OerparadeOerparade vertelt het verhaal van de ontwikkeling van het leven, van de oerknal tot het ontstaan van de mens. Fossiele topstukken dienen daarbij als illustratie: de 18 meter lange Camarasaurus, de Edmontosaurus, maar ook de maashagedis en het oerpaard.
Reconstructie Langs de parade staat een aantal scènes opgesteld. Het zijn levendige en kleurrijke reconstructies van verschillende perioden uit de aardgeschiedenis. Ze zijn gemaakt samenwerking tussen de Leidse tekenaar Wim Hoogstraten en de wetenschappelijke staf van Naturalis. Er is veel aandacht besteed aan de verschillende klimatologische omstandigheden, en de wisselwerking daarvan met het leven.
Stamboom In het hart van de oerparade staat de stamboom. Deze beeldt de ontwikkeling van het leven uit in een enorm driedimensionaal, computergestuurd vertakkingsschema. U kunt de stamboom zelf aansturen en het ontwikkelingsproces van alle groepen volgen, vanuit de zaal zelf en met uitleg op een beeldscherm.
De vijf rijken De levende natuur is ingedeeld in vijf rijken: bacteriën, één- en weinigcelligen, schimmels, planten en dieren. Deze indeling is uiteraard terug te vinden in de stamboom. De takken van de stamboom zijn in de vloer van het bovenliggende Natuurtheater als groene lichten terug te vinden. En de ordening van de stamboom is terug te vinden in de wijze waarop Natuurtheater is ingericht.
OerplatwormenWetenschappelijke naam: Protoplatyhelminthes. Oerplatwormen vormen een hypothetische groep wormachtige dieren; er zijn geen fossielen van bekend. Ze zouden afstammen van de Planulas. Oerplatwormen zouden geleefd hebben in het Proterozoïcum (ca. 2500 tot 540 miljoen jaar geleden). Volgens sommige onderzoekers zijn het de voorouders geweest van de platwormen èn de meeste andere diergroepen van nu. Andere onderzoekers denken dat Oerplatwormen minder belangrijk zijn geweest of niet bestaan hebben.
Het zouden eenvoudig gebouwde dieren zijn geweest met drie weefsellagen: een buitenlaag (het ectoderm), die de huid vormde en een binnenlaag (endoderm), die het darmkanaal van mond tot anus vormde, gescheiden door een tussenlaag zonder holten (de middenlaag; het mesoderm). Ze hadden verder een soort ogen of lichtgevoelige orgaantjes.
OerplatwormenWetenschappelijke naam: Protoplatyhelminthes
Oerplatwormen vormen een hypothetische groep wormachtige dieren; er zijn geen fossielen van bekend. Het zouden eenvoudig gebouwde dieren zijn geweest met drie cellagen: een buitenlaag (`huid`) en een binnenlaag (`darm`), gescheiden door een tussenlaag zonder holten. Oerplatwormen zouden geleefd hebben in het Proterozoïcum (2500-540 miljoen jaar geleden). Volgens sommige onderzoekers zijn het de voorouders geweest van de platwormen èn de meeste andere diergroepen van nu. Andere onderzoekers denken dat Oerplatwormen minder belangrijk zijn geweest of niet bestaan hebben.
OerreptielenWetenschappelijke naam: Captorhinida, Captorhinomorpha (orde of onderorde binnen de Jukboogloze reptielen, Anapsida)
Oerreptielen zijn uitgestorven reptielen, die leefden gedurende het Laat-Carboon en Perm(ca. 320 tot 250 miljoen jaar geleden). Deze vroegste reptielen zijn de voorouders van alle reptielen die later ontstonden en waren ontstaan uit de Oeramfibieën. De Oerreptielen konden zich op het land voortplanten, omdat ze eieren legden die door een beschermende schaal tegen uitdrogen werden beschermd. Deze beschermde schaal was gemaakt van een leerachtig materiaal of van kalk. De jongen die hieruit kwamen hoefden geen larvenstadium meer te doorlopen om volwassen te worden, maar hoefden hiervoor alleen maar groot te worden.
Ze worden gekenmerkt door een schedel zonder jukbogen en dus zonder `slaapvensters` (fenestrae temporales). Sommige oerreptielen hadden meervoudige rijen tanden in de kaak. De meeste soorten waren slechts enkele tientallen centimeters groot.
OerspinnenWetenschappelijke naam: Trigonotarbida (orde binnen de Spinachtigen, Arachnida)
Oerspinnen zijn uitgestorven geleedpotigen (Arthropoda) die leefden gedurende het Siluur tot en met het Perm (ca. 440-250 miljoen geleden). Ze behoren tot de spinachtigen, met vier paar looppoten, een breed kopborststuk en breed achterlijf. Ze hadden zwak ontwikkelde kaken. Oerspinnen waren kleine dieren: ze werden ongeveer 6 millimeter groot. Over hun levenswijze is weinig bekend.
OerstraalvinnigenWetenschappelijke naam: Palaeonisciformes (orde binnen de Straalvinnige beenvissen, Actinopterygii)
Oerstraalvinnigen zijn uitgestorven vissen die leefden gedurende het Carboon tot en met het Trias (ca. 360-210 miljoen jaar geleden). Het zijn de primitiefste vissen met vinstralen. Ze hadden een kraakbeenskelet. Hun huid werd bedekt door dikke, ruitvormige beenschubben. De rug- en anaalvin was driehoekig en de staart diep ingesneden en asymmetrisch. Oerstraalvinnigen zijn het meest verwant met de eveneens uitgestorven Vroege straalvinnigen alsook met de nog levende Steurachtigen en Kwastsnoekachtigen. Samen worden ze wel de Kraakbeenganoïden (Chondrostei) genoemd.
OerstrijkboutkreeftjesWetenschappelijke naam: Lipostraca (orde binnen de Kieuwpootkreeftjes)
Oerstrijkboutkreeftjes zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Devoon (ca. 410-360 miljoen jaar geleden). Het waren langwerpige kreeftachtigen, met een klein kopschild en 18 lichaamssegmenten. Het laatste segment droeg een paar draadvormige aanhangsels. Oerstrijkboutkreeftjes leefden vermoedelijk in heetwaterbronnen of geisers.
OervarensWetenschappelijke naam: Trimerophytophyta, Trimerophytopsida
Oervarens zijn uitgestorven vaatplanten, die leefden gedurende het Devoon(ca. 410 tot 360 miljoen jaar geleden). Ze stammen af van de Rhynias. Tot deze groep behoren o.a. de geslachten Dawsonites, Pertica, Psilophyton en Trimerophyton.
Ze hadden rechtopstaande takken zonder bladeren of wortels. Sommige soorten hadden bepaalde vertakkingen, die als de voorlopers van echte bladeren zouden kunnen zijn. De stengels en de eerste blad-achtige structuren hadden een duidelijk verschillende structuur. Aan het einde van de takken stonden sporendoosjes (sporangia), vaak in trosjes gerangschikt.
OerwalvissenWalvissen zijn vermoedelijk ontstaan uit oerhoefdieren die steeds meer aangepast raakten aan het leven in het water. De vroegste Archaeoceti (oerwalvissen) hadden nog achterpoten, maar het is niet bekend of ze in staat waren om zich op het land voort te bewegen. Walvissen zijn in de verte verwant met aardvarkens en nijlpaarden, die eveneens uit de oerhoefdieren zijn ontstaan. Tandwalvissen (Odontoceti) ontstonden het eerst. Het ontstaan van de baleinwalvissen (Mystacoceti) uit de tandwalvissen is een latere ontwikkeling.
Pakicetus (`Pakistaanse walvis`). Vroeg-Eoceen, circa 50 miljoen jaar geleden. Lengte ongeveer 2 meter. Fossielen van deze tandwalvis zijn gevonden in Pakistan.
Protocetus (`oerwalvis`). Midden-Eoceen, circa 42 miljoen jaar geleden. Lengte ongeveer 2,5 meter. Fossielen van deze tandwalvis zijn gevonden in Egypte.
Dorudon (`speertand). Laat-Eoceen, circa 35 miljoen jaar geleden. Lengte: 5 - 6 meter. Fossielen van deze tandwalvis zijn gevonden in Egypte.
Basilosaurus (`koningshagedis`). Laat-Eoceen, circa 35 miljoen jaar geleden. Lengte ongeveer 25 meter. Fossielen van deze tandwalvis zijn gevonden in Egypte.
Squalodon (`haaientandwalvis`). Oligoceen tot Vroeg-Mioceen, circa 22 miljoen jaar geleden. Lengte ongeveer 2,5 meter. Fossielen van deze tandwalvis zijn onder andere gevonden in België en Nederland.
Eurhinodelphis (`langsnuitdolfijn`). Mioceen, circa 15 miljoen jaar geleden. Lengte ongeveer 2 meter. Fossielen van deze vroege dolfijnachtige zijn onder andere gevonden in België en Nederland.
OerwolfsklauwenWetenschappelijke naam: Zosterophyllophyta, Zosterophyllopsida
Reconstructie van Zosterophyllum myretonianum
Oerwolfsklauwen zijn uitgestorven wolfsklauwachtige planten, die leefden gedurende het Devoon (ca. 410-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een gevorkte vertakkingswijze. De stengels hadden geen bladeren, maar waren kaal (bijv. bij Zosterophyllum) of voorzien van stekelachtige uitsteeksels zonder vaatbundels (microfyllen, bijv. bij Sawdonia). De sporendoosjes (sporangia) zaten zijdelings, d.w.z. op korte zij-asjes aan de top van de stengeltakken. Oerwolfsklauwen waren, althans ten dele, water- of moerasplanten. Dit kan geconcludeerd worden uit het feit, dat bij Zosterophyllum alleen in de bovenste (boven water uitstekende) stengeldelen een opperhuid (epidermis) met een verdikte buitenwand (cuticula) en huidmondjes (stomata) is aangetroffen. Oerwolfsklauwen verschillen van Rhynia`s door een combinatie van drie kenmerken: de zijdelingse plaatsing van de sporendoosjes, de vorm (bol- of niervormig) en manier van openspringen van de sporendoosjes, en de complexere bouw van de vaatbundels (haplostele). Vermoed wordt dat de Oerwolfsklauwen de `link` vormen tussen de primitievere Rhynia`s uit het Siluur en de meer complexe Schubplanten en andere Wolfsklauwachtigen uit het Devoon.
OerzaadvarensWetenschappelijke naam: Archaeopteridales (orde binnen de Vroege naaktzadigen)
Oerzaadvarens zijn uitgestorven boomvormige sporenplanten, die leefden gedurende het Laat-Devoon en Vroeg-Carboon(ca. 375 tot 320 miljoen jaar geleden). Ze stamden af van de Vroege naaktzadigen. Deze groep wordt gezien als een overgangsvorm tussen sporenplanten en zaadplanten.
Hun stam leek wel op die van naaktzadigen. Het waren de eerste vaatplanten met echte bladeren en een onderscheid tussen grotere en kleinere sporen (heterosporie). Hun zaadachtige sporen hadden nog geen beschermend omhulsel.
OerzeeleliesWetenschappelijke naam: Eocrinoidea (klasse binnen de Blastoïd-achtigen, Blastozoa)
Oerzeelelies zijn uitgestorven stekelhuidigen, die leefden gedurende het Cambrium tot en met het Siluur (ca. 540-410 miljoen jaar geleden). Hun ronde tot bekervormige lichaam stond op een steel en had een 5-stralige symmetrie. De armen waren anders gebouwd dan de armen van huidige Zeelelies. Oerzeelelies worden daarom niet (meer) tot de Zeelelieachtigen (Crinozoa) gerekend, maar tot de Blastoïd-achtigen (Blastozoa). Oerzeelelies leefden vastgehecht op de zeebodem.
OestersOesters groeien op een stevige ondergrond. Platte oesters kwamen vroeger algemeen voor in de Nederlandse kustwateren en getijdengebieden. Als gevolg van ziektes zijn deze oesters nu zeldzaam geworden. De oesterschelpen die op het strand liggen zijn oud of afkomstig van gekweekte oesters. De Japanse oester is sinds de jaren 80 sterk in opkomst.
oestersde schelp is rond tot ovaal en de rand is niet golvend de schelp is langwerpig, met een golvende rand en een ruw oppervlak
OesterteeltIn Nederland worden oesters tegenwoordig alleen nog maar in het deltagebied, en dan vooral in de Oosterschelde en de Grevelingen geteeld. Het gaat om twee soorten oesters: de (inheemse) platte oesters en de (Japanse) creuses. In Sleeswijk-Holstein is een gebied van 0,5 vierkante kilometer aangewezen voor de teelt van Japanse oesters.
Weblink
Site van de Nederlandse Producentenorganisatie Oesterteelt: http://www.zeeuwseoesters.nl
Oeverwal: een natuurlijke dijkDijken worden door de mens gebouwd om zich te beschermen tegen overstromingen. Toch maken rivieren ook hun eigen dijken. Die noemen we oeverwallen.
In gebergten zijn rivieren vooral verantwoordelijk voor de afbraak van gesteenten. Door erosie snijdt de rivier zich een weg in het gesteente. Op haar weg sleurt ze allerlei sedimentdeeltjes mee, zoals grind, zand en klei.
Enige honderden kilometers verderop echter, als de rivier het laagland bereikt, zien we een heel ander beeld. Aan de ene kant snijdt de rivier voor zichzelf een bedding uit, maar tegelijkertijd worden door dezelfde rivier ook afzettingen gevormd. Als de stroomsnelheid laag genoeg wordt, krijgt ze grind en zandkorrels niet verder vervoerd en vormen zich zandbanken in de rivier. Maar de rivier kan ook materiaal afzetten buiten haar stroomgeul.
Oeverwallen
In het laagland stroomt de rivier in grote kronkels die we meanders noemen. Normaal gesproken stroomt al het water van een rivier door haar stroomgeul. Als de hoeveelheid water echter toeneemt, bijvoorbeeld door hevige regenval in het achterland, kan de rivier buiten haar oevers treden. De stroomsnelheid in de geul ligt dan hoog. Buiten de geul verliest het water echter snel aan kracht. Direct naast de rivier ligt de stroomsnelheid dus veel lager. Bovendien wordt de kracht van de rivier gebroken door de planten die langs de oever groeien. Daardoor kan het water in het overstromingsgebied niet langer allerlei sedimentdeeltjes meevoeren. Direct naast de stroomgeul wordt dan met name zand afgezet.
