Lamarck: Darwins concurrentDe Franse bioloog Jean Baptiste de Lamarck (1744-1829) werd vooral bekend vanwege zijn evolutietheorie: het lamarckisme. Hij geloofde dat organismen aangeleerde of verworven eigenschappen konden overdragen aan hun nakomelingen. Zijn (onjuiste) visie heeft een grote rol gespeeld bij de totstandkoming van Charles Darwins evolutietheorie: hij was in zeker opzicht Darwins intellectuele sparringpartner.
Jean Baptiste de Lamarck
Milieufactoren
Lamarck legde de nadruk op de rol van milieufactoren bij het optreden van modificaties. Een verandering in het leefmilieu van een organisme leidt tot een verandering in het gedrag. Daardoor worden bepaalde organen en lichaamsstructuren meer gebruikt, en andere weer minder. De meer gebruikte delen worden groter en sterker, de minder gebruikte delen nemen in grootte en functie af. Volgens Lamarck zijn deze veranderingen erfelijk.
Giraffennek
Zoals gezegd baseerde Lamarck zijn theorie op de erfelijkheid van modificaties die zijn ontstaan door gebruik en onbruik. Om zijn theorie te verduidelijken gebruikte hij als voorbeeld de evolutie van de giraffennek. Tijdens het eten rekt een giraf zijn nek om bij de malse blaadjes hoog in de bomen te komen. Hierdoor werd de nek van de giraf net iets langer. Die wat langere nek zou hij dan doorgegeven aan zijn nakomelingen, en zo kreeg de giraf in de loop van de tijd een steeds langere nek. Nu weten we dat verworven eigenschappen niet kunnen overerven.
Doelgerichte evolutie
Lamarck veronderstelde dat de aarde zeer oud was en dat alle levensvormen zich gestaag perfectioneren (doelgerichte evolutie).
lammergierDe lammergier is een van de grootste en kleurrijkste gieren. De vrouwtjes zijn over het algemeen iets groter dan de mannetjes. Deze gier heeft korte poten, lange vleugels en een brede lange wigvormige staart.
Opvallend is dat hij nauwelijks met zijn vleugels lijkt te slaan. Soms laat de lammergier beenderen van grote hoogte op een rots vallen om het merg te bemachtigen.
Wetensch. naam: Gypaetus barbatus
Engelse naam: lammergeier; bearded vulture
Verspreiding: Europa, Afrika, Azië
Voedsel: aas
Lengte: 80 cm, spanwijdte tot 3 m
Gewicht: 5 - 6,5 kg
Status: plaatselijk algemeen
LamsoorLamsoor is de kwelderplant bij uitstek. Eind juli, begin augustus kleuren de kwelders lila-paars van de bloeiende lamsoor en roze van het Engels gras. Je ziet lamsoor overal op de waddeneilanden en in het deltagebied. Daarbuiten groeit hij op enkele plaatsen langs de Groningse, Friese en Noord-Hollandse kust. Bloemen van gekweekte vormen van lamsoor zijn populair als droogbloem. In Zeeland bedoelt men met `lamsoren` de blaadjes van een andere plant, de zeeaster, die populair is als groente.
Namen: Ned: Lamsoor (zwinneblomme) Lat: Limonium vulgare Eng: Sea lavender Fra: Limonium vulgaire (Statice vulgaire)Dui: Gewöhnlicher Strandflieder (Widerstoss) Dan: Tætblomstret hindebæger
LanailijsterVroeger had elk eiland van de Hawaii groep zijn eigen lijsterondersoort. Er werden er vijf onderscheiden, waarvan tegenwoordig alleen de Hawaiilijster nog vrij algemeen is. De Oahulijster Phaeornis obscurus oahensis en Lanailijster Phaeornis obscurus lanaiensis Wilson, 1891 zijn uitgestorven, terwijl de ondersoorten van Kauai en Molokai, Phaeornis obscurus myadestina en Phaeornis obscurus rutha, ernstig bedreigd zijn. De ondersoort van Molokai is mogelijk zelfs al verdwenen, want inmiddels is ook deze lijster al meer dan 30 jaar niet gezien. De Oahulijster verdween al in de eerste helft van de vorige eeuw. Er zijn dan ook geen opgezette exemplaren bewaard gebleven. Op Lanai is de lijster voor het laatst gezien in 1931. De soort was lange tijd vrij algemeen, maar toen in de jaren twintig de stad Lanai werd gebouwd, ging de soort sterk achteruit.
Lanailijster Museumcollectie
Huiden van de Lanailijster worden onder andere bewaard in de musea van Edinburg, Tring, New York, Washington en Cambridge, Massachusetts. Het exemplaar in het Nationaal Natuurhistorisch Museum is in 1899 aan het museum geschonken door het Natural History Museum in Tring.
LancetvisjesWetenschappelijke naam: Cephalochordata (fylum, subfylum of superklasse van de Chordadieren)
Vermoedelijk is de visachtige Pikaia gracilens uit het Cambrium (ca. 540 tot 500 miljoen jaar geleden) een verre voorouder van de lancetvisjes van tegenwoordig en waarschijnlijk ook van alle gewervelde dieren.
Lancetvisjes leven ingegraven in de bodem van ondiepe zeeën. Ze filteren voedseldeeltjes (plankton) uit het water.
Lancetvisjes zijn visachtige diertjes van enkele centimeters groot. Ze hebben lichtgevoelige orgaantjes (ogen) aan de zijkant van de kop. Ze hebben een elastische staaf van gelatineus materiaal (notochord of chorda dorsalis) die aan een ruggengraat doet denken. Deze staaf strekt zich over de gehele lengte uit en geeft steun aan de weke delen. De spieren zijn langs het lichaam in segmenten verdeeld en zijn aan de chorda aangehecht. Dit zorgt voor nog meer ondersteuning van het lichaam.
Land- en luchtmacht op VlielandAl sinds 1948 zijn er delen van het defensieapparaat aanwezig op het eiland Vlieland. Vanuitvliegbasis Leeuwarden oefent de luchtmacht er met het schieten op doelen. Ook de marine maakt nu en dan gebruik van het oefenterrein. Tot 2004 was ook de landmacht actief op Vlieland. Vanuit een eigen oefenkamp oefende de cavalarie met tanks op de Vliehors.
In 1948 werd er op de Vliehors een oefenterrein ingericht door de Koninklijke Luchtmacht (Klu). Het personeel van de luchtmacht was ondergebracht op de oostkant van het eiland. Zij waren gehuisvest in de Oost-Batterij, een overblijfsel uit de Tweede Wereldoorlog. Dit was een luchtdoelbatterij van de Duitse Kriegsmarine en bestond uit een groot aantal onderkomens en geschutsemplacementen. De schietoefeningen werden gehouden op de Vliehors. Het terrein omvat 17 km2, voornamelijk bestaande uit zand met in de lengte richting enkele duinenrijen en voor de rest een kale zandvlakte. Met storm en hoogwater stroomt nog regelmatig het water van de Noordzee over de Hors maar ook de Waddenzee weet van wanten.
De Koninklijke Landmacht (KL) heeft zich pas vanaf 1956 gevestigd op Vlieland. Vanaf dat moment werd tot 1960 voor aanvang van het schietseizoen een tentenkamp opgebouwd (schietseizoen KL 1 september - 15 april ; Klu het gehele jaar geopend). Het benodigde materieel werd vanuit Harlingen voor aanvang van het seizoen overgebracht met behulp van landingsvaartuigen en na afloop werd het tentenkamp afgebroken en al het gebruikte materieel teruggebracht en weer opgeslagen op het Depot Cavalerie, gelegerd in de Bernhardkazerne te Amersfoort.
LandaanwinningDe tijd van de landaanwinning door kwelderwerken en grote inpolderingen in Nederland is voorbij. De kentering kwam toen bleek dat er geen grote behoefte in Nederland meer is aan extra landbouwgrond. Toch is er hier en daar sprake van plannen voor nieuwe landaanwinning, maar dan gaat het om extra grond voor industrie en transport ( Maasvlakte, Schiphol-in-zee) of woningbouw ( kustlocatie).
De Haakse Zeedijk is een plan dat de ruimtebehoefte voor wonen, werken en recreëren combineert met een grootschalige oplossing voor de kustverdediging.
Alle plannen voor landaanwinning in de kuststrook hebben als nadeel dat er sprake zal zijn van ingrijpende veranderingen in een uniek natuurgebied.
Het beleidsmatige kader voor landaanwinningsprojecten op de Noordzee is de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. In het Regeringsvoornemen, het eerste deel van de Nota, is er sprake van een uitbreiding van de Maasvlakte en een ruimteclaim ten behoeve van een luchthaven in zee. Voor plannen als de kustlocatie en de Haakse Zeedijk wordt geen ruimte gereserveerd.
Landbouw en begrazingLandbouw speelt nagenoeg geen rol van betekenis op Vlieland. Er was in 1997 niet één echt boerenbedrijf op het eiland. Dat is wel eens anders geweest. Tot na de oorlog was er op het eiland sprake van meerdere veeteelt bedrijven, die echter verdwenen met de komst van de recreatie-welvaart. De huidige Vlielander veestapel bestaat uit geiten, schapen, Schotse Hooglanders en paarden; dieren die allemaal worden ingezet voor het beheer van de natuur op het eiland.
Agrarisch verleden
Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw hield men op Vlieland niet alleen koeien, maar ook schapen en geiten. Ook in een verder verleden is sprake van veeteelt. Vooral de geiten spelen op Vlieland een belangrijke rol. De meeste bewoners hielden één of meerdere geiten als melkkoe. De geiten werden `s nachts gestald in de smalle gloppen (steegjes). Iedere ochtend verliet de gehele kudde de Dorpsstraat en trok de duinen in. Ze kwam `s avonds ook weer vanzelf terug. Bij slecht weer trokken de geiten niet al te ver weg. Het Bokkendal gaf bijvoorbeeld veel beschutting. De Vlielanders hielden aan de geitenhoederij een bijnaam over: geiten.
Met de komst van de bossen kwam er een einde aan het vrij rondlopen van de geiten. Om de jonge aanplant te beschermen moesten de geiten aan de roop (een touw met een pen). Toen de welvaart steeg verdwenen de geiten van het toneel.
De geit als natuurbeheerder
In 1995 voerde Staatsbosbeheer de geiten weer in door het instellen van begrazingsbeheer met Nederlandse landgeiten in het Bokkendal.
Landbouw en natuurbeheer op AmelandNieuwe landinrichting
In 1925 en 1955 werden ruilverkavelingen op Ameland uitgevoerd, waardoor een beter bedrijfsvoering mogelijk werd. Thans is een nieuwe vorm van landinrichting in ontwikkeling. Dit plan is er op gericht de landbouwgebieden op natuurbeschermende wijze te beheren met de boer als natuurbeschermer. Twee soorten gebieden staan in het ontwerpplan:
- beheersgebied
- reservaatsgebied
Beheersgebied
Het beheersgebied is 1495 hectare groot, het hele gebied is grasland ten behoeve van de rundveehouderij. Om de beheersdoelstelling te bereiken zijn er een aantal beheerspakketten waaruit de boer kan kiezen. Elk pakket bestaat uit een aantal beheersbepalingen. Beschermende beheersfuncties zijn o.a.:
- Weidevogel- en botanisch beheer. De boer past zijn maaischema aan aan de broedtijd van de weidevogels.
- Het niet gebruiken van chemische bestrijdingsmiddelen om o.a. planten te beschermen.
- Geen veranderingen aanbrengen aan de oorspronkelijke inrichting van het landschap.
Voor het uitvoeren van beheersbepalingen ontvangt de boer een vergoeding van de overheid.
Reservaatsgebied
Het reservaatsgebied is een 96 hectare groot cultuurgrondgebied dat door de overheid is aangekocht. Het doel van reservaatsbeheer is bevordering en behoud van natuurwetenschappelijk en landschappelijke waarden. Gestreefd wordt naar een natuurlijke ontwikkeling van het gebied. In het reservaatgebied mogen de natuurfuncties niet worden aangetast door openluchtrecreatie en toerisme.
Landbouw en veeteeltOnderwerpen:
schapenhouderijintensieve veehouderijakkerbouwbiologische landbouwbijzondere teeltenlandbouw voor deelmarkten
Landbouw in het waddengebied
Landbouw is een van de belangrijkste vormen van grondgebruik in de waddenregio. Tussen de 65 en 75% van het landoppervlak in de waddenregio is in gebruik door boeren. Dit is verhoudingsgewijs meer dan het landelijk gemiddelde.
In Nederland, Denemarken en Duitsland vindt, landelijk gezien, een verschuiving plaats van grasland naar bouwland. Er wordt steeds meer agrarische grond gebruikt voor het verbouwen van akkerbouwgewassen (bouwland) en bloembollen. Het oppervlakte grasland neemt steeds verder af. Deze ontwikkeling vindt ook zijn weerslag op de landbouwgebieden in de waddenregio. Wel zijn er verschillen binnen de regio. Zo is in de Deense kustgebieden tussen de 60 en 82% van het agrarisch gebied in gebruik als bouwland. In Sleeswijk-Holstein en Nedersaksen daarentegen is 52% van het agrarisch gebied in gebruik als bouwland, tegenover 55% permanent grasland. Langs de Nederlandse kust varieert het grondgebruik. In Groningen overheerst het aandeel bouwland; in Friesland vindt men meer grasland; en in Noord-Holland zijn grasland en bouwland gelijkmatig verdeeld.
Op de eilanden komt vooral permanent grasland voor. Alleen op de grotere waddeneilanden (zoals bijvoorbeeld Texel, Nordstrand en Rømø) is nog een noemenswaardige hoeveelheid akkerbouw te vinden. In algemene zin kan gesteld worden, dat de vruchtbare kleigronden langs de waddendijk vooral gebruikt worden als bouwland, terwijl de zandgronden en de minder geschikte, vochtige of buitendijks gelegen gronden vooral gebruikt worden als permanent grasland.
