwemmen en wandelen wordt er op het strand ook paard gereden, gejogd, gevliegerd en gejut.
Nadelen van strandrecreatie zijn verontreiniging (vooral zwerfvuil), ruimtebeslag in de duinen (paviljoens en parkeerplaatsen) en de verstoring van de strandfauna. Strandbroeders zoals de strandplevier en de dwergstern moeten in Nederland hun toevlucht zoeken op de nauwelijks bezochte strandvlaktes in de Delta en op de waddeneilanden. De Stichting Duinbehoud pleit daarom voor het instellen van strandreservaten langs de Hollandse kust, op de plekken waar het strand een bijzondere natuurwaarde heeft.
Blauwe vlag
De blauwe vlag is een Europees kwaliteitskeurmerk voor stranden en jachthavens. Een gemeente krijgt de blauwe vlag als het zeewater ter plekke voldoet aan de EU-richtlijn voor zwemwaterkwaliteit, als het strand of de jachthaven goed onderhouden wordt en voorzien is van toiletten en afvalbakken. De locatie mag geen last hebben van nabijgelegen lozingspunten van huishoudelijk of industrieel afvalwater. Bij het onderzoek naar de waterkwaliteit wordt dan ook gekeken naar het eventueel voorkomen van fecale streptococcen (menselijke ontlasting) en salmonella.
Kustvaart
Coasters, of in goed Nederlands kusters, zijn vrachtschepen speciaal gebouwd voor het vervoer van en naar kleinere zeehavens. Een variant is de kruiplijner: een vrachtschip dat zowel op de rivieren als in de kustwateren kan varen. De kust- en binnenvaart vormen een goed en milieuvriendelijk alternatief voor het goederenvervoer over de weg.
De overheid wil de kustvaart bevorderen. Binnen Europa zijn diverse goede vaarroutes te vinden, zodat de helft van het goederenvervoer over de weg verplaatst kan worden naar zee. Het gaat dan om een vracht van circa 11 miljoen ton. Vanuit Nederland worden Rusland en het Baltisch gebied, Scandinavië, Noordwest-Spanje en Portugal, Zuid-Italië en het oostelijk Middellandse Zee-gebied als de gebieden met de grootste mogelijkheden voor een verdere groei gezien. Nu worden vanuit de haven van Rotterdam via de zogeheten shortsea-diensten zo`n 200 bestemmingen in Europa bediend.
Problemen doen zich nog wel voor met de havenfaciliteiten in Zuid- en Oost-Europa. Ook moet nog het één en ander verbeterd worden aan de administratieve afhandeling in de havens. Die kan sterk vereenvoudigd worden en geharmoniseerd. De bestaande samenwerkingsverbanden tussen de havendiensten en -bedrijven van bijvoorbeeld Rotterdam en het Spaanse Bilbao beginnen hun vruchten af te werpen.
Kustverdedigingsbeleid
In 1996 is in Nederland de nieuwe Wet op de Waterkering van kracht geworden. Het doel van deze wet is het handhaven van de door de Deltawerken verkregen veiligheid. De derde kustnota `Traditie, trends en toekomst` uit 2002 werkt dit uit voor de kustverdediging. In de Nota Ruimte wordt ruimte gereserveerd voor extra verdediging van de kust.
Er werden bij het opstellen van de Wet op de Waterkering vier mogelijkheden onderscheiden. Terugtrekken: alleen daar waar de veiligheid van de polders in het geding is wordt kustachteruitgang bestreden; op andere plaatsen wordt kustachteruitgang geaccepteerd, zij het gecontroleerd. Kosten: circa 16 miljoen euro per jaar. Selectief handhaven: behalve voor de veiligheid wordt ook op grond van bijvoorbeeld natuurbescherming en andere belangen de kustachteruitgang bestreden. Kosten: circa 20 miljoen euro per jaar Handhaven van de kustlijn waar die in 1990 lag. Kosten: ongeveer 27 miljoen euro per jaar Zeewaarts verdedigen: overal wordt kustachteruitgang bestreden en op zwakke plekken wordt een zeewaartse constructie geplaatst die de kust versterkt en wordt natuurlijke aanzanding bevorderd. Het versterken van de zwakke plekken zal in tien jaar tijd zo`n 36 miljoen euro gaan kosten.