OeverzwaluwOeverzwaluwen worden ongeveer 12 centimeter lang. Ze leven van vliegende insecten die ze al vliegend uit de lucht plukken. Ze broeden in kolonies. Deze vogels bouwen hun nesten in steile onbegroeide zandhellingen, door een tunnel in het zand te graven. Broeden in zo`n zanderige steile wand is niet zonder risico`s: het instortingsgevaar is altijd aanwezig. Het Lauwersmeer is een belangrijke broedplaats voor oeverzwaluwen.
Om kolonies te behouden worden soms betonnen wanden met gaten erin voor een steile zandhelling gezet. Deze wanden moeten het verweren dan tegengaan. Voorbeelden van deze wanden staan onder andere op Texel en in het Friese Ureterp.
Namen: Ned: Oeverzwaluw Eng: Sand Martin Fra: Hirondelle de rivageDui: Uferschwalbe Dan: Digesvale Nor: Sandsvale Fries: Ierdswel Ital: Topino Lat: Riparia riparia
OeverzwaluwWetenschappelijke naam: Riparia riparia
Aantal broedparen in Nederland: 18.500-32.000 (1998-2000)
Biotoop: steile zandige of lemige oevers, doorgaans langs meren of rivieren
Geluid: Oeverzwaluw
okapiDe okapi behoort tot dezelfde familie als de giraffe. Hij heeft net zulke horentjes en ook een erg lange tong, die helder blauw is. Zijn nek en poten zijn echter duidelijk minder lang dan die van de giraffe. Ook zijn tekening (bruinzwart met zebra-strepen op poten en achterwerk) is anders. Okapi`s leven in het dichte regenwoud. Deze soort is pas sinds 1900 voor de westerse wetenschap bekend.
Wetensch. naam: Okapia johnstoni
Engelse naam: okapi
Verspreiding: regenwouden van centraal Afrika
Voedsel: bladeren, schors en twijgen
Lengte: lengte: 2 - 2,2 m
Gewicht: 200 - 350 kg
Status: thans niet bedreigd
OkerOker is een zogenaamd aardpigment. Aardpigmenten worden gewonnen uit bodems die de verweringsproducten zijn van bepaalde gesteenten. Oker wordt gewonnen uit bodems met een relatief hoog gehalte aan ijzeroxidehydraat. Oker wordt sinds de oudheid veel in de schilderkunst gebruikt omdat het goed dekkend en lichtbestendig is. Het woord oker stamt van het Griekse woord `ochros` dat `geelachtig` betekent.
Kleur
Oker komt in verschillende kleurschakeringen voor: van geel naar rood tot bruin, afhankelijk van het gehalte aan ijzeroxidehydraat.
Herkomst
Het pigment komt overal ter wereld voor waar bodems te vinden zijn die ijzeroxidehydraat bevatten.
Productie
Oker is kant-en-klaar in de natuur voorhanden. IJzeroxidehydraten zijn de vervende bestanddelen. IJzeroxidehydraat is het verweringsproduct van ijzerhoudende stenen en mineralen.
Toepassing
Archeologische opgravingen bewijzen dat oker al 350.000 jaar geleden door de prehistorische mens werd gebruikt. Waarschijnlijk smeerde hij er zijn lichaam mee in: om het te versieren of om niet geroken te worden door jachtwild. Aboriginals en andere jagers-verzamelaars doen dit tegenwoordig nog steeds.
In de schilderkunst is oker een van de meest toegepaste pigmenten. Het is namelijk geschikt voor alle schildertechnieken. Tegenwoordig is het grotendeels verdrongen door synthetische ijzeroxiden.
Olenellide trilobietenWetenschappelijke naam: Olenellida, Olenellina (orde resp. onderorde binnen de Trilobieten)
Olenellide trilobieten zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het waren vrij grote, vroege trilobieten met een grote, halfcirkelvormige kop met goed ontwikkelde wangstekels, talrijke lichaamssegmenten en een klein staartdeel. Het centrale kopdeel (glabella) was gesegmenteerd. Net als andere trilobieten had hun lichaam een duidelijke driedeling, zowel in de lengterichting (kop, lichaam, staart), als in de dwarsrichting (een duidelijk afgescheiden middendeel). Trilobieten leefden in zee.
OlieOlie komt in kleine hoeveelheden op natuurlijke wijze vrij door lekkage uit diepere aardlagen in zee. Verder worden door het fytoplankton ook op olie lijkende verbindingen aangemaakt. Op deze manier komt ongeveer 1000 ton olie per jaar in de Noordzee. De schattingen over de hoeveelheid olie die de Noordzee vanuit menselijke bronnen bereikt, lopen uiteen van 71.000 tot 150.000 ton. Meer dan de helft daarvan komt van het land via de rivieren in zee. Lozingen door de zeescheepvaart vormen de tweede grote bron van olievervuiling. Op de NCP wordt jaarlijks 5.000 tot 13.000 ton olie geloosd, waarvan het grootste deel illegaal.
Illegaal lozen van olie of met olie vervuild spoelwater door schepen is de grootste oorzaak van olieslachtoffers onder de zeevogels in de Noordzee. Jaarlijks ontdekken patrouillevliegtuigen en - schepen in het Nederlandse deel van de Noordzee - een tiende deel van de totale oppervlakte - tussen de 500 en 900 olievlekken. In meer dan 85% van de gevallen gaat het om minerale olie, de rest is plantaardig. Voor de minerale olie is er sprake van een licht dalende trend, voor de plantaardige olie juist een licht stijgende. Tussen 1992 en 2001 werden 615 schepen op heterdaad betrapt bij het lozen van olie, in 30% van die gevallen betrof het tankers.
De belasting van de Noordzee met olie
De totale belasting met olie van de Noordzee rond 1995 werd geschat op 150.000 ton. Dat was in 1990 nog 80.000 ton. De toenmalige belasting was vooral afkomstig van de scheepvaart (ruim 60.
Olie en gas: het ontstaanHoe ontstaan olie en gas? (1)
a: Dode zeediertjes zakken naar de bodem. Hoe ontstaan olie en gas? (2)
a: Lagen zand en klei zijn afgezet. b. Deze drukken op de laag met resten van zeediertjes, waardoor druk en temperstuur in die laag stijgen. c: Door hoge druk en temperatuur worden resten van dode organismen omgezet in olie en gas. Olie en gas dringen door het gesteente omhoog. Hoe ontstaan olie en gas? (3)
a: Drukkrachten in de aardkorst plooien het gesteente b: Olie en gas dringen door een doorlatende laag heen. c: Een ondoorlatende laag houdt olie en gas `gevangen`. Hoe ontstaan olie en gas? (4)
a: Op geplooide lagen wordt een laag zand afgezet. b: Gas is lichter dan olie en verzamelt zich er boven.
OlielozingenRond 1995 werd er in de Noordzee jaarlijks tussen de 10.000 en de 60.000 ton olie geloosd. Gemiddeld 750 ton komt in zee terecht als gevolg van ongelukken. Het merendeel van de olie is afkomstig van het schoonspoelen van de tanks van tankers en het lozen van ballastwater dat met olie verontreinigd is. Voor met merendeel betreft het minerale olie, maar er worden ook resten van plantaardige of dierlijke olie geloosd, met vergelijkbare gevolgen. Sinds 1 augustus 1999 is iedere vorm van olie lozen op de Noordzee (ook buiten de 12-mijlszone) verboden.
Voordat het lozingsverbod in 1999 werd ingesteld, was het voor schepen toegestaan om buiten de 12-mijlszone hun tanks schoon te spoelen met zeewater. Als gevolg hiervan werd jaarlijks tussen de 1.000 en de 1.500 ton olie legaal in de Noordzee gestort. Tegenwoordig moet de olie in de haven afgegeven worden bij de haven-ontvangstinstallaties. In 2004 hebben de ministers van verkeer van de Europese Unie besloten om de olielozingen op zee harder aan te pakken. Vooral landen zoals Spanje en Portugal profiteren hiervan, omdat die nog weinig middelen hadden om lozende schepen te vervolgen. Dat bleek bijvoorbeeld na de ramp met de Prestige. Deze tanker vervuilde eind 2002 ruim duizend Spaanse stranden, maar de kaptein werd op borgtocht vrijgelaten. Het Europees Parlement en de Raad van Ministers hebben in 2005 overeenstemming bereikt over strafrechtelijke sancties bij illegale olielozingen op zee. Ook zal er onderzoek gedaan worden naar de vorming van een Europese kustwacht.
OlieslachtoffersEen triest gezicht: zeevogels die besmeurd zijn met olie. Deze vogels kunnen niet meer drijven of duiken omdat de olie zorgt voor lekken in hun verenkleed. Door de olie klitten de veren bij elkaar, zodat het water tot op de huid kan doordringen. Meestal krijgt een olieslachtoffer dan ook te maken met onderkoeling. Slechts bij uitzondering gaat het om olie uit een gestrande tanker. Veel vaker is het olie die bewust of onbewust wordt geloosd.
Contact met de olie: kou vatten of verdrinken
Komt een vogel in contact met olie dan hoeft deze niet meteen te sterven. Het verenpak van de vogel is echter niet meer waterdicht. Het dier verliest zijn warmte-isolatie en vat kou. Het drijfvermogen neemt ook af, de vogel kan zelfs verdrinken. Ook is bekend dat bij het bebroeden van eieren door een met olie besmeurde vogel de kans op uitkomen verkleint. Vooral de soort olie, het jaargetijde en de plaats van de olieverontreiniging bepalen de omvang van de schade. Zo blijft zware (`dikke`) olie langer op het wateroppervlak drijven dan lichte olie, die sneller verdampt en door natuurlijke menging in de waterkolom terechtkomt. Een zware olievlek kan daardoor langer schade aanrichten aan vogels en ander zeeleven. Aan de Nederlandse kust worden de meeste olieslachtoffers `s winters aangetroffen.
De lagere temperatuur, regelmatig voorkomende stormen en de geringere beschikbaarheid van voedsel in de wintermaanden betekenen op zich al een beproeving voor de vogels. Vooral de laatste jaren spoelen steeds meer licht met olie besmeurde vogels aan die totaal vermagerd waren.
OlifantenOnderwerpen: 1 Feiten en cijfers 2 Olifant leven 3 Olifant weetjes 4 Buren van de Aziatische olifant 5 Olifant bescherming
Feiten en cijfers
AFRIKAANSE OLIFANT
Wetenschappelijke naam: Loxodonta africana Leefgebied: savanne of bos (bosolifant kleiner dan savanneolifant) Aantal: ongeveer 500.000 Schouderhoogte: tot 4 meter Gewicht: tot 7000 kilo Grootste bedreiging: jacht
Kenmerken:
Kruin: rond voorhoofd, geen bult op kop Oor: erg groot. Het oor vanaf de zijkant gezien is zo groot als de kop; de vorm lijkt een beetje op Afrika Slagtand: mannetjes en vrouwtjes hebben slagtanden (de mannen de grootste). Hoe ouder de olifant, hoe groter de tanden Slurf: hangende slurf, erg rimpelig Slurfpunt: twee `vingers` Kies met ruitjespatroon Rug: rechte tot holle rug (bult bij schouders en billen). Komt door uitsteeksels aan de nekwervels en de achterste rugwervels AZIATISCHE OLIFANT Feiten en cijfers:
Wetenschappelijke naam: Elephas maximus Leefgebied: bos Aantal: ongeveer 40.000 Schouderhoogte: tot 3,35 meter Gewicht: tot 5400 kilo Grootste bedreiging: ontbossing
Kenmerken:
Kruin: op zijn voorhoofd twee bulten (uitgroeisels van de schedel) Oor: kleinere oren dan de Afrikaanse olifant (maar groter dan jij). Zijn oor is vanaf de zijkant gezien een stuk kleiner dan de kop; de vorm lijkt een beetje op India (driehoekig) Slagtand: Alleen mannetjes hebben slagtanden (en niet eens allemaal) Slurf: Gladde slurf (als hij naar beneden hangt) Slurfpunt: Eén `vinger`, kan daar overigens ook prima kleine voorwerpen mee pakken Kies met rechte ribbels (als ribbelkarton) Rug: Bolle rug.
OlifantenDe Afrikaanse savanne- of steppe-olifant is het grootste nog levende landdier: soms letterlijk een tientonner met een schouderhoogte van 4 meter. De Aziatische olifant en de Afrikaanse bos-olifant (tot voor kort nog als ondersoort beschouwd) zijn niet heel veel kleiner. Deze soorten zijn de enige nog bestaande van een vroeger veel grotere diergroep, waarbij enkele soorten zaten die nog groter waren dan de huidige olifanten zoals de Steppemammoet.
Andere naam: slurfdieren
Wetenschappelijke naam: Proboscidea; Elephantidae
Engelse naam: elephants
Verspreiding: Afrika; Zuidoost-Azië
Voedsel: plantaardig
Leeftijd: gemiddeld 60 jaar
Lengte: schouderhoogte max. 3 m (Afr. bos-olifant) tot max. 4,2 m (Afr. savanne-olifant)
Gewicht: max. 3500 kg (Afr. bos-olifant) tot max. 12.000 kg (Afr. savanne-olifant)
Onderverdeling: 2 geslachten (= soortengroepen)
Aantal nog levende soorten: 3
Klik de groen gemarkeerde woorden aan voor meer informatie over:
Aziatische olifant WNF
Fossiele zoogdieren in Nederland Naturalis
Fossiele zoogdieren op de Maasvlakte Naturalis
De mammoet in Nederland Naturalis
Mammoeten uit de Nederlandse bodem TNO-NITG
Evolutie van de mammoet Naturalis
De olifantenkantelaar Diergaarde Blijdorp
Infoblad voor spreekbeurten over olifanten WNF
OlifantenAndere naam: Slurfdieren Wetenschappelijke naam: Proboscidea (orde binnen de Hoefdierachtigen, Ungulata)
Olifanten zijn de grootste landdieren van tegenwoordig. Hun snuit is verlengd tot een lange, beweeglijke slurf die de functie heeft van reuk- en grijporgaan. Olifanten staan bekend om hun grote snijtanden (slagtanden). Hun zuilvormige poten hebben tenen met elastische zoolkussens en brede, hoefachtige nagels. Olifanten zijn planteneters. Sinds het Paleogeen (ca. 65-25 miljoen jaar geleden) was dit een soortenrijke groep, die overal ter wereld voorkwam, behalve in Australië. Momenteel zijn er nog drie levende soorten: de Afrikaanse savanne-olifant (Loxodonta africana), de Afrikaanse bos-olifant (Loxodonta cyclotis) en de Aziatische olifant (Elephas maximus).