Landbouw en visserij op TexelOp Texel zijn de rundvee- en schapenhouderij, de akkerbouw, de vollegrondsgroenteteelt en de bloembollenteelt de belangrijkste agrarische activiteiten. De Texelse visserij vloot telde in het voorjaar 2003 20 kotters, de meeste aangewezen op het vissen van platvissen.
In 2000 waren er op Texel 70 melkveebedrijven, 109 schapenhouderijen, 40 vleesveehouderijen en 100 bollenbedrijven. Van de overige sectoren was geen informatie beschikbaar.
Terwijl er in 2003 20 kotters in de vaart waren, bestond de vloot in de jaren 70 van de vorige eeuw uit 35 schepen. Omdat de moderne boomkorvisserij, die het meest populair is op Texel, relatief veel energie kost en schade zou berokkenen aan de bodem, staat deze sector zwaar onder druk. Daarnaast, `worden de vissers getroffen door een breed scala aan regelgeving, met name op het gebied van de technische maatregelen`, aldus visserijvoorman Ben Daalder.
Landbouw in Noord-GroningenNoord-Groningen is een oud landbouwgebied. De eerste landbouwers op de wierden waren veehouders en veeteelt heeft eeuwenlang het landschap hier bepaald. Pas in de laatste paar eeuwen ging men vooral in de Dollardpolders en op de lichtste kleigronden over op akkerbouw. Zo langzamerhand ziet men in het noorden van Groningen ook meer tuinbouw en bollenteelt.
Landbouw op de wierden
De eerste wierdebewoners waren veehouders. Verder deden zij aan visserij in de waddenprielen. Toch hadden ze ook al akkertjes. Ze noemden die akkertjes `valgen`. Op de valgen werden producten als gerst, duivebonen, dederzaad (een soort koolzaad) en vlas verbouwd.
Veel wierden zijn in de 19e eeuw en aan het begin van de 20e eeuw afgegraven of gedeeltelijk afgegraven omdat de aldus verkregen aarde verkocht kon worden als meststof. De meeste wierdegrond is verdwenen naar de veenkoloniën en de schrale zandgronden. In dorpen als Leermens, Wirdum en Rasquert is goed te zien hoe hele stukken van de wierde zijn verdwenen.
Bij Garnwerd en rond de wierde van Biessum zijn de oude valgen nog te zien.
Landbouw op SchiermonnikoogTot 1900 kenmerkte de landbouw op Schiermonnikoog zich door een intensief gebruik van de duinen en de kwelders. In de periode daarna concentreerde de landbouw zich in de Banck`s polder. Er zijn nu nog zeven boerenbedrijven op het eiland, en dat zijn allemaal rundveehouderijen. De relatie tussen landbouw en natuur wordt ook behandeld.
Landbouw voor deelmarktenDe meeste boeren produceren voor de `wereldmarkt`: hun producten kunnen in principe over de hele wereld verkocht worden tegen de laagst mogelijke prijs. Een groeiend aantal ondernemers mikt echter op producten met extra kwaliteit, die dan ook voor een hogere prijs kunnen worden verkocht. Bekende voorbeelden zijn boerenkaas en plaatselijk kwaliteitsbrood. Op grotere schaal gaat het bijvoorbeeld om de Fair Trade producten, de Ekologische Landbouw (keurmerk SKAL) en de Biologisch-Dynamische landbouw (keurmerk Demeter). Recente ontwikkelingen zijn het Agro-Milieu-keurmerk (voor aardappelen, wortels etc) en de waddenproducten.
Weblink
http://www.erkendstreekproduct.nl/indexnb.php?srt=nb&cat=Actueel
Landbouw- en juttersmuseumHet lijkt romantisch, maar was in feite één grote strijd om het bestaan; het leven van de boeren op het oude Ameland. Hoe dat leven er precies uitzag ontdekt u in het landbouw-Juttersmuseum `Swartwoude`. Uit de naam blijkt al dat het hier niet alleen over de boerderij gaat en dat klopt.
De meeste Amelander boeren combineerden hun vak met dat van visser, jager en jutter. Naast het museum ligt een heus scheepswrak. Als een echte jutter gaat u op zoek naar mysterieuze strandvondsten. In de zomermaanden kunt u een rondrit maken met een Jan Plezier (paard en wagen) door de Amelander polder.
Het museumcomplex bestaat uit twee gebouwen. Een gerestaureerde karakteristieke boerderij, van oorsprong uit eind 1700 en in 1989 in de tegenwoordige vorm verbouwd. Geheel in stijl ingericht, met het ernaast gelegen nieuwe gebouw dat ingericht is als tentoonstellingsruimte. In dit gebouw worden een aantal aspecten van de Amelander landbouw, alsmede de verschillende nevenactiviteiten belicht.
Weblink:
http://www.amelandermusea.nl/juttersmuseum-index.php
LanderumerheideHet enige stuk overgebleven `oude heide` aan de binnenduinen op Terschelling wordt gevormd door de Landerumerheide. Deze heide ligt tussen Midsland-Noord en het Formerumer Bos, in een heel oud duingebied. Het bijzondere van deze misschien al wel 200 jaar oude hei werd al in 1929 onderkend: het 14 hectare grote gebied werd toen een natuurreservaat. Ondanks het stoppen van de beweiding bleef de hei in stand, al veranderde de vegetatie hier en daar enigszins.
De hei aan de vaste wal houdt op den duur geen stand: als er niet beweid of geplagd wordt dan degenereert de hei of ontstaat er bos. De aan eigen lot overgelaten Landerumerhei op Terschelling onderging dit lot, van onder andere de Drentse heidevelden, lange tijd niet. Ze ontwikkelde zich tot een `eindstadium` van droge duinen vegetatie: een mengsel van struikheide en kraaiheide, met ertussen stekelbrem en kruipwilg.
Begin tachtiger jaren van de vorige eeuw verschenen er steeds meer berk en Amerikaanse vogelkers in de heidevelden, waarschijnlijk veroorzaakt door bemesting met stikstof als gevolg van zure regen. De struikheide werd steeds meer verdrongen door kraaiheide. Er vond overwoekering plaats door bramen, grassen, riet en, als ergste, door Amerikaanse vogelkers.
Inmiddels is de vogelkers verwijderd. Na de hei omgeven te hebben door een elektrisch veeraster is er in 1988 begonnen Drentse heideschapen en geiten in het gebied te laten grazen, met als doel de heide in stand te houden. U kunt hier ook zogenaamde Exmoor pony`s zien rondlopen.
LandschapOnderwerpen:
kustgebiedenbrakwatergebiedenduingebiedenlandschapselementenrivieren
Weblinks:
Voor meer informatie over de verschillende landschappen in Nederland, zie de site van de Raad voor het Landelijk Gebied: http://www.rlg.nl/.
LandschapselementenMet de term `landschap` wordt een weids gebied bedoeld dat vanaf één punt te overzien is. Landschapselementen zijn de bestanddelen die dit landschap maken tot wat het is. Voorbeelden zijn: een weg, een kerktoren, een bosje, een kanaal. Eendenkooien en tuinwallen zijn voorbeelden van landschapselementen die plaatselijk kenmerkend zijn in het kustgebied en de eilanden.
Elders in de Vleet vindt u informatie over tuinwallen op Texel, oude zeedijken in Zeeland, oude zeedijken in Noord-Groningen, terpen (wierden) in Groningen en kreken, welen, en inlagen in Zeeland.
Lange Sloot en Ooster Wijde SlootDe Lange Sloot is een aan de wadkant gelegen zoetwaterplas welke is ontstaan als gevolg van de inpoldering in 1915 van de Ballumermiede. Voor die tijd was het een landinwaarts gelegen slenk die bij stormvloeden veranderde in een kolkende watermassa.
Het gebied wordt door de Amelanders ook wel Skütehôn (sküte = schuit) genoemd. Deze naam correspondeert met de zandplaat op het wad, welke voor dit gebied ligt en Skütegat wordt genoemd en die eeuwenlang dienst heeft gedaan als ree van Hollum. Het is zeer aannemelijk dat deze slenk bevaren is door kleine vissersschepen.
Oesterbank
In 1717 werden in de Lange Sloot oesters gekweekt. Maria Louisa, douarière van zijne hoogheid Johan Willem Friso, eigenaar van Ameland, was behalve een liefhebster van oesters, een zakelijke vrouw die wel iets zag in de handel met oesters. Uit Engeland werden `de beste soort` oesters gehaald voor de kwekerij. Het was geen succes. In de decemberdagen van 1717 werd de oesterbank door een alles verwoestende storm weggeslagen. In 1723 is er nogmaals (vergeefs) gepoogd een oesterbank aan te leggen.
Ooster Wijde Sloot
Een paar honderd meter westelijk van de Lange Sloot ligt de Ooster Wijde Sloot. Ook dit is een restant van een slenk. Een oude zandwinput in het gebied doet dienst als waterbuffer voor het aangrenzende poldergebied. De Lange Sloot en de Ooster Wijde Sloot zijn zeer belangrijke gebieden voor veel eendensoorten. Ook de reiger heeft er zijn domicilie.
Langeduinen-NoordHet uitgestrekte moerassige duingebied tussen Hollum en Ballum is de Langeduinen. Het is het enige gebied op Ameland waar de Blauwe Kiekendief en de Roerdomp nog broeden. De in 1959 aangelegde stuifdijk veranderde het oorspronkelijk met duingras begroeide gebied geleidelijk in moeras. Het totale gebied heeft een oppervlakte van 294 hectare. Het wordt doorsneden door een fietspad, dat de grens vormt tussen de Langeduinen Noord en -Zuid. Voor de flora en fauna op Ameland is de Langeduinen een gebied van grote betekenis.
Het noordelijke deel bestaat uit uitgestrekte moerassen met riet, ruwe bies en heen. Het is gelegen tussen paal 3 en 5 en is het enige grote, aaneen gesloten oppervlak rietmoeras van het eiland. Via slufterachtige openingen in de zeereep, dringt bij hoge stormvloedenzeewater in deze vallei. De afwisseling van nat en droog, zoet en zout, heeft een boeiende gemeenschap van flora en fauna doen ontstaan. Een aantal zeldzame plantensoorten in het zuidelijke deel van dit moeras zijn o.a. moeraskartelblad, orchis, parnassia, knopbies, groot blaasjeskruid, klein blaasjeskruid en sturmia.
Boorlocatie
Aan de westkant van Langeduinen Noord bevindt zich een boorlocatie van de NAM die met een hoog hekwerk is omgeven. Hier wordt tot nu toe nog geen gas gewonnen.
Langeduinen-ZuidHet zuidelijk deel van de Langeduinen bevindt zich ten zuiden van het fietspad. Het strekt zich uit vanaf het Jan Roepepad in het westen, tot de Ballumer Strandweg in het oosten. Dit droge duingebied met lage langgerekte duinruggen heeft in het noorden een uitgestrekte rietmoerasslenk. Er is open water, rietlanden, duinheide en struikgewas.
De rijke variatie in dit natuurgebied maakt het tot een bijzonder aantrekkelijk broedgebied voor een groot aantal soorten vogels. Ongeveer 60 soorten vogels broeden er. Naast o.a. nachtegaal, wulp en torenvalk, broeden er ook zeldzame soorten als bruine kiekendief en de ransuil.
Voor trekvogels is het rietmoerasslenk een belangrijk rust- en foerageergebied. Vooral water- en moerasvogels pleisteren hier in herfst en voorjaar.
LangeoogLangeoog ligt tussen de eilanden Baltrum in het westen en Spiekeroog in het oosten en hoort bij Nedersaksen. Het heeft een oppervlakte van zo`n 20 vierkante kilometer. De lengte is 11 kilometer, de gemiddelde breedte zo`n 1,5 kilometer (maximale breedte 4 kilometer). Het eiland is nagenoeg autovrij. Er leven tegenwoordig zo`n 2.100 mensen. Per jaar bezoeken 100.000 mensen het eiland.
Vervoer
Langeoog is vanaf Bensersiel met de veerboot te bereiken. De boot vaart bij hoog water en doet er ongeveer 45 minuten over om het eiland te bereiken. Bezoekers kunnen hun auto in de parkeergarage in Bensersiel stallen. Ook met het vliegtuig is Langeoog bereikbaar. Er zijn fietsvrije zones in het hoogseizoen.
Weblink
Informatie over Langeoog: http://www.langeoog.de-
langoorhaasratDe langoorhaasrat is een zeer zeldzaam knaagdier dat slechts op een enkel eiland bij Australië voorkomt. Ze behoren tot de Australische haasratten, die ook wel nestratten worden genoemd. Ze zijn zo groot als een kleine haas en lijken er ook een beetje op met hun lange oren en stompe snuit. Maar ze hebben een heel andere staart.
Andere namen: nestrat
Wetensch. naam: Leporillus conditor
Engelse naam: greater stick-nest rat
Verspreiding: Franklin-eiland (zuidelijk van Australië)
Voedsel: plantaardig
Lengte: 17 - 26 cm
Gewicht: 150 - 450 g
Status: bedreigd
LangpootmuggenDe meeste mensen houden niet van langpootmuggen. Ze zijn bang gestoken te worden door dit grote insect. Nou ziet hij er inderdaad gevaarlijk uit met zijn lange snuit en spits toelopende achterlijf. Maar hij steekt niet, hij kan het niet eens. Geen steeksnuit of angel
Muggen halen hun voedsel uit vloeistoffen. Ze zuigen sappen op uit bloemen en prikken ook bladeren aan. Bij de steekmuggen steken de vrouwtjes bovendien andere dieren, vooral zoogdieren, om bloed te zuigen. Deze voedselrijke vloeistof hebben ze namelijk nodig voor de rijping van de eieren. Een langpootmug is echter geen steekmug. Zijn langgerekte snuit eindigt in een vlezig plaatje, het labellum. Daarmee zuigt hij vloeistoffen uit bloemen op. Wat een angel lijkt te zijn, is de spitse legbuis van het vrouwtje. Daarmee stopt ze haar eieren in de grond. Ermee steken kan ze niet. Bij het mannetje eindigt het achterlijf afgeknot of enigszins knotsvormig. De wat onbeholpen vliegende langpootmuggen hebben geen andere verdediging tegen roofdieren dan wegkruipen in de vegetatie. Verschillende soorten zijn vooral `s nachts actief en komen dan soms op verlichte ramen af. Ze werden vroeger daarom ook wel glazenmakers genoemd. Niet gevaarlijk, wel schadelijk
Langpootmuggen zijn dus volstrekt ongevaarlijk. Maar zo onschuldig als de volwassen dieren zijn, zo schadelijk zijn hun larven. Dit zijn namelijk de beruchte emelten, ronde, grauwe maden die, afhankelijk van de soort, wel zo`n vier centimeter lang kunnen worden.
