Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


Nederlandse Vissersbond
De Nederlandse Vissersbond werd in 1934 opgericht en behartigt (nationaal en internationaal) de belangen van beroepsvissers in de zee- en kustvisserij. De Bond bestaat uit 12 plaatselijke visserijverenigingen: Kop van Goeree, Harlingen, Den Helder, Scheveningen, Termunterzijl, Texel, Urk, Volendam, Wieringen, Katwijk-IJmuiden, Zoutkamp en Zuid-Nederland.
Producentenorganisatie Nederlandse Vissersbond
De Nederlandse Vissersbond heeft een eigen Producenten Organisatie (PO). De taak van de PO is om tot een goede prijsvorming te komen en om doordraai van vis tot een minimum te beperken. Onder de PO vallen drie beheergroepen: Groep 1 (de garnalenvissers) Groep 2 (Urk) Groep 3 (de rest van vissend Nederland) In deze groepen is het mogelijk om onderling vis te huren en te verhuren.
Naast deze PO heeft de Vissersbond ook een Producentenorganisatie voor het IJsselmeer (opgericht in 1996), om de belangen van de IJsselmeervissers te behartigen.
Weblinks:
Meer informatie over de Nederlandse visserij, de vangsten en de werkgelegenheid in de visserijsector: http://www.vissersbond.nl/

Nedersaksen
In de Nedersaksische Waddenzee liggen zeven bewoonde Oostfriese eilanden ( Borkum, Juist, Norderney, Baltrum, Langeoog, Spiekeroog en Wangerooge), onbewoonde: Memmert, Mellum en Minsener Oog. Op alle eilanden heerst een zeeklimaat. De kustgebieden aan de vaste wal worden onderverdeeld in de Weser-Ems-Regio en de Elbe-Weser-Regio.

negenbandig gordeldier
Bij het negenbandig gordeldier bestaat het pantser op zijn rug uit acht tot tien (meestal negen) gordels. Deze dieren worden in de VS veel door auto`s doodgereden. Ze hebben de eigenaardige eigenschap om in de lucht te springen als er gevaar dreigt. Als de wielen van de auto`s ze niet raken, springen ze vaak zelf tegen de voor- of onderkant van de auto. Het vrouwtje krijgt meestal twee of vier jongen: een één-eiïge twee- of vierling.
Andere namen: langstaartig gordeldier
Wetensch. naam: Dasypus novemcintus
Engelse naam: nine-banded armadillo
Verspreiding: van Zuid-Amerika tot het Zuiden van de VS
Voedsel: ongewervelde dieren, aas, eieren, zaden, vruchten
Lengte: 40 - 60 cm
Gewicht: 2,5 - 6,5 kg
Status: algemeen

Neglect en hemianopsie
Neglect en hemianopsie zijn beide gevolgen van een hersenbeschadiging, meestal door een beroerte.
Tekening gemaakt door iemand met neglect
Neglect  Bij neglect (`verwaarlozing`) heeft men geen aandacht voor één kant van zijn lichaam en voor de omgeving aan deze kant. De hersenen verwerken wat iemand aan één kant hoort, ziet of voelt niet goed. Aangeboden prikkels worden niet of veel later waargenomen. De veronachtzaamde zijde hangt samen met de plaats van de beroerte in de hersenen: was die in de rechterkant van de hersenen, dan zal het neglect zich aan de linkerzijde manifesteren. Neglect komt bij een rechtszijdige hersenbeschadiging vaak voor. Was de beroerte in de linkerhelft, dan uit het neglect zich aan de rechterzijde. Bij een beroerte in bijvoorbeeld de rechterhersenhelft bestaat de linkerkant  van het lichaam, van de ruimte of van een voorwerp als het ware niet meer. Het gevolg is dat de patiënt regelmatig links tegen iets aanbotst, slechts één sok -de rechter- aandoet, het gezicht maar voor de helft scheert of een bord maar half leegeet omdat de andere helft niet wordt opgemerkt. Ook in sociale situaties kan neglect zich manifesteren: bezoek dat aan één zijde zit wordt genegeerd.
Eveneens een `neglect` tekening
Neglect is geen visuele stoornis. De patiënt kan dus wel zien maar verwerkt slechts de prikkels van bijvoorbeeld de rechterkant. Zelf is hij er zich niet van bewust dat slechts een deel wordt waargenomen. Neglect kan geleidelijk verbeteren. De behandeling van zowel neglect als hemianopsie hoort tot het werkterrein van de ergotherapeut.

NEMO
NEMO, ontdekkingsreis tussen fantasie en werkelijkheid.
In NEMO vind je een wereld die bol staat van wetenschap en technologie. Je vindt er interactieve exposities die je uitdagen het experiment aan te gaan. Bij NEMO geldt maar een regel: verboden af te blijven!
NEMO is het grootste science center van Nederland. Binnen de muren van NEMO, maar ook steeds meer daarbuiten, maakt iedere `reiziger` op persoonlijke wijze en op zijn eigen niveau kennis met de wereld van de natuurwetenschappen, techniek, bio- en gedragswetenschappen en informatie- en communicatietechnologie (ICT). Het vaste aanbod wordt steeds aangevuld met wisselexposities, speciale vakantieprogramma`s, film- en theatervoorstellingen en aandacht voor actuele gebeurtenissen.
Website: www.e-nemo.nl
Klik op `Nemo` (bovenaan) voor een overzicht van de beschikbare artikelen van NEMO

Neogeen
Tijdens het Neogeen daalt het Noordzee Bekken steeds verder maar raakt op den duur vrijwel geheel opgevuld. Het grote sedimentaanbod vanuit het Eridanos-riviersysteem uit het oosten was hiervoor grotendeels verantwoordelijk.
Het Neogeen bestaat uit twee series: Het Mioceen Het Plioceen

Klik hier voor een overzicht van alle perioden uit de algemene geologische tijdschaal.

Nerfloze zaadvarens
Wetenschappelijke naam: Aneurophytales (orde binnen de Vroege naaktzadigen)
Nerfloze zaadvarens zijn uitgestorven, kleine bomen, die leefden gedurende het Devoon (ca. 410-360 miljoen jaar geleden). Wegens enkele overeenkomsten in de bouw van vaatbundels worden ze gezien als  voorouders van de naaktzadigen. Naaktzadigen zijn planten met zaadknoppen resp. zaden die open en bloot op de zaadschubben liggen. Nerfloze zaadvarens hadden een kroon van varenachtige bladeren. De sporendoosjes (sporangia) stonden aan het einde van gaffelvormig splitsende takjes. Ze kenden nog geen onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke sporen. Het waren dus geen zaadplanten, zoals de naam `zaadvarens` suggereert, maar sporenplanten.

Netelwieren
Wetenschappelijke naam: Cryptophyta (plantaardige eencelligen) of Cryptomonada (dierlijke eencelligen)
Netelwieren zijn eencelligen met zowel dierlijke kenmerken (meestal twee complexe zweepharen) als plantaardige kenmerken (geelbruine pigmenten voor de fotosynthese). Daarom worden ze soms als dieren, soms als planten beschouwd. Netelwieren leven in (vervuild) zoet water of in zee.

netpython
Deze wurgslang wordt iets minder zwaar als de anaconda, maar wel iets langer. Daarmee is het de langste slang ter wereld. Hij heeft een glad beschubde huid: geel of geelbruin met op de rug een regelmatig tekening van zwarte ovale ringen die in elkaar grijpen, geflankeerd door witte vlekken.
De netpython heeft langs zijn kaken gevoelige warmtezintuigen. Deze maken het mogelijk om `s nachts warmbloedige prooi op te sporen. Een enkele keer maakt hij een mens buit.
Het vrouwtje legt 30 tot 50 eieren. Deze broedt ze zelf uit door met spierbewegingen lichaamswarmte te produceren.
Netpythons worden bejaagd om hun huid.
Wetensch. naam: Python reticulatus
Engelse naam: reticulated python
Verspreiding: Zuidoost-Azië
Voedsel: zoogdieren, vogels
Lengte: 6 - 10 m
Gewicht: tot 200 kg
Status: algemeen

Neurotransplantatie
Zenuwcellen , ook wel neuronen genoemd, en hun vertakkingen kunnen beschadigd raken door letsel en ziekten, waarna functies slechts in beperkte mate spontaan herstellen. Het is mogelijk jonge zenuwcellen in de hersenen te injecteren waarna ze zonder problemen kunnen integreren in de rest van het zenuwstelsel. Dit heet neurotransplantatie.
Bouw van een neuron
Centrale zenuwstelsel
In het centrale zenuwstelsel staat een enorm netwerk van zenuwcellen onderling met elkaar in verbinding, wisselt informatie uit en stuurt de rest van het lichaam aan.
Stamcellen
De mens heeft nog niet gedifferentieerde cellen ofwel stamcellen die zich later ontwikkelen tot allerlei typen cellen. Wanneer je die stamcellen in de `zieke` hersenen inbrengt -neurotransplantatie- zouden ze de functies van de kapotte cellen kunnen overnemen. Stamcellen kunnen uit diverse bronnen komen.
Vooralsnog beperkt succes
Neurotransplantatie is een veelbelovende techniek voor veel hersenaandoeningen en mogelijk ook bij beschadigingen aan het ruggenmerg maar vooralsnog met beperkt succes. Nadat dierexperimenten geslaagd waren, bleek neurotransplatie bij Parkinson-patiënten slechts gedeeltelijk succesvol te zijn. De methode moet nog worden verbeterd. Bijkomend probleem is dat er voor deze behandelingsmethode zenuwcellen van foetussen - embryo`s nodig zijn. Dit roept ethische problemen op (abortus). Het gebruik van dierlijke zenuwcellen, vooral van het varken, kan een alternatief bieden voor het gebruik van menselijke foetale zenuwcellen.

neusaap
Neusapen zijn uitsluitend op het eiland Borneo te vinden. Ze hebben een lange staart, een bolle buik en zwemvliezen tussen de tenen. Vooral de augurkvormige kokkerd van een volwassen neusaapman is imposant. De grote neus dient om indruk te maken op rivalen en op vrouwtjes.
Neusapen verdedigen hun groep fel tegen indringers. Daarbij slaken ze een toeterend gebrul. De neus die gewoonlijk slap naar beneden hangt, staat bij het schreeuwen recht vooruit. Waarschijnlijk versterkt hij ook het geluid.
Neusapen leven altijd in de buurt van water. Met name in de mangrovebossen aan de kust, maar ook wel in moeras- en rivierbossen verder landinwaarts. Het zijn uitstekende zwemmers. Er zijn exemplaren `opgevist` die zich kilometers ver op zee bevonden.
Wetensch. naam: Nasalis larvatus
Engelse naam: proboscis monkey
Verspreiding: Borneo
Voedsel: bladeren (mangrove), vruchten en bloemen
Lengte: 73 - 76 cm, staart 66 cm
Gewicht: 10 - 20 kg
Status: bedreigd

neushoornleguaan
© 1998 Adam Britton
Deze grote, krachtige hagedis dankt zijn naam aan de drie hoornknobbels op zijn snuit. De mannetjes worden het grootst, hebben grotere hoorns, een hogere rugkam en naarmate ze ouder worden sterk ontwikkelde vetknobbels op het achterhoofd. Ze verdedigen een eigen territorium, waarbij ze hun hoorns tegen elkaar duwen.
Bij gevaar kan een neushoornleguaan zich verdedigen door met zijn staart te slaan, maar meestal zal hij hard wegrennen.
Het vrouwtje legt 2 tot 20 eieren in een hol dat ze goed gewaakt. Ingevoerde varkens, honden en ratten roven desondanks veel eieren waardoor deze soort bedreigd wordt.
Wetensch. naam: Cyclura cornuta
Engelse naam: rhinocerous iguana; rock iguana
Verspreiding: Caribische eilanden (Haïti, Domicaanse Repuliek, Puerto Rico)
Voedsel: vooral plantaardig (bladeren, vruchten), ook wormen en muizen
Lengte: 1 - 1,2 m
Status: kwetsbaar

Neuwerk
Het eiland Neuwerk is 3 km2 groot; het duurt maar een uur om het eiland rond te lopen. Neuwerk ligt in het Hamburgse gedeelte van de Waddenzee, tussen de mondingen van de Elbe en de Weser. Het hele eiland wordt door dijken beschermd. Er wonen 33 mensen op Neuwerk. De oostelijke kwelder behoort tot de kernzone van het Nationale Park `Hamburgisches Wattenmeer` en is streng beschermd.
Vervoer
Vanuit Cuxhaven vaart een veerboot naar Neuwerk. Bij laag water bestaat bovendien de mogelijkheid om met paard en wagen, lopend of rijdend (op een eigen paard) Neuwerk te bezoeken. Wadlopen kan men vanaf Duhnen of Sahlenburg, de paard en wagen start in Sahlenburg.
Ontstaansgeschiedenis
Neuwerk was ooit een duineiland. Het ` wandelde` in de richting van het vasteland en kwam op het hoger gelegen wad tot rust. Vroeger werd Neuwerk doorsneden met geulen. Op de kwelders graasde het vee van de boeren die op de hogere droge zandgronden woonden. In 1556 werd Neuwerk ingepolderd. Tijdens de zware stormvloed van 1825 kreeg Neuwerk zijn huidige vorm. In 1929 werd met landaanwinning aan de oostkant van het eiland begonnen. Vanaf de Tweede Wereldoorlog werden de landaanwinningswerken niet verder onderhouden.
Vandaag de dag is Neuwerk een eiland met een polderkarakter, de duinen van het vroegere Neuwerk zijn verdwenen. Een groot deel van het eiland bestaat uit kwelders, die door rijzendammen en zomerdijken tegen afbraak beschermd worden.
Weblinks:
Informatie over Neuwerk (met veel foto`s): http://www.