OlifantreptielenWetenschappelijke naam: Pareiasaurida (orde binnen de Jukboogloze reptielen, Anapsida)
Olifantreptielen zijn uitgestorven reptielen die leefden gedurende het Perm (ca. 290-250 miljoen jaar geleden). Het waren grote (tot 3 meter lange), zwaar gebouwde dieren. Ze hadden een zware, brede schedel met dikke knobbels en uitsteeksels. De schedel had geen slaapvenster (fenestra temporalis). Olifantreptielen waren planteneters, met een voorkeur voor zachte vegetatie.
OlifantstandjesWetenschappelijke naam: Scaphopoda (klasse binnen de Schelpdieren, Conchifera)
Olifantstandjes zijn weekdieren (mollusken) met een uitwendige, kegelvormige schelp, die aan de slagtand van een olifant doet denken. Ze hebben geen kieuwen; zuurstofopname vindt plaats door de mantel. Olifantstandjes leven ingegraven in de zeebodem, waar ze voedseldeeltjes vangen met dunne tentakeltjes die rondom de mondopening staan. De groep is bekend sinds het Laat-Cambrium (ca. miljoen jaar geleden) en telt ongeveer 300 fossiele en 350 recente soorten.
OlifantsvogelHet is mogelijk om met gebruik van elementaire natuurkunde en biologie de maximale grootte van een ei te berekenen. Je zou denken dat sommige dinosauriërs dergelijke eieren ook daadwerkelijk hebben gelegd. Het waren echter niet de dinosauriërs, maar de olifantsvogels Aepyornis maximus (I. Geoffroy St. Hilaire, 1851) van Madagaskar die de grootste eieren ooit hebben gelegd. Een ei van een olifantsvogel heeft dezelfde inhoud als zeven struisvogeleieren. Uiteraard was de vogel die deze eiëren legde zelf ook gigantisch. Aepyornis maximus was meer dan drie meter hoog: maar net iets kleiner dan de grootste moa van Nieuw-Zeeland, maar wel veel zwaarder gebouwd. Aepyornis maximus is ongetwijfeld de bekendste olifantsvogel, maar zeker niet de enige. Uit opgravingen weten we dat er drie en misschien zelfs vier verschillende soorten waren. De kleinste soort was ongeveer zo groot als de Australische emoe, Dromaius novaehollandiae.
Middenvoetsbeen en dijbeen van de olifantsvogel. Oorzaak uitsterven onbekend
Het is onbekend waardoor olifantsvogels zijn uitgestorven. Toen de eerste Europeanen Madagaskar bereikten, waren de kleine soorten al verdwenen. Net als bij de moa`s uit Nieuw-Zeeland, zouden klimaatsveranderingen één van de oorzaken kunnen zijn geweest. Het is niet bekend of de olifantsvogel door de Malagasy, de oorspronkelijke bewoners van Madagaskar, bejaagd is. Dit lijkt echter wel waarschijnlijk, aangezien ook een aantal van de grote zoogdieren op Madagaskar door toedoen van de mens zijn uitgeroeid.
Olijfgroene ibisJohannus Gerardus Keulemans werkte in het midden van de 19de eeuw als tekenaar voor het toenmalige Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden. Zijn ambitie was echter om als natuurwetenschapper te reizen en te verzamelen. Die kans kreeg hij in 1865, toen hij de Kaapverdische Eilanden en Prinseiland in de Golf van Guinea bezocht. Na zijn reis schreef hij een artikel onder de titel `Opmerkingen over de vogels van de Kaap-Verdische Eilanden en van Prins-Eiland (Ilha do Príncipe) in de bogt van Guinea gelegen`, dat werd gepubliceerd in het Nederlandsch Tijdschrift voor de Dierkunde.
Olijfgroene ibis. Smakelijk vlees
Toen Keulemans op Prinseiland was, ving hij een vrouwtje van de olijfgroene ibis Bostrychia olivacea rothschildi (Bannerman, 1919). Volgens hem waren deze vogels `verbazend vet. Hun vleesch is smakelijk en door de inwoners zeer gezocht; van het armbeen worden roertjes voor pijpen gemaakt.` Toentertijd meende men dat de vogels van het eiland niet verschilden van de ibissen die nu nog steeds in grote delen van Centraal-Afrika te vinden zijn. Een halve eeuw later zou David Bannerman echter een artikel schrijven waarin de vogels van Prinseiland als een apart ras werden beschouwd, waarvan de kleur van de kuif verschilde van die van de vogels van het vasteland. Niet te zien, wel te horen
De ibissen van Prinseiland leefden in de ondoordringbare moerassen en het was dus een hele toer om de dieren te zien te krijgen. Te horen waren ze wel: de vogels maakten een zeer typisch geluid, dat sterk aan het gekras van een raaf deed denken.
Onbewoonde eilandenIn de Waddenzee komen, naast de onbegroeide zand- en wadplaten, ook onbewoonde echte eilanden voor. Daaronder verstaat men zandplaten die zo hoog liggen dat de hoogste delen het hele jaar droog staan. Ze zijn ook permanent begroeid met planten. Het zijn, van west naar oost, Griend, Rottumerplaat en Rottumeroog.
Weblinks:
Informatie over Rottumeroog en Rottumerplaat: http://www.xs4all.nl/~asz00418-index.html
Ondergrondse opslag van CO2De ondertekenaars van het internationale klimaatverdrag in Kyoto, waaronder Nederland, legden vast dat zij hun CO2-uitstoot in 2012 zullen terugbrengen tot gemiddeld vijf procent onder het niveau van 1990. Dit betekent voor ons land een reductie van 6% ten opzichte van de uitstoot in 1990. Men hoopt dit te realiseren door grootschalige inzet van duurzame energie uit bijvoorbeeld wind en biomassa, door het tegengaan van energieverlies en het afvangen van kooldioxide bij energieproductie, gevolgd door langdurige ondergrondse opslag. Fossiele brandstoffen kunnen ook al worden ontkoold voordat verbranding plaatsvindt. Bij dit ontkolingsproces komt waterstof en CO2 vrij, waarbij het CO2 in de ondergrond wordt opgeslagen. Waterstof wordt gezien als een toekomstige, duurzame energiedrager. Door het omzetten van fossiele brandstof in waterstof kan een brug worden geslagen naar een duurzame energievoorziening op basis van waterstof.
Opslagmogelijkheden
CO2 kan in verschillende ondergronden, poreuze lagen, worden geïnjecteerd. De ondergrond is bepalend voor de eindtoestand van het geïnjecteerde gas en daardoor voor de risicos die aan de opslag zijn verbonden. Op dit moment is opslag mogelijk in aquifers, lege gasvelden, olievelden en steenkool. De injectietechnieken en de eindresultaten verschillen van geval tot geval. In vrije vorm heeft CO2-gas een neiging tot stijgen, en daarom is normaal gesproken een afsluitende laag nodig die het gas verhindert zich een weg naar boven te banen.
Ondergrondse tijdmachineKlik op de tijdschaal voor informatie over de geologische perioden.
Algemene geologische tijdschaal. Hierin wordt bij de tijdvakken de lithostratigrafische onderverdeling boven, midden, onder gehanteerd. In de meeste artikelen wordt de chronostratigrafische indeling van vroeg, midden, laat gehanteerd. Deze zijn niet een op een te vergelijken, want de grenzen tussen de series komen voort uit andere dateringsmethoden © TNO-NITG
Geologische tijd
Het begrip `geologische tijd` laat zich moeilijk vergelijken met het tijdsbegrip dat wij normaal gesproken in de geschiedenis gebruiken. Bij geologische tijd gaat het vaak om miljoenen jaren, terwijl de moderne mens hier ongeveer veertigduizend jaar geleden ten tonele verscheen. Ons land kreeg zijn huidige vorm nauwelijks duizend jaar geleden.
De geologische tijd is af te lezen aan de stratigrafie van de ondergrond: dit is de opeenvolging van gesteentelagen, beginnend bij de bodem waarop we lopen tot vele kilometers diep in de aardkorst.
In de geologie is het gebruikelijk om de geschiedenis van verleden naar heden te beschrijven. De dynamiek van de aardkorst en de veranderingen in klimaat en milieu waren vooral verantwoordelijk voor wat er gebeurde met het stukje aarde dat nu Nederland heet. Deze aspecten waren ook van invloed op de landschapsvormen en op de ontwikkeling van het leven. In de artikelen die door te klikken op de tijdschaal zijn op te vragen, worden de verschillende processen die zich per tijdvak voordeden kort beschreven.
Onderscheid bruinvis - dolfijnSoms is het lastig om het verschil te kunnen zien tussen een bruinvis en een andere dolfijnensoort, zeker als de dieren al wat langer dood zijn.
De meest opvallende verschillen zitten in de vorm van de kop, de bouw van de tanden en de vorm van de rugvin. Een bruinvis heeft een stompe kop, spatelvormige tanden en een driehoekige rugvin. Dolfijnen, zoals de witsnuitdolfijn hieronder, hebben een meer spitse snuit, kegelvormige tanden en een sikkelvormige rugvin.
Details: klik voor vergroting Details: klik voor vergroting
Onderscheid bruinvis - zeehondSoms is het lastig om het verschil te kunnen zien tussen een bruinvis en een zeehond, zeker als een dier gevonden wordt dat al wat langer dood is. De volgende belangrijkste verschillen kunnen helpen bij het maken van onderscheid en zijn meestal ook bij dode dieren goed zichtbaar.
Onderzeese lawinesOnderzeese lawines
a: Onderzeese lawines voeren zand en klei mee naar de diepzee. De afzettingen worden turbidieten genoemd. b: Een diepe geul wordt uitgeslepen.
Onderzoek van de NoordzeeIn de beginjaren van het Noordzee-onderzoek bestond dit vooral uit onderzoek aan de kusten van het eigen land. De mogelijkheden voor oceanografisch en biologisch veldonderzoek waren zeer beperkt. Schepnetjes, steekbuizen en bezoeken aan de vismarkt verschaften het onderzoeksmateriaal. Tegenwoordig is het Noordzee-onderzoek voornamelijk zeer technisch. Multidisciplinair en internationaal zijn de toverwoorden om de beperkte onderzoeksgelden binnen te halen.
Onderzoeksinstituten rondom de Noordzee
De Noordzee kan gerust gezien worden als de wieg voor talrijke fundamentele methoden van zee-onderzoek. Aan het eind van de 19e eeuw ontstonden rondom de Noordzee verschillende veldstations: het Zoölogische Station in Den Helder (1876), het zeestation Kristineberg aan het Skagerak (1877), het Marine Laboratorium in Plymouth (1888) en de voorloper van de Biologische Anstalt op Helgoland (1892). De onderzoekers wilden weg van hun formalinebuisjes om direct met levende organismen in hun natuurlijke milieu te werken.
Uit de bescheiden onderzoeksstations ontwikkelden zich grote onderzoeksinstituten, zoals het koninklijke Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee NIOZ op Texel. Het NIOZ verricht zowel onderzoek in de Noordzee en Waddenzee als op de oceaan. Het Centrum voor Estuariene en Mariene Ecologie NIOO-CEME in Yerseke aan de Oosterschelde is daarentegen voornamelijk bezig met de ecologie van de riviermondingen en de kustzone. De regelmatige controle van de waterkwaliteit en het monitoren van plankton en benthos (bodemdieren) komt voor rekening van het RIKZ in Den Haag.
Onderzoek van de WaddenzeeIn de Waddenzee wordt al jaren onderzoek gedaan. Heel bekend zijn bijvoorbeeld de lange-termijn onderzoeken van het Balgzand, waar al sinds 1969 tweemaal per jaar alle bodemdieren geteld en gewogen worden. Verder vindt er uitgebreid onderzoek plaats naar vissen, vogels ( kanoetstrandlopers), zeehonden, en naar microscopische leven zoals fytoplankton, roeipootkreeftjes, schelpdierlarven en de afbraak van de schuimalg Phaeocystis door virussen. Ook wordt er gekeken naar eutrofiëring en toxische stoffen.
Waddenacademie
Het kabinet besloot op advies van de Commissie Meijer om de kokkelvisserij in 2005 te verbieden en de gaswinning toe te staan. Met de opbrengst van het gas willen de onderzoekers de Waddenacademie oprichten. Deze zou ervoor moeten zorgen dat onderzoek veel beter dan voorheen gestroomlijnd wordt. Hoeveel geld de academie krijgt is nog niet bekend.
De Raad voor de Wadden boog zich in 2005 over de rol van een Waddenacademie om advies uit te brengen aan de minister. In het rapport `Werken aan Wadden-weten: welke rol kan een Waddenacademie spelen?` adviseert de Raad om de organisatie van onderzoek en van het gebruik van onderzoeksresultaten te versterken. Volgens de Raad kan deze versterking bijna volledig worden gerealiseerd binnen de huidige organisatiestructuur.
Weblinks:
Het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee http://www.nioz.nl
Alterra-Kennisinstituut voor de groene ruimte http://www.alterra.nl
Waddenacademie http://www.
OnevenhoevigenWetenschappelijke naam: Perissodactyla (orde binnen de Hoefdierachtigen, Ungulata)
Onevenhoevigen zijn placentale zoogdieren (Eutheria, Placentalia) met poten die één teen (Paarden), drie tenen (Neushoorns) of vier voor- en drie achtertenen (Tapirs) hebben. De tenen worden omgeven door brede nagels (hoeven). Deze groep omvat zeer veel uitgestorven soorten, van het enkele decimeters grote Oerpaardje (Hyracotherium) tot de reusachtige Indricotherium van 8 meter lang. Onevenhoevigen zijn planteneters. Ze komen overal ter wereld voor, behalve in Australië.