LangstaartdegenkrabbenWetenschappelijke naam: Chasmataspida (orde binnen de Gifkaakdragers, Chelicerata)
Langstaartdegenkrabben zijn uitgestorven geleedpotigen (Arthropoda) die leefden van het Ordovicium tot en met het Devoon (ca. 500-360 miljoen jaar geleden). Hun lichaam bestond uit een kopschild en 12, soms samengegroeide segmenten. De laatste 9 segmenten vormden een soortstaart, die meestal eindigde in een stekel. Ze hadden vier paar poten met schaartjes. Langstaartdegenkrabben werden maximaal 5 centimeter groot. Ze leefden in zee. Langstaartdegenkrabben zijn het meest verwant met de Degenkrabben en de Zeeschorpioenen, waarmee ze in een aparte klasse (Merostomata) binnen de Gifkaakdragers (Chelicerata) worden gerangschikt.
LangstaartkreeftjesWetenschappelijke naam: Skaracarida (orde of onderklasse binnen de Kreeftachtigen)
Langstaartkreeftjes zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Laat-Cambrium (ca. 510-500 miljoen jaar geleden). Het waren zeer kleine (tot 1,5 millimeter grote), kreeftachtige diertjes. Ze hadden een klein kopschild en een pootloos, lang achterlijf dat uit 11 segmenten bestond. Het laatste segment droeg een gevorkt aanhangsel. Langstaartkreeftjes leefden in zee.
LangstaartspringmuisLangstaartspringmuizen Notomys longicaudatus (Gould, 1844) zijn aangetroffen in een aantal ver uiteen liggende gebieden in Centraal en Zuidelijk-Australië. Slechts enkele malen is deze soort in levenden lijve gezien, voor het laatst in 1901-1902. Toch is er volgens sommigen nog hoop dat hij nog eens zal worden gevonden in de wildernis van Centraal-Australië. Van deze muizen is bekend dat hun aantallen sterk fluctueren en dat ze, als de omstandigheden gunstig zijn, plotseling in aantal kunnen toenemen.
Langstaartspringmuis. In de 19de eeuw algemeen
Over het leven van de langstaartspringmuis is weinig bekend. Zij leefde in droge gebieden. Volgens John Gilbert, die voor John Gould zoölogische exemplaren verzamelde, richtte deze soort veel minder schade aan in voorraadschuren dan andere kangoeroespringmuizen. Uit die opmerking zou men kunnen afleiden dat de soort in de 19de eeuw vrij algemeen voorkwam. Gilbert had ook opgemerkt dat langstaartpringmuizen leefden in de holen van bilbies en Lesueurdwergkangoeroes. Het is niet ondenkbaar dat het geheel of grotendeels verdwijnen van deze soorten directe gevolgen had voor deze springmuis.
Langstaartspringmuis. Museumcollectie
De herkomst van de drie exemplaren in het Nationaal Natuurhistorisch Museum is niet helemaal duidelijk. Twee dieren komen van de Moore River en zouden dan moeten zijn verzameld door John Gilbert, de enige die hier gewerkt heeft. De vindplaats van het derde dier is niet bekend.
Langstaartspringmuis.
Langste ademinhouderDe geelbuikzeeslang kan het langst zijn adem inhouden
Hij kan 3 uur en 33 minuten onder water blijven.
De potvis kan zijn adem ook heel lang inhouden
De langste duik van een potvis ooit gemeten, duurde bijna 1 uur en 52 minuten. Op zijn duiktocht neemt hij geen extra lucht in zijn longen mee: de zuurstof die hij nodig heeft wordt opgeslagen in het bloed en de spieren.
De zeeleeuw kan ongeveer 20 minuten onder water blijven
langwerpig slakkenhuisjehet slakkenhuis heeft opvallende, verticale ribben het slakkenhuis heeft alleen horizontale ribben op de windingen
Lantaarnvisachtige beenvissenWetenschappelijke naam: Scopelomorpha (superorde binnen de Echte beenvissen, Teleostei)
Lantaarnvisachtige beenvissen zijn Straalvinnige beenvissen (Actinopterygii) die meestal gekenmerkt zijn door rijen lichtorgaantjes, vooral aan de onderkant van het lichaam. Ze leven in de diepzee. De meeste soorten komen tegen de avond naar het wateroppervlak om daar voedsel te zoeken. Rond zonsopkomst zwemmen ze weer naar honderden meters dieper gelegen water. Deze groep omvat onder meer de Lantaarnvissen (Myctophidae). Omdat Lantaarnvisjes heel talrijk zijn, spelen ze een belangrijke rol in de voedselketens van de oceanen.
lappenkameleonDe lappenkameleon heeft huidflappen aan de achterkant van zijn kop, die hij dreigend kan opzetten. Hij leeft normaal gesproken in bomen of struiken en komt alleen op de grond om naar een andere boom of struik te gaan.
Wetensch. naam: Chamaeleo dilepis
Engelse naam: flapped Chaemeleon
Verspreiding: zuidelijk Afrika
Voedsel: insecten
Lengte: 25 - 35 cm
Gewicht: 40 - 60 gram
Status: algemeen
Lastige gasten in de stadIn de stedelijke omgeving komen planten- en diersoorten voor die de mens onrust of overlast kunnen bezorgen. Hieronder enkele voorbeelden.
Huismuis Mus musculus
Knaagdieren zoals huismuizen doen hun naam eer aan. Ze knagen voortdurend aan alles wat ze tegenkomen. Dat zorgt bij stadsbewoners voor overlast, want het kost ons onze muren, kabels en leidingen.
Overal ter wereld geldt: waar mensen zijn, zijn huismuizen. Dus ook in de binnenstad van grote steden. Juist daar tref je er vaak enorm veel aan.
Reuzen- of Perzische berenklauw Heracleum mantegazzianum
Breek nooit in de zon een stengel of blad van de reuzenberenklauw af. Het melksap kan enorme brandwonden veroorzaken. Daarom bestrijdt de gemeente de plant op speelplaatsen. Gelukkig is hij goed herkenbaar aan zijn grote afmetingen, witte schermbloemen en dikke, harige stengels.
Overal waar ruimte is kan de reuzenberenklauw uit de grond opschieten. Hij verspreidt zich gemakkelijk.
Onkruid tussen straatstenen
Kruiden op plaatsen waar we ze niet willen hebben, zoals tussen de straatstenen, noemen we onkruid. Het ziet er niet netjes uit, beschadigt de straat en je kunt erover uitglijden.
In principe kunnen kruiden overal de kop opsteken omdat het zaad zich goed verspreidt. De gemeente bestrijdt het onkruid op verharde delen in de stad, maar je eigen straatje vegen helpt ook goed.
Zilvermeeuw Larus argentatus
Veel zilvermeeuwen hebben hun broedgebied, de duinen, verlaten omdat ze daar worden verstoord door vossen en het voedselaanbod schaars is.
Late zoogdierreptielenWetenschappelijke naam: Cynodontia (onderorde binnen de Therapsida)
Late zoogdierreptielen zijn uitgestorven zoogdierachtige reptielen (Synapsida) die leefden gedurende het Permen Trias(ca. 290 tot 210 miljoen jaar geleden). Tot deze groep behoren de directe voorouders van de zoogdieren. Er waren zowel roofdieren als plantenetende soorten bij.
Net als zoogdieren, hadden zij een schedel met slechts één slaapvenster (fenestra temporalis). De bouw van het skelet doet sterk aan zoogdieren denken. Ze hadden een schedel met een lange snuit en grote, zoogdierachtige kaakspieren. Het kaakgewricht leek echter nog op dat van reptielen. Hun poten stonden recht onder hun lichaam.Hierdoor konden ze zich sneller voortbewegen dan de andere (zoogdier)reptielen en amfibieën. Ook hadden ze een huid met haren. Deze zorgde ervoor dat hun lichaamstemperatuur nog beter constant kon blijven.
Lathyrus latifoliusLathyrus latifolius is een vaste plant, in tegenstelling tot de éénjarige lathyrus of pronkerwt. Het is een klimplant die zich met ranken hecht aan andere planten, takken of aan gaas. De plant kan elk jaar zo`n 2 à 3 meter klimmen. In het najaar sterft hij af om in het voorjaar weer te verschijnen.
Een eigenschap van Lathyrus is hoe meer bloemen je ervan plukt hoe meer bloemen er zullen groeien. Let wel op dat je voldoende bloemen laat zitten om te laten rijpen tot zaad, dat je dan kunt uitdelen aan tuinvrienden of op de website van de Nationale Proeftuin kunt zetten.
Uitplanten eind maart-begin april. Rechtstreeks in de grond kan ook vanaf april, maar pas op de vogels, ze zijn gek op de zaden.
Het eerste jaar na het zaaien verschijnen er nog geen bloemen. De plant `vestigt` zich alleen nog. Maar de volgenden jaren zult u er volop van kunnen genieten.
Het verplanten na een jaar zal meestal mislukken, want de plant maakt een geweldig diepe penwortel.
Helaas bezit Lathyrus niet de eigenschap van de éénjarige soort: de heerlijk kenmerkende geur, de vaste lathyrus is geurloos.
Lathyrus is er in het wit, rose en cyclaamrood-roze.
LauwersmeergebiedHet huidige Lauwersmeergebied ligt op de plek waar vroeger enkele kleine riviertjes, zoals de Lauwers, de Hunze en de Ee uitmondden in de Lauwerszee. Op de kaart is duidelijk te zien dat de voormalige Lauwerszee een rivierdelta was. De getijdenstroming van de Waddenzee had hier grotendeels vrij spel. Om het omringende land tegen overstromingen te beschermen, werd de Lauwerszee in mei 1969 afgesloten door een afsluitdijk. Het nieuwe Lauwersmeergebied is sindsdien uitgegroeid tot een belangrijk natuurgebied dat van grote waarde is voor Nederland. Vooral de zeldzame (natte) duinvegetaties en de enorme vogelrijkdom bepalen die waarde. In november 2003 heeft het gebied zelfs de status van Nationaal Park gekregen.
Behandeld worden de geschiedenis, de afsluiting van de Lauwerszee, de natuur, het natuurbeheer, het Kollumeroord en de recreatiemogelijkheden in het gebied.
Weblink:
Site van het Nationaal Park Lauwersmeer: http://www.lauwersmeer.org
Site van Staatsbosbeheer, de beheerder van het overgrote deel van het Lauwersmeergebied: http://www.lauwersmeerkudde.nl
Site over vogelwaarnemingen in het Lauwersmeergebied: http://www.lauwersmeer.com
Layard spitssnuitdolfijnDe Layard spitssnuitdolfijn heeft grote donkere en lichte vlekken op het lichaam. Doorgaans hebben ze veel littekens. De kop is donker.
Deze dolfijn dankt zijn Engelse naam `strap-toothed whale` aan het feit dat de twee tanden in de onderkaak bij oudere mannetjes als een band over de bovenkaak heengroeien, waardoor de bek maar gedeeltelijk open kan.
Wetensch. naam: Mesoplodon layardii
Engelse naam: strap-toothed whale
Verspreiding: koude wateren op het zuidelijk halfrond
Voedsel: pijlinktvis
Lengte: 5 - 6,2 m
Gewicht: 1000 - 3000 kg
Status: geen gegevens beschikbaar
LeanchoiliaWetenschappelijke naam: Leanchoilia superlata (behorend tot de Oer-geleedpotigen, Protoarthropoda)
Leanchoilia is een uitgestorven geleedpotige (arthropode) die leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Zijn lichaam bestond uit 11 segmenten met tweetakkige aanhangsels. Het borst- en staartschild was driehoekig. De kop had grote aanhangsels, die eindigden in drie zweepachtige tentakels. Ogen ontbraken. Leanchoilia leefde in zee.
lederschildpad© WWf-Canon - M.Harvey
Met de lengte en gewicht van een Smart is deze de lederschildpad de grootste van alle schildpadden. Zijn rug en buik zijn met een leerachtige huid bedekt en niet met een hard schild zoals bij de andere zeeschildpadden.
De lederschildpad is in staat om een lichaamstemperatuur te handhaven die hoger is dan die van het zeewater. Daardoor kan hij ook in koudere zeeën leven. Om hun eieren te leggen trekken ze wel altijd naar tropische stranden.
Ze eten vooral kwallen. Vaak zien ze een plastic zak voor een prooi aan, soms met dodelijke afloop. Het Wereld Natuur Fonds beschermt deze reus door legstranden te beschermen en vervuiling van de zee te bestrijden.
Andere namen: leerschildpad
Wetensch. naam: Dermochelys coriacea
Engelse naam: leatherback turtle; leatherback
Verspreiding: alle warme zeeën, tijdens zwerftochten ook in koudere zeeën (tot bij IJsland)
Voedsel: kwallen, inktvis
Lengte: 1,5 - 2 m (max. 2,9 m)
Gewicht: 360 - 590 kg (max. 960 kg)
Status: ernstig bedreigd
LederschildpadWetenschappelijke naam: Dermochelys coriacea
Behoort tot de Reptielen Schildpadden
Komt voor in:tropische oceanen en zeeën, maar dwaalt soms af naar gematigde streken
De Lederschildpad is een traag type
De Lederschildpad leeft voornamelijk van kwallen. Die bestaan bijna geheel uit water en bevatten zeer weinig voedingsstoffen. Wel komen ze vaak in enorme aantallen voor. Het is dan een kwestie van ophappen voor de Lederschildpad.