Uiteindelijk is gekozen voor het alternatief `handhaven van de basiskustlijn` in de toestand van 1990. De uitvoering van het werk ligt bij het Provinciaal Overleg Kustverdediging (POK). Daarin zitten vertegenwoordigers van alle betrokken instanties, zoals de waterschappen, Rijkswaterstaat en de gemeenten.
Kustvereniging EUCC
Kustvereniging EUCC is een organisatie die zich inzet voor verantwoord kustbeheer in Europa, met leden in 40 landen en kantoren in 7 landen (Nederland, Spanje, Duitsland, Polen, Litouwen, Letland en Oekraine).
EUCC`s doelsteling is het bevorderen van een verantwoord kustbeheer, waarbij het behoud van natuur, landschap en cultureel erfgoed wordt gecombineerd met kustveiligheid en een duurzame locale economie. De Kustvereniging wil dit bereiken door het ontwikkelen van aanbevelingen voor het beheer van kust en zee, samenwerking tussen overheden en organisaties, het geven van advies en informatie en het tot stand brengen van voorbeeldprojecten.
website: www.eucc.nl
Kustwacht
De Kustwacht is een Nederlandse overheidsdienst onder supervisie van de Koninklijke Marine. Met behulp van patrouillevliegtuigen, schepen en helikopters voert de dienst een groot aantal taken uit die te maken hebben met veiligheid op zee, rampenbestrijding, handhaven van de natuur-, milieu- en visserijregels en onderhoud van de vaarwegen. Ook de douanetaken op zee worden door de Kustwacht uitgevoerd.
Weblinks:
De site van de Kustwacht is te bereiken via http://www.kustwacht.nl/
Kutorginide armpotigen
Wetenschappelijke naam: Kutorginida (orde van articulate Armpotigen)
Kutorginide armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Ze hadden een bolle, tweekleppige schelp met een primitief slotmechanisme met tanden en tandkassen. In de top van de schelp zat een kleine steelopening. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor) zonder steunskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.
kwabaal
© Pavel Dvorak
Langwerpige zoetwatervis met een baarddraad. Het is een van de weinige kabeljauwachtige die zijn hele leven in zoetwater doorbrengt.
Ook uitzonderlijk is dat kwabalen in de winter paaien, vaak miden in de nacht onder het ijs.
Kwabalen jagen gewoonlijk in de avond- en ochtendschemering. De rest van de tijd houden ze zich schuil tussen stenen of wortels.
Wetensch. naam: Lota lota
Engelse naam: Burbot
Verspreiding: zoetwater Noord-Amerika en Eurazië
Voedsel: insectenlarven, kreeftachtigen, vissen
Lengte: 30 - 60 cm, max. 1,2 m
Gewicht: 35 kg (max.)
Status: plaatselijk algemeen
Kwallen
Kwallen zijn holtedieren die het belangrijkste deel van hun leven doorbrengen als vrijzwevend lichaam maar die ook een vastzittende fase als poliep hebben. Kwallen bewegen zich voort door het klokvormig scherm samen te trekken. Omdat ze niet tegen de zeestroming in kunnen zwemmen worden ze tot het dierlijk plankton gerekend. Ze bestaan voor 98% uit water.
Besproken worden de oorkwal, de blauwe haarkwal, de rode haarkwal, de kompaskwal en de zeepaddenstoel. De ribkwallen zijn geen echte kwallen, maar vormen een aparte diergroep.
Kwallen kunnen een deel van hun leven tweeslachtig zijn. Mannelijke en vrouwelijke exemplaren stoten gelijktijdig hun voortplantingscellen uit. Uit de bevruchte eicel groeit geen kwal, maar een larve die zich op een vaste ondergrond vasthecht en uitgroeit tot een poliep-achtig dier. In het voorjaar of de zomer snoeren deze poliepen kleine kwalletjes af, die snel uitgroeien.