Ongeboren kinderen testenErfelijke afwijkingen bij ongeboren kinderen kunnen al in de baarmoeder worden opgespoord. Een heel klein stukje van de placenta of een beetje vruchtwater is voldoende om op bekende erfelijke ziektes te testen.
Grotere zekerheid
Echtparen die een verhoogd risico hebben op het krijgen van een kind met een ernstige erfelijke afwijking krijgen dankzij de test zekerheid over de gezondheid van hun ongeboren kind.
Liever niet weten?
Soms is minder duidelijk of een genetische afwijking een kind ook ziek zal maken. De uitslag maakt ouders dan misschien nodeloos ongerust. Lees verder over erfelijke afwijkingen en biotechnologie
Ongelukken op zeeMet gemiddeld 24 ernstige ongevallen per jaar is het Nederlandse deel van de Noordzee een relatief veilige zee te noemen, zeker gezien de enorme drukte op de vaarroutes. Jaarlijks gebeuren er op het Nederlandse deel van de Noordzee 60 tot 90 ongelukken die zo ernstig zijn dat hulp van de directie Noordzee wordt ingeroepen.
De Noordzee is één van de meest intensief bevaren zeeën ter wereld. Afgezien van de visserij, de bevoorrading van booreilanden, en gebruik door marine en recreatie, vinden op de Noordzee 420.000 scheepsbewegingen per jaar plaats. Dat betekent dat op ieder willekeurig moment van de dag er gemiddeld 365 schepen op het Nederlands deel van de Noordzee varen.
Van de gemiddeld 24 jaarlijkse ongevallen op het Nederlandse deel van de Noordzee betreft het gemiddeld tien aanvaringen tussen schepen en 3 aanvaringen van een schip met een boorplatform of een boei. Ongeveer 4 keer per jaar strandt een schip op de Nederlandse kust. Ongeveer 2 keer per jaar breekt er brand uit of is er sprake van een explosie. Gemiddeld 4 keer per jaar zinkt er een schip.
Door deze ongevallen verongelukken er per jaar zo`n 3 mensen en treedt er eens per twee jaar aanzienlijke schade voor het milieu op. In de meeste gevallen wordt een ongeval veroorzaakt door een combinatie van factoren. In 65% van de gevallen is er (mede) sprake van menselijk falen; in 50% van de gevallen zijn vaartechnische oorzaken relevant; in 35% van de gevallen spelen slechte weersomstandigheden een rol en in 20% van de gevallen is er sprake van gebreken aan het schip en-of aan de lading.
Ontleding van een bultrugDe grote walvisachtigen die vrijwel elk jaar op de Nederlandse kust stranden zijn dwaalgasten die op hun trektocht van de noordelijke zeeën naar de Atlantische Oceaan door de Noordzee gaan in plaats van `rechtsom` langs de Britse eilanden. Zodra een grote balein- of tandwalvis op het strand terecht komt rukt de `snijploeg` van Naturalis uit, een team van mensen gespecialiseerd in het ontleden van grote kadavers. Op 20 december 2003 konden ze weer aan het werk want op het strand bij Katwijk aan Zee was een bultrug Megaptera novaeangliae aangespoeld.
Een fotoreportage van de ontleding van deze bij ons zeldzame baleinwalvis.
Het ontleden van een walvis is een flink karwei. Het team Walvisstrandingen van Naturalis, ook wel `de snijploeg` genoemd, bestaat uit vijf specialisten. Ze dragen dikke oliejassen en speciale handschoenen, gemaakt van kleine metalen ringetjes. Zo kunnen ze zichzelf niet in de vingers snijden en bacterie-infecties oplopen. Voordat ze aan de klus beginnen bespreken de leden van de snijploeg hoe zij de ontleding van de bultrug gaan aanpakken.
Het ontleden gebeurt met grote slagersmessen. Ook worden originele flensmessen gebruikt, afkomstig van de Willem Barenstz: de laatste Nederlandse walvisvaarder, die in 1950 te water werd gelaten maar al na enkele jaren uit de vaart werd genomen. Het mes op de foto zit in een wond waarin resten van een visnet zijn achtergebleven.
Voordat het mes in de walvis gaat, nemen wetenschappers nauwkeurig de buitenkant van het dier op.
Ontstaan van immuniteitImmuniteit in biologische zin is weerstand tegen lichaamsvreemde stoffen. Dat kunnen ziekteverwekkers zijn, maar ook gifstoffen. We moeten hierbij een onderscheid maken tussen immuniteit van individuen en die van soorten. Immuniteit van individuen
Immuniteit van individuen kan goed aan de hand van ons eigen lichaam gedemonstreerd worden. Ons lichaam kent een dubbel afweersysteem. Het betreft twee soorten cellen in ons bloed, de zogenaamde B-lymfocyten en T- lymfocyten. Beide worden in de lymfeklieren gemaakt. De lichaamsvreemde stoffen worden antigenen genoemd. Het kunnen virussen, bacteriën of allerlei stoffen zijn. B-lymfocyten maken hier stoffen tegen, zogenaamde antistoffen, die de lichaamsvreemde stoffen onschadelijk maken. Deze antistoffen zijn zeer specifieke eiwitten. De T-lymfocyten reageren met de wand van cellen met een antigen, waardoor de cellen sterven. Deze cellen kunnen eigen cellen zijn die door een virusbesmetting vreemd antigen in hun wand dragen, of ook cellen met vreemde antigenen die van een ander persoon afkomstig zijn, zoals bij transplantaties. Er kan dan afstoting plaats vinden. Vaccinatie
De aanmaak van voldoende antistoffen of immuun T-lymfocyten duurt één tot twee weken. Dan kan de infectie al ernstige vormen hebben aangenomen. Is men echter eenmaal besmet geweest, dan is er een voorraad antistoffen of T-lymfocyten aanwezig, die direct aan de slag gaan bij een nieuwe besmetting. Men heeft dan een immuniteit opgebouwd. Deze immuniteit kan men ook opwekken door een persoon opzettelijk te besmetten met een geringe hoeveelheid virussen of bacteriën in afgezwakte vorm.
Ontstaan van soortenUit een voorouder ontstaan twee nakomelingen, waarvan er één niet afwijkt van die voorouder. Als het om soorten gaat, wordt gewoonlijk alleen de afwijkende soort 2 van een nieuwe naam voorzien.
In figuur A wordt aangegeven dat soort 2 op een bepaald moment in de geologische geschiedenis naast soort 1 gevonden wordt en daar uit voortgekomen is. In figuur B wordt gesuggereerd dat het soortvormingsproces geleidelijk is verlopen. In figuur C wordt géén evolutiesnelheid gesuggereerd. In feite wordt alleen aangegeven dat de soorten 1 en 2 een gemeenschappelijke voorouder hebben.
Soms wil men aangeven dat het soortvormingsproces snel (abrupt) verlopen is. In dat geval wordt de verbindingslijn ook (nagenoeg) horizontaal getekend. Het is dan een kwestie van `vergroting` of de lijn aanvankelijk horizontaal loopt of toch schuin (soortvorming zal immers gewoonlijk tenminste diverse generaties in beslag nemen).
OogdiertjesWetenschappelijke naam: Euglenophyta, Euglenida
Oogdiertje (Euglena spec.) met complexe zweephaar (aan de voorzijde) en oogvlek
Oogdiertjes zijn eencelligen met één of meer complexe zweepharen (undulipodia) waarmee ze zich kunnen voortbewegen. Ze danken hun naam aan een lichtgevoelige vlek (oogvlek). Voorzover bekend planten ze zich alleen ongeslachtelijk voort. Ze leven doorgaans in zoet water, of in zee. Sommige soorten leven parasitair, bijv. in de darmen van Amfibieën. Vroeger werden oogdiertjes als groenwieren beschouwd omdat ze vaak bladgroenkorrels hebben met chlorofyl a en chlorofyl b. Maar ze hebben ook pigmenten die niet bij planten voorkomen (bijv. diadinaxanthine). Daarom en vooral omdat ze geen celwand van cellulose hebben, deelt men ze tegenwoordig in bij de dierachtige eencelligen.
Afstammingslijst van de Oogdiertjes
Oogdiertjes Eencelligen met complexe zweephaar Eencelligen met mitochondriën (en celkern) Oer-archaebacteriën Oerbacteriën Ontstaan van het leven
OogvlekwierenWetenschappelijke naam: Eustigmatophyta, Eustigmatophyceae
Spore met undulipodium en oogvlek
Oogvlekwieren zijn eencellige wieren met verschillende vormen maar zonder zweephaar. Ze hebben één geelgroene bladgroenkorrel voor het uitvoeren van de fotosynthese. Ze planten zich voort door middel van beweeglijke sporen (zoösporen) met complexe zweephaar (undulipodium) en oranjerode oogvlek. Oogvlekwieren komen voor in zee en zoet water.
OoievaarWetenschappelijke naam: Ciconia ciconia
Aantal broedparen in Nederland: 330-396 (1998-2000)
Biotoop: meestal nabij boerderijen met weilanden; fourageert vaak in natte weilanden en uiterwaarden
Geluid: Ooievaar
OoievaarachtigenAndere naam: Reigerachtigen Wetenschappelijke naam: Ciconiiformes (orde binnen de Moderne vogels, Neornithes)
Ooievaarachtigen worden gekenmerkt door hun lange poten, nek en snavel. Bij veel soorten is de snavel aangepast aan het vangen van speciaal voedsel. Ze zijn bij uitstek gespecialiseerd in het zoeken van voedsel in ondiep water. Ooievaarachtigen komen overal ter wereld voor. Tot deze groep behoren de Ooievaars, Ibissen, Lepelaars, Flamingo`s en Reigers.
oorkwal© Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie:
www.saxifraga.nl**
De oorkwal is de meest bekendste kwal en direct herkenbaar aan het witte `klavertje vier`. Deze vier `oren` zijn de geslachtsorganen die door het transparante lichaam te zien zijn. Midden onder de schijf hangen vier geplooide mondflappen.
Deze kwal heeft vele korte tentakels langs de rand van de schijf maar kan niet steken.
In de Noordzee zijn de kwallen na september vrijwel niet meer te vinden. Ze hebben hun eitjes en zaadcellen dan al in het water geloosd. Later in het jaar vestigen de larven zich op een harde ondergrond en groeien uit tot wit poliepjes. In de winter snoeren zich daarvan stuk voor stuk kleine kwalletjes af. In de zomer zijn ze volwassen.
Wetensch. naam: Aurelia aurita
Engelse naam: common jellyfish
Verspreiding: zeeën
Lengte: tot 40 cm (doorsnede)
OorkwalOorkwallen zijn platte, meestal kleurloze kwallen, die tot 30 cm in doorsnede kunnen worden. Ze hebben korte tentakeltjes aan de rand van de schijf en vier korte vangarmen rond de mond. Ze danken hun naam aan de ingewanden, die er uit zien als oren. Deze zijn bij de mannetjes wit en bij de vrouwtjes roze. Oorkwallen komen zeer algemeen voor in de Noordzee. In vrijwel elke zee, van poolzee tot aan de evenaar, kunnen oorkwallen gevonden worden. In het voorjaar is er vaak sprake van een invasie van oorkwallen die op het strand aanspoelen. Oorkwallen steken niet. Ze leven van plankton en soms eten ze ook wel wormen, kleine kreeftjes en kleine vissen.
Weblink:
Meer informatie over de oorkwal http://home.planet.nl/~ronoffer-duiken-html-biologie-zeeland-oorkwal.htm
Namen: Ned: Oorkwal Lat: Aurelia aurita Eng: Common jellyfish (moon jellyfish)Dui: Ohrenqualle Dan: Vandmænd (Aurelia aurita)
OorsuizenJe kent het wel. Je komt na een avondje flink dansen met fluitende oren uit de disco. Maar stel nou eens dat dit gefluit nooit meer weg zou gaan. Dit is vaak een van de gevolgen van lawaaischade...
Wat je zojuist hoorde, is een lichte vorm van oorsuizen of tinnitus. Vast en zeker heb je zelf ook wel eens een spontane piep in oren. Of je hoort je oren suizen als je in bed ligt. Maar dat is niet hetzelfde als tinnitus. Het grote verschil is dat mensen met tinnitus overal en altijd gepiep of gesuis horen. Bij hen is het dus nooit meer stil in hun hoofd! Er zijn zelfs mensen die hele dagen slijptollen of snerpende krekels moeten aanhoren. Moet je je voorstellen: je ligt in bed, sluit je ogen en hoort...
Oorzaken
Maar hoe kun je nou een piep horen, terwijl die er helemaal niet is? Bij hard geluid krijgt je slakkenhuis telkens enorme opdoffers met als gevolg dat je haarcellen beschadigd raken. Hierdoor worden ze spastisch. Je hebt er zelf ook wel eens last van; een spastische spier die een beetje in het wilde weg zit te trillen, zonder dat je er wat aan kunt doen. Hetzelfde kan gebeuren met je haarcellen. Die sturen dan spastische signalen naar je hersenen, ook als er geen geluid binnenkomt. Daarom hoor je dus dingen die er helemaal niet zijn. Maar er kan ook nog iets anders aan de hand zijn.
Kijk een halve minuut naar de spiraal en dan naar de tekst hierboven...
Wauw, de tekst beweegt! Je hersenen zijn gewend geraakt aan de bewegende spiraal en vullen de plotseling ontbrekende beweging in als beweging.
OosterendIn Oosterend wonen ongeveer 1350 mensen. Van oorsprong is het een agrarisch dorp. Op de hogere gronden van de Texelse stuwwal vestigden zich boeren die zich, zo dicht bij zee wonend, ook met de visvangst bezig hielden. Ook de walvisvaart was hier niet onbekend. Hoewel Oosterend nu niet meer niet direct aan zee ligt, is de bevolking nog steeds voor een groot deel afhankelijk van de visvangst.
In 1890 woonden 69 eigenaren van blazers (houten vissersboten) in Oosterend tegen 44 in Oudeschild. Opvallend was dat de grotere blazers toebehoorden aan Oosterenders, die dikwijls de Noordzee bevisten en van maandag tot zaterdag buitengaats bleven.