De Lederschildpad is een trage zwemmer. Hij hoeft niet te jagen: kwallen zwemmen toch niet weg. Alleen al door zijn omvang heeft een volwassen Lederschildpad weinig last van van roofdieren. Het schild biedt extra bescherming.
Leefwijze van de gorillaDe gorilla is de zwaarstgebouwde en grootste van de mensapen. Om die reden brengt hij meer tijd op de grond door dan in bomen, in tegenstelling tot de andere mensapen. Onder elkaar zijn gorilla`s vreedzaam en weinig luidruchtig.
Karakter Gorilla`s zijn zachtaardige dieren. Ze zijn absoluut niet agressief. Alleen de mannetjes dreigen soms door hard op elkaar af te lopen of door staand op hun borst te trommelen. Dit gedrag is bedoeld om elkaar te imponeren en te laten zien wie het in de groep voor het zeggen heeft. Sociale structuur Gorilla`s leven in familiegroepen. De groepen bestaan uit een, twee of meer dominante mannetjes, ieder met een haremgroep van wijfjes en jonge mannetjes. Deze dominante mannetjes zijn te herkennen aan de zilvergrijs behaarde rug en worden om die reden `zilverruggen` genoemd. Volwassen mannetjes die nog niet dominant zijn leven vaak alleen of in kleine groepjes. Habitat Tropisch regenwoud, moerasbos, mozaiëk-vegetatie met veel bos.
Voedsel: Hoofdzakelijk bladeren, sappige stengels, wortels, knollen en vruchten. Mannetjes zoeken hun voedsel voornamelijk op de grond. Ze kunnen echter ook in bomen klimmen om vruchten te verzamelen. Wijfjes komen vanwege hun lichte bouw hoger. Ze hoeven minder gauw bang te zijn dat de takken breken. Omdat ze niet zo aan de grond zijn gebonden voeden wijfjes zich vaker met vruchten dan mannetjes.
Soms eten gorilla`s ook termieten en insectenlarven. Ze vullen daarmee hun plantaardige menu aan met dierlijke eiwitten.
LeeuwWetenschappelijke naam: Panthera leo
Engelse naam: Lion
Duitse naam: Löwe
Franse naam: Lion
INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Roofdieren (Carnivora)
Familie: Katachtigen (Felidae)
Geslacht: Panters (Panthera)
Soort: Leeuw (Panthera leo)
Leeuw
KENMERKEN
Lengte: Tot 190 cm, plus 105 cm staart
Gewicht: Tot 250 kg
Levensduur: Tot 29 jaar (in dierentuinen)
Geslachtsverschillen: Mannetjes hebben gele tot donkerbruine manen en zijn groter dan vrouwtjes
IN DE NATUUR
Biotoop: Open landschappen met veel gras
Verspreidingsgebied: Oorspronkelijk vrijwel geheel Afrika behalve in woestijnen en bossen, en van Klein-Azië tot in India
Paartijd: Geen vaste tijd
Voortplanting:
De vrouwtjes leven in groepen tot ongeveer tien dieren met hun jongen. Bij zo`n groep horen een of enkele mannetjes, waarvan alleen de sterkste met de vrouwtjes paart. Andere mannetjes zwerven in los-vaste groepjes rond. Regelmatig wordt een haremhouder verslagen door een nieuw mannetje, waarna hij zich ook bij een mannengroepje aansluit.
Voedsel: De vrouwtjes vangen, met elkaar samenwerkend, een groot hoefdier (zebra of antilope). Het mannetje eet zich eerst vol, daarna de vrouwtjes en de jongen.
Bedreiging:
Enkele ondersoorten zijn uitgestorven: Kaapse, Perzische en Berber-leeuw. De Indische leeuw komt alleen nog in één reservaat voor. De andere vier ondersoorten leven in verschillende reservaten in Afrika.
leeuwDe leeuw is de enige katachtige die in hechte en duurzame familiegroepen leeft. Meestal bestaat een leeuwengroep uit een stuk of vijf verwante vrouwtjes, hun jongen en een volwassen man.
De leeuwinnen jagen vaak gezamenlijk op een prooi, de man eist bij het verdelen van de gevangen buit het leeuwendeel voor zich op.
Een mannetjesleeuw heeft per dag ongeveer 7 kilo vlees nodig, een vrouwtje ongeveer 5 kilo. De man is ook een stuk groter en heeft imposante manen. Leeuwen jagen soms ook in hun eentje op kleinere prooidieren.
Wetensch. naam: Panthera leo
Engelse naam: lion
Verspreiding: Afrika, India (Gir Forest)
Voedsel: grote hoefdieren maar ook hazen en knaagdieren
Lengte: 1,7 - 2,5 m, staart 1 m
Gewicht: 150 - 250 kg
Status: kwetsbaar
LeeuwWetenschappelijke naam: Panthera leo
Behoort tot de Zoogdieren Roofdieren, Katachtigen Komt voor in Midden- en Zuid-Afrika en Noordwest-India De leeuw is een soepele sluiper
De leeuw is het sterkste en zwaarste roofdier van de Afrikaanse savanne. In een achtervolging maakt hij geen kans: hij is niet snel genoeg.
De leeuw overvalt zijn prooi vanuit een hinderlaag. Dat betekent: sluipen, sprinten en springen. Zo`n overval mislukt vaak. Leeuwen die samenwerken, hebben meer succes. Een of meer dieren drijven de prooi naar de plaats waar een andere leeuw in hinderlaag ligt.
Het zijn vooral de wijfjes, die jagen. De buit wordt gedeeld. Door hun kracht en overwicht pakken leeuwen vaak de prooi van andere roofdieren af.
Leiobunum rotundumvrouwtje © Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie:
www.saxifraga.nl**
Het mannetjes en vrouwtje van deze algemeen voorkomende hooiwagen verschillen duidelijk. Het mannetje is roodachtig bruin, het grotere vrouwtje heeft een lichtbruin lijf met een donkerbruine vlekken: een vlek voor de ogen en een recht `zadel` op de rug dat naar achteren iets breder wordt. De poten zijn overwegend zwart. Het tweede paar poten is het langst.
Wetensch. naam: Leiobunum rotundum
Lengte: lengte lijf vrouwtje 6 mm (mannetje 3,5 mm); langste poot: 58 mm
LemoneitesWetenschappelijke naam: Lemoneites
Lemoneites is een uitgestorven geleedpotige (Arthropode), die leefde gedurende het Ordovicium (ca. 500-440 miljoen jaar geleden). Hij wordt gerekend tot de Gifkaakdragers (Chelicerata). Het lichaam van Lemoneites bestond uit 11 segmenten, een kopschild zonder stekels en een korte staartstekel.
LepelaarDe lepelaar is een moerasvogel. Er broedden in het voorjaar van 2004 1500 paren in Nederland, waarvan ruim 950 op de waddeneilanden. Lepelaars eten kleine visjes, garnalen en waterinsecten. Ze broeden bij voorkeur op rustige plekken op minder dan 50 kilometer van de voedselgebieden. `Rustig` wil in dit geval vooral zeggen: liefst buiten bereik van roofdieren, zoals vossen en bunzings. Vandaar dat de waddeneilanden en de plassengebieden in Flevoland broedkolonies herbergen.
Trekgedrag van lepelaar
De lepelaars die in West-Europa broeden overwinteren vooral langs de West-Afrikaanse kust, zoals in het tropische waddengebied Banc d`Arguin voor de Mauritaanse kust. In het najaar vliegen de vogels via noord- en zuid-Spanje. In deze gebieden blijven ze een week of twee om krachten op te doen om verder te kunnen trekken. In totaal kan de trektocht wel twee maanden duren. Tijdens de trek naar Afrika gaat ongeveer de helft van de jongen dood door jacht, hoogspanningskabels of uitputting.
Begin februari vertrekken de lepelaars weer uit hun overwinteringsgebieden. De terugreis wordt veel vaker onderbroken. Om voldoende energie te hebben voor de tocht moet ook langs de kust van Marokko en Frankrijk gestopt worden. Eenmaal aangekomen in Nederland is Friesland de verzamelplaats. Van daaruit vliegen de vogels door naar hun broedkolonies.
Vestiging en ontwikkelingen in het Nederlandse waddengebied
Na 1900 ontstond de eerste waddenkolonie lepelaars op Texel (in de Muy).
LepelaarWetenschappelijke naam: Platalea leucorodia
Aantal broedparen in Nederland: 1008-1270 (1998-2000)
Biotoop: ondiepe moerassen; fourageert in sloten, ondiepe meren en op het wad
Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002
Lepelaars op SchiermonnikoogVanaf 1990 broeden er lepelaars op de kwelder. In enkele jaren tijd is de kolonie sterk gegroeid. De groei kwam onder andere doordat kolonies aan de wal te lijden hadden onder vossen. De lepelaars verhuisden naar de (vosvrije) waddeneilanden. In 2004 broedden er 202 paartjes op Schiermonnikoog. De aantallen wisselen jaarlijks en zijn afhankelijk van eventuele droogte in doortrek- of overwintergebieden. De plek van de Schiermonnikoger lepelaarkolonie is niet risicoloos: in sommige jaren spoelen er door extreem hoog water een aantal nesten weg.
Ontwikkeling van de broedkolonie lepelaars op Schiermonnikoog
lepelhondDe lepelhond heeft een kleine kop met een spitse snuit en grote oren. De oren helpen om prooien te horen en zijn bovendien handig om warmte kwijt te raken. Lepelhonden leven net als fenneks - die nog net iets grotere oren hebben - hoofdzakelijk in woestijnen. Ze eten vooral insecten.
Andere namen: grootoorvos
Wetensch. naam: Otocyon megalotis
Engelse naam: bat-eared fox
Verspreiding: zuidelijk en oostelijk Afrika
Voedsel: insecten, voornamelijk termieten en mestkevers
Lengte: 45 - 60 cm, staart 40 cm
Gewicht: 2 - 4,5 kg
Status: algemeen
LesothosaurusLesothosaurus was één van de allereerste Ornithischiërs. Het was een tweebenige planteneter van ongeveer één meter lang. Het dier is bekend uit Lesotho, in zuidelijk Afrika.
Na Lesothosaurus volgt de grote splitsing in de Ornithischiërs tussen de gepantserde dinosauriërs enerzijds (de Thyreophora) en de groep met de Ornithopoden en de dinosauriërs met de opvallende koppen (samen de Cerapoda) anderzijds. Lesothosaurus is dus de laatste gemeenschappelijke voorouder van de Ornithischiërs.
LesueurdwergkangoeroeWetenschappelijke naam: Bettongia lesueur graii (Quoy & Gaimard, 1824)
De geschiedenis van de Lesueurdwergkangoeroe lijkt sterk op die van de Gestreepte buideldas. Beide soorten kwamen voor in grote delen van Australië. De Lesueurdwergkangoeroe was in veel gebieden zelfs het meest voorkomende zoogdier, iets wat vandaag de dag niet meer voor te stellen is. Net als de Gestreepte buideldas leeft hij nu alleen nog maar op een paar kleine eilandjes ten westen van Australië: Bernier en Dorre in Shark Bay en Barrow en Boodie voor de Pilbarakust. Lesueurdwergkangoeroe
Hele jaar in holen
De Lesueurdwergkangoeroe leeft het hele jaar door in holen. Dat zijn ingewikkelde bouwwerken met soms meer dan 100 ingangen. Het type bodem maakt geen verschil, zolang die maar zacht genoeg is om erin te kunnen graven. De dieren leven in groepen. Ze eten vooral plantaardig materiaal zoals bollen en ook schimmels die op de reuk worden gevonden. Ook termieten staan op het menu.
Vossen en konijnen
Waarschijnlijk is deze dwergkangoeroe op het vasteland door de vos uitgeroeid. Immers, de eilandjes waar de soort nu nog voorkomt, zijn vrij van vossen. Sommigen menen dat de dwergkangoeroe mede is verdwenen door de concurrentie van het konijn, maar de twee kwamen ook geruime tijd samen voor, soms zelfs in hetzelfde hol.
In de 19de eeuw begon het bergafwaarts te gaan met de dwergkangoeroes. In tegenstelling tot sommige andere buideldieren van vergelijkbare grootte, overleefde de soort op het vasteland nog tot in de jaren veertig van de 20ste eeuw.
LevenDe tentoonstelling Leven toont hoe planten en dieren zich als individu en als soort staande proberen te houden. Duidelijk wordt dat alles in het leven draait om overleven. De zaal staat dan ook vol met dieren in actie: ze worden bejaagd óf zijn zelf de jager.
Bloemenwand Achter in de zaal bevindt zich de bloemenwand. Op de wand staan enorm vergrootte, hyperrealistische bloemen en vruchten. Hier gaat het om het overleven van de soort. Sprekende voorbeelden van de bestuiving en de verspreiding van zaden geven u een goed beeld van de voortplanting. De actie komt ditmaal niet zozeer van de planten zelf, maar meer van de transporteurs: wind, water en dieren.
Evolutie De verschillende overlevings-strategieën roepen natuurlijk de vraag op naar het mechanisme achter het leven: de evolutie. Het evolutieverhaal krijgt u te horen op het uitkijkpunt boven de ingang van de zaal, waarbij u als bezoeker uitkijkt over de zaal, over het leven. Het evolutieverhaal wordt toegelicht aan de hand van de ideeën van Darwin. Nieuwsgierige bezoekers hebben de mogelijkheid verder te snuffelen in het computer-archief over evolutie.