nevelpanter
De nevelpanter dankt zijn naam aan zijn prachtige, op wolken lijkende vlekken op de vacht. Deze soort is de `kleinste van de grote katten`. Hij heeft in verhouding erg lange hoektanden. De nevelpanter klimt erg goed en gaat veel in bomen op jacht. Hij vangt echter ook bodembewonende dieren.
Wetensch. naam: Neofelis nebulosa
Engelse naam: clouded leopard
Verspreiding: Zuidoost-Azië, Borneo, Sumatra
Voedsel: apen, eekhoorns, vogels, stekelvarkens, zwijntjes, herten
Lengte: 75 - 105 cm, staart 75 - 95 cm
Gewicht: 16 - 23 kg
Status: kwetsbaar

Niche
Ieder organisme vervult een bepaalde functie binnen de gemeenschap waarin het leeft. We kennen bijvoorbeeld de functies planteneter en vleeseter. Zo`n functionele plek heet niche. In verschillende continenten worden dezelfde niches vaak door heel verschillende organismen bezet. Zo wordt de niche van `grote grazers` in Noord-Amerika bezet door de bison, in Afrika door zebra`s en antilopen en in Australië door kangoeroes. Niet-verwante soorten die dezelfde niche bezetten, kunnen door hun overeenkomstige levenswijze op elkaar gaan lijken. Er treedt namelijk een vergelijkbare selectie en aanpassing op. Dit heet convergente evolutie. Een goed voorbeeld is de overeenkomst tussen buideldieren en placentale zoogdieren. De buidelwolf, buidelrat en koalabeer bijvoorbeeld, zijn buideldieren die niet verwant zijn aan wolven, ratten en beren, maar in uiterlijk wel op die dieren lijken. Het effect van convergente evolutie lijkt op mimicry, maar het heeft niets met nabootsen te maken. In de meeste gevallen komen de organismen die op elkaar lijken, namelijk niet in hetzelfde gebied (of continent) voor.

Niche-opvulling
Meestal bezetten meerdere soorten dezelfde functionele plek of niche binnen een levensgemeenschap. Vooral in de tropen komt dit veel voor, maar ook in Nederland kennen we dit verschijnsel. Denk maar aan de verscheidenheid aan insectenetende zangvogels of de verschillende dagvlinders die als rups op brandnetels leven.
Zolang er voedsel in overvloed is, is niche-opvulling door meerdere soorten geen probleem. In tijden an schaarste echter, treedt er concurrentie op, net als in de economie. Dit is ook het geval wanneer nieuwe soorten aanspraak maken op een bezette niche. Soorten kunnen elkaar dan verdringen (onder invloed van natuurlijke selectie), of er ontstaat een fijnere taakverdeling binnen de niche.
Een goed voorbeeld van verdringing, vinden we in de zoogdierfauna`s van Noord- en Zuid-Amerika. Tot ongeveer twee miljoen jaar geleden (Laat-Plioceen), waren deze twee landmassa`s gescheiden door een zee. Uitwisseling van zoogdieren was slechts mogelijk via eilanden. Daardoor ontwikkelden zich heel aparte fauna`s. Slechts 1 of 2 families kwamen in beide continenten voor. Toen er via Panama een vaste verbinding ontstond, trad er op grote schaal uitwisseling van zoogdierensoorten op. In de periode die daarop volgde, nam het aantal gemeenschappelijke families toe tot 22. Na de ijstijden (ongeveer 10.000 jaar geleden) was het aantal families van Noord-Amerika afgenomen van 27 naar 23. In Zuid-Amerika was het aantal families gelijk gebleven met de periode voor de landbrug van Panama (29 families), maar was de zoogdierfauna voor het grootste deel vervangen door de binnengedrongen Noord-Amerikaanse fauna.

Nieuw-Zeelandse kwartel
De Nieuw-Zeelandse kwartel Coturnix novae-zelandiae Quoy & Gaimard, 1830 leefde ooit zowel op het Noordereiland als op het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland en op Great Barrier Island. Deze kwartel is in opvallend korte tijd van de aardbodem verdwenen. Ofschoon hij in 1860 nog vrij algemeen op het Zuidereiland voorkwam, wordt aangenomen dat hij reeds in 1875 is uitgestorven. Sir John Francis Julius van Haast, conservator van het museum in Canterbury in Nieuw-Zeeland, schreef in 1873 aan Otto Finsch:
`U zult misschien geïnteresseerd zijn in het laatste nieuws over deze kwartel, welke in slechts enkele jaren verdwenen lijkt te zijn. Mij zijn slechts twee plaatsen bekend, waar hij nog voor kan komen. Eén aan de westkust en de ander op een klein eilandje in de Tasman-rivier; alhoewel hij ook nog aangetroffen zou moeten worden in gebieden nabij Otago en Nelson`.
Nieuw-Zeelandse kwartel Geveld door hoenderziektes
De precieze oorzaak van het uitsterven is nooit met zekerheid vastgesteld. Fazanten die voor de jacht uit Europa werden geïmporteerd werden directe voedselconcurrenten van de kwartel. Ook katten, fretten en bunzings die met de Europeanen meekwamen zullen ongetwijfeld effect gehad hebben op de populatie van de Nieuw-Zeelandse kwartel. Andere kwartelsoorten in Nieuw-Zeeland, zoals de geïntroduceerde Tasmaanse bruine kwartel Synoicus ypsilophorus leken geen hinder te ondervinden van rovers. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat roofdieren verantwoordelijk waren voor het uitsterven.

Nieuw-Zeelandse zeebeer
Zeeberen worden ook wel pelsrobben genoemd. Ze hebben oortjes net als de zeeleeuw en een dikke vacht. Er is vroeger op de Nieuw-Zeelandse zeebeer gejaagd, maar nu is die volledig beschermd. De mannetjes van deze soort zijn veel zwaarder en donkerder van kleur dan de vrouwtjes.
Wetensch. naam: Arctocephalus forsteri
Engelse naam: New Zealand fur seal
Verspreiding: Zuidkust van Australië en Nieuw Zeeland
Voedsel: vis (vooral barracuda) en inktvis
Lengte: 145 - 200 cm (mannetje), vrouwtje 125 - 150 cm, beiden bij geboorte 40-45 cm
Gewicht: 120 - 185 kg (mannetje), bij geboorte 3,9 kg, vrouwtjes 25 - 50 kg, bij geboorte 3,3 kg
Status: plaatselijk algemeen

Nieuwe krabben aan onze kust
In 1999 en 2000 doken er in de Oosterschelde plotseling twee soorten krabben op die oorspronkelijk langs de oostkust van Azië en in Japan thuishoren. Het zijn de blaasjeskrab, Hemigrapsus sanguineus en de Penseelkrab, Hemigrapsus penicillatus. Beide behoren tot de familie Grapsidae. Vanwege de vierkante vorm van het rugschild worden ze ook wel Vierkantkrabben genoemd.

Kenmerken
Beide soorten worden maximaal 3 cm groot. De blaasjeskrab is wijnrood gemarmerd, de penseelkrab heeft een bruin- tot groengrijze kleur. Bij de mannetjes zijn de scharen groter dan bij de wijfjes. De penseelkrab is behalve door de kleur gemakkelijk van de blaasjeskrab te onderscheiden door het dotje haren op de scharnieren van de schaar: hieraan ontleent het dier ook zijn naam.
Zowel de blaasjeskrab als de penseelkrab heeft een vierkant rugschild, zonder uitstekende tandjes tussen de ogen. Aan dit schild zijn ze direct te herkennen en niet te verwarren met andere krabben. Penseelkrab op zand. Foto Joop Verkuil, NOB.
Concurrentie voor inheemse soort
De dieren leven in het getijdengebied en zijn bij laag water te vinden door stenen om te keren. Aangezien ze in dezelfde biotoop leven als onze inheemse strandkrab Carcinus maenas vormen ze waarschijnlijk een geduchte concurrent voor deze soort of kunnen ze hem op termijn zelfs geheel gaan verdringen. Omdat ze vijf keer per jaar eieren kunnen leggen hebben de blaasjeskrab en de penseelkrab veel nakomelingen, in tegenstelling tot de strandkrab die in de regel maar één keer per jaar eieren legt.

Nieuwe landinrichting
Landinrichten is werken met de levende natuur. In de loop der tijden veranderen situaties en vragen om aanpassing. Opnieuw is er op Ameland landinrichting in voorbereiding. In 1996 is een plan voor een RAK (Ruilverkaveling met Administratief Karakter) goedgekeurd. Het gehele poldergebied (1495 Hectare) is aangemerkt als beheersgebied waar de boeren door onderlinge ruil hun gronden beter om hun bedrijf kunnen groeperen. 96 hectare cultuurgrond is aangemerkt als reservaatsgebied waar de natuur voorrang krijgt.
Dit gebeurt door middel van administratieve ruilverkaveling. Dat wil zeggen: de overheid ruilt stukken gebied met de veehouder. Deze krijgt hierdoor cultuurgrond dicht bij zijn bedrijf. Het veraf gelegen gebied wordt reservaatsgebied. In een reservaatsgebied staat het belang van de natuur voorop (Het zal niet toegankelijk zijn voor intensieve landbouw of grootschalige recreatiedoeleinden.)

Nieuwkomers in de stad
Steeds meer soorten planten en dieren weten hun weg naar de stad te vinden en zich er te handhaven. Soms komen nieuwkomers uit de omliggende natuur de stad in, zoals de vliegenzwam. Maar vaak is het de mens die de nieuwkomers introduceert. Een bekend voorbeeld is de halsbandparkiet, die ooit uit gevangschap is ontsnapt en nu vaste bewoner is geworden van veel steden in de randstad. Uitheemse planten die in rotstuintjes worden gehouden weten wortel te schieten in de stad als de wind hun zaden verspreidt.
Vliegenzwam Amanita muscaria
De vliegenzwam (Amanita muscaria) is een paddestoel die in symbiose leeft met bomen, vooral dennen en berken. En die zijn er niet zoveel in de binnenstad. Toch worden vliegenzwammen tegenwoordig in binnensteden waargenomen, zoals in Leiden vorig jaar herfst.
Plataan Platanus hispanica
De plataan komt van oorsprong uit Zuid-Europa, waar het warmer en droger is dan hier. Omdat hij goed tegen droogte en luchtvervuiling kan, is het een echte stadsboom. Hij is goed herkenbaar aan zijn bast, die continu vervelt.
Gele helmbloem Pseudofumaria lutea
De gele helmbloem is een rotsplantje uit Zuid-Europa, dat in Zuid-Limburg de noordgrens van zijn verspreiding bereikt. Het begon zijn carrière in het westen van ons land als sierplant in rotstuinen. Inmiddels heeft het een plaatsje in het wild veroverd en zoekt vooral stenen muren op.
Overal langs straten kun je de gele helmbloem vinden, meestal in grote bossen bij elkaar.
Turkse tortel Streptopelia decaocto
De Turkse tortel is in de jaren vijftig voor het eerst in Nederland waargenomen.

Nijlkrokodil
Deze grote krokodil komt voor in de meeste Afrikaanse rivieren en meren. Ze eten alles wat ze te pakken kunnen krijgen, van kleine vissen en waterschildpadden tot grote hoefdieren die ze verrassen en het water insleuren.
Voor hun eigen jongen zijn ze juist erg zorgzaam. Het vrouwtje bewaakt haar legsel fanatiek. De jongen maken geluid zodra ze uit hun ei komen. Dat is het sein voor de moeder om ze op te graven en voorzichtig in haar bek naar veilig water te brengen.
Wetensch. naam: Crocodylus niloticus
Engelse naam: Nile crocodile; African crocodile
Verspreiding: Afrika ten Zuiden van de Sahara, Nijl, Madagaskar
Voedsel: hoefdieren, vis, schildpadden
Lengte: 3,5 - 6 m
Status: algemeen

nijlpaard
Het gewone nijlpaard brengt het grootste gedeelte van zijn dag door in het water. `s Nachts komen ze aan land om te grazen. Nijlpaarden staan bekend als gevaarlijke dieren. Vooral als een mens tussen de rivier en de plek waar een nijlpaard staat te grazen komt, willen ze die nog wel eens omverlopen. Jaarlijks sterven er in Afrika meer mensen door toedoen van nijlpaarden, dan door leeuwen.
Andere namen: hippopotamus; hippo
Wetensch. naam: Hippopotamus amphibius
Engelse naam: hippotamus; hippo
Verspreiding: Midden-Afrika
Voedsel: vooral gras
Lengte: schouderhoogte 1,45 m, lengte tot 4,2 m
Gewicht: circa 1400 - 1500 kg (max. 4000 kg)
Status: algemeen

Nijlvaraan
De Nijlvaraan is een goede zwemmer en houdt zich dan ook voornamelijk bij het water op. Als hulpmiddel bij het zwemmen gebruikt de grote hagedis zijn zijdelings afgeplatte staart. Het is een goede graver en hij graaft dan ook zijn eigen holen om zich in te verbergen.
Wetensch. naam: Varanus niloticus
Engelse naam: Nile monitor
Verspreiding: Afrika ten zuiden van de Sahara
Voedsel: kikkers, vissen, slakken, jonge krokodillen
Lengte: tot 2 m
Status: algemeen

Nodosauridae
De Nodosauridae waren, net als de Ankylosauridae, zwaar bepantserde viervoetige dinosauriërs. Nodosauriërs hadden, net als de Ankylosauriërs, korte, brede, platte schedels, bedekt met benige huidplaten, en een breed, wat afgeplat lichaam. Ze hadden korte pootjes. Hun huid was bedekt met dikke rijen stevige huidplaten, vaak voorzien van puntige uitsteeksels. De Nodosauridae misten de staartknots van de Ankylosauridae. De lengte van de Nodosauridae variëerde van 2,5 tot 7,5 meter.
Ankylosauriërs zijn alleen uit het Boven-Krijt bekend; de Nodosauriërs kwamen bijna wereldwijd voor. Hun resten zijn bekend van de Midden-Jura tot het Boven-Krijt van Azië, Australië, Europa, Noord-Amerika en vermoedelijk ook van Antarctica. Vermoedelijk zijn de Ankylosauriërs uit de Nodosauriërs ontstaan.
Nodosauridae zijn niet in Dino Argentino te zien.