Naast Oosterend heeft ook het buurtschap Oost met zijn authentieke huizen zijn uitstraling behouden.
OosterkwelderVoor 1850 was de kwelder van Schiermonnikoog een grote, platte, lege zandvlakte. Pas na 1850 en door de aanleg van een lange stuifdijk in 1960 kwamen er meer duinen en planten. De kwelder valt onder het Nationaal Park. De gehele kwelder wordt nu beheerd door Natuurmonumenten. Van half april tot half juli is de kwelder afgesloten omdat er dan veel vogels broeden.
In de luwte
In 1960 werd er aan de noordkant van de oostelijke zandvlakte een lange, rechte stuifdijk aangelegd. Dit was onderdeel van een plan om uiteindelijk alle Nederlandse waddeneilanden met elkaar te verbinden.
Door de stuifdijk kwam de vlakte meer beschut te liggen en gingen er meer planten groeien. Rond 1970 drongen geulen die vanuit de Waddenzee de kwelder inlopen op naar de stuifdijk. Vier van die geulen braken door de stuifdijk en kregen contact met het strand en de Noordzee. Daarna heeft Rijkswaterstaat het onderhoud aan de stuifdijk ten oosten van paal 10.4 gestopt. Daardoor heeft in dat deel van de kwelder de natuur meer vrij spel dan in het westelijk gedeelte. Het westelijk gedeelte ligt nog steeds in de luwte van het westelijk deel van de stuifdijk. In het oostelijk deel van de kwelder veranderen de duinen door weer en wind steeds van vorm. De vier geulen worden tijdens vloed met zout water gevuld. Bij storm en springtij overstroomt het grootste deel van de kwelder met zout water, behalve de duinen.
Planten
De planten die hier voorkomen kunnen tegen het zoute water. Zoals lamsoor, zeekraal, zeeweegbree en zeeraket.
Op weg naar het echte AntarcticaDe expedities van de Brit James Cook luidden het begin in van het echte verkennen van Antarctica. Hij werd in 1772 op pad werd gestuurd met de Resolution en de Adventure om het Zuidland te zoeken. Eerder had hij Nieuw-Zeeland en de oostkust van Australië verkend.
Er is een aardige roddel verbonden aan deze expeditie. Tijdens Cooks eerste reis had Joseph Banks in het Zuidzeegebied planten en vogels verzameld. Banks zou weer mee, maar nam geen genoegen met het onderkomen aan boord. Hij eiste ruimte voor dertien man personeel, waaronder twee hoornblazers om hem onderweg te vermaken. Daarvoor moest een opbouw op het schip geplaatst worden, waardoor het volgens Cook niet meer zeewaardig was. Hoog oplopende ruzie leidde ertoe dat Banks thuisbleef en de Resolution in oorspronkelijke staat werd hersteld. Banks zou onderweg, op Madeira, nog een metgezel oppikken. Cook heeft die niet ontmoet, want kort voor de aankomst op Madeira, was hij-zij vertrokken. Volgens Cook wees alles erop dat het om een als man verklede vrouw ging. De Resolution neemt ijs aan boord tijdens Cooks tweede reis (1772-1775), uit: James Cook, A voyage towards the South Pole, dl. I, 1777 (Teylers Museum).
Op 17 januari 1773 passeerde Cook als eerste de zuidpoolcirkel. Gedurende drie opeenvolgende zomerseizoenen volgde Cook het pakijs naar het oosten, tussendoor overwinterend in warmere streken, tot hij helemaal rond was. Hij had aangetoond dat er geen warm Zuidland was, en dat er, zo je er al bij kon komen, alleen maar barre ellende te verwachten was.
OpabiniaWetenschappelijke naam: Opabinia regalis (mogelijk behorend tot de Oer-geleedpotigen, Protoarthropoda)
Opabinia is een uitgestorven geleedpotige (arthropode) die leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het gesegmenteerde lichaam met gepaarde kieuwen droeg een staartstuk van 3 segmenten. Opabinia was vermoedelijk een rover, met 5 ogen en een lang, buisvormige `slurf`, eindigend in een schaar voor het vangen van prooien. Opabinia leefde in zee.
Opbouw van de celDe ontwikkeling van een organisme begint met één cel. Het DNA in deze cel bevat alle informatie om een volwassen individu te doen ontstaan, met bijbehorende eigenschappen zoals soort, geslacht en karakter.
Door celdeling groeit de eerste cel uit tot een compleet organisme. Tijdens de ontwikkeling van het embryo specialiseren de cellen zich voor verschillende taken in het lichaam. Zo komen steeds meer erfelijke eigenschappen van het organisme tot uiting.
Cellen zijn de bouwstenen van weefsels en organen. Op hun beurt zijn cellen weer opgebouwd uit verschillende onderdelen. Eerst gaan we een dierlijke cel van dichtbij bekijken.
1 Celkern Opslagplaats van erfelijke informatie van een organisme, in de vorm van DNA. Met deze informatie bestuurt de kern alle levensprocessen.
2 Kernmembraan Omhulsel van de celkern.
3 Kernporie Opening in het kernmembraan voor de uitwisseling van stoffen tussen de kern en de cel.
4 DNA DNA zit als opgerolde draadjes in de celkern. Deze draadjes heten chromosomen.
In een menselijke cel zit twee meter DNA. De totale hoeveelheid DNA in een mens is vijf miljoen keer de omtrek van de aarde.
De mens heeft 23 paar chromosomen. Van elk paar is één chromosoom afkomstig van de moeder en één van de vader.
5 Kernlichaampje Zorgt voor de opbouw van ribosomen.
6 Ruw endoplasmatisch reticulum (ER) Netwerk van membranen, dat zorgt voor transport van stoffen in de cel. Op het plasma-netwerk liggen ribosomen.
7 Glad endoplasmatisch reticulum (ER) Netwerk van membranen, dat zorgt voor transport en afbraak van stoffen in de cel.
Open oceaanBelangrijkste kenmerken
Over het algemeen zijn open oceanen voedselarm. Stromingen vanuit de diepzee brengen mineralen en voedingsstoffen die ooit naar beneden zijn gezonken weer terug naar het oppervlak. Hier worden ze als voedsel gebruikt door zwevende microscopische algen: het fytoplankton. Positie
Oceanen bedekken ongeveer 71% van de aardbol. Dit komt overeen met ongeveer 2,5 keer het oppervlak van landmassa en zoetwatergebieden bij elkaar. Klimaat
Open oceanen komen in alle klimaatgebieden voor. Planten en dieren
Voor de verspreiding van planten en dieren in de open oceaan speelt de watertemperatuur een belangrijke rol. Veel zeedieren maken een larvestadium door waarin ze zich laten meevoeren door de stromingen in de oceaan. Wanneer ze volwassen worden, vestigen veel van deze soorten zich in de ondiepere gebieden zoals het koraalrif. Leven in de open oceaan
Het dierlijk leven in de open oceaan bestaat in hoofdzaak uit twee groepen: dieren die zich met de zeestromingen laten meevoeren en dieren die zelf zwemmen. De eerste groep bestaat uit kleine, soms microscopische diertjes, het zooplankton. De meest typische groep organismen in het zooplankton zijn kleine kreeftjes zoals het krill dat het belangrijkste voedsel vormt voor baleinwalvissen, waartoe onder andere de blauwe vinvis behoort. De belangrijkste zwemmende dieren van de open oceaan zijn natuurlijk de vissen. Meestal zijn dit snelle jagers zoals tonijn of scholenvormende vissen zoals ansjovis. Zeevogels spelen op zich een geringe rol in het ecosysteem van de open zee. Zij jagen op vis.
Opgevouwen gesteenteHet lijkt onmogelijk, maar gesteenten kunnen buigen. De harde, ogenschijnlijk starre lagen kunnen worden opgefrommeld en zelfs dubbelgevouwen. Dit proces, plooiing, vindt meestal plaats diep in de aarde. Buigen of barsten
We nemen een lange, niet te dikke kaars. Wanneer we beide uiteinden naar elkaar toe proberen te brengen, breekt de kaars. Nu gaan we een andere kaars voorzichtig wat warm maken, bijvoorbeeld in een bak met warm water. Het kaarsvet mag niet gaan smelten. Met de warme kaars proberen we opnieuw de beide uiteinden naar elkaar toe te brengen. Nu zal de kaars buigen en niet breken. Uit ons experiment blijkt dat vaste stoffen verschillend kunnen reageren op het uitoefenen van druk bij verschillende temperaturen. Dit verschijnsel kunnen we ook toepassen op gesteenten. Als een gesteente warm is en er wordt druk op uitgeoefend, kan het buigen. Als het gesteente koud is, zal het eerder breken. Geplooid gesteente
Gesteente kan worden omgebogen en geplooid als het warm is. Dit verschijnsel treedt op vanaf ongeveer 300°C, afhankelijk van het soort gesteente. Diep in de aarde is het warmer dan aan het aardoppervlak. Daar zullen de gesteenten dan ook worden geplooid als er druk op wordt uitgeoefend, bijvoorbeeld als twee continenten tegen elkaar botsen. Wat er dan gebeurt, is te vergelijken met een tafelkleed dat op tafel ligt en we van twee kanten naar het midden duwen: het kleed wordt een aaneenschakeling van bergen en dalen. De toppen en dalen van de gebergteplooien heten plooikoppen, met tussen de plooikoppen in de flanken van de plooi.
OpkledenEen heel bijzonder Vlielander feest is het zogenaamde `opkleden` op 5 december, de dag dat Sint Nicolaas op Vlieland arriveert. Al jaar en dag besluit de Goedheiligman zijn liefdadigheidstoernee door Nederland op Vlieland. Naast dit traditionele feest vindt er `s avonds een echt folkloristisch gebeuren plaats onder de naam `opkleden`. Dit gebruik is nauw verwant met soortgelijke feesten op andere eilanden, zoals Oude Sunderklaas op Texel en Klozum op Schiermonnikoog.
Vanaf 19.30 uur trekken jaarlijks een 150-tal personen in `het pak` langs de huizen waarvan de deuren openstaan en gaan daar naar binnen. `Het pak` kan zijn een vorm van uitbeelden van iets dat het afgelopen jaar op het eiland is gebeurd, het kan ook een eenvoudige verkleding zijn. Net zo goed als het maken van praalwagens voor het carnaval is het maken van `het pak`, de vermomming dus, waarin in men wil rondlopen, reeds maanden of weken van te voren een gezellige gebeurtenis. Een en ander geschiedt natuurlijk onder de grootste geheimhouding.
De in de woning verzamelde mensen moeten proberen de verklede personen te herkennen. Het meeste succes heeft natuurlijk hij of zij van wie de vermomming zo goed is, dat de naaste familie de betrokkenen niet herkent.
Om 23.00 uur wordt in het oudste horeca-etablissement van Vlieland, Hotel Bruin, een bal-démasqué georganiseerd. Zij die niet of weinig geraden zijn, mogen dan trots rondlopen.
Opvallend is dat de laatste jaren de maskers steeds meer verdwijnen en men alleen met schmink het gezicht onherkenbaar maakt.
OpossumsAndere naam: Amerikaanse buidelratten Wetenschappelijke naam: Didelphimorphia (orde binnen de Amerikaanse buideldieren, Ameridelphia)
Opossums zijn insectenetende buideldieren (Marsupialia). Ze hebben een spitse snuit met een groot aantal spitse tanden. Hun lange, meestal deels onbehaarde staart doet dienst als grijporgaan. De eerste achterteen kan tegenover de andere geplaatst worden. Opossums komen alleen voor in Amerika.
OppervlaktewantsenOppervlaktewantsen kunnen lopen op het water dankzij fijne, waterafstotende haartjes op de onderzijde van de voetleedjes (tarsen). Specialisten
Sommige insecten, waaronder verschillende soorten vliegen, muggen en zelfs wespen, kunnen op het water staan zonder door de oppervlakte te zakken. Ze zijn hiertoe in staat dankzij de fijne haartjes op de onderzijde van de voetleedjes (tarsen), die min of meer waterafstotend zijn. Dit vermogen heeft zich tot een leefwijze ontwikkeld bij de oppervlaktewantsen. Ze kunnen niet alleen op het water staan, maar er zich zelfs met flinke snelheid over voortbewegen en er hun voedsel vinden. Bovendien is niet alleen de onderzijde van de tarsen, maar de hele onderzijde van het lichaam voorzien van fijne, waterafstotende haartjes. De oppervlaktewantsen stammen af van wantsen die op het land leefden. Ze worden verdeeld over verschillende families, waarvan sommige wat dichter bij de landbewonende wantsen staan dan andere. De hoogste specialisatie vinden we bij de schaatsenrijders (Gerridae). Minder gespecialiseerd
Bij landbewonende wantsen staat op het uiteinde van het laatste voetleedje een dubbel klauwtje. Deze situatie treffen we ook aan bij de minder gespecialiseerde oppervlaktewantsen, zoals de vijverloper Hydrometra stagnorum. Dit is een algemene soort die men langzaam lopend over stilstaand of zachtjes stromend water kan zien bewegen, op zoek naar prooi. Deze bestaat uit allerlei kleine diertjes, zoals watervlooien en muggenlarven, die met de lange steeksnuit (rostrum) door het wateroppervlak heen worden aangespietst.
OPS - schildersziekteHet inademen van agressieve, vluchtige oplosmiddelen (om bijvoorbeeld vetten en oliën op te lossen) kan een schadelijke uitwerking hebben op het centrale zenuwstelsel. De hersenaandoening die daaruit voortkomt wordt in de volksmond `schildersziekte` genoemd. De medische term luidt Organo Psycho Syndroom (OPS).
Gevolgen van OPS
Nederland telt naar schatting ongeveer 3000 OPS-patiënten. OPS tast het centrale zenuwstelsel aan, met lichamelijke en psychische gevolgen. Bij het ziektebeeld gaat het om zeer uiteenlopende symptomen op het gebied van emotie, concentratie, geheugen en leervermogen. Geuite klachten zijn onder andere hoofdpijn, duizeligheid, concentratiestoornissen, moeheid en vergeetachtigheid. Zelfs karakterveranderingen zoals agressie komen voor, waarvan naast de OPS-patiënt zelf een heel gezin de dupe kan worden. In een ernstige vorm kan zelfs dementie voorkomen.