Leven als landbouwhuisdierLandbouwhuisdieren die op grote schaal worden gehouden voor menselijke consumptie krijgen vaak problemen met hun welzijn. Kippen, varkens en koeien lijden aan stress omdat ze nog veel van hun natuurlijke gedrag vertonen, maar dit in de bio-industrie niet kwijt kunnen. Een stressdier reageert met afwijkend gedrag: kippen pikken elkaars veren uit en varkens gaan aan elkaars staarten knabbelen. Onderzoek naar dierenwelzijn probeert uit te vinden hoe dergelijk gedrag ontstaat en wat er aan te doen is.
Bij de beesten af: stress bij dieren
Kip moet kappen met pikken
Van boskip tot biokip
Krijgen gestresste varkensmoeders probleembiggen?
De melkkoe: de opgevoerde witte motor
Leven en de zonOok alle energie om te leven komt uiteindelijk van de zon. Planten kunnen dankzij fotosynthese zonne-energie omzetten in biologische energie. Al het andere leven voedt zich uiteindelijk met de energie die door planten uit zonlicht is vastgelegd.
Aan de basis van het leven: planten Planten zorgen ervoor dat het leven op Aarde gebruik kan maken van de zon.
Primaire producenten
Planten zijn primaire producenten; ze leggen energie vast die andere organismen kunnen gebruiken.
Fotosynthese
Dankzij fotosynthese kunnen planten de energie van de zon vastleggen.
De kringloop van het leven
De rest van de organismen gebruiken die energie voor hun eigen voortbestaan.
Leven in extreme hitteHoge temperaturen zijn levensgevaarlijk voor de meeste planten en dieren. Bij hitte functioneren eiwitten - vooral enzymen die de stofwisselingsprocessen sturen- minder goed. Bij te hoge temperaturen gaan ze zelfs kapot met als gevolg dat het organisme sterft. Er zijn echter dieren die aanpassingen ontwikkeld hebben waardoor ze op zeer hete plekken kunnen overleven.
De hoogste temperatuur op land (58 ºC) is gemeten in Al Azízíyah in Libië. In oceanen is de hoogste watertemperatuur te vinden rond geisers op de bodem van de diepzee. Hitte die uit de aarde ontsnapt doet de temperatuur op die plekken oplopen tot 400 ºC.
Grote verschillen in temperatuur zijn voor levende organismen extreem, vooral als ze in een kort tijdsbestek optreden. Mensen ervaren omgevingstemperaturen van 10ºC tot 30ºC als normaal. Er leven echter ook mensen in gebieden waar de temperatuur oploopt tot 40 ºC of zakt tot -40 ºC. Temperaturen lager dan het vriespunt en hoger dan 40 ºC zijn voor de meeste organismen gevaarlijk. Een lichaamstemperatuur van 37 ºC is nog gewoon, 40 ºC vinden we al hoge koorts en 42 ºC koorts is heel gevaarlijk. De meeste zoogdieren, ook mensen, gaan dood als ze langere tijd worden blootgesteld aan temperaturen hoger dan 42 ºC. Zoogdieren reguleren hun lichaamstemperatuur van binnenuit. Warmte van de stofwisseling wordt gebruikt om het lichaam op een constante temperatuur van ongeveer 37ºC te houden ongeacht de omgevingstemperatuur. Overtollige warmte moet afgestaan kunnen worden om oververhitting te voorkomen.
Leven in extreme kouOver het algemeen geldt dat het leven zich moet beschermen tegen te extreme kou. In een te koude omgeving kan een organisme onderkoeld raken of zelfs bevriezen. Bevriezing levert een groot gevaar op voor alle organismen.
Door zijn compacte lichaamsbouw houdt de ijsbeer (Ursus maritimus) zijn warmte goed vast
Extreme kou
Als het te koud is komt de werking van allerlei interne processen in het gedrang. Bijvoorbeeld, enzymen die aan de basis liggen van stofwisselingsprocessen in het lichaam werken dan niet meer goed. Verder, heel belangrijk, een organisme bestaat voor een groot deel uit water. Als het water ten gevolge van bevriezing niet meer beschikbaar is komt het voortbestaan van dat organisme in gevaar. Het temperatuurverloop op de hele aarde heeft een spreiding van maar liefst 147 ºC. Het minimum van -89,2 ºC is gemeten in Vostok (Antarctica) en het maximum van 58 ºC in Al Azízíyah (Libië). Grote verschillen in temperatuur zijn voor levende organismen extreem, vooral als deze optreden in een kort tijdsbestek. Mensen ervaren omgevingstemperaturen van 10 tot 30 ºC als normaal. Er leven echter ook mensen in gebieden waar de temperatuur zakt tot - 40 ºC of oploopt tot 40 ºC. Temperaturen hoger dan 40 ºC en lager dan het vriespunt zijn voor de meeste organismen gevaarlijk.
Het belang van water Water dient als bouwstof, als transportmiddel voor zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen en als oplosmiddel waarin chemische reacties plaatsvinden. Voor al deze functies moet het wel vloeibaar zijn en niet bevroren tot ijs.
Leven in permanente duisternisAlle energie die in de levende wereld circuleert komt van de zon. Zonlicht wordt door middel van fotosynthese omgezet in bruikbare energie voor de levende wereld. Groene planten spelen hierbij de hoofdrol. Permanente duisternis kan gezien worden als een extreme levensomstandigheid omdat het leven van groene planten, de basis voor de hele voedselketen op aarde, in het donker onmogelijk is.
Niets zien in het donker
Zonlicht heeft grote invloed op plant- en diergedrag vanwege dag-, nacht- en seizoensritmes. Het is donker in grotten en ook in de diepzee. Nauwelijks twee procent van het totale zeewatervolume ontvangt voldoende zonlicht voor fotosynthese. Dieren kunnen in het donker niets zien. Zintuigen zoals reuk-, gehoor- of tastzin gaan in dat geval een grotere rol spelen dan gezichtsvermogen. Zolang ze met behulp van die andere zintuigen voedsel kunnen bemachtigen, elkaar kunnen vinden voor de voortplanting of hun eigen jongen kunnen verzorgen en hun vijanden kunnen ontlopen, overleven dieren in het donker. Hieronder volgen enkele voorbeelden.
Een vleermuis vindt zijn weg in het donker via de echo van zelfgemaakte geluiden
De vleermuis Chiroptera Een voorbeeld is het verfijnde gehoor van vleermuizen. Zij luisteren naar de echo van geluiden die zij zelf maken. Zo vinden zij de weg in het donker en ook heel gedetailleerde informatie over hun prooien. De korte ultrasone geluiden die de vleermuis uitzendt kunnen wij niet horen. Deze geluiden weerkaatsen tegen alles in de omgeving.
Leven is chemieIn de achttiende en negentiende eeuw dacht men dat er een onoverbrugbare kloof zou bestaan tussen levende en niet-levende natuur. De biochemie heeft deze kloof op spectaculaire wijze weten te overbruggen. Alle levensverrichtingen berusten op chemische reacties.
Is leven te herleiden tot chemie, te bevatten in reageerbuizen en te beschrijven met reactievergelijkingen? Nee, dat is simpelweg ondenkbaar, dachten veel biologen in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Want levensverschijnselen berusten op stoffen die organisch worden genoemd, omdat ze enkel en alleen in levende organismen worden aangetroffen. Ze staan, zo dacht men vroeger, onder regie van vitale krachten die alleen in levende organismen voorkomen.
Toevallige ontdekking
In de loop van de negentiende eeuw synthetiseerde de organische chemie de ene organische stof na de andere uit anorganische verbindingen. Dat begon in 1828 met de ureumsynthese door Friedrich Wöhler. Ureum is een organische stof. Wöhler ontdekte hoe hij die kunstmatig kon bereiden uitgaande van een paar anorganische stoffen. En toen Buchner aan het eind van die eeuw per toeval ontdekte dat een gehomogeniseerd, celvrij en dus volstrekt dood gistextract toch suikers in alcohol kan omzetten, net zoals een levende gistcel, was de onoverbrugbaar geachte kloof tussen de organische en de anorganische natuur overbrugd.
Buchners toevallige ontdekking markeert het begin van een nieuwe natuurwetenschap, de chemie van het leven, de biochemie.
Leven met extreem weinig waterWater is voor alle organismen op aarde van levensbelang. Water dient als bouwstof, als transportmiddel voor zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen en als oplosmiddel waarin chemische reacties plaatsvinden.
Water, bron van leven
Voor levende organismen is water onontbeerlijk. Leven in woestijnen met minder neerslag dan 250 mm per jaar en met soms lange droogteperioden kan zonder meer extreem genoemd worden. Woestijnen zijn immers de droogste plekken op aarde.
Het menselijk lichaam bestaat voor zestig procent uit water. Om dat lichaam goed te laten functioneren is er anderhalf tot twee liter vocht per dag nodig. Meer dan twaalf procent vochtverlies, ofwel drie dagen zonder drinken, is fataal.
Andere organismen zijn minder gevoelig voor uitdroging dankzij diverse aanpassingen. Sommige mossen, bepaalde muggenlarven, schelpdieren in de getijdenzone en zelfs de regenworm en sommige kikkers kunnen tijdelijk grote hoeveelheden van hun lichaamsvocht verliezen en later weer aanvullen zonder daarbij schade op te lopen.
De meeste neerslag ooit gemeten (op jaarbasis) is 13,3 meter te Lloro in Colombia. De minste regen, minder dan eentiende millimeter, valt in de Atacama Woestijn in Chili.
Tabel tolerantie waterverlies
Maximaal waterverlies
Kleine vogels
tot 8%
Meeste zoogdieren (ook mens)
tot 12%
Bruine rat
tot 15%
Kameel
30%
Europese kikker
tot 35%
Kevers uit gematigde gebieden
tot 45%
Woestijnpad
48%
Meeste planten
50%
Tepelhoorn
tot 60%
Keverslak
75%
Woestijnkever
75%
Regenworm
75%
Mos
tot 90%
Valse roos van Jericho
97%
Larve van dansmug
97%
Kameel Camelus bactrianus
De kameel is een supersnelle dorstlesser: hij kan twee weken zonder vocht en drinkt daarna in drie minuten tweehonderd liter water.
Leven met weinig zuurstofDe meeste organismen hebben zuurstof nodig om energie vrij te maken uit hun voedsel. Alle energie in voedsel heeft zonlicht als bron, het zijn de groene planten die zonne-energie in suikers vastleggen. Daaruit volgt de keten van eten en gegeten worden: suikers in de planten als voedselbron voor planteneters die vervolgens gegeten kunnen worden door vleeseters.
De lucht in de atmosfeer die ons omringt en die we inademen bestaat voor 21% uit zuurstof. Op zeeniveau (waar de barometer 1 atmosfeer luchtdruk aangeeft) heeft de zuurstof dus een druk van eenvijfde atmosfeer. Op de hoogste bergtop ter wereld, Mount Everest in de Himalaya (8850 meter), is nog slechts eenderde van die zuurstofdruk over vanwege het steeds ijler worden van de lucht bij toenemende hoogte.
In rust heb je als mens ongeveer een kwart liter zuurstof per minuut nodig. Bij inspanning kan dit oplopen tot het tienvoudige. Je kunt maar heel kort zonder zuurstof, hooguit een paar minuten. In uitgeademde lucht zit vier tot vijf procent minder zuurstof dan in de ingeademde lucht. De zuurstof wordt verbruikt bij de verbranding van suikers waardoor energie beschikbaar komt.
Leven in ijle lucht
De hoogste menselijke bewoning vinden we op 5340 meter in de Andes, op de berg Aucanquilcha. Nog hoger is de lucht te ijl om voldoende zuurstof in te kunnen ademen.
Mensen die permanent in het hooggebergte leven zijn aangepast aan het lage zuurstofgehalte in de atmosfeer. Ze hebben een groter longvolume en meer rode bloedcellen om zuurstof door het lichaam te vervoeren.
Leven tot in het extremeVan oerwouden en oceanen tot woestijnen en hooggebergte, overal op aarde is leven aanwezig. Hoe talrijk en gevarieerd het leven ook is, onbegrensd zijn de mogelijkheden niet. Voor leven is een aantal onontbeerlijke basisvoorwaarden nodig.
Extreme levensomstandigheden
Alle levensvormen vertonen een samenhang met hun omgeving. Dit zie je vooral heel duidelijk als de omstandigheden extremer worden. Als het leven zich afspeelt op de grens van de biologische mogelijkheden vinden we allerlei specialisaties. Dit varieert van bijzonder gedrag tot vernuftige fysiologische aanpassingen. Wij kunnen moeiteloos aanvoelen wat extreme levensomstandigheden zijn, gewoon omdat wij zelf leven. Dat wat wij als extreem ervaren is meestal ook niet ideaal voor andere organismen. Mensen hebben in dat geval extra bescherming en hulpmiddelen nodig om te kunnen overleven, andere organismen hebben `van nature` de nodige aanpassingen om zich te handhaven. Extreme levensomstandigheden ontstaan als er een tekort of juist een overdaad is aan wat de basisvoorwaarden -water, temperatuur, licht, zuurstof, - voor leven zijn. Echt extreem wordt het als levensprocessen dreigen te gaan haperen. Levensprocessen zijn alle processen die te maken hebben met groei, voortplanting, activiteit en stofwisseling.
Tekort aan basisvoorwaarden
Waar veel verschillende soorten gedijen is het blijkbaar goed toeven, op soortenarme plekken zijn de omstandigheden kennelijk minder geschikt om te kunnen overleven.
Leven zonder zonHet leven heeft niet per se zonlicht nodig om te kunnen bestaan. Er zijn meer geschikte energiebronnen.
Leven zonder zon Op plaatsen waar de zon niet kan komen is soms toch leven.
Hete diepzeebronnen
Op die plekken geeft de Aarde zelf warmte.
Black smokers
Naast warmte komen ook stoffen vrij die als energiebron gebruikt worden door organismen.