Nonnetje
Het nonnetje leeft ingegraven in de slikkige of zandige zeebodem van het wad en de kustwateren. Hij komt massaal voor en is een belangrijke voedselbron voor wadvogels en -vissen. Schol is een liefhebber van de zuigbuisjes van nonnetjes. Nonnetjes kunnen 6 tot 7 jaar oud worden en graven zich steeds dieper in naarmate ze ouder worden. Ze leven van algen en bacteriën. Schelpen van nonnetjes worden overal op het strand gevonden.
Nonnetjes komen voor langs de kusten van de Noordelijke IJszee en aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. De aanwezigheid in de Noordelijke IJszee zegt iets over de temperaturen die dit schelpdier nog aan kan. In tegenstelling tot veel andere schelpdieren, zoals kokkels, is het nonnetje goed bestand tegen vorst. Daarmee is het nonnetje een betrouwbare voedselbron voor de vogels die de kunst verstaan om nonnetjes op te sporen. Kanoetstrandlopers en mannelijke rosse grutto`s zijn daar bijvoorbeeld meesters in. Maar ook bonte strandlopers, scholeksters, en tureluurs speuren de wadplaten af naar bijvoorbeeld nonnetjes. In dieper water hebben eidereenden en grote en zwarte zee-eenden het op de schelpdieren voorzien.
Ontwikkeling van het nonnetje
In het voorjaar plant het nonnetje zich voort. De mannetjes en vrouwtjes spuiten dan met de sifonen respectievelijk hun sperma- en eicellen het water in. De bevruchting vindt dus extern plaats. Na de bevruchting ontwikkelt zich binnen een paar dagen een larfje met schelpje uit de bevruchte eicel.

Nonnetje
Nederlandse naam
Nonnetje.
Wetenschappelijke naam
Macoma balthica (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een vrij stevig, bol schelpje, driehoekig van vorm met één kant iets toegespitst. De top steekt iets uit. De mantellijn heeft een duidelijke uitwendige bocht.
Grootte
Tot 3 cm lang en 2,5 cm hoog.
Kleur
Vaak heldere kleuren: wit, geel, oranje of roze, eenkleurig of met banden rond de top.
Voorkomen in Nederland
Algemeen, plaatselijk met zeer veel exemplaren bij elkaar. Losse kleppen en doubletten spoelen regelmatig aan.
Leefomgeving
Nonnetjes leven tot 6 cm ingegraven in het zand, op dieptes tot 15 meter. 
Vergelijkbare soorten
Het Nonnetje, de rechtsgestreepte platschelp en de  tere platschelp lijken op elkaar. Het nonnetje is steviger en driehoekiger. Soms worden er oude kleppen van het ovaal nonnetje gevonden. Deze schelp van deze soort is platter dan die van het nonnetje en de top ligt iets uit het midden.
Naamgeving
In Noord-Nederland is een non het knopje op een priktol, in Zuid-Nederland een hele priktol. Of de naam hier vandaan komt, is niet bekend.
Weetjes
Het Nonnetje heeft een sterke slotband, waardoor er vaak doubletten aanspoelen.
Een nonnetje wordt maximaal 7 jaar oud en graaft zich naarmate hij ouder wordt steeds dieper in. De ouderdom is af te lezen aan de groeiringen op de schelp.
Het Nonnetje kan goed tegen koude winters.

Nonylfenol
Nonylfenol is een zwaar giftige fenolverbinding die wordt gebruikt als industrieel reinigingsmiddel. De stof wordt onder meer illegaal gebruikt voor het reinigen van tankers die plantaardige olie hebben vervoerd. Het is een stof die de huishouding van voortplantingshormonen van dieren ernstig kan verstoren. In 1988 trad er onder de kust- en wadvogels massale sterfte op als gevolg van een lozing van nonylfenol.
Als alternatief voor nonylfenol wordt ook wel nonylfenol-ethoxylaat gebruikt. Deze stof is veel minder schadelijk en mag volgens de internationale bepalingen wel worden geloosd.

Noord-Amerikaanse fluithaas
Fluithazen zijn verwant aan hazen, maar lijken er niet erg op. Ze zijn een stuk kleiner, hebben kleine oren, korte poten en nauwelijks een staart. Ze worden ook wel pika`s genoemd.
De Noord-Amerikaanse fluithaas leeft in rotsachtige gebieden, waar ze een territorium bezetten. Ze verdedigen hun gebiedje door luid te fluiten. Ze eten vroeg in de morgen en laat in de middag. Tussendoor doen ze meestal een dutje. In het najaar leggen ze een voorraad hooi aan om de periode dat er sneeuw ligt goed door te kunnen komen.
Wetensch. naam: Ochotona princeps
Engelse naam: American pika
Verspreiding: westelijke Verenigde Staten, Zuidwest-Canada
Voedsel: grassen, kruiden
Lengte: 16 - 21 cm
Gewicht: 125 - 175 g
Status: algemeen

Noord-Amerikaanse katfret
De Noord-Amerikaanse is een lenig roofdier met een prachtige, lange, geringde staart. Hij is verwant met de wasbeer - dus niet met de katten of met de fretten - maar heeft inderdaad meer het formaat van een huiskat. Katfretten zijn voornamelijk solitaire nachtdieren die zeer schuw zijn.
Wetensch. naam: Bassariscus astutus
Engelse naam: ringtail; ring-tailed cat
Verspreiding: Zuidwesten van de Verenigde Staten, Midden-Amerika
Voedsel: kleine knaagdieren, vogels, hagedissen, insecten, noten en vruchten
Lengte: 30 - 40 cm, staart 40 cm
Gewicht: 0,8 - 1,5 kg
Status: algemeen

Noord-Amerikaanse otter
De Noord-Amerikaanse of Canadese otter lijkt veel op de visotter uit Eurazië zowel wat betreft uiterlijk als gedrag. Het zijn echte waterdieren die af en toe een flink eind over land zwerven.
Andere namen: Canadese otter
Wetensch. naam: Lutra canadensis
Engelse naam: North American river otter
Verspreiding: Canada, VS
Voedsel: vooral vis, maar ook wel amfibieën, vogels en kleine zoogdieren
Lengte: 65 - 110 cm, staart 32 - 46 cm
Gewicht: 6 - 9 kg
Status: thans niet bedreigd

Noordelijke fluithaas
Fluithazen zijn verwant aan hazen, maar lijken er niet erg op. Ze zijn een stuk kleiner, hebben kleine oren, korte poten en nauwelijks een staart. De noordelijke fluithaas leeft in Azië. Er zijn in totaal 29 soorten fluithazen. Ze danken hun naam aan het geluid dat ze maken om hun territorium te bevestigen.
Wetensch. naam: Ochotona hyperborea
Engelse naam: Northern pika; Siberian pika
Verspreiding: Noord-Korea, Siberië, Japan
Voedsel: gras, kruiden
Lengte: 15 - 30 cm
Gewicht: 100 - 300 g
Status: algemeen

Noordelijke gladde dolfijn
Deze slanke dolfijn heeft geen rugvin. Ze leven vaak in grote groepen tot 3000 dieren. Als ze snel zwemmen springen ze vaak tegelijk uit het water. Anders dan de opvallend zwart-wit getekende Zuidelijke gladde dolfijn is de Noordelijke meestal egaal donkergrijs gekleurd.
Wetensch. naam: Lissodelphis borealis
Engelse naam: Northern rightwhale dolphin
Verspreiding: diepe koude wateren van de noordelijke Stille Oceaan
Voedsel: voornamelijk inktvis, maar ook vis
Lengte: 2 - 3 m, bij geboorte 80 - 100 cm
Gewicht: 60 - 100 kg
Status: algemeen

Noordelijke suikereekhoorn
Wetenschappelijke naam: Petaurus breviceps ssp. ariel
Engelse naam: Sugar Glider
Duitse naam: Kurzkopfgleitbeutler
Franse naam: Phalanger volant

INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Buideldieren (Marsupialia)
Familie: Klimbuideldieren (Phalangeridae)
Geslacht: Vliegende buideleekhoorns (Petaurus)
Soort: Suikereekhoorn (Petaurus breviceps)
Noordelijke suikereekhoorn

KENMERKEN
Lengte: Tot ± 17 cm
Gewicht: Tot ± 140 gram
Levensduur: Naar schatting 10 jaar
Geslachtsverschillen: Mannetje is niet veel langer, maar wel steviger gebouwd dan vrouwtje

IN DE NATUUR
Biotoop: Open bos-achtige biotopen; ook parken en tuinen
Verspreidingsgebied: Noordoost-Australië
Voortplanting: Het vrouwtje krijgt na twee weken draagtijd een tot drie jongen, die zich verder ontwikkelen in de buidel
Voedsel: Insecten, vruchten, bloemen, plantensappen en soms kleine vogels
Bedreiging: Een van de meest algemene australische zoogdieren

IN DIERENTUINEN
Aantal: In Europa is Blijdorp de enige dierentuin met deze ondersoort
Voedsel: Fruit, krekels, meelwormen; extra vitaminen en eiwitten
Stamboeken: Geen stamboek IN BLIJDORP
Aantal: Meestal 8 dieren.
Nageslacht: Regelmatig een jong.
Bijzonderheden:
In het wild kunnen de dieren zweefvluchten van wel 50 meter maken. Die ruimte kunnen ze in Blijdorp niet krijgen. Zweefvluchten zijn dan ook niet te zien, sprongen wel. Bij een van de jonge dieren moest de staart geamputeerd worden.

Noordelijke zeebeer
Het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes is bij de noordelijke zeebeer erg groot. De mannetjes hebben een grote kop en een korte snuit.
In het verleden was deze soort zwaar bejaagd vanwege de dikke vacht. Er wordt nog wel op gejaagd, maar die jacht is streng gereguleerd. Noordelijke zeeberen jagen vooral op vissoorten waarop ook door de mens veel wordt gevist. Veel dieren raken dan ook verstrikt in visnetten.
Wetensch. naam: Callorhinus ursinus
Engelse naam: Northern fur seal
Verspreiding: eilanden in de noordelijke Grote Oceaan (Pribilof eilanden, Koerillen)
Voedsel: vis (haring, makreel, ansjovis, lodde) en inktvis
Lengte: 2,1 m (mannetje), bij geboorte 66 cm, vrouwtje 1,4m, bij geboorte 63 cm
Gewicht: 180 - 270 kg (mannetje), bij geboorte 5,4 kg, vrouwtje 43 - 50 kg, bij geboorte 4,5 kg
Status: kwetsbaar

Noordelijke zeeolifant
Bij deze grote rob is een groot verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. De mannetjes hebben een duidelijke slurf, een dikke huid rondom de nek en een veel groter formaat. Ze zijn donkergrijs tot bruin van kleur.
De noordelijke zeeolifanten zijn uitstekende zwemmers en duikers. Ze kunnen tot 1500 m diep duiken. Tijdens de rui en de paartijd blijven ze wekenlang aan land. In die tijd eten ze dus ook niet.
De noordelijke zeeolifant was aan het einde van de vorige eeuw bijna uitgeroeid. In 1892 waren er nog maar 8 tot 20 dieren over. Daarna is het aantal snel toegenomen. In Año Nuevo, ten zuiden van San Francisco, is een grote zeeolifanten kolonie, waar vrijwel altijd dieren te zien zijn.
Wetensch. naam: Mirounga angustirostris
Engelse naam: Northern elephant seal
Verspreiding: Noordoostelijke Stille Oceaan van Baja California, Mexico tot aan Alaska
Voedsel: vis (roggen, haaien, wijting), inktvis, garnalen, krill en krab
Lengte: mannetjes tot 4,5 m, vrouwtjes tot 3,6 m, bij geboorte 1,4 m
Gewicht: mannetjes tot 2000 kg, vrouwtjes tot 900 kg, bij geboorte 30 kg
Status: algemeen

Noorderduinen
De meeste duinen op Schiermonnikoog komen voor ten noorden van het dorp en de polder. Ze vormen een groot massief blok tegen de zee. Ze zijn ontstaan tussen 1400 en 1850. Het stuk in het noordoosten ontstond pas rond 1850. Hoe verder je van het dorp komt, hoe jonger en minder begroeid ze zijn.