Weblinks
Uitgebreide site over neteldieren: http://users.skynet.be-sky68333-biologie-dierenrijk-k_neteldieren.htm
Online determinatie (met foto`s): http://users.pandora.be-hugo.ollieuz-pages-zoeklijnz100.html
Foto`s van een duikende kwallenliefhebbers: http://www.zweijtzer.nl/duiken-kwallen.htmlhttp://www.onderwaterwereld.net-
Kwallen
Wetenschappelijke naam: Scyphozoa (klasse binnen de Neteldieren, Cnidaria)
Kwallen zijn neteldieren die hoofdzakelijk in zee leven. Ze hebben een levenscyclus met een groot vrijzwemmend (kwal)stadium en een klein vastzittend (poliep)stadium. De jonge kwalletjes worden van de vastzittende poliepjes afgesnoerd. Netelcellen ofwel cnidocyten (cellen met `harpoentjes` voor het vangen van kleine prooien) zijn bij kwallen in beide cellagen (ectoderm en entoderm) aanwezig. Het netelgif van sommige kwallen, zoals de (sub)tropische Zeewesp (Chironex fleckeri), kan zelfs voor mensen dodelijk zijn. Neteldieren werden voorheen, samen met de Ribkwallen, wel Holtedieren (Coelenterata) genoemd.
Kwartel
Wetenschappelijke naam: Coturnix coturnix
Aantal broedparen in Nederland: 2000-6500 (1998-2000)
Biotoop: akkers, met name op zandgrond, in koolzaad, klaver en graan
Geluid: Kwartel
Kwartelkoning
Wetenschappelijke naam: Crex crex
Aantal broedparen in Nederland: 240-700 (1998-2000)
Biotoop: vochtige hooilanden
Geluid: Kwartelkoning
Kwarts
Kwarts is, op de veldspaten na, het meest voorkomende mineraal in de aardkorst. Het wordt veel gebruikt als siersteen. Een heel belangrijke toepassing is verder in de elektronica te vinden: het kwartshorloge. Kwarts in het dagelijks gebruik
Kwarts wordt al eeuwenlang gebruikt, bijvoorbeeld in sieraden. Maar tegenwoordig wordt ook heel veel kwarts gebruikt in de elektronica-industrie. Hiervoor zijn heel zuivere kristallen nodig. Soms zijn de kristallen die in de natuur voorkomen groot genoeg, maar vaak bevatten die te veel verontreinigingen of fouten in de kristalstructuur. Daarom worden kwartskristallen voor de industrie gemaakt in laboratoria.
Kristallen
Kwarts heeft een heel simpele chemische samenstelling. Het is silicium-dioxide, dus een silicium-atoom met twee zuurstof-atomen. Het komt voor in prachtig heldere, kleurloze kristallen, die tientallen centimeters groot kunnen worden. De zeszijdige kristallen hebben soms aan twee kanten een piramide. Dit heet dan een dubbeleinder. Meestal zitten de kristallen echter op de wand van een gesteente. Dan zit er dus maar aan één kant een piramide. Kwarts komt in bijna alle soorten gesteenten voor, magmatisch in granietachtige gesteenten en metamorf in gneisen en kwartsieten. Ons Nederlandse strandzand bestaat voor het grootste gedeelte uit kwarts. Omdat kwarts erg hard is (7 op de schaal van Mohs), blijft het vaak alleen over, wanneer bijvoorbeeld een graniet verweert. De veldspaten en andere mineralen zijn dan al totaal verdwenen en de kwarts blijft over.
Kwastsnoekachtigen
Wetenschappelijke naam: Polypteriformes (orde binnen de Straalvinnige beenvissen, Actinopterygii)
Kwastsnoekachtigen zijn beenvissen (Osteichthyes) met ruitvormige schubben. Hun borstvinnen lijken op die van kwastvinnigen, maar hebben een andere bouw. De staart is inwendig asymmetrisch, maar ziet er symmetrisch uit. De rugvin draagt een stekel. Evenals haaien en roggen, hebben Kwastsnoekachtigen een gat achter het oog (spiraculum), maar dit dient niet voor de ademhaling. Ze hebben zowel kieuwen als longen. De hedendaagse soorten komen voor in zoet water in tropisch Afrika. Kwastsnoekachtigen zijn het meest verwant aan de Steurachtigen alsook met de uitgestorven Oerstraalvinnigen en Vroege straalvinnigen. Samen worden ze wel de Kraakbeenganoïden (Chondrostei) genoemd.