Leven zonder zon: de zeebodemOp grote diepte dringt het zonlicht niet meer door. Toch komt daar leven voor. In hete diepzeebronnen komt leven voor dat alleen de warmte van de aarde gebruikt. Enige tientallen jaren geleden is ontdekt dat er op de zeebodem plekken zijn waar, net als soms op het land, geysers bestaan. Superverhit water, dat alleen door de enorme waterdruk op de oceaanbodem niet kookt, spuit onder grote druk uit openingen in de bodem omhoog. Het spuitende water onder water ziet eruit als dikke rook, vandaar dat ze wel black smokers` worden genoemd. De troebele, rookachtige kleur wordt veroorzaakt door stoffen die in het water opgelost zitten en mee omhoog spuiten. Voor een belangrijk deel bestaan die stoffen uit zwavelverbindingen, sulfiden genaamd.
In de buurt van de zwavelhoudende warmtebronnen komt leven voor dat niet van zonlicht afhankelijk is. Onderaan de voedselketen staan bacteriën die de zwavelverbindingen als energiebron gebruiken. Andere organismen, zoals zeeanemonen, blinde garnalen en mossels leven op hun beurt weer van deze bacteriën en elkaar. Het is dus een ecosysteem zonder planten. De rol van die planten overal op aarde vervullen om de energie van zonlicht op te slaan in de vorm van energierijke moleculen wordt hier door de zwavelbacteriën vervult, zonder hulp van de zon.
Levende fossielenDagelijks vinden we fossielen van dieren die nog voorkomen. Dat is heel normaal. Maar soms vinden we een levend dier dat we alleen van fossielen kenden. Dan spreken we van een levend fossiel.
Iedere geologische periode heeft zo zijn eigen flora en fauna. Vandaag de dag leven er andere soorten op aarde dan in de tijd van de dinosauriërs. Soms komen we echter soorten tegen, die helemaal niet in de huidige fauna lijken te passen. Vaak zijn het planten of dieren die we wel fossiel kenden, maar waarvan we niet wisten dat er nog exemplaren van in leven waren. Dergelijke diersoorten worden `levende fossielen` genoemd. Het zijn de overlevenden van vroegere werelden die om één of andere reden niet uitgestorven zijn. Vaak wisten ze te overleven in kleine gebiedjes, waar in de loop van de tijd kennelijk weinig was veranderd. Dergelijke toevluchtsoorden noemen we refugia.
Latimeria
Een beroemd voorbeeld van een levend fossiel is de kwastvinnige vis Latimeria. Het eerste exemplaar van deze vis werd in 1938 bij Madagaskar gevangen op circa 75 meter diepte. Tot dan toe nam men aan dat de kwastvinnigen uitgestorven waren. Kwastvinnigen danken hun naam aan een kleine, kwastvormige vin halverwege hun achtervin. De eerste kwastvinnigen verschenen halverwege het Devoon, circa 380 miljoen jaar geleden. Ze zijn voor wetenschappers met name interessant, omdat ze nauw verwant zijn met de zoetwatervissen waaruit de eerste amfibieën zijn ontstaan.
De eerste kwastvinnigen leefden zowel in zoet als in zout water.
Levendige dino`s van Jorge BlancoDe Argentijnse illlustrator Jorge Blanco is een meester in het tot leven brengen van lang geleden uitgestorven dinosauriërs. Blanco is verbonden aan het Museo Naçional de Sciencias Naturales in Buenos Aires, Argentinië.
Dynamische houdingen weergeven is Blanco`s specialiteit. Het liefst maakt hij snelle potloodschetsen, vanwege het levendige lijnenspel dat zo ontstaat. Blanco`s dino`s lijken te ademen, in hun lijven borrelt het en ze kunnen elk moment gaan lopen.
Natuurlijk tekent Blanco niet alle houdingen uit zijn hoofd. Dat zou tot onjuiste reconstructies leiden. Om de houdingen anatomisch kloppend weer te geven, kijkt hij veel naar de naaste verwanten van de dino`s: reptielen en vooral vogels.
Deze tekeningen van Argentijnse dinosauriërs maakte Blanco in opdracht van Naturalis.
Amargasaurus Argentinosaurus
Carnotaurus Chubutisaurus
Eoraptor Giganotosaurus
Guaibasaurus Herrerasaurus
Kritosaurus Lagosuchus
Mussaurus Patagosaurus
Piatnitzkysaurus Sarmientichnus
LevermossenWetenschappelijke naam: Hepaticae, Hepaticopsida
Thalleus levermos met voortplantingsorganen (Parapluutjesmos)
Levermossen zijn planten die bestaan uit op de grond liggende lapjes blad (thallus, bij thalleuze levermossen) of uit stengeltjes met blaadjes (bij folieuze levermossen). In dit laatste geval hebben de stengels vrijwel altijd een duidelijke boven- en onderzijde. De blaadjes hebben geen nerven. Op het thallus dan wel de bebladerde stengeltjes ontstaan al dan niet gesteelde mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen (antheridia resp. archegonia). Bevruchte eicellen groeien (vanuit de archegonia) uit tot zeer kleine, gesteelde sporenkapsels (sporogonen) die veelal met kleppen openspringen. Sommige levermossen kunnen zich ook ongeslachtelijk voortplanten door broedknoppen (gemmae), die gevormd worden in beker- of flesvormige orgaantjes. Levermossen komen vooral voor op vochtige plaatsen, soms in zoet water. Levermossen zijn met zekerheid bekend sinds het Laat-Devoon (ca. 375-360 miljoen jaar geleden).
Leybucht en KrummhörnVan de oude zee-doorbraken langs de Oostfriese Noordzeekust is alleen nog de Leybucht als open zoutwaterbaai bewaard gebleven. De Krummhörn, de landstreek die zich uitstrekt van de Leybucht tot de Dollard, werd door de diepe baai van Sielmönken in tweeën gedeeld. Tussen 800 en 1300 is deze baai verland en door opeenvolgende inpolderingen afgesloten. De Leybucht en Krummhörn horen bij Nedersaksen.
De grootste uitbreiding van de baai van de Leybucht vond plaats tijdens de Middeleeuwse stormvloeden van 1362 en 1374. Deze catastrofale stormvloeden breidden al bestaande geulen, zoals het Norder Tief, uit en veroorzaakten diepe inbreuken tot aan de rand van de hoger gelegen zandgronden. Snelle landaanwinning en grote inpolderingen maakten een eind aan de verdere afbraak van de kust. In de loop der tijd is de baai verkleind tot een oppervlakte van 2.800 hectare.
De grootste stad in de Krummhörn is Emden, gelegen aan de Eems. In de Hanzetijd was Emden een grote handelsstad. Ook tegenwoordig worden via de haven van Emden nog goederen over de hele wereld verstuurd, onder andere door de Volkswagenfabriek uit die plaats.
De kustbescherming van de Leybucht
In de jaren tachtig van de vorige eeuw waren de hoofddijken in het gebied van de Leybucht niet meer hoog genoeg. Toen men de dijk verhoogde is er binnendijks ook een kanaal aangelegd. Dit kanaal verbindt het Norder Tief en het Greetsieler Tief met elkaar en sluit via een nieuw aangelegde landtong, het Leyhörn, aan op de vaargeul van de Norderley.
LibellenWetenschappelijke naam: Odonatoida (superorde binnen de Gevleugelde insecten, Pterygota)
Libellen behoren tot de Geleedpotigen (Arthropoda). Het zijn vrij grote insecten met vleugels, die niet teruggevouwen kunnen worden. Het achterlijf is slank. Ze hebben stevige kaken, voor het verorberen van andere insecten. De larven van libellen leven in het water. Ze vervellen 10-15 keer. Libellen worden onderverdeeld in twee orden, namelijk de uitgestorven Oerlibellen (Protodonata) en de recente libellen (Odonata). Deze laatste orde omvat drie groepen (onderorden), namelijk de Echte libellen, Glazenmakers of Ongelijkvleugeligen (Anisoptera), de Waterjuffers of Gelijkvleugeligen (Zygoptera) en de Ongelijk-gelijkvleugeligen (Anisozygoptera). Libellen kwamen al voor in het Carboon (ca. 360-290 miljoen jaar geleden). Sommige soorten konden toen een vleugelspanwijdte van 75 cm bereiken. De grootste Echte libel van tegenwoordig is de Reuzenlibel (Petalura gigantea); deze komt voor in Australië en heeft een vleugelspanwijdte van 11-12,5 cm. In Nederland komen ongeveer 70 soorten libellen voor.
Libellen en waterjuffersLibellen zijn grote roofinsecten met een lang achterlijf en grote samengestelde ogen. Ze kunnen goed vliegen. De dichtgeaderde vleugels zijn stevig. De achtervleugels zijn breder dan de voorvleugels. Als een libelle vliegt klinkt er een ritselend geluid. Waterjuffers lijken op libellen, maar dit zijn slanke dieren met 4 gelijkvormige vleugels. Het zijn matige vliegers.
Weblinks:
De site van de Nederlandse libellen vereniging: http://www.libellen.org-
Lichaamsbouw van de gorillaDe basisbouw van de gorilla is dezelfde als bij de mens, maar de relatieve grootte van spieren en organen is anders. Dit hangt samen met een verschil in leefwijze. Gorilla`s zijn planteneters die voor hun overleven sterk afhankelijk zijn van spierkracht. De mens is vooral aangewezen op zijn hersenen en op de dingen die hij met behulp van zijn denkkracht kan maken.
Grootte
Mannetjes zijn forser gebouwd dan vrouwtjes. Het sexeverschil is veel duidelijker dan bij de mens of de chimpansee.
Nek
De nek van een gorilla is sterk gespierd, vooral bij de mannetjes. Hun relatief zware en ver naar voren stekende schedel veroorzaakt een grote hefboomwerking en leidt tot een flinke belasting van de nekspieren. Ter compensatie zijn de nekspieren extra dik, om de schedel in positie te houden als de gorilla in zijn normale houding staat namelijk met vier poten op de grond.
De nekspieren van de mens zijn veel lichter. Immers: de schedel is minder zwaar en draagt zich vanzelf doordat hij recht op de wervelkolom staat.
Borstpartij en armen
Borstpartij en armen van de gorilla zijn enorm ontwikkeld.
Kauwapparaat
De kauwspieren van de gorilla zijn groot. Gorilla`s zijn planteneters en voor het fijnmalen van bladeren is veel kracht nodig.
Bovenop de schedel bevindt zich een uitstekende kam. De massieve kauwspieren zijn daaraan vastgehecht. Bij de mannetjes is de kam groter dan bij de wijfjes.
Het gebit bestaat uit vrij grote, vlakke kiezen die geschikt zijn om planten te vermalen.
Lichide trilobietenWetenschappelijke naam: Lichida
Lichide trilobieten zijn uitgestorven geleedpotigen die leefden van het Ordovicium tot en met het Devoon (ca. 500-360 miljoen jaar geleden). Het waren middelmatig grote tot heel grote, geknobbelde trilobieten. Ze hadden een kop met een breed middendeel. Net als andere trilobieten had hun lichaam een duidelijke driedeling, zowel in de lengterichting (kop, lichaam, staart), als in de dwarsrichting (een duidelijk afgescheiden middendeel). Trilobieten leefden in zee.
LijsterbesLijsterbes groeit het beste op droge, voedselrijke grond. Hij komt voor op zand, leem en veen. Hij kan heel goed tegen vorst. Daarom was dit één van de eerste houtige planten die na de laatste ijstijd weer in Nederland groeiden. Lijsterbes heeft in de herfst volop oranje-rode besjes waar vooral lijsters dol op zijn. In het najaar zoeken veel trekvogels, zoals kramsvogels en koperwieken, voedsel op de waddeneilanden en die komen dan vooral af op de bessen van lijsterbes, duindoorn en vogelkers.
Namen: Ned: Wilde Lijsterbes Lat: Sorbus aucuparia Eng: Mountain Ash (rowan) Fra: Sorbier des oiseleursDui: Vogelbeere
LimousinDe Limousin komt uit de streek Limousin in Frankrijk. Het is een oud ras. Er zijn meer dan 7000 jaar oude grotschilderingen van dit rund in de streek van herkomst gevonden. Het is een echt vleesras. Limousins grazen het liefst in droog, schraal en open gebied, zoals duinen en heideterreinen. Limousins grazen onder andere in de duinen van Oostvoorne en in de Roggesloot op Texel.
Lingulide armpotigenWetenschappelijke naam: Lingulida (orde binnen de niet-articulate Armpotigen)
Lingulide armpotigen zijn zeedieren met een platte of bolle, tweekleppige schelp. De kleppen worden alleen door spieren bij elkaar gehouden, er is geen slot. Ze zijn met behulp van een steel vastgegroeid of ingegraven in de bodem. Binnen de schelp zit een tentakelkrans (lofofoor), waarmee de dieren voedseldeeltjes uit het water filteren. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend. Het geslacht Lingula komt al sinds het Devoon (ca. 410-360 miljoen jaar gelden) voor. Recente soorten leven ingegraven in de zeebodem van ondiepe warme zeeën of kustwateren.
lippenbeerDe lippenbeer dankt zijn naam aan zijn eetgewoonten. Met zijn beweeglijke lippen zuigt hij mieren en termieten uit hun nest. Dat gaat extra gemakkelijk doordat de bovenste voortanden ontbreken.
Deze beer lijkt op de kraagbeer met zijn donkere, ruige vacht en lichte vlek op zijn borst in de vorm van de letter Y of U maar ziet er (nog) warriger uit. Anders dan de kraagbeer heeft hij ook op zijn oren lange, pluizige haren. Ook heeft de lippenbeer meer wit op zijn snuit dan de kraagbeer.
De lippenbeer komt voor in laaggelegen gebieden in zuidelijk Azië (vooral India). Hij heeft model gestaan voor Baloe uit Jungle-book.