Noorderhaaks (de Razende Bol)
In de Noordzee, direct ten westen van het Marsdiep, ligt de zandplaat Noorderhaaks. De hoge delen van de plaat komen alleen tijdens stormvloeden onder water te staan. De plaat hoort bij het grondgebied van de gemeente Texel. Texelaars noemen de plaat meestal `de Razende Bol`. Militairen houden er oefeningen. Zeevogels en zeehonden zoeken er rust. Op mooie dagen zijn er ook veel recreanten te vinden.
Een dynamisch stukje Nederland
De Razende Bol is waterstaatkundig ongerept, wat voor Nederlandse begrippen zeer uitzonderlijk is. De plaat is ontstaan doordat het bij eb uit het Marsdiep stromende water stuit op de opkomende vloed vanaf de Noordzee. De beide stromingen neutraliseren elkaar en het zand in het Noordzeewater bezinkt.

Noordhoren
Nederlandse naam Noordhoren.
Wetenschappelijke naam Neptunea antiqua (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de  Slakken (Gastropoda).
Belangrijkste kenmerken Slakkenhuis groot en dik en opgebouwd uit 7 tot 8 bolle windingen, van elkaar gescheiden door een diepe naad. De mondopening is groot en loopt uit in een recht siphokanaal. Het oppervlak van de schelp heeft alleen vage horizontale ribben.
Grootte Tot 20 cm hoog en 12 cm breed. De noordhoren is de grootste slakkensoort die men in het Nederlandse deel van de Noordzee kan aantreffen.
Kleur Geelwit of lichtbruin; als ze aanspoelen zijn ze vaak verkleurd.
Voorkomen in Nederland De noordhoren komt sporadisch voor langs de gehele Nederlandse kust. Op de Waddeneilanden is de soort algemener.
Voorkomen in de tijd Vroeger algemeen. Aantallen zijn afgenomen, waarschijnlijk als gevolg van milieuvervuiling.
Leefomgeving 
Diep water, tussen de 15 en 1200 meter.
Naamgeving
De naam refereert aan het herkomstgebied: het noorden van Europa.
Vergelijkbare soorten De noordhoren lijkt enigszins op de wulk: hun huizen hebben een vergelijkbare vorm maar de wulk is kleiner en de schelp vertoont minder reliëf. Op de Waddeneilanden spoelt af en toe een verwante soort aan, de slanke noordhoren. Deze soort is van de noordhoren te onderscheiden door zijn slanker gebouwde schelp.
Weetjes
De Noordhoren is niet geschikt voor consumptie, in tegenstelling tot de wulk. De noordhoren is een roofslak en jaagt evenals de wulk op schelpdieren en wormen.

Noordhoren
De noordhoren is een roofslak van de koudere zeeën. Hij kan 20 cm lang worden. Deze soort leeft op zand- of slikbodems, vanaf 15 tot 1200 meter diep, en jaagt vooral op wormen en schelpdieren. De schelp van de noordhoren kan vele vormen en kleuren hebben. Lege schelpen van de noordhoren zijn vrij zeldzaam op de waddeneilanden; zuidelijker zijn ze nog zeldzamer. Ook worden wel fossiele schelpen gevonden.
Namen: Ned: Noordhoren Lat: Neptunea antiqua (N. antiquata) Eng: Red whelk (buckie)Dui: Nordhorn Dan: Rød konk

noordkaper
Deze trage baleinwalvissen werden al eeuwen geleden intensief bejaagd door de Basken. Er zijn nu nog zo`n 300 tot 350 dieren over. Tegenwoordig vormen aanvaringen met schepen een belangrijke bedreiging van de soort. Het Wereld Natuur Fonds probeert voor elkaar te krijgen dat scheepvaartroutes die gevaar voor de noordkaper opleveren verlegd worden. Op het zuidelijke halfrond leeft een nauw verwante walvis: de zuidkaper.
Wetensch. naam: Eubalaena glacialis
Engelse naam: Northern right whale
Verspreiding: koude en gematigde zeeën op het noordelijk halfrond
Voedsel: plankton en krill
Lengte: Tot 18 m, bij geboorte 5 - 6 m
Gewicht: 60.000 - 80.000 kg, bij geboorte 1000 kg
Status: bedreigd

Noordkromp
Nederlandse naam
Noordkromp.
Wetenschappelijke naam
Arctica islandica (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Zeer stevige, dikke schelp met een bolle vorm en een zeer sterke zwarte opperhuid. De top is naar voren omgebogen. Het oppervlak heeft alleen groeilijnen. Het slot is grof en duidelijk. Er is geen mantelbocht aanwezig.
Grootte
Tot 12,5 cm lang en 11 cm hoog.
Kleur
Wit of grijs met een zwarte opperhuid.
Voorkomen in Nederland
Komt in de Noordzee voor op diepten van 30 m en meer. Losse kleppen spoelen vooral aan op de Waddeneilanden, fossiele kleppen op de Waddeneilanden en in Zeeland.
Voorkomen in de tijd
De noordkromp heeft te lijden onder de boomkorvisserij, waardoor de aantallen iets afnemen.
Leefomgeving
De noordkromp leeft op of in fijne bodems tot op zeer grote diepte.
Weetjes
De noordkromp kan vermoedelijk tot 200 jaar oud worden.
Referenties

Veldgids Schelpen Bruyne, R.H. de, 2004. KNNV Uitgeverij; Jeugdbondsuitgeverij.


Gids van kust en strand: flora en fauna Hayward, P., Nelson-Smith, T., Shields, C., Bramall, W. & W.H. de Weerdt, 1999. Tirion Natuur.


Schelpen en andere zeedieren. Zoeken, verzamelen en benoemen Tilburg, M. van & H. Adema, 1994. Uitgave Fontaine. `s-Graveland.


Het Zeepaard En verschillende edities van De Strandvlo, Spirula, en het Correspondentieblad van de Nederlandse Malacologische Vereniging.

Noordkromp
Noordkrompen leven dicht onder het bodemoppervlak ingegraven in de zeebodem tot op ca. 100 meter diepte. Ze kunnen bijzonder oud worden, tot 220 jaar, en groeien uit tot 12 cm. Noordkrompen komen voor van IJsland tot aan de Golf van Biskaje. In de jaarringen zijn vaak sporen te ontdekken van beschadigingen (bijvoorbeeld na het omwoelen van de zeebodem door de wekkerkettingen van een boomkor). Meer dan 99% van de noordkrompen worden veel minder oud, onder meer als gevolg van de boomkorvisserij.
Namen:

Ned: Noordkromp Lat: Arctica islandica Eng: Quahog (Islandic cyprine)Dui: Islandmuschel Dan: Molboøsters

noordse stern
Er is geen dier ter wereld dat per jaar zoveel daglicht te zien krijgt als deze vogel. De noordse stern maakt namelijk elk jaar twee poolzomers mee. Dat kan alleen door een reis van twee maal zo`n 16.000 km te maken tussen het Noordelijke broedgebied en de zee ronde de zuidpool.
De noordse stern is ook in Nederland te zien - vooral als doortrekker - en wordt makkelijk verward met het visdiefje, die ook een zwart petje en een zwaluwstaart heeft en de zelfdemanier van vliegen: zwenken, fladderen en vaak op het wateroppervlak neervallen. Een veldkenmerk is de kleur van de snavel: bij het visdiefje is die oranje met een zwarte punt, bij de noordse stern egaal brood.
Wetensch. naam: Sterna paradisaea
Engelse naam: Arctic tern
Verspreiding: langs kust Hoge Noorden, zee rond zuidpool; tussengelegen kusten als doortrekker
Voedsel: kleine visjes, kreeftachtigen en wormen
Lengte: 33 - 35 cm
Gewicht: 95 - 125 gr.
Status: algemeen

Noordse stern
De noordse stern is een opmerkelijke trekvogel. Van alle sterns trekt hij het verst naar het zuiden om te overwinteren, tot aan het ijs van de Zuidpool. In het voorjaar keert hij weer terug naar zijn broedgebieden in het Noordzeegebied en verder noordwaarts, wat neerkomt op een jaarlijkse reis van zo`n 35.000 kilometer! De noordse stern voedt zich vooral met kleine vis, zoals zandspiering, maar ook wel met garnalen en kleine krabben.
Namen: Ned: Noordse stern Eng: Arctic tern Fra: Sterne arctiqueDui: Küstenseeschwalbe Dan: Havterne Nor: Rødnebbterna Fries: Noardske stirns Ital: Sterna codalunga Lat: Sterna paradisaea
Weblink
De noordse sterns van Garth McElroy: http://www.featheredfotos.com/spppages-gulls-arctic%20tern.html

Noordse Stern
Wetenschappelijke naam: Sterna paradisaea
Aantal broedparen in Nederland: 1900-2300 (1998-2000)
Biotoop: rustige, zandige kust met schaarse begroeiing
Geluid: Noordse Stern

Noordse Stormvogel
De noordse stormvogel is het hele jaar door op de Noordzee aanwezig, maar wordt vooral in de winter, met stormachtig weer, aan het Nederlandse strand gezien. Ze eten vrijwel alles wat in de bovenste waterlaag voorhanden is: vis ( zandspiering, sprot), afval van vissersschepen, inktvissen, zelfs kwallen. Hun snavel is sterk en heeft een scherpe gebogen punt waarmee ze stukjes van prooien kunnen aftrekken. Door de buisjes op de snavel raken ze overtollig zout kwijt. Noordse stormvogels broeden op de rotsen van de Noord-Engelse en Schotse kusten.
De noordse stormvogel wordt ook gebruikt om te monitoren hoeveel hoeveel zwerfvuil er in de Noordzee drijft. Bij Alterra op Texel worden daarom de maaginhouden van dode vogels onderzocht. Van de 294 stormvogels die zijn bekeken in 2002 en 2003 bleek 98% van de dieren plastic in de maag te hebben. Gemiddeld ging het om zo`n 32 stukjes plastic per vogel.
Verspreiding van Noordse stormvogels in het Noordzeegebied
Namen: Ned: Noordse stormvogel (mallemok, vuilaard (B)) Eng: Fulmar Fra: Pétrel FulmarDui: Eissturmvogel Dan: Mallemuk Nor: Havhest Fries: Mallemok Ital: Fulmaro Lat: Fulmarus glacialis
Namen: Ned: Noordse pijlstormvogel Eng: Manx shearwater Fra: Puffin des AnglaisDui: Schwarzschnabel-Sturmtaucher Lat: Puffinus puffinus

Noordse vinvis
Noordse vinvis (Balaenoptera borealis). Illustratie: Rob van Assen - © ArtBoutique
Classificatie Klasse: Mammalia (zoogdieren) Orde: Cetacea (walvissen) Onderorde: Mysticeti (baleinwalvissen) Familie Balaenopteridae (vinvissen) Geslacht: Balaenoptera Soort: Balaenoptera borealis (Noordse vinvis) Er zijn twee ondersoorten te onderscheiden: Balaenoptera borealis borealis (noordelijk halfrond) en Balaenoptera borealis schlegelii (zuidelijk halfrond). De soorten paren niet met elkaar.
Namen Nederlands: Noordse vinvis Engels: sei whale; ook wel: coalfish whale, pollack whale, Rudolphi`s rorqual, Rudolphi`s whale, sardine whale en Japan finner. Frans: rorqual de Rudolphi, baleinoptère de Rudolphi, rorqual boréal en rorqual sei Spaans: rorcual del norte, ballena boba, ballena sei, rorcual boreal, rorcual de Rudolphi en rorcual norteño Duits: Seiwal
© 2003 Kustvereniging EUCC, Leiden
Beschrijving Net als alle vinvissen heeft de Noordse vinvis een gestroomlijnd lichaam en een brede, platte, U-vormige snuit. De kop en kaken zijn echter smal en licht gebogen. Er loopt een enkele ribbel vanaf het puntje van de snuit tot aan het spuitgat. De rugvin is licht sikkelvormig en lang (25 tot 61cm) en is geplaatst op tweederde van de totale lengte. De Noordse vinvis heeft 38 tot 60 keelgroeven. De bek bevat in totaal 636 tot 680 baleinen die maximaal 78 cm lang zijn. Kleur Bovenop leigrijs, onderkant lichter gekleurd. Sommige dieren hebben lichtgekleurde vlekken op de flanken. De baleinen zijn zwart, met witgekleurde borstels aan de binnenkant.

Noordse vinvis
Illustratie: Rob van Assen. ©  Peter Zuidhoek.
Namen en verwantschap Nederlands: Noordse vinvis Engels-English: sei whale, (ook wel: coalfish whale, Pollack whale, Rudolphi`s rorqual, Rudolphi`s whale, sardine whale en Japan finner). Frans-Français: rorqual de Rudolphi, baleinoptère de Rudolphi, rorqual boréal en rorqual sei Spaans-Español: rorcual del norte, ballena boba, ballena sei, rorcual boreal, rorcual de Rudolphi en rorcual norteño Duits-Deutsch: Seiwal
Zeezoogdier; orde: Cetacea (walvissen); onderorde: Mysticeti (baardwalvissen); familie Balaenopteridae (vinvissen). Er zijn twee ondersoorten te onderscheiden: B.b. borealis (noordelijk halfrond) en B.b. schlegelii (zuidelijk halfrond). De soorten paren niet met elkaar. Samengesteld door Nico den Hollander (Kustvereniging EUCC, Leiden) Redactie en kaart: Kustvereniging EUCC © 2003 Kustvereniging EUCC, Leiden
Beschrijving Net als alle vinvissen hebben zij een gestroomlijnd lichaam en een brede, platte, U-vormige snuit. De kop en kaken zijn echter smal en licht gebogen. Er loopt een enkele ribbel vanaf het puntje van de snuit tot aan het spuitgat. De rugvin is licht sikkelvormig en lang (25 tot 61 cm), en is geplaatst op tweederde van de totale lengte. Ze hebben 38 tot 60 keelgroeven. Ze hebben in totaal 636 tot 680 baleinen die maximaal 78 cm lang zijn. Kleur: bovenop leigrijs met lichtere onderkant. Sommige dieren hebben lichtgekleurde vlekken op de flanken. De baleinen zijn zwart met witachtige borstels aan de binnenkant.