Niet alleen schilders
Niet alleen schilders hanteren deze giftige stoffen (zoals terpentine, thinner, tolueen, aceton of xyleen) maar ook tapijtleggers, autospuiters, laboranten of mensen die in drukkerijen de persen reinigen.
Lastige diagnose
OPS is moeilijk vast te stellen. Belangrijk is dat medici in ieder geval naar het arbeidsverleden kijken. Om deze hersenaandoening voor een deel te voorkomen wordt ernaar gestreefd zoveel mogelijk over te stappen op het gebruik van verfsoorten zonder oplosmiddelen. De Vereniging Organo Psycho Syndroom, waarin slachtoffers van de schildersziekte elkaar treffen, wil het gebruik van deze middelen tegengaan.
OpsporingsmethodesBij de zoektocht naar de voorraden aardolie en aardgas is er sprake van twee fasen. Eerst verkrijgt men door seismisch onderzoek inzicht in de verschillende lagen van de bodem, waaronder het al of niet voorkomen van lagen met gas of olie. Daarna volgen proefboringen die moeten uitwijzen of het om winbare hoeveelheden olie of gas gaat.
Weblinks:
Een animatie van seismisch onderzoek op land: http://www.shell.com/home-nam-nl-html-iwgen-Downloads-seismiek.exe
orang-oetanBorneose orang-oetan, jong © WWF-Canon - MTerrattaz
De orang-oetan is een mensaap met een roodbruine vacht. Orangs leven bij voorkeur hoog in de bomen van het oerwoud. Hun naam betekent dan ook `bos-mens`. Vooral doordat de hoeveelheid oerwoud sterk is afgenomen in Indonesië, is het aantal orangs sterk achteruitgegaan. Er zijn er tussen de 50.000 en 60.000 over. Het Wereld Natuur Fonds heeft diverse projecten om de orang-oetan en zijn leefgebied te beschermen.Tot voor kort werden de orang-oetans van Borneo en Sumatra als twee verschillende ondersoorten beschouwd. Volgens de meest recente opvattingen verschillen ze voldoende om ze als twee verschillende soorten te zien: de Borneose orang-oetan (Pongo pygmaeus) en de Sumatraanse orang-oetan (Pongo abelii).
Zie ook :www.wnf.nl/mensapenwww.wnf.nl/bibliotheek-spreekbeurten-mensaap.pdf
Andere namen: orang-oetang
Wetensch. naam: Pongo pygmaeus; Pongo abelii
Engelse naam: orang-utan
Verspreiding: Borneo, Sumatra
Voedsel: fruit
Lengte: tot 140 cm (staand mannetje)
Gewicht: tot 90 kilo
Status: bedreigd
OrchideeënfamilieDe orchidee heeft een tropisch imago. Toch horen er veel mooie orchideeënsoorten in de gematigde streken thuis. Die zijn vooral te bewonderen in schone natuurlijke milieu`s. Ze bloeien in het voorjaar massaal op vochtige, voedselarme plaatsen zoals schrale graslanden en jonge duinvalleien. Daar kunnen ze het landschap kleuren. Ze zijn wettelijk beschermd. Orchideeën hebben knollen en heel kleine zaden. Sommige soorten zijn pioniersplanten die, als de groeiplaats niet op een bepaalde manier wordt beheerd, weer vanzelf verdwijnen.
De volgende orchideeën worden besproken:
gevlekte orchis
groenknolorchis
grote muggenorchis
brede orchis
keverorchis
vleeskleurige orchis
harlekijn
dennenorchis
Organen op bestellingHarten, nieren en andere organen uit genetisch veranderde varkens kunnen misschien worden getransplanteerd in mensen. Dit wordt xenotransplantatie genoemd (xeno = vreemd). Varkens zijn zeer geschikt als leverancier van die organen, want mensen en varkens lijken inwendig sterk op elkaar. Bovendien zijn varkens makkelijk te fokken.
Oplossing voor tekort
Het tekort aan donororganen zal met orgaandonaties door mensen waarschijnlijk nooit helemaal opgelost worden. Als varkensorganen in mensen goed functioneren is het een oplossing voor dat tekort.
Kans op ziekte
Mensen kunnen via zon ingeplant varkensorgaan misschien ziek worden van onbekende varkensvirussen. In het ergste geval zou dat zelfs een besmettelijke ziekte kunnen zijn.
Problemen
Een groot probleem met het transplanteren van varkensorganen in mensen is afstoting. Het menselijk afweersysteem herkent het ingeplante orgaan als lichaamsvreemd en stoot het af. Lees verder over xenotransplantatie en biotechnologie
Organisatie van het levenOrganismen zijn opgebouwd uit weefsels en organen. Die weefsels en organen zijn opgebouwd uit cellen. Die cellen bevatten op hun beurt weer allerlei onderdelen. In de kern van de cel bevindt zich het DNA, de drager van de erfelijke informatie. De cel voert instructies uit die op het DNA gecodeerd staan. Uiteindelijk ontstaat hierdoor een levend wezen.
Genen in kaart
Feiten en cijfers over DNA
Maak zelf een eiwit!
Specialisatie, evolutie en erfelijkheid
Celspecialisatie
Uiterlijk en erfelijke eigenschappen
In Natuurinformatie.nl is veel informatie over dit onderwerp te vinden. In de bovenstaande artikelen zitten links naar veel van die informatie. Een overzicht van alle verwijzingen in bovenstaande artikelen bevindt zich hier.
Klik hier om naar de artikelen te gaan met voorbeelden uit de biotechnologie zoals die in Naturalis te vinden zijn.
Organische halogeenverbindingenOrganische halogeenverbindingen bestaan voornamelijk uit koolstof, waterstof en broom- en-of chloor. Sommige zijn van natuurlijke oorsprong, andere zijn synthetisch. Veel organische halogeenverbindingen zijn giftig. Voorbeelden van dit soort stoffen die een rol spelen in het zee- en kustmilieu zijn PCB`s, CFK`s en chloorparaffine. Andere zijn oplos- en schoonmaakmiddelen, zoals tetrachlooretheen en trichlooretheen. Ook veel bestrijdingsmiddelen zijn organische chloorverbindingen. Organische halogeenverbindingen met broom als bestanddeel zijn stoffen als methylbromide, ethyleendibromide, PBB`s en PBDE`s.
OrganotinverbindingenOrganotinverbindingen zijn koolstofverbindingen met tin als giftige component. Deze stoffen worden daarom gebruikt in aangroeiwerende verf. Begin jaren tachtig werden in druk bevaren delen van de Noordzee veel afwijkingen bij bodemdieren gevonden. Vooral de ontwikkeling van mannelijke geslachtskenmerken bij vrouwelijke wulken was opvallend. Franse vissers vonden in dezelfde periode veel vervormde oesters. Dergelijke vervormingen werden ook in jachthavens gevonden, waar het verband met de aangroeiwerende verf tributyltin het eerst werd aangetoond. Vanaf 2003 is het wereldwijd verboden om tinhoudende verf op het onderwaterschip aan te brengen. Vanaf 2008 mag geen enkel schip meer varen met dit soort verf onder de waterlijn.
In 1990 heeft de Europese Gemeenschap het gebruik van tinhoudende aangroeiwerende verf verboden voor schepen die korter zijn dan 25 meter. De grafiek laat zien dat sindsdien de gehaltes van giftige tinverbindingen in het havenwater sterk dalende zijn. Metingen in organismen (mosselen, garnalen, verschillende soorten vis) laten echter zien dat dit soort stoffen lang terug te vinden zijn in het milieu. In de Noordzee werd in 2003 de maximaal toelaatbare concentratie TBT in het water en in de bodem 10 tot 150 keer overschreden.
Weblinks:
Stichting de Noordzee over aangroeiwerende verf: http://www.noordzee.nl/scheepvaart-antifouling.html
Informatie van een fabrikant: http://www.ortepa.org-aboutorganotin.htm
Meer informatie over effecten van tributyltin: http://www.
orgelpijppoliep© Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie:
www.saxifraga.nl**
Deze hydroïdpoliep komt veel voor in de Oosterschelde. Hij wordt vrij groot, maar blijft wel een flinke slag kleiner dan de verwante penneschaft (Tubularia indivisa) die ook in de Oosterschelde voorkomt en soms stelen van meer dan 20 cm vormt.
De poliepen staan in trossen bij elkaar en hebben lange, dunne stelen. In het voorjaar vormen de popiepen aan de top trosjes rode voortplantingsorganen (bij de penneschaft zijn deze wit). Na verloop van tijd bedekken deze de tentakelkrans volledig.
Na de bevruchting ontstaat het kwalstadium. Deze kwalletjes laten echter niet los maar vormen elk één enkele larve. Deze `loopt` met behulp van 10 tentakels naar de voet van de steel van het ouderdier en vestigt zich daar. In de loop van het voorjaar sterven de oude poliepen af en groeit de nieuwe generatie weer uit.
Andere namen: gorgelpijppoliep; gorgelpijp
Wetensch. naam: Tubularia larynx
Engelse naam: flower-head; organ pipe
Verspreiding: van de Noordzee tot de Middellandse Zee
Voedsel: plankton
Lengte: 3 - 4 cm (max. 10 cm); tentakelkrans 10 - 15 mm doorsnede
Oriëntatie in het dierenrijkDieren leven en bewegen zich in een driedimensionale ruimte. Om te kunnen functioneren moeten ze weten waar ze zijn en hoe ze ergens kunnen komen. Voor vastzittende dieren lijkt dit minder belangrijk, maar ook die hebben vaak een vrij levend stadium (bijvoorbeeld zeeanemonen). Kortom, dieren moeten zich kunnen oriënteren. Hoe onthoud ik een plek?
Dieren moeten allerlei plaatsen terug kunnen vinden, zoals hun nest of een goede voedselplaats. Ze leveren daarbij soms prestaties die haast bovennatuurlijk lijken. Probeer maar eens een nest terug te vinden in een overvolle kolonie jan-van-genten. Als oriëntatiepunten gebruiken dieren soms zeer onopvallende zaken. Vogels die op zandige of stenige vlaktes nestelen en eieren met camouflagekleuren hebben, zoals bontbekpleviertjes, gebruiken schelpjes en kleine steentjes als geheugensteuntje. De grote Nederlandse gedragsonderzoeker Niko Tinbergen deed proeven over het oriëntatievermogen van graafwespen. Deze insectengraven een gang in het zand, waarin prooidieren en eieren worden gelegd. Die gang wordt bij het verlaten dichtgemaakt ter camouflage. De wesp vliegt één keer een rondje over de directe omgeving, wat genoeg blijkt om later de nestgang weer terug te vinden. Worden opvallende kenmerken rond het nest (zoals gevallen dennenappels) verlegd, dan is de wesp in grote problemen. Hoe vind ik de weg?
Als we ergens nooit eerder zijn geweest, gebruiken we hulpmiddelen zoals de positie van de zon en de stand van de sterren. Dieren doen hetzelfde.
Orinoco-krokodilDe Orinoco-krokodil is een grote krokodil die vroeger veel voorkwam langs het hele stroomgebied van de Orinoco. Na de meedogenloze jacht tussen de jaren `30 en `60 was er nog maar een fractie van dit aantal over. Hoewel formeel beschermd, wordt er nog steeds op de Orinoco-krokodil gejaagd en herstelt de soort zich maar langzaam.
Wetensch. naam: Crocodylus intermedius
Engelse naam: Orinoco crocodile
Verspreiding: Venezuela, Colombia (Orinoco)
Voedsel: vis, zoogdieren, vogels
Lengte: tot 6 m
Status: ernstig bedreigd
OrinocodolfijnDe Orinocodolfijn is een rivierdolfijn die in het stroomgebied van de Orinoco en de Amazone leeft. Het is echter een andere soort dan de Amazonedolfijn (Sotalia fluviatilis) die ondanks zijn leefgebied tot de zeedolfijnen behoort.
Orinocodolfijnen zijn soms grijzig wit, maar vaak ook roze van kleur. Op de lange, spitse snuit groeien korte snorharen, die waarschijnlijk dienst doen bij het opsporen van vis in het troebele water. De kop is hoog en rond, de flippers zijn breed en de rugvin is niet veel meer dan een lage richel.
Doorgaans zwemmen ze alleen of in paren. Alleen in het droge seizoen, als delen van de rivier droogvallen, komen ze in grotere groepen voor van maximaal twintig dieren.
Andere namen: boto; roze dolfijn; roze bruinvis
Wetensch. naam: Inia geoffrensis
Engelse naam: boto, Amazon River dolphin; pink dolphin; pink porpoise
Verspreiding: Zuid-Amerika: stroomgebied van de Orinoco en Amazone tot in Peru
Voedsel: vissen en kreeftachtigen
Lengte: 2 - 2,5 m, bij geboorte 75 - 80 cm
Gewicht: 85 - 160 kg, bij geboorte 7 kg
OrkaOrka`s zijn de grootste tandwalvissen die nog tot de dolfijnen worden gerekend. Ze komen, meestal in kleine familie-groepen, in alle wereldzeeën voor, met een voorkeur voor koeler water. Boven Schotland zijn ze dan ook vrij algemeen. Ook in de noordelijke Noordzee worden ze regelmatig waargenomen. In de zuidelijke Noordzee is de orka een dwaalgast. De laatste keer dat een orka op de Nederlandse kust strandde was in 1963 bij Noordwijk aan Zee.
De orka is een roofdier, dat leeft van zeehonden, andere zeezoogdieren, maar ook grote vissen zoals haaien en vogels zoals pinguïns. De orka is de grootste dolfijnen-soort; hij kan tien meter lang worden, 10.000 kilo wegen en eet per jaar 6 keer zijn eigen lichaamsgewicht aan voedsel.