Wetensch. naam: Ursus ursinus; Melursus ursinus
Engelse naam: sloth bear; labiated bear
Verspreiding: Zuid Azië, met name India, Sri Lanka en Nepal
Voedsel: mieren, termieten, vruchten
Lengte: 1,4 - 1,9 m; schouderhoogte 60 - 90 cm
Gewicht: 55 - 145 kg (max. 190 kg)
LongvissenWetenschappelijke naam: Dipnoi, Dipneusti (orde of onderklasse binnen de Spiervinnigen, Sarcopterygii)
Longvissen kunnen ademhalen met kieuwen en met longen. Ze zijn al bekend sinds het Devoon (ca. 410-360 miljoen jaar geleden). De zes recente soorten lijken in bouw nog veel op uitgestorven soorten. Hun skelet bestaat voor het grootste deel uit kraakbeen. Ze hebben een tandrand en massieve kaken voor het kraken van slakken. Longvissen leven in zoet water, waar ze langdurige perioden van droogte kunnen overleven door zich in de modder in te graven.
LoofbosBelangrijkste kenmerken
Loofbossen worden gevormd door loofverliezende bomen. De bomen werpen in de herfst hun bladeren af, als gevolg van de afname in temperatuur en licht. Kaal overwinteren is een effectieve manier om vochtverlies door verdamping via de bladeren tegen te gaan. De nieuwe bladeren voor het voorjaar zijn al voorbereid in knoppen, die met schubben beschermd worden tegen kou en uitdroging. Positie
Loofbossen beslaan ongeveer 5% van het landoppervlak op aarde. Gematigd loofverliezend bos wordt voornamelijk aangetroffen op het noordelijk halfrond: in Noordwest-, Centraal- en Oost-Europa, de oostelijke Verenigde Staten, Noord-China, Korea, Japan en het uiterste oosten van de Rusland. Op het zuidelijk halfrond komt loofbos alleen voor in zuidelijk Chili. Klimaat
Loofbossen komen voor in gebieden met duidelijke seizoenswisseling. De winterperiode is niet extreem koud. Het groeiseizoen duurt 4 tot 6 maanden. Neerslag is variabel in hoeveelheid, maar valt wel het hele jaar door. Planten en dieren
Behalve loofbomen groeien er ook struiken en kruiden in loofbossen. Vooral op open plekken in het bos, waar voldoende licht doordringt, komen kruiden voor. In de bomen leven vooral kleine knaagdieren en insecten, die zich voeden met plantaardig voedsel. Op de bosbodem leven grotere zoogdieren, zowel planteneters als roofdieren. Leven in de loofbossen
In het voorjaar komt het kale bos tot leven. De bomen, maar ook de bodembedekkende kruidlaag, komen tot bloei.
LoogkruidLoogkruid is aan de kust van de Noordzee een algemene verschijning. Deze plant groeit op het aanspoelsel in het vloedmerk en in de buitenste duinen. De soort is gebonden aan voedselrijke situaties. Loogkruid groeit op het strand vaak samen met zeeraket en zeepostelein. Hij bloeit van juli tot in september met onopvallende bloempjes in de bladoksels.
Buiten de zeereep komt een zeldzame ondersoort van loogkruid voor. Deze staat op zandvlakten in de binnenduinen, in open bermen, langs spoorwegen en zelfs op industrieterreinen. Deze variant heeft zacht behaarde, langere en slappere bladeren dan de ondersoort die op het strand groeit.
Loogkruid is een kenmerkende soort voor de klasse der vloedmerkgemeenschappen.
Namen: Ned: Loogkruid Lat: Salsola kali Eng: Prickly Saltwort Fra: SoudeDui: Kali-Salzkraut Dan: Sodaurt
Look-zonder-lookDe tegenstelling in zijn naam heeft look-zonder-look te danken aan zijn uiengeur. Die ruik je extra goed als je een blaadje tussen je vingers fijn wrijft. Hij ruikt wel naar ui of bieslook, maar is helemaal niet verwant aan uien en heeft geen bol. In loofbos op zand zie je hem soms tot een meter hoog uitgroeien.
Namen: Ned: Look-zonder-look Lat: Alliaria petiolata Eng: Garlic Mustard Fra: AlliareDui: Knoblauchsrauke
Lopers: TweevoetersSommige vogelsoorten leven vooral op de grond. Ze hebben twee sterk ontwikkelde achterpoten. Het zijn tweevoeters die zich tijdens het lopen afzetten tegen de grond. Vaak zijn deze vogels zwaar gebouwd. Daardoor kunnen ze niet goed, of zelfs helemaal niet, vliegen.
Er zijn twee typen tweevoeters: waders en grondkrabbers.
Basisvorm van een tweevoeter
Grondkrabbers Veel vogelsoorten hebben stevige achterpoten met klauwen voor het krabben op de grond tijdens het zoeken naar voedsel. Sommige soorten zijn zó sterk aangepast aan het bodemleven, dat ze niet meer kunnen vliegen.
skelet van de struisvogel skelet van de blauwe pauw
Waders De achterpoten zijn lang en slank gebouwd. De tenen zijn lang of dragen zwemvliezen of lobben om tijdens het waden niet in de zachte bodem weg te zakken. Waders kunnen allemaal vliegen.
skelet van de rode flamingo skelet van de rode lepelaar
Lopers: ViervoetersLopende dieren zetten zich met hun poten af tegen de grond. Het lichaam duwt zich bij de afzet - via de wervelkolom - naar voren.
Het lichaam van viervoeters steunt op de poten, die recht onder het lichaam staan, vlak langs de romp. Zo kost het weinig inspanning om het lichaam, dat aan de wervelkolom hangt, boven de grond te houden.
Er zijn vier typen viervoeters: hoefgangers, zoolgangers, teengangers. zool-teengangers.
Basisvorm van een viervoeter
Hoefgangers
Alleen de toppen van de vingers of tenen raken de grond. De kootjes eindigen in een hoef, waarmee de dieren zich goed kunnen afzetten tegen een harde ondergrond. Door sterk verlengde middenhands- en middenvoetsbeentjes hebben hoefgangers lange poten. Ze kunnen daardoor grote stappen nemen en zijn heel snel.
skelet van het paard skelet van de amerikaanse bizon
Zoolgangers
De hele voetzool (kootjes én middenvoets- of middenhandsbeentjes) raakt de grond. Zoolgangers zijn meestal geen snelle dieren, maar ze kunnen zich wel goed afzetten of vastgrijpen.
skelet van de ijsbeer skelet van de gorilla
Teengangers
Alleen de kootjes raken de grond. Daardoor zijn de poten lang en is de weerstand tussen de poten en de grond klein; teengangers kunnen erg hard rennen.
skelet van de herdershond skelet van de tijger
Gecombineerde zool-teengangers
Van de voorpoten raken alleen de vingers de grond. In rust raken de hele voetzolen van de achterpoten de grond. Deze combinatie van teen- en zoolgangers is een compromis.
Lozen en stortenOnderwerpen:
Lozingen per stof of materiaalAfvalverbranding op zeeScheepsafval
Afval naar de Noordzee
Vele jaren lang hebben grote steden en industrie- en landbouwgebieden grote hoeveelheden afval geloosd op de Noordzee, direct via leidingen en afvaldump- en-of verbrandingsschepen of indirect via rivieren en de wind. Hoewel de laatste jaren een aanzienlijke vermindering is opgetreden en verbranding op zee is gestopt, komen er nog steeds grote hoeveelheden niet-natuurlijk afval in de Noordzee terecht. Ook wordt de zee met voedingsstoffen, die van nature voorkomen, overbelast waardoor algenplagen kunnen ontstaan.
De OSPAR-conventie van 1992 zorgde voor een verbod op het lozen van het meeste afval en andere stoffen. Alleen baggerspecie, afval van visverwerking, onschadelijk materiaal van natuurlijke oorsprong, vliegtuigen en schepen mochten nog wel in zee worden gedumpt. Vanaf 1 januari 1999 mag rioolslib niet meer in zee worden geloosd. Alleen Noorwegen en Engeland lozen natuurlijk materiaal, en die hoeveelheden nemen sterk af (300.000 ton in 1994 was minder dan 10% van de geloosde hoeveelheid in 1990). IJzeren en stalen scheepswrakken mogen niet meer worden afgezonken, en vanaf 2004 geldt dat verbod voor alle schepen. Afgedankte booreilanden moeten in principe worden verwijderd, maar de onderwaterconstructies van stalen booreilanden die meer dan 10.000 ton wegen mogen onder bepaalde voorwaarden blijven staan, net als die van betonnen eilanden. In alle gevallen moeten vervuilende stoffen van de installaties worden verwijderd.
Lozen van productiewaterBij de winning van aardgas condenseert water in de boorput. Het gewonnen `natte` gas wordt gescheiden in schoon gas en productiewater. Dit water bevat olie, zware metalen en PAK`s. Met het lozen van het productiewater komen deze vervuilende stoffen in het zeewater terecht. Tot op een afstand van ongeveer 3000 meter van het productieplatform kan olie aangetroffen worden. Tot 750 meter afstand is de concentratie olie zeer hoog, tot duizend keer de natuurlijke concentratie. In 2000 nam de Kustwacht 27 incidentele lozingen vanaf offshoreplatforms waar op het Nederlandse deel van de Noordzee.
Weblinks:
Informatie en filmpjes over lozingen (Greenpeace): http://archive.greenpeace.nl/persberichten-97-0820a.html
Lozingen per stof of materiaalDe Noordzee en Waddenzee lijken aantrekkelijke plaatsten om van allerlei rotzooi af te komen. Als dat om schone baggerspecie gaat, is er geen vuiltje aan de lucht. Maar het gaat ook om vervuilde baggerspecie, saneringsslib, zuiveringsslib, olie, radioactief afval, en `huishoudelijk` scheepsafval. In het nabije verleden vond er nog op grote schaal vuilverbranding op zee plaats.
LuchtsporenbacteriënWetenschappelijke naam: Bacillales (orde binnen de Firmicutes of Posibacteria), ook wel Aeroendospora (niet geldig gepubliceerd)
Luchtsporenbacteriën zijn staafvormige bacteriën, die zich in meerderheid kunnen voortbewegen met behulp van rondom of zijdelings ingeplante eenvoudige zweepharen (flagellen). Ze kunnen zowel mèt als zonder zuurstof leven. Evenals bij naakte bacteriën, Draadbacteriën en Bolbacteriën wordt de cel van deze bacteriën slechts omhuld door een enkele celmembraan. Vermoedelijk hebben deze vier bacteriegroepen gemeenschappelijke voorouders, waarbij ongeveer 2,8 miljard jaar geleden het buitenste membraan (zie bij Oerbacteriën) door evolutie verloren is gegaan. Kenmerkend voor Luchtsporenbacteriën is, dat ze onder slechte omstandigheden (bijv. uitdroging) inwendig een elliptische of bolvormige sporekunnen vormen die zich door de lucht verspreidt. Deze sporen kunnen jarenlang overleven zonder water of voeding. Als de omstandigheden gunstig zijn groeien ze weer uit tot bacteriën. Sommige soorten produceren antibiotica. De meeste Luchtsporenbacteriën behoren tot het geslacht Bacillus (`bacillus` betekent eigenlijk `staafje`). Tot de Luchtsporenbacteriën wordt tegenwoordig ook het geslacht Staphylococcus gerekend, waaronder Staphylococcus aureus die door afscheiding van gifstoffen voedselvergiftiging kan veroorzaken. Afstammingslijst van de Luchtsporenbacteriën
Luchtsporenbacteriën Oerbacteriën Ontstaan van het leven
luipaardDe luipaard wordt ook wel panter genoemd. Deze forse kat komt voor in bosrijke gebieden in vrijwel geheel Afrika en zuidelijk Azië.
Luipaarden jagen voornamelijk `s nachts en sluipen daarbij geruisloos naar hun prooi waarna ze die bespringen. Ze vangen prooien van het formaat mestkever tot grote antilopen die veel zwaarder zijn dan zijzelf. Zulke grote vangsten slepen ze vaak in een boom, zodat ze niet worden ingepikt door hyena`s of jakhalzen.
Bij de luipaard komt regelmatig een zwarte vorm voor: een soort albino, maar dan precies omgekeerd. Deze zwarte panters zijn dus geen aparte soort, maar een variatie van de luipaard.
Andere namen: panter
Wetensch. naam: Panthera pardus
Engelse naam: leopard; panther
Verspreiding: Afrika en zuidelijke Azië
Voedsel: antilopen, herten, hagedissen, vogels, apen en andere dieren
Lengte: 1 - 1,9 m, staart 60 - 110 cm
Gewicht: 45 - 85 kg (mannetje), vrouwtje 35 - 50 kg
Status: thans niet bedreigd
luipaardhaaiDeze middelgrote haai dankt zijn naam aan de bruine, donker gerande vlekken op zijn lichtbruine lichaam. Hij heeft krachtige kaken en smalle, scherpe tanden. Luipaardhaaien vangen verschillende soorten prooi maar zijn vooral goed in het opsporen van dieren die deels onder het zand verborgen zijn. Die trekken ze met een snelle ruk uit hun schuilplaats.
Zoals veel haaien is de luipaardhaai levendbarend.
Wetensch. naam: Triakis semiafasciata
Engelse naam: leopard shark
Verspreiding: westkust Verenigde Staten
Voedsel: vis, inktvis, schaaldieren
Lengte: tot 2,1 m
Gewicht: tot 32 kg
Status: thans niet bedreigd
lynxDe lynx kwam vroeger in bijna alle grote bosgebieden in Europa en een groot deel van Azië voor. Door de jacht en verdrijving uit hun leefgebied zijn deze katten met hun kenmerkende oorpluimen tegenwoordig vrij zeldzaam geworden. Ze leven vooral nog in afgelegen bergstreken met wat kreupelhout. In enkele bossen in West-Europa zijn opnieuw lynxen uitgezet. In Nederland is vooralsnog niet voldoende aaneengesloten bos voor een herintroductie.
Lynxen jagen bij voorkeur vanuit een hinderlaag. Ze liggen achter een omgevallen boom of rots te wachten tot een prooidier langs komt en doen dan een korte uitval. Als ze hun prooi niet binnen enkele meters te pakken kunnen krijgen laten ze hem lopen.