Noordse vinvis
Wetenschappelijke naam: Balaenoptera borealis
Behoort tot de Zoogdieren Walvisachtigen, Baardwalvissen, Vinvissen
Komt voor in:alle oceanen
De Noordse vinvis is een zwaargewicht
Groot zijn is in het water gemakkelijker dan op het land: water draagt en vermindert het gewicht. De grootste en zwaarste dieren leven nu in zee: dat zijn de walvissen.
Door zijn grootte heeft de walvis nauwelijks last van roofdieren. Doordat hij zo groot is en bovendien warmbloedig, moet de walvis enorm veel eten.
De Noordse vinvis leeft vooral van kleine garnaaltjes (krill) en vis, die hij met zijn baleinen uit het water zeeft. De vinvis leeft dus in zeer voedselrijke wateren.
Noordse vinvissen leven solitair of in kleine groepjes. In gebieden met veel voedsel kan de dichtheid plaatselijk hoog zijn, maar dat is tijdelijk.

noordse vinvis
De noordse vinvis lijkt op de Bryde vinvis, maar heeft slechts één lengte-richel midden over de kop. Ook puntige, nogal rechtop staande ruigvin: bij de andere vinvissen is de rugvin meer naar achteren gebogen.
Anders dan zijn naam doet vermoeden komt de noordse vinvis in wat warmere zeeën voor dan de gewone en de blauwe vinvis. Er is in het verleden veel op deze walvis gejaagd. Er zijn er vermoedelijk nog zo`n 50.000.
Wetensch. naam: Balaenoptera borealis
Engelse naam: Sei whale
Verspreiding: wereldwijd, vooral in diepe gematigde wateren
Voedsel: plankton, krill, vis, inktvis
Lengte: 12 - 16 m, bij geboorte 4,4 - 4,8 m
Gewicht: 20.000 - 30.000 kg, bij geboorte 700 kg
Status: bedreigd

Noordse vinvis
De noordse vinvis komt in alle tropische en gematigde wereldzeeën voor en mijdt de poolzeeën. In ondiep kustwater (minder dan 100 meter diep) wordt hij zelden waargenomen. Het is dan ook een zeldzaamheid in de zuidelijke Noordzee. Noordse vinvissen zijn gemiddeld 15, en maximaal 18,5 meter lang. Net als de andere vinvissen zijn het snelle zwemmers die leven van kreeftachtigen, vis en inktvis. Ze jagen in kleine familiegroepen (tot 50 dieren).
Namen: Ned: Noordse vinvis Lat: Baleanoptera borealis Eng: Sei whaleDui: Seiwal Dan: Sejhval Nor: Seihval

Noordse woelmuis
De Noordse woelmuis trok, op de vlucht voor de ijstijd zo`n 15.000 jaar geleden, van Scandinavië naar Nederland. Nu komt deze zeldzame woelmuis in het Nederlandse kustgebied alleen in het noorden van het deltagebied en op Texel voor. Normaal is deze goede zwemmer een moerasbewoner, maar op Texel ondervindt hij waarschijnlijk minder concurrentie van andere soorten en komt hij daardoor ook op droge plekken voor. Texel is dan ook een bolwerk voor dit dier. De opmars van aardmuizen en rosse woelmuizen op het eiland is wat dit betreft niet gunstig.

Namen: Ned: Noordse woelmuis (rattekop, rottekop, zeemol) Eng: Northern vole (root vole, tundra vole) Fra: Le campagnol nordiqueDui: Nordische Wühlmaus (Sumpfmaus) Lat: Microtus oeconomus (Microtus oeconomus arenicola)

Noordsvaarder
De Noordsvaarder is een gebied van strandvlaktes, van kwelders, van stuifdijken, van primaire duinvalleien. Vanaf de pioniersvegetatie is de hele plantensuccessie er te volgen. Door de zich ontwikkelende vegetatie komen er veel vogel- en vlindersoorten voor. Nieuwe duinen en kwelders worden er nog steeds gevormd. Onderdeel van de Noordsvaarder vormen de Kroonpolders.
Staatsnatuurmonument
De Noordsvaarder is een Staatsnatuurmonument sinds 1924.
Het natuurgebied van 650 hectare omvat de strandvlakte ten westen van West-Terschelling plus het hele duingebied ten noordwesten van het fietspad door de duinen van West-Terschelling naar paal 8.
De Noordsvaarder is een gebied van strandvlaktes, van (nog jonge) kwelders, van stuifdijken en duinmeren. Maar het is vooral het gebied van de primaire duinvalleien, zowel natte, vochtige als droge. De hele plantensuccessie is er te volgen: van pioniersvegetatie via allerlei tussenstadia tot vegetatie in een eindstadium. Door de zich ontwikkelende vegetatie gaan steeds meer vogelsoorten in de loop van tientallen jaren zich er thuisvoelen.
Processen als duin- en kweldervorming zijn er nog terug te vinden.
Voormalig militair oefenterrein
Tot 1 juli 1995 oefende men ook op de Noordsvaarder. Vanaf die datum zijn echter alle oefeningen van de Noordsvaarder verplaatst naar de Vliehors.
Toen de laatste oefeningen op de Noordsvaarder plaatsvonden, vroeg de Waddenvereniging om aandacht voor de bodemverontreiniging op beide schietterreinen.

Noordzee
De Vleet bevat informatie over:
De Noordzee algemeenZuidelijke NoordzeeDe vervuiling van de NoordzeeHet nationale Noordzee-beleid

Weblinks
Site over de natuur in en op de Noordzee: www.zeeinzicht.nl
Digitale Noordzee-atlas: www.noordzeeatlas.nl

Noordzee algemeen
De Noordzee is de zee tussen Noorwegen, Groot-Brittannië, Frankrijk, België, Nederland, Duitsland en Denemarken. De noordgrens wordt gevormd door een denkbeeldige lijn tussen de Schotse Shetland- en Orkney eilanden en het Noorse vasteland. De zuidgrens van de Noordzee is de lijn tussen Calais in Frankrijk en Dover in Engeland. De Noordzee is een ondiepe (30-200 m) randzee van de Atlantische oceaan met een gemiddelde diepte van 90 meter. De zeebodem loopt van zuid naar noord af waar hij overgaat in een tot 725 meter diepe trog, het Noorse Kanaal. De Noordzee beslaat circa 572.000 vierkante kilometer (=0,16% van de oppervlakte van alle wereldzeeën). De inhoud van de Noordzee is 54.000 kubieke kilometer. De gemiddelde watertemperatuur is 9,5° C in de noordelijke Noordzee, tot 11° C aan de Nederlandse westkust.
Doorsnede van de Noordzee
De Noordzee wordt in noord-westelijke richting geleidelijk aan steeds dieper. De waterdiepte geeft het onderscheid tussen de zuidelijke, centrale en noordelijke Noordzee. Het gedeelte ten zuiden van de Doggersbank wordt slechts op enkele plaatsen dieper dan 50 meter en valt onder de noemer zuidelijk. De Noordzee ten noorden van deze grote ondiepte wordt tot een diepte van 100 meter gerekend tot het centrale deel. Het nog noordelijker gelegen gebied met een diepte tot 200 meter heet de noordelijke Noordzee. De Noorse geul en het Skagerrak vormen het vierde gedeelte van de Noordzee.
Noordzee, randzee
De Noordzee is, net als de meeste randzeeën, bijzonder rijk aan voedingsstoffen.

Noordzeekrab
De Noordzeekrab is de enige krabbensoort waar men in Nederland op vist. Hij komt algemeen voor langs de kusten van de Noordzee, vooral op stenige ondergrond. Meestal vindt men Noordzeekrabben met een rugschild van zo`n 10 cm breed, maar ze kunnen 25 cm breed worden. Noordzeekrabben eten van alles, maar zijn specialisten in het kraken van schelpdieren. De scharen zijn traag maar sterk, ze kunnen makkelijk een potlood kraken!
Namen: Ned: Noordzeekrab Lat: Cancer pagurus Eng: Edible crabDui: Taschenkrebs Dan: Taskekrabbe

Noordzeekrab
Deze grote roodbruine krab komt niet alleen in de Noordzee voor maar ook in de Atlantische Oceaan en zelfs de Middellandse Zee. Het is een roofdier dat met zijn krachtige scharen andere kreeftachigen en weekdieren vangt. Op zijn beurt wordt de Noordzeekrab om het vlees in de scharen veel door mensen gevangen.
Wetensch. naam: Cancer pagurus
Engelse naam: edible crab
Verspreiding: Noordzee, Atlantische Oceaan, Middellandse Zee
Voedsel: kreeftachtigen, weekdieren, aas
Lengte: schild: breedte tot 30 cm

Noorse fjordenpaard
Het Noorse fjordenpaard komt van oorsprong uit het westen van Noorwegen. Het werd gebruikt in de land- en bosbouw. Het is een paardenras dat uitblinkt in intelligentie, soberheid, hardheid, wintervastheid en kracht. Hierdoor kan dit ras goed zelfstandig in natuurgebieden leven. Fjorden zijn opvallend rustig. Deze paarden grazen onder andere in het Zwanenwater (Noord Holland) en in de Muy op Texel.

Noorse hartschelp
Nederlandse naam
Noorse hartschelp.
Wetenschappelijke naam
Laevicardium crassum (Gmelin, 1791).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een vrij dunne, stevige, ietwat driehoekige schelp met 30-40 radiale vlakke ribben. De ribben kunnen naar de zijkanten vervagen en bij oudere exemplaren zijn ze vaak afgesleten. De schelp is een beetje scheef doordat de ene kant iets langer is dan de andere.
Grootte
Tot 6,5 cm lang en 7,5 cm hoog.
Kleur
Lichtgeel, met bij de top vaak donkerder vlekken. Strandmateriaal is meestal grijsblauw verkleurd. De binnenkant van de schelp is roze getint.
Voorkomen in Nederland
Plaatselijk algemeen op diepere plekken van de Noordzee. Langs de hele kust spoelen lege kleppen aan, doubletten zijn zeldzaam.
Voorkomen in de tijd
De laatste jaren spoelen in Zeeland en op de Waddeneilanden vaker doubletten aan.
Leefomgeving
Noorse hartschelpen leven ingegraven in zand of modder, op diepten tussen de 15 en 50 meter.
Vergelijkbare soorten
De Noorse hartschelp kan door zijn vlakke ribben goed van de andere hartschelpsoorten zoals de gedoornde hartschelp onderscheiden worden. In Zeeland worden fossiele schelpen van een verwante soort gevonden.
Naamgeving
In zijaanzicht lijkt een doublet op een hart, vandaar de naam `hartschelp`. De toevoeging `Noorse` verwijst naar een deel van het verspreidingsgebied (Noorwegen).
Weetjes
De Noorse hartschelp heeft een gespierde voet.

Noorse hartschelp
Noorse hartschelpen worden tot 6,5 cm lang. Ze komen levend voor in de Zuidelijke Noordzee en zuidelijker, tot op 100 meter diepte. Ze leven doorgaans ingegraven in de zeebodem. Net als de gedoornde hartschelp kan deze soort forse sprongen op de zeebodem maken. Verse schelpen worden op de Nederlandse stranden zelden gevonden, de meeste vondsten zijn fossiel.
Namen: Ned: Noorse hartschelp Lat: Laevicardium crassum Eng: Norway cockleDui: Flachgerippte Herzmuschel

Noorse kreeft
De Noorse kreeft heeft, net als de zeekreeft, een gepantserd lichaam met grote scharen, die aan de bovenkant glad zijn. De Noorse kreeft is kleiner dan de zeekreeft, namelijk maximaal 24 cm. De Noorse kreeft leeft in grote opeenhopingen bij elkaar op modderige zeebodem. Daar graven ze dan lange, vertakte tunnels als hol.
Tegenwoordig wordt de Noorse kreeft sterk overbevist in zijn hele leefgebied. Ze liggen als langoustines bij de visboer. Het Nederlandse vangstquotum voor 1999 was 410 ton. Na ruilen bedroeg het totale quotum 659 ton langoustines. Eind oktober 1999 was dit quotum vol. De Nederlandse vissers hopen meer langoustines te mogen vangen door opnieuw quota te ruilen met andere landen.
Namen: Ned: Noorse kreeft (langoustine, scampi) Eng: Norway lobster (langoustine, Dublin bay prawn)Dui: Norwegische Kaisergarnal (Norwegischer Hummer, Kaisergranat) Lat: Nephrops norvegicus Fra: Langoustine Dan: Jomfruhummer

Norderland
De kust van het Norderland begint ten noordoosten van de Leybucht. Norderland hoort bij Nedersaksen. In het gebied rondom de stad Norden, waar ook de haven Norddeich is gelegen, bevinden zich grote strand- en havengebouwen. De dijk grenst aan de haven. Deze dijk is voorzien van palenrijen omdat hij direct aan zee grenst. Het wad bij de pier aan de oostkant van de haven is een belangrijk vogelrustgebied. Vlakbij de stad Norden ligt het kasteel Lütetsburg.
In Norddeich ligt het bezoekerscentrum `Norden-Norddeich`, met een zeehondenopvang en onderzoeksstation.
Een paar kilometer noordoostelijk daarvan ligt voor de kust een doorgaande gordel van kwelders, die in Finkenheller begint.
Een stukje naar het oosten ligt het `groene strand` van Hilgenriedersiel. Toen het Norderland in 1986 bij het Nationale Park `Niedersächsisches Wattenmeer` werd gevoegd, heeft men op verzoek van de inwoners hun traditionele badstrand in de kwelders als tussenzone (en niet als rustzone) bestempeld. De mogelijkheid om hier te baden werd echter ook door de vakantiegasten in toenemende mate benut. Daarom was het noodzakelijk om de verstoring van de aanliggende rustzones, die als broedplaats, foerageergebied en rustgebied voor vogels dienen, te beperken. In 1998 is daarom bij de toegang tot het badstrand een informatiewagen neergezet, vanwaar rondleidingen aangeboden worden. Informatieborden aan de wagen en op het parkeerterrein bij de oprit naar de hoofddijk geven nadere informatie.
Verder naar het oosten, bij de plaatsen Neßmersiel en Dornumersiel, bevinden zich grote stranden met campings.