Strandingen van orka`s op de Nederlandse kust
datum
plaats en bijzonderheden
4-12-1783 Domburg, zwanger vrouwtje
1811 Engelsmanplaat
15-4-1832 Ameland, (levend, maar gedood)
30-11-1841 Wijk aan Zee, vrouwtje
vóór 1887 Katwijk aan Zee, geslacht onbekend
1895 Wassenaarse Slag
7-9-1909 Noordwijk aan Zee, jong mannetje
1918 Egmond aan Zee, geslacht onbekend
november 1918 Zandvoort
augustus 1921 Vlieland
november 1921 Wieringen, mannetje
eind april 1926 Lichtschip Haaks, mannetje
20-7-1931 Terschelling, mannetje
5-1-1935 Wissekerke, mannetje
21-10-1936 Noordwijk aan Zee, vrouwtje
10-7-1937 Texel, vrouwtje
22-9-1937 Terschelling
14-10-1937 Ameland
8-7-1943 Terschelling, vrouwtje (zwanger)
20-7-1943 Terschelling
8-7-1945 Noordwijk aan Zee
28-12-1947 Schiermonnikoog, oud mannetje
zomer 1958 Terschelling
15-8-1959 Schiermonnikoog
20-7-1961 Goeree, geslacht onbekend
10-10-1963 Texel, mannetje
18-10-1963 Noordwijk aan Zee, geslacht onbekend
Bron: Kompanje, 1995
Verspreiding van orka`s
Weblinks:
Meer informatie voor kinderen over orka`s http://www.
OrkaOrka (Orcinus orca). Illustratie: Rob van Assen - © ArtBoutique
Classificatie Klasse: Mammalia (zoogdieren) Orde: Cetacea (Walvissen) Onderorde: Odontoceti (tandwalvissen) Familie: Delphinidae (dolfijnen) Geslacht: Orcinus Soort: Orcinus orca (orka)
Namen Nederlands: orka, zwaardwalvis Engels: orca, killer whale Frans: orque Spaans: orca Duits: Orka Groepje orka`s. Foto: FIRMM www.firmm.org
© 2003 Kustvereniging EUCC, Leiden
Beschrijving Grootste soort uit de familie van de dolfijnen. Heeft een gezet lichaam, met een stompe snuit. De orka heeft één spuitgat, en grote peddelvormige buikvinnen. De 2 m. lange rugvin van de volwassen mannetjes is kenmerkend. Zowel de bovenste als onderste kaken hebben 20 - 26 tanden; ze zijn groot en door hun kegelvorm scherp. Kleur Zwart met een witte onderzijde, waarvandaan een brede witte streep zich uitstrekt naar de zijden. Eveneens een wit vlak rond de ogen en een grijze, halvemaanvormige vlek achter de rugvin. Lengte Mannetjes: 7 - 8 m (max. 9,80 m); vrouwtjes ca. 5,50 - 7 m (max. 8,5m); pasgeborenen: 2,10 - 2,50 meter. Gewicht Mannetjes: 10.000 kg; vrouwtjes: 7.500 kg; pasgeborenen: 180 kg.
Verspreiding Orka`s behoren tot de zeezoogdieren met de grootste verspreiding. In veel gebieden zijn ze niet bijzonder veelvoorkomend, maar ze leven in alle oceanen, echter met een voorkeur voor koude wateren (zoals de Arctische en Antarctische wateren). Migratie Orka`s kunnen over grote afstanden migreren, op zoek naar voedsel zoals duidelijk gemaakt werd door orka Keiko (de vrijgelaten hoofdrolspeler uit de film Free Willy), die in het najaar van 2002 van IJsland naar de Noorse kust trok.
orkaDe orka is een erg grote dolfijn. Hij is gemakkelijk te herkennen aan zijn opvallende zwart-witte tekening en zijn tot 1,8 m hoge rugvin.
Orka`s leven doorgaans in kleine groepen, geleid door een ouder vrouwtje dat gewoonlijk de moeder van de meeste groepsleden is. De groepen zijn hecht. Elke groep heeft een eigen repertoire aan geluiden, een eigen dialect.
Orka`s zijn de `wolven van de zee`. Ze jagen meestal in groepsverband op vis, maar ook op zeeleeuwen, pinguïns en zelfs op walvissen.
Andere namen: zwaardwalvis; orca
Wetensch. naam: Orcinus orca
Engelse naam: killer whale; orca
Verspreiding: zeeën wereldwijd
Voedsel: vrijwel alle grotere zeedieren, tot en met walvissen
Lengte: 8 - 10 m (mannetje), 7 - 8,5 m (vrouwtje), bij geboorte 2 - 2,5 m
Gewicht: 2.600 - 9.000 kg, bij geboorte 180 kg
Status: thans niet bedreigd
OrnithischiaDe Ornithischia (vogelheupdinosauriërs) is de groep dino`s die een schaambeen hebben waarvan een deel naar voren en een deel naar achteren steekt. Toch waren de vogelheupdinosauriërs niet de voorouders van de vogels. De vogels stammen van de Saurischia af. Alle Ornithischia waren planteneters. Een planteneter heeft lange darmen nodig. Dankzij de naar achteren wijzende schaambeenderen was daar in de buik alle ruimte voor.
Een andere opvallende eigenschap van de Ornithischia is de benige, ruwe snuitpunt zonder tanden, die soms haast op een snavel lijkt. De Ornithischia hebben in de onderkaak een kleiner gat dan de Saurischia. Ook het gat vóór de oogkas is kleiner dan bij de Saurischia.
Binnen de Ornithischia vinden we vijf grote groepen: de Stegosauria, de Ankylosauria, de Pachycephalosauria, de Ceratopsia en de Ornithopoda. De Stegosauria en de Ankylosauria vallen op door hun huidbepantsering; de Pachycephalosauria en de Ceratopsia hebben beiden een opvallende hoofdtooi, net als sommige Ornithopoda.
OrnithischiaPisanosauridae Lesothosaurus Scutellosauridae Ankylosauridae Nodosauridae Stegosauridae Pachycephalosauridae Protoceratopsidae Ceratopsidae Heterodontosauridae Hypsilophodontidae Dryosauridae Camptosauridae Iguanodontidae Hadrosauridae
OrnitholestesOrnitholestes was een lichte, tweevoetige vleeseter die niet meer dan 2 meter lang werd. De lange staart besloeg meer dan de helft van de lichaamslengte. Het dier had een kleine, lange, smalle kop, relatief lange armen met aan de hand drie lange klauwvingers. Ornitholestes is bekend uit de Jura van Wyoming (VS). Samen met de Compsognathidae vormen ze een zijtak aan de basis van de latere grote theropoden als Tyrannosaurus en de voorlopers van de vogels.
OrnithomimidaeDe Ornithomimidae was een groep van opvallende theropoden die nogal op struisvogels leken. Toch waren ze aan de vogels maar nauwelijks verwant.
Het waren slanke, tot 6 meter grote dieren, met een lange, dunne, beweeglijke nek, grote ogen, relatief grote hersenen, en een lange, slanke, tandeloze bek. Aan de vrij lange armen zat een drievingerige hand met klauwen; de achterpoten waren lang en sterk gebouwd. De stijve staart zorgde voor balans.
Ornithomimidae zijn vooral bekend van het Boven-Krijt van Noord-Amerika en Azië. In Dino Argentino zijn ze niet te zien.
OrnithopodaDe groep van de Ornithopoda was heel divers. Er zijn meer dan 80 soorten goed bekend. Het waren kleine tot middelgrote planteneters, die op hun achterpoten of soms op alle vier de poten liepen. De kleinste soorten werden minder dan één meter lang, de grootste haalden een meter of vijftien.
Ze kwamen wereldwijd voor: zelfs uit Antarctica zijn ornithopoden bekend. Ook uit Argentinië kennen we ornithopoden: Kritosaurus en Edmontosaurus. Ook uit Nederland kennen we ornithopoden. Resten van dino`s zijn in Nederland alleen in Zuid-Limburg te vinden (vreselijk zeldzaam!), en de meeste botten die daar ontdekt zijn, zijn van ornithopoden afkomstig. Maar omdat het alleen maar losse botten zijn, en geen complete skeletten, weten we niet precies hoe de Nederlandse dino`s eruit zagen.
Ornithopoden vraten van alles. Hun bek was prima uitgerust om allerlei soorten planten fijn te malen. Net als de ceratopsen hadden ook de ornithopoden een tandenbatterij in hun kaak, een voortdurend doorgroeiend blok tanden, dat door het kauwen steeds weer bijgeslepen werd. Ornithopode-kaken waren wat meer gespecialiseerd in het fijnmalen van voedsel, terwijl ceratopsen meer knipkaken hadden. Een groot uitsteeksel aan de onderkaak gaf de zware kaakspieren een extra stevig aanhechtingspunt. Vergeleken met veel andere dino`s waren ornithopoden selectieve grazers: met hun smalle bek konden ze heel nauwkeurig kiezen wélke delen van de planten ze opvraten en welke niet.
Ornithopoden liepen op hun achterpoten, maar sommige soorten konden ook op alle vier de poten wandelen.
Ornithosuchidae en andere reptielenDe Ornithosuchidae is één van de groepen waar we de gemeenschappelijke voorouder van de dinosauriërs, krokodillen en de vliegende reptielen moeten zoeken. Ze leefden in de Trias. Naar de precieze ontstaansgeschiedenis van de dinosauriërs en hun verwanten wordt nog steeds veel onderzoek gedaan, want er is nog veel wat we niet weten.
Onderzoekers verschillen van mening over de plaats van de Ornithosuchidae in de stamboom van de dinosauriërs. Eerst dacht men dat het echte dinos waren, later zag men ze meer als de rechtstreekse voorouders van de dinos en volgens de laatste inzichten zijn ze meer verwant aan de krokodillen. Meer krokodil of toch meer dino, feit is dat de Ornithosuchidae ergens tussen de krokodillen en de dinosauriërs in zitten. Mede dankzij vondsten uit de Trias van Argentinië beginnen paleontologen de vroege ontstaansgeschiedenis van de dinosauriërs steeds beter te begrijpen.
In de Ornithosuchidae vinden we reptielen als Ornithosuchus en Riojasuchus, slanke, rechtop-lopende reptielen die tot drie meter lang werden. Het waren waarschijnlijk actieve jagers. Hun fossielen zijn bekend uit het Trias van Schotland en Zuid-Amerika.
Ook Lagosuchus (te zien in Dino Argentino) is een reptiel dat in de stamboom dichtbij de Ornithosuchidae staat. Lagosuchus wordt gezien als de voorouder van alle dinosauriërs. Onder meer de bouw van de poten, die al opvallend op die van de echte dinosauriërs beginnen te lijken, wijst daarop.
Lagosuchus leefde 228 miljoen jaar geleden; fossielen zijn gevonden in de Ischigualasto-vallei in Argentinië, en zijn te zien in Dino Argentino.
Orthide armpotigenWetenschappelijke naam: Orthida (orde binnen de articulate Armpotigen)
Orthide armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Cambrium tot en met het Perm (ca. 540-250 miljoen jaar geleden). Ze hadden een bolle, tweekleppige schelp met tanden en tandkassen. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor) zonder steunskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.
otterDe otter wordt ook wel visotter genoemd of Europese otter. Deze soort komt in bijna geheel Europa en Azië voor, maar is door jacht, biotoopvernietiging en watervervuiling sterk achteruit gegaan. In diverse landen is hij zelfs helemaal verdwenen.
In Nederland is de otter in 2002 geherintroduceerd, nadat hij ergens in de jaren tachtig was uitgestorven in ons land. Visotters eten voornamelijk vis, maar er zijn gevallen bekend waar otters ook eenden aanvallen. Het dier leeft hoofdzakelijk alleen. Ze hebben een territorium van 4 tot 20 kilometer lang.
Andere namen: visotter; Europese otter
Wetensch. naam: Lutra lutra
Engelse naam: European otter; common otter
Verspreiding: Europa, Azië
Voedsel: vooral vis
Lengte: 57 - 70 cm, staart 40 cm
Gewicht: 7 - 10 kg
Status: kwetsbaar
OtterschelpOtterschelpen worden tot 13 cm lang. Ze leven diep (tot 40 cm) ingegraven in de zandige of slikkige zeebodem en voeden zich via een dikke siphon. Fossiele otterschelpen werden op alle Friese waddeneilanden regelmatig gevonden. De laatste jaren spoelen ook weer verse schelpen aan: een teken dat de soort weer is teruggekeerd in de Noordzee.
De naam otterschelp berust op een schrijffout. Het dier heeft niets met otters te maken, maar in de eerste publicatie werd de bedoelde naam Lutaria (van lutum = slik) per abuis veranderd in Lutraria (van Lutra = otter).
Namen: Ned: Otterschelp Lat: Lutraria lutria Eng: Common ottershellDui: Ottermuschel Dan: zie Latijnse naam
Oude collecties in NaturalisToen het `s Rijksmuseum van Natuurlijke Historie, het huidige Naturalis, in 1820 bij Koninklijk Besluit werd opgericht, ontstond het uit een samenvoeging van bestaande collecties. Het materiaal in deze collecties dateerde ten dele uit het midden van de 18de eeuw, nu ongeveer 250 jaar geleden! `s Lands (of `s Rijks) Kabinet van Natuurlijke Historie
Voordat het museum werd opgericht in Leiden, bestond er al een instituut met een vergelijkbare naam in Amsterdam. Deze collectie was gehuisvest in het Trippenhuis, dat thans onderdak biedt aan de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Het hoofdbestanddeel van deze verzameling was afkomstig uit de privé-verzameling van de heer Joan Calkoen. Zijn collectie van voornamelijk insecten werd na zijn dood geveild in 1814. Het museum is in het bezit van de gedrukte veilingcatalogus, die doorschoten is met blanco papier. Hierop staat geschreven welke personen wat gekocht hebben, en tegen welke prijs. De meest voorkomende naam is Reinwardt, de toenmalige beheerder van `s Lands Kabinet van Natuurlijke Historie. Na samenvoeging met een aantal andere collecties vormde het aangekochte materiaal uit de Collectie-Calkoen in feite de start van de insectencollecties van het nieuw gevormde `s Rijksmuseum van Natuurlijke Historie. Belang van de Collectie-Calkoen
Naturaliënkabinetten waren in de mode in de 18de eeuw. Handelsschepen namen de meest vreemdsoortige planten en dieren mee uit verre streken. Wie het kon betalen, kocht dat materiaal en zette de pronkstukken in een kabinet.