Andere namen: los; gewone lynx; Euraziatische lynx
Wetensch. naam: Lynx lynx
Engelse naam: Eurasian lynx
Verspreiding: Noord-Europa tot Oost-Azië
Voedsel: hazen, konijnen, reeën, vogels, schapen, geiten
Lengte: 80 - 130 cm cm, staart 5 - 19 cm
Gewicht: 8 - 38 kg
Status: thans niet bedreigd - risico
LysosoomBlaasjes waarin celafval wordt afgebroken.
Een lysosoom breekt kapotte celonderdelen en afvalstoffen van celprocessen af. Dit wordt gedaan door speciale eiwitten in het lysosoom.
< Terug naar de klikbare cel
MaagDe maag is een gespierde zak die krachtig samentrekt en daarbij voedsel kneedt en fijnmaakt. Tijdens het kneden scheidt de maagwand spijsverterende sappen af die het voedsel afbreken.
De maag heeft de vorm van een gekromde boon en zit in de buikholte. Aande bovenkant is hij verbonden met de slokdarm, aan de onderkant met de twaalfvingerige darm.
Functie
De maag heeft drie functies: het verder kneden en fijnmaken van voedsel dat via de slokdarm uit de mond komt, het doden van bacteriën en het afbreken van eiwitten en vetten.
Leeg is de maag niet groter dan de hand van een volwassene. Maar omdat hij flexibel is kunnen we er toch een hele maaltijd in kwijt. Tijdens het eten rekt de maag steeds verder uit tot hij twee tot drie keer zo groot is worden. Dan zitten we vol.
Werking
Drie spierlagen laten de maag krachtig samentrekken en kneden daarbij het voedsel dat zich in de maagholte bevindt. Tijdens het kneden wordt de voedselbrij vermengd met spijsverteringssappen die worden afgescheiden door klieren in de maagwand. Per dag produceren ze 2,5 liter maagsap. Maagsap bevat zoutzuur dat in staat is om schadelijke bacteriën te doden. Zelf wordt de maagwand niet door het zuur aangetast omdat hij beschermd wordt door een slijmvlieslaag (mucosa), waarin stoffen zitten die zoutzuur neutraliseren.
opbouw van de maagwand De maagwand is opgebouwd uit zes lagen. De maag bezit een extra spierlaag, zodat hij krachtig kan samentrekken. In de licht geplooide slijmvlieslaag bevinden zich buisjes waar een of meerdere maagsapklieren op uit komen.
Maaien (en afvoeren)Maaien is een alternatief vegetatiebeheer voor begrazen. Door maaien gaat men de successie tegen. Doordat het maaisel afgevoerd wordt is er sprake van afvoer van de voedingsstoffen fosfaat, stikstof en kalium. In een terrein waar alleen maar begraasd wordt ontsnapt alleen de stikstof. Door het maaien en afvoeren ontstaat dus een armer milieu dan bij begrazen. Maaien kan in heideterreinen, in struwelen en op gras- en rietlanden.
Maak kennis met de bloedcelEen cel is de allerkleinste eenheid waaruit alle levende wezens zijn opgebouwd. Dus ook wij mensen. Je hebt diverse typen cellen voor allerlei verschillende taken: zo heb je levercellen, zenuwcellen en bloedcellen. Ieder type cel heeft een eigen vorm, grootte en levensduur, aangepast aan de taak die hij moet vervullen in het lichaam. Maar ze hebben allemaal min of meer dezelfde opbouw.
Iets over cellen in het algemeen
Middenin elke cel ligt de kern; in de kern van elke menselijke cel zitten 46 chromosomen. Chromosomen zijn spiraalvormig draadjes die uit het materiaal DNA bestaan. DNA bevat alle informatie over de erfelijke eigenschappen van ons lichaam. Een stukje DNA dat zorgt voor een bepaalde eigenschap heet een gen.
Model van een menselijke cel DNA
Cellen en weefsels
Mensen hebben tweehonderd verschillende soorten cellen zoals levercellen, zenuwcellen en bloedcellen. Groepen van deze cellen vormen samen verschillende soorten weefsel, bijvoorbeeld spierweefsel en zenuwweefsel. Maar weet je dat ook bloed een weefsel is?
De bloedcellen
Bloed is een vloeibaar weefsel. Het bestaat voor meer dan de helft uit vloeistof en verder uit bloedcellen. Je hebt drie soorten bloedcellen: witte en rode bloedcellen en bloedplaatjes.
Witte bloedcellen zijn de soldaatjes die het lichaam verdedigen tegen ziekten. Rode bloedcellen verzorgen het transport van zuurstof van de longen naar de weefsels. Op de terugweg nemen ze koolzuur mee van de weefsels naar de longen.
Maalkiezen versie 2Opm.: meer foto`s van kiezen vanaf zijkant. Liefst losse kiezen.
Maalkies met geplooid emailpatroon
Kauwvlak bovenkaakskies
Onderkaakskiezen
Maalkies met twee of drie lobben die door inhammen duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden. Vanaf het kauwvlak gezien is de kies vierkant (bovenkaakskies) of rechthoekig (onderkaakskies) van vorm. Het emailpatroon bestaat uit plooien die vaak los van elkaar zitten. De lengte kan sterk verschillen, maar ligt tussen de twee en acht centimeter.Maalkies met een grillig emailpatroon
Kies met grillig emailpatroon met kenmerkend `voetje` (aangeven op afbeeldingen). Vanaf het kauwvlak gezien is de kies vierkant (bovenkaakskies) of rechthoekig (onderkaakskies) van vorm. De lengte ligt tussen de twee en vier centimeter. Robuuste maalkies met eenvoudig emailpatroon
Grote en robuuste maalkies. Het emailpatroon bestaat meestal uit ronde vormen met daarbinnen één of enkele openingen. Bovenkaakskiezen zijn vierkant. Onderkaakskiezen zijn rechthoekiger en bestaan uit twee ronde lobben. De lengte van de kiezen ligt tussen de drie en zes centimeter.
MaanEen groot deel van de maan is pokdalig door de talloze inslagen van meteorieten.
Daartussen ligt een aantal vlakke gedeelten die we zeeën noemen. In werkelijkheid zijn dit geen zeeën maar uitgestrekte basaltplateaus. Op een heldere nacht is goed te zien dat de maan allerlei vlekken vertoont.
Toen Galileo aan het begin van de 17de eeuw als eerste ons zonnestelsel met een telescoop ging verkennen, richtte hij zijn blik ook op de maan. Galileo meende in de vlekken zeeën te herkennen. Inmiddels weten we dat de zwaartekracht van de maan veel te laag is om water vast te kunnen houden. Het gaat hier dan ook niet om zeeën, maar om uitgestrekte basaltplateaus.
Galileo`s oorspronkelijke idee vinden we echter nog wel terug in de namen van deze gebieden. Zo herkennen we onder andere een Oceanus procellarum (oceaan der stormen), een Mare tranquilitatis (zee van rust), Sirius roris (baai van dauw) en een Lacus somniorum (meer der dromen). Een bol met pukkels
De maan ontstond toen de aarde vroeg in haar geschiedenis botste met een protoplaneet. Een stuk aardkorst verdampte en een deel van de gaswolk die zo ontstond, klonterde samen tot de maan.
Omdat de maan geen dampkring heeft, staat zij voortdurend bloot aan een regen van meteorieten. Die meteorieten lieten met name hun sporen na zo`n vier miljard jaar geleden, toen het hemellichaam nog niet helemaal was gestold. De maan moet er in die tijd als een gigantische pokdalige bol hebben uitgezien.
Toen de buitenste korst was gestold, kreeg de maan echter een facelift.
MaanvisZo nu en dan wordt op de Noordzee een maanvis gevangen, of spoelt er een aan. Meestal gaat het om een klein, jong exemplaar van rond de 50 kg. Maanvissen komen in alle wereldzeeën voor, maar nergens in grote aantallen. Zij leven van vislarven, schelpdieren, kreeftachtigen en dierlijk plankton, en hebben een voorkeur voor kwallen. Maanvissen leven vrij lang en groeien constant door. Er zijn meldingen van maanvissen die 4 meter lang waren en 1500 kilo wogen.
Maanvissen zijn bekend om hun bizarre uiterlijk, dat het beste wordt omschreven met de term `zwemmende kop`. Het schijfvormige lichaam eindigt direct na de uitstekende rug- en anaalvinnen in een bijzonder korte staart. Ze hebben een ruwe, leerachtige huid zonder schubben, waaronder als extra pantser een laag kraakbeen zit. Ze hebben vaak veel visluizen, parasieten die tot de Copepoden behoren. Met hun stijve lichaam kunnen ze geen soepele zwembewegingen maken. Ze zwemmen door hun rug- en anaalvinnen te gebruiken als roeispanen.
Omdat maanvissen planktoneters zijn, hoeven ze niet snel te kunnen zwemmen en houden ze zich op in de bovenste lagen van de waterkolom. In de koelere delen van de oceanen komen ze iets meer voor dan in de warme delen.
Maanvissen in de Noordzee
De Noordzee is planktonrijk, en het is dus niet verwonderlijk dat er nu en dan een maanvis in rond zwemt. Dat gebeurt vooral in de maanden december en januari, maar er zijn ook meldingen uit andere seizoenen. Elk jaar worden er wel een paar - per ongeluk - gevangen door de Noordzee-vissers.
MaanvisWetenschappelijke naam: Mola mola
Behoort tot de Vissen Baarsachtige beenvissen, Kogelvisachtigen
Komt voor in:tropische en gematigde oceanen
De Maanvis is een zuinige zwemmer
De Maanvis is geen snelle zwemmer. Dat is aan zijn vorm te zien. De Maanvis leeft van kwallen en andere kleine dieren. Die komen vaak in enorme hoeveelheden voor en zijn dan voor het ophappen.
Kwallen bevatten zeer weinig voedingsstoffen. Maar de Maanvis verbruikt ook niet veel energie. Hij laat zich veelal met de stroom meedrijven.
Door zijn omvang en zijn taaie, leerachtige huid heeft een volwassen maanvis weinig last van roofdieren.
MaarhuizenHet Hogeland kent een aantal kleine `knusse`, min of meer verlaten kerkhofjes gelegen op een wierde, Een paar liggen op vrij korte afstand van elkaar ten noorden en westen van Winsum. Zoals Ranum, Klein Maarslag en de mooiste: Maarhuizen. Hoge bomen, waarin vaak ransuilen, overschaduwen het hooggelegen kerkhofje. Enkele oude, half verweerde knotwilgen verhogen de enigszins plechtstatige sfeer die hier hangt. Dicht bij de gedeeltelijk afgegraven wierde liggen twee oude boerderijen, waarvan een met een zeer markant voorhuis.
MaashagedisDe Maashagedis, Mosasaurus hoffmanni (Mantell,1829), heeft nooit in de rivier de Maas gezwommen. Daar waar nu de Maas stroomt, bevond zich in het Krijt - 65 miljoen jaar geleden - een diepe, warme zee. Als de in zee levende dieren stierven, werden ze door kalk ingekapseld en konden ze fossiliseren. Veel later kwam die kalk aan de oppervlakte en werd het gebruikt als meststof. In de kalkgroeves en ook in de gangen die door de kalkwinning in de Sint-Pietersberg ontstonden, vond men in het midden van de achttiende eeuw reusachtige kaken met grote tanden. Men had in die tijd nog een statisch beeld van de wereld: `God had de aarde geschapen zoals zij was.` Die grote kaken moesten dan ook toebehoord hebben aan tandwalvissen of krokodillen, zoals die nog steeds voorkwamen.
De Maashagedis ( Mosasaurus ) van Maastricht Het `eerste` uitgestorven dier
Volgens Hoffmann, een arts die ook in naturaliën geïnteresseerd was, waren de kaken van een krokodil. De wetenschapper PetrusCamper meende dat ze hadden toebehoord aan een tandwalvis, waarschijnlijk een potvis. Maar de Fransman Cuvier stelde aan het einde van de achttiende eeuw dat dieren ook konden uitsterven. In 1796 vergeleek hij een schedel van een mammoet uit Siberië met een Afrikaanse olifant en Indische oIifant en kwam tot de conclusie dat ze verschillend waren. Omtrent de mammoet had hij drie hypothesen: het dier leefde nog ergens, de mammoet was een overgangsvorm, of hij was uitgestorven. Dat zo`n groot dier als de mammoet nog ergens onopgemerkt zou leven, geloofde Cuvier niet.
MagelhaengansHet mannetje van deze Zuid-Amerikaanse ganzensoort is wit met grijs gestreept, het vrouwtje roodbruin met grijsbruin. Tijdens de balts maakt het mannetje een fluitend geluid, waarop het vrouwtje met lager gekakel antwoordt.
Omdat ze gras eten, worden Magelhaenganzen door schapenhouders als concurrent gezien en bejaagd. Gelukkig komt deze soort ook in erg dun bevolkte gebieden voor, waardoor hij niet in zijn voortbestaan wordt bedreigd.
Wetensch. naam: Chloephaga picta
Engelse naam: Magellan Goose
Verspreiding: zuidelijk Zuid-Amerika, Falkland-eilanden
Voedsel: gras
Lengte: 60 - 65 cm
Status: algemeen
Magnolia-achtige bloemplantenWetenschappelijke naam: Magnoliiflorae (superorde binnen de Tweezaadlobbigen, Magnoliidae)
Magnolia-achtige bloemplanten zijn sinds het ontstaan van de bloemplanten het minst veranderd. Bloemplanten (bedektzadigen) hebben gesloten vruchtbeginsels: de zaadknoppen zijn omhuld door vruchtbladen (carpellen). Sommige families van de Magnolia-achtige bloemplanten vertonen nog primitieve kenmerken, zoals weinig onderscheid tussen kroon- en kelkbladen, bloembekleedsels in een spiraal, veel meeldraden en vele, vrije vruchtbeginsels.