Norderney
Norderney ligt tussen Juist aan de westkant en Baltrum aan de oostkant. Dit op één na grootste Oostfriese eiland is ongeveer 14 kilometer lang, maximaal 2 kilometer breed en heeft een oppervlakte van 2.530 hectare. Norderney heeft ongeveer 6.200 inwoners. Naast Borkum is Norderney het enige Oostfriese eiland waar autoverkeer is toegestaan, al zijn er wel beperkingen van toepassing. Op Norderney werd het eerste Duitse Noordzeebad gesticht, en nog steeds kent het eiland een uitgebreide kuurcultuur.
Jaarlijks bezoeken meer dan 200.000 gasten het eiland.
Vervoer
Van Norddeich vertrekt een veerpont naar het eiland Norderney, onafhankelijk van het getij. De gasten mogen hun auto meenemen, maar de mogelijkheden om deze op het eiland te gebruiken zijn zeer beperkt. In Norddeich zijn er parkeergarages, waar de auto veilig staat gedurende het verblijf op het eiland. Het eiland is ook bereikbaar per vliegtuig.
Weblink
Alles over Norderney: http://www.norderney.de-index.cfm

Nordstrand
Het schiereiland Nordstrand ligt in de Noordfriese Waddenzee, tussen het eiland Pellworm in het westen en het schiereiland Eiderstedt in het zuiden. Het is 49 vierkante kliometer groot. Sinds 1935 is Nordstrand door een dam met het vasteland verbonden. Er leven zo`n 2.500 mensen op het schiereiland. Nordstrand hoort bij Sleeswijk-Holstein.
Ontstaansgeschiedenis
Het oude Nordstrand was vroeger een deel van het gebied Strand, dat tussen Eiderstedt en Föhr lag. Door de verwoesting van de `Utlande` met Strand ontstond na de stormvloed van 1362 het eiland `Alt-Nordstrand`. Latere stormvloeden zorgden voor de afbraak van Alt-Nordstrand, dat in de stormvloed van 1634 voorgoed verwoest werd. De eilanden Pellworm, Nordstrand en Hallig Nordstrandischmoor vormen de resten van Alt-Nordstrand.
Geschiedenis
Als gevolg van de zware stormvloed van 1634 zijn er niet veel oude monumenten meer op Nordstrand te vinden. Het dorp Morsum is typisch voor het gebied van Alt-Nordstrand. Morsum lag lange tijd buitendijks. Pas na de inpoldering van de Beltringharder Koog kwam het binnendijks te liggen. De restanten van dit dorp liggen nu in het noordwesten van de nieuwe polder onder jonge sliklagen, die tijdens de bouw van de dijken langs de Nordstrander Bucht afgezet zijn.
Net als aan de hele Noordzeekust heeft het toerisme zich ook op Nordstrand tot een belangrijke economische factor ontwikkeld.
Vervoer
Omdat het voormalige eiland Nordstrand inmiddels door een dam met het vasteland verbonden is, kan men eenvoudig met de auto naar Nordstrand rijden.

Norfolkeilandduif
De Engelsman Latham beschreef de Norfolkeilandduif Hemiphaga novaeseelandiae spadicea (Latham, 1801) in 1801. Dat was ook meteen het jaar dat dit ras van de Nieuw-Zeelandse duif voor het laatst in het wild gezien is. De duiven van Norfolk, een eilandje zo`n 800 km ten noordwesten van Nieuw-Zeeland, waren iets groter dan hun nauwe verwant op Nieuw-Zeeland en verschilden enigszins in kleur. Een ander ras Hemiphaga novaeseelandiae chathamensis is nog groter en komt voor op het naburige eiland Chatham. Ontbossing en jacht leidden tot het uitsterven van de Norfolkeilandduif. In de 19de eeuw had ook de Nieuw-Zeelandse duif sterk te lijden van de jacht en van het inkrimpen van zijn leefgebied. In tegenstelling tot zijn verwant op Norfolk, waren er voor deze duif voldoende gebieden waar hij kon overleven. Inmiddels lijken ze zich min of meer te hebben aangepast aan hun nieuwe leefomgeving, en worden ze weer in grotere aantallen waargenomen.
Norfolkeilandduif Museumcollectie
Slechts twintig duiven van Norfolkeiland zijn wereldwijd bewaard gebleven in musea. Drie exemplaren bevinden zich in het Nationaal Natuurhistorisch Museum. Eén daarvan maakte al deel uit van de privé-collectie van de oprichter en eerste directeur van het museum, Coenraad Jacob Temminck. De herkomst van de andere twee is onbekend.

Norfolkeilandkaka
Er wordt wel beweerd dat de laatste Norfolkeilandkaka Nestor productus (Gould, 1836) in 1851 stierf in een kooi in Londen. Waarschijnlijk was dit de laatste vogel die op Norfolk-eiland zelf, een eiland 800 km ten noorden van Nieuw-Zeeland, gevangen was. Maar er zijn aanwijzingen dat de soort toen nog wel voorkwam op een aantal kleinere eilanden in de omgeving, zoals op Phillip-eiland. De bevolking van deze eilanden, die gedeeltelijk bestond uit verbannen misdadigers, consumeerde regelmatig papegaaien, waardoor de soort in de tweede helft van de 19de eeuw ook hier uitgeroeid werd.
Norfolkeilandkaka Vrij schuw
De kaka van Norfolk is nauw verwant met die van Nieuw-Zeeland, Nestor meridionalis. We weten niets over het gedrag van de Norfolkeilandkaka. Maar als dat vergelijkbaar is met dat van de Nieuw-Zeelandse soort, moet het dier vrij schuw geweest zijn. Kaka`s mijden bewoonde gebieden.
Norfolkeilandkaka Museumcollectie
Wereldwijd zijn er van de Norfolkeilandkaka minder dan twintig huiden bewaard gebleven, verdeeld over zo`n vijftien musea. De twee huiden in het Nationaal Natuurhistorisch Museum, beide afkomstig van Phillip-eiland, zijn gekocht van de handelaar G.A. Frank. We weten niet wie ze verzameld heeft. Op één van de labels staat wel als datum 1863. Als deze papegaai inderdaad in dat jaar verzameld is, bevestigt dat nog eens dat de soort nog leefde op Phillip-eiland, toen hij al van Norfolk verdwenen was.
Norfolkeilandkaka

Norfolklangstaarttriller
Norfolk-eiland is niet meer dan een puntje op de kaart van de zuidelijke Stille Oceaan. Het eilandje van 35 vierkante kilometer ligt 800 kilometer ten noordwesten van Nieuw-Zeeland. Toch was het bij de natuuronderzoekers van het begin van de 19de eeuw al bekend. Merkwaardig genoeg was het een botanicus, die het dierenleven van het eiland onder de aandacht van de wetenschappers bracht. Ferdinand Lucas Bauer verbleef in 1804 en 1805 op Norfolk om daar planten te tekenen. Tegelijkertijd verzamelde hij ook dieren, die hij doorzond naar het museum in Wenen.
Norfolklangstaarttriller. Niet de moeite waard om te eten
Minstens drie vogelsoorten die op Norfolk voorkwamen, zijn in historische tijden uitgestorven. De Norfolkeilandduif en de Norfolkeilandkaka verdwenen in de loop van de 19de eeuw. Deze soorten hadden niet alleen te lijden van ontbossing, maar werden tevens door de bevolking bejaagd en gegeten. De Norfolklangstaarttriller Lalage leucopyga leucopyga (Gould, 1838) was wat dat betreft kennelijk niet de moeite waard, zeker ook gezien het kleine formaat. Deze vogel stierf pas in 1962 uit. De oorzaken zijn onduidelijk. Verscheidene eilanden in het zuidwesten van de Stille Oceaan hebben hun eigen ondersoort van de langstaarttriller. We weten slechts weinig over de levenswijze van de langstaarttriller van Norfolk zelf, maar we kunnen aannemen dat er weinig verschillen waren met die van bijvoorbeeld de Solomon-eilanden, Nieuw-Caledonië of Vanuatu. Deze vogels houden zich op langs bosranden of in parkachtig landschap, waar ze bomen systematisch afzoeken op jacht naar insecten.

Normerven
Ten noordwesten van Hippolytushoef, aan het eind van de Normerweg, ligt het Normerven. Dit vogelreservaat is van oorsprong een keileemhoogte die na de Middeleeuwen door de zee is geërodeerd. De keileem in de ondergrond is tijdens de laatste dijkverhogingen op Wieringen afgegraven. Vanaf de 18e eeuw is meermalen geprobeerd het Normerven in te polderen (het staat ook bekend als het Buitenveld of het Poldertje van Kroon). Herhaaldelijke dijkdoorbraken hebben ervoor gezorgd dat het gebied begin vorige eeuw definitief aan de zee is prijsgegeven.

Staatsbosbeheer heeft recentelijk het gebied afgesloten, het dijkje verstevigd en het gebied met zand verhoogd, waardoor het nu dient als broedgebied en hoogwatervluchtplaats voor wadvogels. Met een kijker kunt u vanaf de dijk, vanachter een vogelkijkscherm, genieten van soms wel duizenden overtijende vogels. Grote aantallen scholeksters, kluten, rosse grutto`s en kanoeten rusten er uit, maar ook bontbekplevieren, bonte strandlopers en kleine strandlopers. In de nazomer zijn er ruiende bergeenden waar te nemen, `s winters ook eidereenden en aalscholvers. En `s nachts, goed waar te nemen op een maanverlichte nacht, is het de slaapplaats van duizenden ganzen en vooral kleine zwanen.

Nota Ruimte
In de Nota Ruimte uit 2004 wordt het nationale ruimtelijke beleid vastgelegd tot 2020. Het document is een samenvoeging van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het Structuurschema Groene Ruimte (SGR2) uit 2003. Voor de Waddenzee geldt, in verband met de specifieke problemen die daar spelen, een aparte PKB, de Derde Nota Waddenzee.
Het verschil tussen de Nota Ruimte en eerdere nota`s is dat het Rijk zich niet meer met alles wil bemoeien (`decentraal wat kan`), maar alleen de hoofdlijnen bepaalt (`centraal wat moet`). De invulling van de hoofdlijnen moet worden gedaan door de provincies. Het kabinet kiest in de Nota Ruimte expliciet voor het bevorderen van de economie, in tegenstelling tot vorige ruimtelijke nota`s waarin een balans werd gezocht tussen economie en natuur.
Thema`s die aan bod komen zijn o.a. de verdere realisering van de Ecologische Hoofdstructuur, de bescherming van waardevol cultuurlandschap (`nationale landschappen`) zoals bijvoorbeeld het Groene Hart en het maken van extra ruimte voor de grote rivieren.
De Wadden
Het beleid voor de Waddenzee is verder uitgewerkt in de PKB Derde Nota Waddenzee. In het kort is het doel van het kabinet de Waddenzee duurzaam te ontwikkelen op het gebied van ecologie, economie en recreatie. Dit houdt bijvoorbeeld in dat mosselbanken en zeegrasvelden weer een kans moeten krijgen en dat militaire en andere activiteiten minder vervuiling zullen veroorzaken.
De waddeneilanden krijgen weinig aandacht in de nota.

Nucleïnezuur
Nucleïnezuur is het belangrijkste bestanddeel van erfelijk materiaal. Het is voornamelijk opgebouwd uit 5 stiksofbasen of nucleotiden:  Adenine, Citosine, Guanine, thymine en Uracil.  DNA en RNA bestaan grotendeels uit nucleïnezuur.