Oude dijk Den AndelDit bultje naast de weg tussen Den Andel en Westernieland zou wel eens het kleinste stukje beschermd natuurgebied van Nederland kunnen zijn. Het is een bijzonder restant van de door onze voorouders opgeworpen dijken. In 1717 werd het water zo hoog opgestuwd dat in heel Noord-Groningen de dijken braken. Er vielen duizenden slachtoffers. Om land te winnen werd bij het herstel de nieuwe dijk noordelijker opgeworpen. Als materiaal werd natuurlijk ook grond van de oude dijk gebruikt. De weg Den Andel-Westernieland volgt het tracé van de oude dijk.
Oude duinenDe oudste duinen liggen direct aan de noordkant van het dorp. Het dorp is er gedeeltelijk zelfs op gebouwd langs de straat Noorderstreek. Deze duinen stammen nog van het eiland zoals het rond 1500 was.
Kalk en planten
In deze oude duinen heeft het volgende proces gespeeld. Het regenwater spoelde in de loop van de eeuwen de kalk uit het zand van die duinen weg. De planten die van kalk houden en die hier vroeger groeiden, zoals duindoorn, zijn verdwenen. Er groeien bijna alleen nog maar mossen. Aan de noordzijde van de oude duinen groeit nog wel de eikvaren. Langs de hellingen staan de planten hazenpootje en duinruit. Op kale plekken komen de duinreigersbek en muurpeper voor.
OudejaarsvieringDe `oudejaarsviering` op Vlieland is een verhaal apart. Eeuwenlang is de jaarwisseling aan niemand voorbijgegaan. Voor de twintigste eeuw werd het nieuwe jaar vol blijdschap met geweerschoten begroet. Ondanks meerdere vastgestelde verboden via gemeentelijke verordeningen bleek het een gebruik te zijn dat niet uit te roeien was. `Expresselijk is het verboden het Nieuwe jaarschieten, hetzij met Geweeren, Pistoolen en daartoe bereidde sleutels en het werpen van Voetzoekers of andere Vuurwerken`.
In de twintigste eeuw werd het zogenaamde slepen geïntroduceerd. Alles wat los stond werd versleept waarbij nog altijd een paar hoogtepunten worden gememoreerd. Zo werd begin zestiger jaren de fiets van de rijksveldwachter (die overigens niet op slot stond) weggehaald bij het huis waar de goede man even zijn nieuwjaarswensen deed. De fiets werd op een dak verborgen. Een week lang werd er intensief naar gezocht. Wat was namelijk het geval? In één der fietstassen zaten zijn dienstrevolver en het boekje met bekeuringen! DOt hadden de slepers overigens niet ontdekt!
De grootste en zwaarste stunt vond begin negentiger jaren plaats toen de jeugd met een oud pantservoertuig van het leger middernacht door het dorp reed en deze voor het gemeentehuis plaatsten. Zij hadden de tank, die als schietdoel op de Vliehors stond, aan de gang gekregen en keurig rijdend het dorp bereikt!
De laatste jaren geraakt de `sleperij` echter in verval en gebeurt er weinig meer. Een nieuwe traditie van de laatste tientallen jaren is om direct na middernacht met véééél-lawaai-producerende bromfietsen en motoren door het dorp te jagen.
OuderdomOok al let je er goed op, toch zul je gedurende je leven blootgesteld worden aan lawaai. We leven nu eenmaal in een wereld vol autosnelwegen, treinsporen en brommers. Omdat je oren eigenlijk niet gemaakt zijn voor deze herrie, zul je naarmate je ouder wordt steeds slechter gaan horen. Dat is een natuurlijk slijtageproces in onze moderne maatschappij.
Omdat alle geluidsenergie via de voorkant het slakkenhuis binnenkomt [zie ook: slakkenhuis], slijten tijdens het ouder worden eerst de haarcellen voor de hoge tonen. De haarcellen voor de lage tonen liggen verder achterin en liggen daardoor beter beschermd. Ouderen zullen dus vaak geen vogels meer horen fluiten, maar nog wel vrachtwagens langs horen komen. Veel vervelender is dat ouderen ook geen onderscheid meer kunnen maken tussen medeklinkers met veel hoge frequenties, bijvoorbeeld de f, s en h.
Het verschil tussen ` fuif` en ` huis` wordt nog moeilijker te verstaan in een rumoerige omgeving. Wil je eens horen hoe het is om ouder te worden?
Muziek: Herman & Wilfried Finkers. Klik hier voor de tekst.
Als je ouder wordt, verlies je dus steeds meer hoge tonen. Hierdoor wordt het geluid doffer en zachter. Dit laatste euvel kun je prima verhelpen door het geluid extra te versterken met bijvoorbeeld een hoortoestel. Speel de kikkerrap nog maar eens, maar pas ondertussen het volume steeds aan zodat het goed hoorbaar blijft.
Ouderdom van de aardeHoe oud is de aarde?
Het oudst bekende gesteente is 3,8 miljard jaar oud. Je zou denken dat je, als je de ouderdom van het oudste gesteente op aarde kent, ook weet hoe oud de aarde is. Dat geeft echter alleen een minimum leeftijd voor onze planeet. We nemen namelijk aan dat de aarde eerst een gloeiende bol was. Uit die periode zijn dus helemaal geen gesteenten bekend. Toen de aarde begon te stollen werden pas de eerste gesteenten gevormd. Deze zijn echter sindsdien merendeels geërodeerd of weer omgesmolten in het binnenste van de aarde.
Het antwoord op de vraag `Hoe oud is de aarde?` moet daarom buiten de aarde worden gezocht. Terwijl de aarde en andere planeten nog gloeiende bollen waren, stolden al de eerste brokstukken in de ruimte. Sommige van deze brokstukken zijn later als meteorieten op aarde terechtgekomen. Door deze brokstukken te dateren weten we nu dat ons zonnestelsel, en dus ook de aarde 4,5 miljard (4.500.000.000) jaar oud is.
Oude dateringen
Vroeger beschikte men niet over de moderne dateringsmethoden waarmee we tegenwoordig kunnen werken. Men had toen andere methodes om de leeftijd van de aarde te bepalen. James Ussher, een Ierse bisschop, berekende in 1650 de ouderdom van de aarde met behulp van de Bijbel. Hij gebruikte daarvoor de leeftijden van de aartsvaders, en kwam tot de conclusie dat de aarde 4004 voor Christus op 23 oktober om 9 uur `s morgens was geschapen.
Die ouderdomsbepaling leidde tot de nodige discussies in wetenschappelijke kring.
OudeschildOudeschild ontstond in de zeventiende eeuw dankzij de opkomst van de scheepvaart voor de Rede van Texel. Rondom een admiraliteitshuis groeide het dorp `t Schilt. Later bouwde men in verband met de drukte een tweede dorp, Nieuweschild, noordelijker langs de waddendijk. Dit dorp is later weer verdwenen. Maar sindsdien heet het oorspronkelijke dorp Oudeschild. In de 18e eeuw was er malaise in de scheepvaart. In de 19e eeuw leefde het dorp weer op, na het graven van de haven.
Het heeft tot 1780 geduurd voor Oudeschild een eigen haven kreeg. Tot die tijd moest men kleinere schepen aan de dijk afmeren en grotere schepen op de rede voor anker leggen. De opkomst van de visserij - in 1890 waren al 170 blazers (houten vissersschepen) geregistreerd - en de komst van de veerschepen van de Alkmaar Packet en de N.V. TESO (Texels Eigen Stoomboot Onderneming) maakten een vergroting van de haven noodzakelijk. In 1890 vond een uitbreiding plaats met de Noorderhaven.
OudheidkamerDe Oudheidkamer is het kleinste museum op Texel. Stap binnen in een van de oudste huizen van Texel (1599) waarin het leven op Texel van rond 1900 aan den lijve kan worden ondervonden. Het is een museum met stijlkamers, kelder, zolderverdieping en de kleinste openbare kruidentuin van Nederland. Breng een bezoek aan dit museum en neem uw kinderen mee. Ze zullen zich verbazen hoe men vroeger leefde!
Adres en openingstijden
Adres: Kogerstraat 1, Den Burg (bij de Stenenplaats) Telefoon: 313135 of 314956
Openingstijden: april t-m oktober en de kerstvakantie van maandag t-m vrijdag van 10.00-12.30 en van 13.30-15.30 uur
Ovale strandschelpNederlandse naam
Ovale strandschelp.
Wetenschappelijke naam
Spisula elliptica (Brown, 1827).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een vrij stevige schelp die ovaal van vorm en gelijkmatig afgerond is . De afgeplatte gedeelten aan de zijkanten van de top zijn glad. De schelp is minder dik dan die van de stevige strandschelp. De ovale strandschelp heeft een diepere mantelbocht.
Grootte
Tot 3 cm lang en 2 cm hoog.
Kleur
Geelwit als ze vers zijn. Materiaal dat aanspoelt is meestal verkleurd en heeft donkere banden.
Voorkomen in Nederland
Losse kleppen zijn vrij algemeen, maar minder algemeen dan die van de andere strandschelpen. Verse exemplaren spoelen zelden aan.
Voorkomen in de tijd
De soort komt van oorsprong in Nederland voor.
Leefomgeving
Ovale strandschelpen leven ingegraven in de bodem, vanaf 10 meter diep, maar meestal minstens 20 meter diep.
Vergelijkbare soorten
De ovale strandschelp is moeilijk te onderscheiden van de stevige strandschelp en de halfgeknotte strandschelp. De zijkanten van de stevige strandschelp en de halfgeknotte strandschelp zijn echter gegroefd. De halfgeknotte strandschelp oogt driehoekiger en de grote strandschelp is dunner dan de ovale strandschelp. Bij oude afgesleten schelpen verdwijnen de groeven. Dan zijn de op elkaar lijkende soorten bijna niet meer te onderscheiden.
Naamgeving
De naam van de soort verwijst naar de ovale vorm van de schelp.
Over skelettenHet skelet is de sleutel tot het succes van gewervelde dieren. Het is een erg flexibele constructie, die zich in de loop van de evolutie makkelijk liet aanpassen. Gewervelde dieren konden zo elk plekje op de wereld veroveren - te land, ter zee en in de lucht.
skelet herdershond
skelet mol
skelet zeehond
skelet knobbelzwaan
Omdat elke leefomgeving andere eisen stelt, is een enorme verscheidenheid aan skeletvormen ontstaan. Toch is de basisbouw steeds hetzelfde: alle skeletten zijn opgebouwd uit dezelfde zeven botgroepen.
Lees meer:
De zeven botgroepen van het skelet
Gewrichten en spieren
Skeletten van gewervelde dieren
Skeletten in Naturalis
OverbevissingEen soort wordt, simpel gezegd, overbevist als men meer vangt dan er door natuurlijke aanwas bij komt. Door overbevissing zakt het paaibestand van de soort (de dieren die voor nakomelingen kunnen zorgen) onder het `veilig biologisch minimum`. Dit gebeurde bijvoorbeeld tussen 1964 en 1978 met de haring in de Noordzee. De vangsten worden minder dan onder ideale omstandigheden mogelijk zou zijn. Is het bestand eenmaal overbevist, dan blijven de vangsten laag, ook bij een hogere visserijinspanning.
Een optimale bevissing beperkt zich tot die hoeveelheid die jaarlijks geoogst kan worden zonder het paaibestand in gevaar te brengen (de maximum sustainable yield = MSY). Als overbevissing voorkomen wordt kan men tot in lengte van jaren rekenen op goede visoogsten.
OvergevoeligStel je eens voor. Op een dag word je wakker, je rekt je uit en opent je raam. Buiten hoor je de vogels fluiten...
Fluiten? Schreeuwen! Een kabbelend beekje klinkt ineens een wilde rivier en een knetterend haardvuurtje als een oorlogsgebied. Er zijn mensen voor wie dit de werkelijkheid is. Zij leiden aan overgevoeligheid voor geluid of hyperacusis (Grieks: hyper = teveel, acusis = geluid).
Er zijn meerdere oorzaken die leiden tot hyperacusis, waaronder lawaai. Maar hoe het precies ontstaat en waar het aan ligt, is helaas nog niet duidelijk. Wel is duidelijk dat de oren van mensen met hyperacusis hun zogenaamd dynamisch bereik hebben verloren. Dat betekent dat ze geen onderscheid meer kunnen maken tussen hard en zacht geluid. Alle geluiden komen dus keihard binnen. En zo verandert de wereld van geluid in een ware hel!
Overwinterende vlindersTerwijl sommige nachtvlinders ook in de wintermaanden actief zijn, zien we `s winters niet zo gauw een dagvlinderfladderen. Toch kunnen we op een zonnige dag in februari al door zo`n zomerse bode worden verrast. Fladderaars in ruste
In de koude en gematigde streken, waar Nederland ook onder valt, is de winter een barre tijd om in te overleven. Voedsel is schaars of afwezig, en de temperaturen zijn laag, wat bij koudbloedige dieren als insecten tot verstarring kan leiden. Vele dieren kruipen in deze tijd daarom weg op een beschutte plaats en gaan in `ruststand`. Dat is een soort diepe slaap, waarbij het lichaam zeer weinig energie, en dus voedsel, verbruikt. Bij insecten wordt zo`n ruststand diapauze genoemd. In streken waar tijdens een hete, droge zomer de vegetatie geheel verdort, gaan veel insecten juist in de zomer in diapauze. Het is een algemeen voorkomende overlevingsstrategie. Overwinteraars in huis
Vlinders kennen, net als de meeste insecten, vier scherp omlijnde en zeer verschillende levensstadia: ei, larve (rups), pop en volwassen dier. De meeste vlindersoorten overwinteren als ei, larve of pop. Er zijn er echter ook, die als volwassen dier, als vlinder dus, overwinteren. Ze zijn in de nazomer of het vroege najaar uit de pop gekomen. Het zijn de laatste vlinders die zich nog tegoed doen aan de herfstbloemen. Als de temperatuur teveel zakt, zoeken ze een beschut plekje op. Op die zoektocht kunnen ze in huizen terechtkomen. Daar treffen we ze dan aan in een soort verstarring, ondersteboven hangend op zolder of in de kelder.