Kwastvinnigen
Wetenschappelijke naam: Actinistia, Coelacanthimorpha, Coelacanthiformes (orde of onderorde binnen de Spiervinnigen, Sarcopterygii)
Kwastvinnigen zijn vissen met borstvinnen en buikvinnen, die worden gesteund door een aantal scharnierende skeletelementen. Er zijn nog twee recente soorten: de Comoren-coelacanth (Latimeria chalumnae) en de Indonesische coelacanth (Latimeria menadoensis). De ene soort leeft bij de Comoren (eilandengroep noordwestelijk van Madagascar) en werd in 1938 ontdekt. De tweede soort, die bij het eiland Sulawesi (Indonesië) leeft, werd pas in 1998 ontdekt en in 1999 beschreven. De Kwastvinnigen komen voor sinds het Devoon (ca. 410-360 miljoen jaar geleden). Daarom worden de hedendaagse coelacanthen `levende fossielen` genoemd. Het zijn de enige recente gewervelde dieren met een scharnierpunt in de schedel. Door dit scharnier kan de bovenkaak omhooggetrokken worden. Ze leven van kleine vissen. Coelacanthen kennen een inwendige bevruchting. De eieren komen uit in het lichaam van de moeder, waar de jongen zich nog enige tijd ontwikkelen voordat ze geboren worden.
Kwelder Den Oever
Aan de noordkant van het dorp Den Oever ligt een kweldergebied dat u vanaf de dijk of vanaf een van de havenpieren kunt bekijken. Behalve de vogelrijkdom valt ook de gezoneerde opbouw van de vegetatie in het gebied (van zoutminnende soorten als zeekraal nabij de waterlijn, tot zeeaster en rietkragen dichter bij de dijk) waar te nemen.
Kwelderkoeien en schapen
Nog steeds zijn er kwelders in Groningen en nog steeds wordt daar veeteelt bedreven. Melkkoeien zoals vroeger in de wierdetijd lopen er niet meer. Tegenwoordig graast er en keur aan exotische koeienrassen en uiteraard, net als vroeger, schapen.
Niet alleen op de particuliere kwelders, maar ook op die van de natuurorganisaties loopt vee. In het zomerhalfjaar wordt ook hier vee ingeschaard om de kwelders mooi te houden. Voor de kwelderkoeien bij de Dollard heeft men op de dijken voorzieningen getroffen om de beesten van de kwelder naar de zogenaamde vluchtstroken aan de andere kant van de dijk te loodsen. Het zijn de zogenaamde koeientrappen. Want..., nog net als vroeger is het goed boeren op de kwelder, maar ook gevaarlijk boeren. Immers, het eeuwenoude verhaal van plotselinge stormvloeden is nog steeds actueel.
Kwelders (schorren)
Kwelders zijn stukken land die direct, zonder duinenrij of dijken, aan ondiepe getijdengebieden zoals de Waddenzee grenzen. Ook in het deltagebied komen kwelders voor, die men daar `schorren` noemt. Bij hoge waterstanden worden kwelders overspoeld met zeewater. Met het zeewater meegevoerde zand- en slibdeeltjes kunnen dan bezinken. Ze komen tussen de vegetatie terecht en spoelen daardoor niet meer weg. Door deze opslibbing worden kwelders geleidelijk hoger.
Door het regelmatige zoutbad kunnen er op de kwelder alleen maar planten groeien die tegen een flink zoutgehalte in de bodem kunnen. Kwelders vormen qua oppervlakte een zeldzaam natuurgebied met een unieke flora en fauna.
Kwelders langs het wad en schorren in de Delta
In Nederland zijn zowel in het deltagebied als in het waddengebied kwelders te vinden.