Nut- of voedingsgewassen
Op de website van De Nationale Proeftuin (www.denationaleproeftuin.nl) staan honderden beschrijvingen van gewassen en sierplanten. Van elk van deze gewassen bieden hobbytuinders ook nog eens gratis het zaad aan. Neem er eens een kijkje en probeer een soort naar keuze uit!
Zwartmoeskervel Smyrnium olusatrum. Alleen op Texel kwam deze plant in een klein aantal voor. Via de kleinste kruidentuin van Nederland, achter de Oudheidskamer te Den Burg, kwam ze bij mij. Ze schijnt via de Romeinen, als groente, te zijn binnengebracht. De (gebleekte stengel)delen schijnen gekookt een heel goede smaak te hebben. Volgend jaar ga ik het proberen. Niet te lang wachten met zaaien.
Tomaat, Pink Brandywine Lycopersicon esculentum. Mooie, grote, roze, tot wel 300 gram zware, smakelijke vleestomaat, oorspronkelijk van de Amish uit de VS. Is aardappelbladig. Vruchten bevatten weinig pitten, dus tijdig pitten bewaren om de soort verder te vermeerderen.
Melde, blonde Atriplex hortensis. Snelgroeiende bladvormer, uitstekende vervanger van spinazie.

Nutriënten (voedingsstoffen)
Een aantal anorganische verbindingen speelt een belangrijke rol als bouwstof in kringlopen. Deze stoffen heten nutriënten of voedingsstoffen. Fosfor- en stikstofverbindingen zijn de bekendste, maar ook kalium- en silicium-verbindingen vallen hier onder.
`s Winters is er te weinig licht voor algengroei. Hierdoor zijn de concentraties van de voedingsstoffen in de winter hoger dan in de zomer. In de zomer en in de herfst zijn er perioden waarin de algen de voedingsstoffen volledig hebben uitgeput. Als het in de herfst weer kouder en donkerder wordt, sterven de meeste algen af en wordt het organische materiaal omgezet in voedingsstoffen.
Weblinks
Over nutriënten in het zeemilieu: http://www.mumm.ac.be-NL-Management-Land-based-nutriments.php
Engels artikel over nutriënten in de Noordzee: http://www.cefas.co.uk-contaminantpathways-28251.pdf

Nuttige en schadelijke insecten
Nut en schadelijkheid zijn typisch op de mens gerichte begrippen. Een bij is nuttig, want ze bestuift onze vruchtbomen en geeft nog honing bovendien. Een bladluis is schadelijk, want die tast onze dure tuinplanten of voedingsgewassen aan. In de natuur bestaat een dergelijke afweging niet. Nuttige insecten
Bij planten maken we onderscheid tussen nuttige planten en onkruid. Bij insecten denken we bij een nuttig insect eerder aan een insect dat voedingsstoffen voor ons maakt, zoals honing, of door ons als voedsel kan worden gebruikt. In de meeste gevallen echter bedoelen we met nuttige insecten die soorten die schadelijke insecten bestrijden. Dat kan in de land- en tuinbouw zijn, maar ook in de eigen tuin. Zelfs insecten die schadelijk zijn voor kamerplanten, kunnen door andere insecten worden bestreden. Dat onderscheid wordt vooral gemaakt voor in de land- en tuinbouw, maar ook in de siertuin of zelfs op kamerplanten. Nuttige insecten vormen de hoeksteen van biologische bestrijding: de bestrijding van plagen door de inzet van natuurlijke vijanden. We kunnen ze indelen in twee categorieën: roofvijanden en parasieten. De rovers eten hun prooi direct op of zuigen deze leeg. De parasieten leven als larven in of op de gastheer en houden deze tenminste in leven tot ze kunnen verpoppen. Roofinsecten
Er zijn vele insecten die andere insecten eten of leegzuigen, maar ze zijn niet allemaal bruikbaar voor de bestrijding van plagen. De belangrijkste rovers behoren tot de wantsen, kevers en gaasvliegen.

Nuttige korstmossen
Korstmossen zijn vaak saai gekleurde, minder opvallende organismen. Toch hebben ze een aantal onvermoede toepassingen als grondstof voor de winning van kleur- en geurstoffen en antibiotica. Korstmossen als verf- en kleurstof
Tegenwoordig worden de meeste kleurstoffen synthetisch gemaakt, maar vroeger leverden korstmossen een belangrijke grondstof voor het verven van textiel. Bekend is orseille, een rode tot paarse kleurstof die vooral werd gewonnen uit Rocella tinctoria. Deze soort komt algemeen voor op rotskusten rondom de Middellandse Zee en op de Kanarische eilanden. Reeds in de klassieke oudheid en in de Middeleeuwen bereidde men orseille. Deze kleurstof kan wat betreft tint wedijveren met het toen zeer hoog aangeschreven purper van purperslakken, maar is minder kleurecht. In zonlicht wordt het bruin. Een andere bekende korstmoskleurstof is lakmoes. Het werd gewonnen uit Ochrolechia- en Rocella-soorten. Lakmoes werd niet alleen als verfstof gebruikt maar ook als globale zuur-base indicator. Het kleurt blauw in een basisch milieu en rood in een zuur milieu. Denk maar aan de lakmoespapiertjes van het scheikundepracticum. Tegenwoordig worden doorgaans meer nauwkeurige elektrische methoden voor zuurgraadbepalingen gebruikt. Medische toepassingen in vroeger tijden
In de Middeleeuwen namen veel mensen voetstoots aan dat de medische werking van planten aan het uiterlijk of aan één of andere opvallende eigenschap te zien was. Waarom zou God ze die vorm of eigenschap anders hebben gegeven? Zo werden baardmossen van het geslacht Usnea, die veel op bomen groeien, aangewend tegen haarziekten.

Nuttige ruis
Een storende radio of tv. Ruis is vervelend omdat het geen duidelijke informatie bevat. Eigenlijk bevat het juist teveel informatie. Net als het geroezemoes in een café bevat ruis zoveel informatie tegelijkertijd dat we er niets meer mee kunnen. Toch kan ruis heel nuttig zijn.
Stel dat we de stiltes van de haperende cd in zouden vullen met ruis. Wat zou er dan gebeuren? Wordt het hierdoor dubbel zo irritant of...

Wauw, de muziek hapert niet meer! Maar hoe kan dat nou? Wederom is het antwoord eenvoudig: door de ruis wordt het geluid weer een continue stroom van informatie. Daardoor zijn je hersenen nu wel weer in staat om de ontbrekende informatie in te vullen.
Maar die informatie moet wel in de ruis aanwezig zijn. Luister eens naar het volgende fragment:

Op wonderbaarlijke wijze wordt de onderbroken toon ineens continu! Hoe dat kan? In de ruis zitten een heleboel tonen verstopt. Als de stijgende toon precies een toonhoogte krijgt die ook in voorkomt in de ruis, dan pikken je hersenen die toon uit de ruis. De ruis wordt dus vervangen door een toon, waardoor de stijgende toon ineens continu wordt. Dit gaat door totdat er geen herkenbare tonen meer in de ruis zitten.

NWO
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
Wetenschappelijke experimenten Andre Kuipers
Nederlands onderzoek in de Poolgebieden

nyala
vrouwtje nyala © Wereld Natuur Fonds
Deze antilope wordt ook wel laaglandnyala genoemd ter onderscheiding met de bergnyala die meer in het hoogland voorkomt. Ze leven bij voorkeur bij rivieroevers.
Het mannetje en het vrouwtje verschillen nogal van elkaar. Het mannetje heeft grote hoorns van gemiddeld 70 cm, een grijzbruine vacht met vage lichte dwarsstrepen en geelbruine poten. Het vrouwtje is ongehoornd en roodbruin, hebben een witte V-vormige vlek tussen de ogen en witte dwarsstrepen over de rug.
Andere namen: laaglandnyala
Wetensch. naam: Tragelaphus angasi
Engelse naam: nyala
Verspreiding: zuidelijk Afrika
Voedsel: gras, bladeren, wortels en vruchten
Lengte: kop-romp 1,4 - 1,6 m, staart 40 - 65 cm, schouderhoogte 1 - 1,2 m
Gewicht: 125 kg (mannetje), vrouwtje 55 kg
Status: thans niet bedreigd

Nyssodesmus python
Deze grote tropische miljoenpoot lijkt wel wat op een ver uitgerekte pissebed. Hij heeft afgeplatte segmenten elk met een schild aan de zijkant. Als hij belaagd wordt, rolt hij zich op tot een spiraal en sproeit een bijtende stof uit zijn achterlijf.
Het vrouwtje legt eitjes in een holletje in de grond. De jongen zijn bleek en hebben maar zeven segmenten.
Wetensch. naam: Nyssodesmus python
Engelse naam: large forest-floor millipede
Verspreiding: Midden-Amerika
Voedsel: dood blad
Lengte: tot 10 cm

Obolellide armpotigen
Wetenschappelijke naam: Obolellida (orde van articulate Armpotigen)
Obolellide armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Ze hadden een bolle, ovale of cirkelvormige, tweekleppige schelp. De meeste soorten hadden een primitief slotmechanisme met tanden en tandkassen en twee paar sluitspieren. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor) zonder steunskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.

Obsidiaan als werktuig
Vulkanisch glas of obsidiaan ontstaat als magma heel snel stolt. Net als glas heeft obsidiaan hele scherpe breukvlakken. Dit maakte het gesteente ideaal voor stenen werktuigen.
Als magma diep in de aarde stolt, ontstaan grote kristallen. Zo wordt graniet gevormd. Als het magma echter als lava uitvloeit, koelt het veel sneller af. Er is dan geen tijd om grote kristallen te vormen. Het resultaat is een fijn kristallijn gesteente dat we basalt noemen.
In sommige gevallen koelt het magma zo snel af, dat zich helemaal geen kristallen vormen. De moleculen in het gesteente zijn dan op dezelfde wijze georiënteerd als in een vloeistof. Dat verschijnsel kennen we van glas, dat ook een onderkoelde vloeistof is. Het onderkoelde magma noemen we dan ook van wel vulkanisch glas. Een meer gebruikelijk naam is obsidiaan. Deze naam is afgeleid van Obsius, die volgens een legende het gesteente heeft ontdekt. Werktuigen
Vandaag de dag wordt obsidiaan, dat meestal zwart tot zwartbruin of grijs van kleur is, vooral gebruikt als siersteen. In het stenen tijdperk was het echter vooral een goede grondstof voor werktuigen. Net als glas heeft obsidiaan een vlijmscherp breukrand. Dit maakt het materiaal uitermate geschikt voor pijl- en speerpunten. Met name de indianen gebruikten veel werktuigen van obsidiaan.
De belangrijkste vindplaatsen voor obsidiaan liggen in Mexico, de Verenigde Staten en IJsland. Ook elders ter wereld echter kunnen we obsidiaan vinden. Een voorwaarde is natuurlijk dat er wel vulkanische activiteit moet zijn geweest.

ocelot
Deze Amerikaanse katachtige staat bekend om zijn prachtig getekende vacht. In de jaren zestig en zeventig zijn ze vanwege hun bont sterk bejaagd. Inmiddels is de ocelot in bijna elk land wettelijk beschermd. Hun aantal is op enkele plekken weer iets toegenomen, maar door vernietiging van hun leefgebied (ontbossingen) en stroperij zijn ze op veel plekken nog verder achteruitgegaan.
Andere namen: pardelkat
Wetensch. naam: Felis pardalis
Engelse naam: ocelot
Verspreiding: Zuid-Amerika, Midden-Amerika
Voedsel: muizen, reptielen, haasachtigen, hertjes en apen
Lengte: 65 - 100 cm, staart 30 - 45 cm
Gewicht: 12 - 16 kg
Status: thans niet bedreigd

Odaraia
Wetenschappelijke naam: Odaraia alata
Odaraia is een uitgestorven geleedpotige die leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het was een kreeftachtig dier, met een gesegmenteerd lichaam. Kop en borststuk werden omgeven door een grote, tweekleppige schaal (carapax). Odaraia had grote ogen. Zijn staart had drie stekels. Odaraia leefde in zee. Vermoedelijk zwom hij op zijn rug tijdens het jagen op prooi.

Odontogriphus
Wetenschappelijke naam: Odontogriphus omalus
Odontogriphus is een uitgestorven dier, dat leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Er is slechts één exemplaar als fossiel bekend. Odontogriphus was een afgeplat, langwerpig dier met een afmeting van ongeveer zes centimeter. Hij had een gesegmenteerd lichaam en een kop met een paar zijdelingse voelers en een centrale tentakelkrans (lofofoor) rondom de mondopening. Deze tentakels waren verstevigd door tandvormige uitsteeksels. Deze tandvormige uitsteeksels lijken wel op de tanden van Conodontendieren, maar zijn niet goed genoeg bewaard gebleven om er zeker van te zijn dat Odontogriphus inderdaad tot die diergroep behoort. Wegens de aanwezigheid van een tentakelkrans wordt Odontogriphus ook wel tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend, waartoe ook de Mosdiertjes (Bryozoa), Armpotigen (Brachiopoda) en Hoefijzerwormen (Phoronida) behoren.