Bekende kwelders zijn de Slufter op Texel, de Boschplaat op Terschelling, het Nieuwlandsreid op Ameland en de Oosterkwelder op Schiermonnikoog. Grote kwelders aan de landzijde zijn te vinden ten oosten van Lauwersoog, aan de zuidkant van de Dollard en ten westen van Holwerd (Noord Friesland Buitendijks). Sommige kwelders breiden zich nog steeds uit. Op andere plaatsen gaan stukjes kwelder verloren als gevolg van veranderende stromingen of stormen. Daar ontstaat meestal een scherpe overgang van onbegroeid wad naar kwelder in de vorm van een kwelderklif van enkele decimeters hoog. Op zo`n klifrand is mooi te zien hoe de kwelder is opgebouwd uit dunne laagjes zand en slib.
Kwelders in Noord-Groningen
Het is er nog steeds, het oude onbedijkte kwelderlandschap, waarop onze voorouders de wierden opwierpen en waar ze de veeteelt beoefenden. Dezelfde vogels vliegen er nog en dezelfde planten leveren hier hun strijd om het zilte bestaan. Planten die geen zout of brak water kunnen verdragen redden het hier niet. Om deze levensgemeenschappen en de vele broedvogels in het voorjaar te beschermen zijn dit afgesloten natuurgebieden.
Vanaf de dijk is een en ander prima te observeren. Bij voorbeeld in Westernieland, vlakbij Pieterburen. De beste plek om dit alles te zien is Noordpolderzijl. Naar het westen toe zijn sommige stukken kwelder van het Groninger Landschap en naar het oosten toe van Natuurmonumenten. Af en toe gaan er excursies naar toe. Inlichtingen hierover bij de desbetreffende natuurorganisaties.
Kwelders op Terschelling
Op de Boschplaat op Terschelling zijn nog uitgebreide kweldervlaktes te vinden, die zich bovendien nog sterk uitbreiden. Plantengroei zorgt er voor het vasthouden van het slib, waardoor ze steeds hoger komen te liggen en tenslotte als hoge kwelder boven gemiddeld hoogwater uitkomen.
Kwelderwerken
Niet alle kwelders zijn op natuurlijke wijze ontstaan. De kwelders langs de kust van Groningen en Friesland zijn door mensenhanden ontstaan. Men bouwt en bouwde dammetjes van rijshout en grond, waartussen het slib uit de Waddenzee kon bezinken. Als de kwelder voldoende hoog was, werd er een hogere dijk omheen gelegd, zodat het land in gebruik genomen kon worden, eerst als weidegrond en later als akker. De nieuwe kwelders vormden een extra bescherming van al eerder ingedijkte gronden.
De natuurlijke kwelders werden al eeuwenlang als weidegrond gebruikt. De gebruikers ontdekten dat ze het proces van opslibbing konden versnellen door het gebied te voorzien van afwateringskanaaltjes. Via deze geulen stroomt het water bij eb vlot weg. De bodem heeft zo meer tijd om in te drogen, zodat bij de volgende vloed het slib niet meer zo gauw wordt opgewerveld. Het in de geulen bezonken slib wordt gebruikt voor het aanleggen van dammen. Deze remmen de waterbeweging af, zodat nog meer slibdeeltjes bezinken. De dammetjes moeten ervoor zorgen dat de afbraak van de kwelder en het ontstaan van kwelderkliffen langzamer verloopt. Bovendien kan het vee in de kwelder zich op de aarden dammetjes terugtrekken bij hoogwater. Als de kwelder hoog genoeg is vestigen zich de eerste kwelderplanten. Deze bevorderen op hun beurt de opslibbing. Uiteindelijk worden deze gronden geschikt voor inpoldering.
Eeuwenlang hebben de boeren van de Friese en Groningse kust zich op deze wijze met landaanwinning bezig gehouden.
Laatvlieger
De laatvlieger is een vrij algemene vleermuissoort die in heel Nederland voorkomt. Op de eilanden Texel en Ameland is deze soort waargenomen. Deze vleermuis jaagt rond lantarenpalen, boven water, langs bosranden en boven bospaden. Kolonies zijn vrijwel uitsluitend in gebouwen te vinden, in spouwmuren en op zolders. Dit zijn tevens de plaatsen waar laatvliegers overwinteren. Laatvliegers beginnen ongeveer een kwartier na zonsondergang met jagen op kevers, nachtvlinders, muggen en vliegen, kokerjuffers en wantsen. Ze vliegen tijdens de jacht zelden verder dan 3 kilometer van hun slaapplaats.
De laatvlieger is vaak besmet met het rabiesvirus (hondsdolheid); contact met en vooral een beet van deze soort moet beslist vermeden worden.
De laatvlieger heeft een lichaamslengte van 6 - 8 cm en een vleugelspanwijdte van 30 - 38 cm. Dit maakt de laatvlieger tot een van de grotere soorten vleermuizen in Nederland. Het gewicht is 15 tot 35 gram. De laatvlieger heeft een variabele vachtkleur, op de rugzijde donker- tot roodbruin, op de buikzijde bruin tot geelbruin. Deze vleermuis heeft geen donkere ondervacht. De snuit, oren en vleugels zijn zwartbruin.
In april-mei trekken de vrouwtjes naar de kraamkolonies, waar ze elk jaar terugkeren. Een vrouwtje krijgt maar een jong per jaar, dat geboren wordt in juni.
De winterslaap duurt van november tot begin april.
Namen: Ned: laatvlieger Eng: Serotine Fra: la sérotine (commune)Dui: die Breitflügelfledermaus Lat: Eptesicus serotinus
Labradoreend
De Labradoreend Camptorhynchus labradorius (Gmelin, 1789) is genoemd naar de provincie Labrador aan de noordoostkust van Canada, waar hij `s zomers broedde. De nesten en eieren van de soort zijn echter nooit gevonden. Er wordt dan ook wel gesuggereerd, dat de broedgebieden eigenlijk noordelijker lagen, of anders op eilanden in de Golf van St. Lawrence. `s Winters trokken de eenden naar het zuiden om te overwinteren in zandige baaien en inhammen langs de kusten van New England, New Jersey en Long Island.
Labradoreend. Gespecialiseerde voedingsgewoonten
We kunnen slechts gissen naar de oorzaak van het uitsterven van deze zee-eend. Weliswaar werd de vogel soms op de markten van New York en Baltimore aangeboden maar het vlees schijnt niet erg smakelijk geweest te zijn en bovendien gemakkelijk te rotten. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat de Labradoreend als gevolg van de jacht is uitgeroeid. De meest logische verklaring tot dusver gaat ervan uit dat het een dier was met `te` gespecialiseerde voedingsgewoonten, zoals ook al uit de vorm van de snavel blijkt. Hierdoor was hij extra kwetsbaar voor veranderingen in zijn leefomgeving. Toen het oosten van Amerika in cultuur werd gebracht, had dit een negatief effect op de slakkenfauna waarvan de Labradoreend afhankelijk was. De laatste Labradoreend werd in de herfst van 1875 gevangen op Long Island. Dit exemplaar, een mannetje, is tegenwoordig te vinden in het United States National Museum in Washington. Er wordt wel beweerd dat op 2 december 1878 bij Elmira in New York nog een Labradoreend geschoten zou zijn, maar aangezien de huid van deze vogel niet bewaard is gebleven, kan deze melding niet geverifieerd worden.
Lachuil
De lachuil Sceloglaux albifacies (Gray, 1844) dankt zijn merkwaardige naam aan zijn roep. Ze leefden zowel op het Noorder- als op het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland. Het ras van het Noordereiland, Sceloglaux albifacies rufifacies, was al omstreeks 1890 uitgestorven. De laatst bekende lachuil van het Zuidereiland werd in juli 1914 dood aangetroffen in de omgeving van Bluecliffs, South Canterbury.