Odontopleuride trilobieten
Wetenschappelijke naam: Odontopleurida
Odontopleuride trilobieten zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden van het Cambrium tot en met het Devoon (ca. 540-360 miljoen jaar geleden). Het waren stekelige of geknobbelde trilobieten met een min of meer rechthoekige kop, een klein staartdeel en veel lange stekels. De ooglobben waren goed ontwikkeld. Net als andere trilobieten had hun lichaam een duidelijke driedeling, zowel in de lengterichting (kop, lichaam, staart), als in de dwarsrichting (een duidelijk afgescheiden middendeel). Trilobieten leefden in zee.

oehoe
© Wereld Natur Fonds
De oehoe is de grootste uil: 2 keer zo groot en 10 keer zo zwaar als een ransuil. Ook van de overige ruim tien oehoe`s is `de oehoe` de grootste: hij heeft bijvoorbeeld bijna het dubbele gewicht van de Amerikaanse oehoe. Van deze laatste soort onderscheidt de oehoe zich doordat hij oranje (soms oranje-gele) ogen heeft. De irissen van de Amerikaanse oehoe zijn lichtgeel.
Een mannetje dat een vrouwtje zoekt, laat zijn kenmerkende oehoe-roep horen. Het mannetje en vrouwtje blijven hun leven lang bij elkaar. Ze bewonen het zelfde territorium (tot 80 km2 groot) maar trekken daarbinnen niet vaak samen op. Het vrouwtje wordt tijdens het broeden door het mannetje gevoerd.
Door de jacht, verstoring en landbouwgif is de oehoe op veel plaatsen zeldzaam geworden. Dankzij bescherming komt hij op andere plaatsen wel weer terug. Sinds enkele jaren broedt de oehoe weer in Nederland: in Zuid-Limburg en in Gelderland.

Wetensch. naam: Bubo bubo
Engelse naam: eagle owl
Verspreiding: Europa, Azië, Noord-Afrika
Voedsel: diverse vrij grote prooien: vooral zoogdieren (vaak egels), vogels, reptielen
Lengte: 65 - 75 cm, spanwijdte 155 - 175 cm
Gewicht: 2,4 - 3 kg

Oer-archaebacteriën
De naam `Archaebacteriën` betekent eigenlijk `oude bacteriën`. Deze naam is destijds bedacht omdat Archaebacteriën in extreme milieus leven zoals die al vroeg op aarde voorkwamen, bijv. bij hete diepzeebronnen (black smokers) en op plaatsen met een hoog zoutgehalte. Uit recent onderzoek is echter gebleken, dat Archaebacteriën waarschijnlijk `pas` ongeveer 850 miljoen jaar geleden ontstaan zijn, d.w.z. later dan veel groepen van de Echte bacteriën. Ze lijken het meest verwant met een groep binnen de Draadbacteriën (met name de orde Mycobacteriales). Van de Archaebacteriën zijn de oer-Archaebacteriën de oudste vertegenwoordigers. De cellen van Archaebacteriën bevatten geen kern. Daarom worden Archaebacteriën, evenals Echte bacteriën, tot de zogenaamde prokaryoten gerekend (pro = voor; karyon = kern). De cellen hebben evenmin een celwand; ze worden - evenals bij Draadbacteriën, Luchtsporenbacteriën en naakte bacteriën - slechts omhuld door een enkele dunne celmembraan. De celonderdelen die helpen bij het lezen van de DNA-codes (ribosomen) hebben een vorm die afwijkt van die bij Echte bacteriën. Omdat de ribosomen ook afwijken van die bij organismen mét celkern (Eukaryoten), worden de Archaebacteriën (inclusief geiserbacteriën, methaanbacteriën en Zoutbacteriën) tegenwoordig ook wel als apart rijk of zelfs als apart superrijk of domein beschouwd.

Oeramfibieën
Wetenschappelijke naam: Ichthyostegalia (orde binnen de Labyrinthodontia)
Oeramfibieën zijn uitgestorven amfibieën die leefden gedurende het Laat-Devoon (ca. 375 tot 360 miljoen jaar geleden). Het waren de eerste viervoetige landdieren, die nog veel op hun visachtige voorouders (de Oerkwastvinnigen) leken.
Ze hadden zijstandige poten, die naar buiten gedraaid aan de zijkant van het lichaam zaten. Ze hadden longen, waarmee ze op het land konden ademhalen. Om zich voor te planten moesten ze terug naar het water. De eieren die ze legden waren niet voorzien van een beschermende schaal, waardoor de eieren op het land niet tegen uitdrogen beschermd waren. De huidige amfibieën leggen ook nog steeds hun eieren in het water. Hun lichaamsvorm wijst erop dat deze dieren nog vooral in het water leefden. Het oudst bekende landdier, Ichthyostega, had een visachtig lichaam met een staartvin en poten met zeven tenen.

Oerbacteriën
Wetenschappelijke naam: Eobacteria of Chloroflexi (divisie of fylum)
Oerbacteriën behoren tot de vroegste levensvormen op aarde. Ze bestaan al ongeveer 3,4 miljard jaar. Net als alle andere bacteriën, bestaan ze uit een eenvoudig gebouwde cel, zonder celkern. De cel is omgeven door een dun omhulsel, dat - evenals bij veel andere bacteriegroepen - uit twee lagen (membranen) bestaat: het plasmamembraan en het meer poreuze buitenste membraan. Kenmerkend voor de Oerbacteriën is, dat het buitenste membraan nog niet uit bepaalde suikerverbindingen (sacchariden) bestaat, zoals bij latere bacteriën wèl het geval is. In tegenstelling tot veel andere bacteriën bezitten Oerbacteriën nog géén zweepharen (flagellen) of gasblaasjes. Waarschijnlijk zijn de directe voorouders van de Oerbacteriën ontstaan door het samengaan van stoffen (eiwitten, nucleïnezuren) die voorkwamen in de oeroceaan.

Oerbewoners van Nederland
Tegenwoordig is er een grote variëteit aan leven op het land. Dit is niet altijd zo geweest. De bezetting van het land door levende wezens kwam moeizaam op gang. Telkens verschenen complexere organismen ten tonele. Hoe dit proces verlopen is en welke rampen zich voordeden kun je lezen in de volgende artikelen.
Klik op het plaatje of de titel om het artikel te openen:
 De eerste Nederlanders  Het ontstaan van het leven
 Een nieuwe Mosasaurus  Mammoeten uit Nederlandse bodem
 Eerste leven op land  Rampen in het Mesozoïcum
 Hebben er in Nederland ooit dinosauriërs geleefd?  Wat waren de eerste zoogdieren?

Oerduizendpoten
Wetenschappelijke naam: Arthropleurida (orde binnen de Duizendpootachtigen of Veelpoten, Myriapoda)
Oerduizendpoten zijn uitgestorven geleedpotigen (Arthropoda) die leefden gedurende het Laat-Siluur tot en met het Carboon (ca. 425-290 miljoen jaar geleden). Tot deze groep bodembewonende duizendpootachtigen behoren de grootste geleedpotigen die ooit op het land leefden: Arthropleura kon wel tot 2 meter lang worden! Ze hadden een gesegmenteerd lichaam met verharde platen en twee paar poten per segment.

Oergarnalen
Wetenschappelijke naam: Pygocephalomorpha (orde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Oergarnalen zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Laat-Devoon tot en met het Carboon (ca. 375-290 miljoen jaar geleden). Ze behoren tot de kreeftachtigen en leken op recente aasgarnalen. Oergarnalen leefden in zee.

Oerhaaien
Wetenschappelijke naam: Cladoselachiformes, Cladoselachii, Cladoselachida (orde binnen de (sub)klasse der Haaien en roggen, Elasmobranchii)
Oerhaaien behoren tot de Kraakbeenvissen (Chondrichthyes). Het zijn uitgestorven haaiachtige vissen, die leefden gedurende het Devoon(ca. 410 tot 360 miljoen jaar geleden). Ze stammen af van de Rattenstaartpantservissen.
Ze hadden een slank, torpedovormig lichaam met een huid zonder schubben en werden ongeveer 2 meter groot. Hun staart was inwendig asymmetrisch, maar zag er symmetrisch uit. Ze hadden typische tanden, met een hoge, middelste hoofdpunt en kleinere zijpunten. Hun vinnen werden ondersteund door zogenaamde vinstralen. Het inwendige skelet was uitgegroeid tot een chorda, met daaraan een schoudergordel en een bekkengordel. Deze zorgden voor meer steun, maar ook voor meer beweeglijkheid.

Oerhoorntjes
Wetenschappelijke naam: Cricoconarida

Oerhoorntjes vormen een uitgestorven diergroep, die vermoedelijk tot de Weekdieren (Mollusca) gerekend moet worden. De groep is pas in 1992 `ontdekt`. Oerhoorntjes leefden van het Ordovicium tot en met het Trias (ca. 500-210 miljoen jaar geleden). Ze hadden zeer kleine, uitwendige schelpen, met een lange, toelopende buisvorm.

Oerkakkerlakken
Wetenschappelijke naam: Palaeodictyopteroida, Palaeodictyoptera (orde binnen de Gevleugelde insecten, Pterygota).
Oerkakkerlakken zijn uitgestorven geleedpotigen (Arthropoda, de groep waartoe bijvoorbeeld ook de spinnen, insekten en duizendpoten behoren), die leefden gedurende het Carboon en Perm (ca. 360 tot 250 miljoen jaar geleden). Waarschijnlijk waren ze ontstaan uit de Zilvervisjes.
Over de levenswijze van Oerkakkerlakken is weinig bekend.
Het waren grote (tot 50 centimeter lange) insecten, met sterk geaderde vleugels die waarschijnlijk niet over het achterlijf geklapt konden worden. Het halsschild had vaak grote, bijna vleugelachtige flappen. In totaal hadden ze drie paar, niet opvouwbare vleugels.

Oerkrokodillen
Eoceen 56 - 34 miljoen jaar geleden
Krokodillen van de vindplaats Messel
Paleoceen 65 - 56 miljoen jaar geleden

Eosuchus lerichei
Trias 210 miljoen jaar geleden
Champsosauriers: ze leken op krokodillen maar waren het niet
Vroege-Trias Ongeveer 250 miljoen jaar geleden

Eosuchidae: de gemeenschappelijke vooruder van de krokodillen, dinosauriërs en vliegende reptielen


Oerkrokodillen
Wetenschappelijke naam: Thecodontia (orde binnen de Oerhagedissen, Archosauria)
Oerkrokodillen zijn uitgestorven reptielen die leefden gedurende het Trias (ca. 250-210 miljoen jaar geleden). Het waren grote, robuuste dieren, met een zeer verschillend uiterlijk en levenswijze. Oerkrokodillen zijn de voorouders van de huidige krokodillen, maar ook van de Dinosauriërs en de Vliegende reptielen.

Oerkwastvinnigen
Wetenschappelijke naam: Rhipidistia (onderorde binnen de Spiervinnigen, Sarcopterygii)
Oerkwastvinnigen zijn spiervinnigen die leefden gedurende het Devoon(ca. 410 tot 360 miljoen jaar geleden). Ze stammnen af van de Stekelhaaien. Lange tijd werd gedacht dat deze groep geheel was uitgestorven aan het eind van het Krijt(ca. 65 miljoen jaar geleden). In 1938 werd er echter een Oerkwastvinnige (een Coelacanth) gevangen in Zuid-Afrika. Omdat de Coelacanth een groep vertegenwoordigd die uitgestorven werd geacht, wordt hij een levend fossiel genoemd. Oerkwastvinnigen, met name Eusthenopteron, worden beschouwd als de rechtstreekse voorouders van de amfibieën en daarmee van alle gewervelde landdieren (naast amfibieën ook reptielen, vogels en zoogdieren). Ze leefden voornamelijk in zee.
Ze hadden vlezige vinnen, die verstevigd waren met spieren en botten en een asymmetrische staart. Hun schedel bestond uit twee scharnierende helften.

Oermosselkreeftjes
Wetenschappelijke naam: Bradoriida (orde binnen de Mosselkreeftjes)
Oermosselkreeftjes zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het waren kreeftachtigen die op mosselkreeftjes van tegenwoordig leken. De tweekleppige schaal omsloot bijna het hele lichaam. Op de schaal zaten opvallende oogknobbels. Oermosselkreeftjes leefden in zee.

Oermossen
Wetenschappelijke naam: Protobryophyta
Oermossen waren primitieve mosachtige plantjes die leken op sommige zogenaamde `thalleuze` (= bladvormige) levermossen van tegenwoordig (bijv. Parapluutjesmos). Ze hadden een op de grond liggende bladachtige structuur (thallus) waarop mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen gevormd werden. Mannelijke voortplantingsorganen (antheridia) produceerden beweeglijke mannelijke geslachtscellen (spermatozoïden), vrouwelijke voortplantingsorganen (archegonia) produceerden onbeweeglijke vrouwelijke geslachtscellen (eicellen). Vanuit bevruchte vrouwelijke geslachtscellen groeiden - bovenop deze `geslachtscellenplant` ofwel gametofyt - gesteelde sporenkapsels (sporogonen) met  sporen in sporendoosjes (sporangia).  Oermossen hadden geen duidelijke vaatbundels. Om die reden ligt het voor de hand dat Oermossen rechtstreeks van bepaalde Groenwieren afstammen. Voorheen heeft men echter wel gedacht dat ze van de Vroege vaatplanten zouden afstammen. Tot deze groep worden Sporogonites en Torticaulis gerekend, beide bekend uit het Vroeg-Devoon. Mogelijk hoort ook de precambrische Longfengshania hiertoe. Het is overigens omstreden of alle mosgroepen van tegenwoordig (Levermossen, Bladmossen en Hauwmossen) wel van deze Oermossen afstammen. Fossiele bewijzen daarvoor ontbreken geheel. Toch wijst modern onderzoek aan ribosomaal RNA en mitochondriaal DNA erop, dat alle mossen waarschijnlijk wel een gemeenschappelijke vooroudergroep hebben gehad, waaruit ook de andere landplanten zijn voortgekomen.