Lachuil Oorzaak uitsterven niet bekend
De precieze oorzaak van het uitsterven van de lachuil is niet bekend. Er is gesuggereerd dat de uil voor zijn voedsel afhankelijk was van de Maorirat Rattus exulans. Toen de rattenpopulatie achteruitging zou de uil in de problemen gekomen zijn. Toch is dat niet waarschijnlijk. Maoriratten kwamen als verstekeling op de boten van Polynesische immigranten pas rond 900 AD in Nieuw-Zeeland. Voor die tijd waren de lachuilen dus afhankelijk geweest van ander voedsel. Het zou voor hen dan ook mogelijk geweest moeten zijn om weer van prooidier te wisselen. Lachuilen werden regelmatig gevangen voor Europese musea en dierentuinen. Toch zal ook de jacht niet de belangrijkste oorzaak voor het verdwijnen zijn geweest. Waarschijnlijk leed de soort onder dezelfde factoren waardoor andere Nieuw-Zeelandse soorten verdwenen, te weten ontbossing, ziektes en de introductie van roofdieren.
Lachuil Museumcollectie
Veruit de meeste lachuilen die in musea bewaard worden, zijn afkomstig van het Zuidereiland. Zo ook de beide exemplaren in het Nationaal Natuurhistorisch Museum, die verzameld zijn in 1876 en 1886 door Otto Finsch, de latere vogelconservator van het Leidse museum.
Ladderkreeftjes
Wetenschappelijke naam: Remipedia (klasse binnen de Kreeftachtigen)
Ladderkreeftjes behoren tot de geleedpotigen. Het zijn primitieve geleedpotigen, zonder tweekleppig schild rond kop en borststuk (carapax). De kop wordt omgeven door een kopschild, en is vergroeid met het eerste rompsegment. Ze hebben geen ogen. De aanhangsels aan de kop zijn, evenals de poten aan het borststuk, peddelvormig. Ladderkreeftjes leven in zout of brak water in verbinding met de zee.
Ladoga stinkrob
De Ladoga-stinkrob komt alleen voor in het Ladoga-meer bij Sint Petersburg. Dat is niet ver van het Saimaa-meer in Finland. De populaties Ladoga- en Saimaa-stinkrobben zijn echter volledig gescheiden.
Er zijn een aantal verschillende types: donkerbruin met lichte ringen, donkerbruin met een licht, geaderd patroon of licht met een donkere band op de rug. Er zijn naar schatting ongeveer 10.000 Ladoga-stinkrobben.
Wetensch. naam: Phoca hispida ladogensis
Engelse naam: Ladoga seal
Verspreiding: Ladoga-meer in Karelië (Rusland)
Voedsel: vis
Lengte: 150 cm, bij geboorte 50 - 60 cm
Gewicht: 60 - 70 kg, bij geboorte 4 - 5 kg
Status: plaatselijk algemeen
Lagere schimmels
Wetenschappelijke naam: Zygomycota
Lagere schimmels zijn schimmels zonder tussenschotjes in de schimmeldraden. Ze kennen vaak een uitgebreid netwerk van draden (zwamvlok ofwel mycelium). De levenscyclus van Lagere schimmels bevat een geslachtelijk en een ongeslachtelijk stadium. De geslachtelijke voortplanting vindt plaats door versmelting van twee draden, waarna zygosporen ontstaan. De ongeslachtelijke voortplanting vindt plaats door middel van sporen. Lagere schimmels zijn parasieten of leven op dood plantaardig materiaal.
lama
De lama is de tamme (gedomesticeerde) vorm van de guanaco. Lama`s worden in Zuid-Amerika al zeker 6000 jaar gehouden vanwege hun vlees, huid en wol en als lastdier.
De guanaco`s leven vooral op de grazige hoogvlaktes van de Andes, tot 4000 m hoog. Wilde en tamme lama`s hebben bloed dat makkelijk zuurstof opneemt uit ijle lucht en kunnen daarom op grote hoogten nog goed functioneren.
Lama`s staan bekend om de manier waarop ze concurrenten en vijanden afschrikken. Ze spugen hun zurige en stinkende maaginhoud naar een tegenstander als ze kwaad worden.
Wetensch. naam: Lama glama; Lama guanacoe
Engelse naam: llama
Verspreiding: westen en zuiden van Zuid-Amerika
Voedsel: grassen, struiken, korstmossen en paddestoelen
Lengte: kop-romp 1,5 - 2 m, staart 25 cm
Gewicht: 100 - 150 kg
Status: algemeen