3 letters |
gen ∙ |
4 letters |
| ogen ∙ |
5 letters |
algen ∙ argen ∙ bogen ∙ dagen ∙ degen ∙ dogen ∙ eggen ∙ eigen ∙ engen ∙ ergen ∙ fagen ∙ gogen ∙ hagen ∙ hogen ∙ hugen ∙ jagen ∙ kagen ∙ kogen ∙ Lagen ∙ legen ∙ logen ∙ magen ∙ Megen ∙ mogen ∙ negen ∙ pogen ∙ ragen ∙ regen ∙ rogen ∙ sagen ∙ tegen ∙ togen ∙ vagen ∙ vegen ∙ wagen ∙ wegen ∙ wogen ∙ zagen ∙ zegen ∙ zogen ∙ |
6 letters |
afogen ∙ agogen ∙ asigen ∙ azigen ∙ badgen ∙ Baggen ∙ balgen ∙ bangen ∙ bargen ∙ beigen ∙ belgen ∙ beogen ∙ bergen ∙ beugen ∙ biggen ∙ bingen ∙ blagen ∙ boegen ∙ bongen ∙ borgen ∙ buigen ∙ burgen ∙ daggen ∙ dargen ∙ delgen ∙ deugen ∙ dingen ∙ doggen ∙ Dongen ∙ dragen ∙ drogen ∙ duigen ∙ enigen ∙ galgen ∙ gangen ∙ giggen gingen ∙ godgen ∙ gongen ∙ gragen ∙ gurgen ∙ hangen ∙ hedgen ∙ heggen ∙ hengen ∙ heugen ∙ hijgen ∙ hingen ∙ huggen ∙ huigen ∙ inogen ∙ jiggen ∙ joegen ∙ joggen ∙ jongen ∙ keggen ∙ klagen ∙ knagen ∙ koggen ∙ kragen ∙ kregen ∙ langen ∙ leggen ∙ lengen ∙ leugen ∙ liegen ∙ liggen ∙ loegen ∙ loggen ∙ longen ∙ maggen ∙ mangen ∙ mengen ∙ miegen ∙ mijgen ∙ morgen ∙ muggen ∙ naggen ∙ naogen ∙ neggen ∙ neigen ∙ nijgen ∙ omogen ∙ pangen ∙ pargen ∙ peggen ∙ pingen ∙ plagen ∙ plegen ∙ poggen ∙ Pregen ∙ puggen ∙ raggen ∙ rangen ∙ reggen ∙ reigen ∙ rijgen ∙ ringen ∙ Roggen ∙ rongen ∙ ruggen ∙ ruigen ∙ Sangen ∙ sargen ∙ sergen ∙ slagen ∙ smegen ∙ snegen ∙ soggen ∙ spogen ∙ spugen ∙ stagen ∙ stegen ∙ taggen ∙ tangen ∙ telgen ∙ tergen ∙ teugen ∙ tijgen ∙ tingen ∙ toegen ∙ tongen ∙ tragen ∙ tuigen ∙ uiigen ∙ valgen ∙ vangen ∙ velgen ∙ vergen ∙ viggen ∙ vijgen ∙ vingen ∙ vlagen ∙ vlogen ∙ voegen ∙ volgen ∙ vragen ∙ vuigen ∙ waggen ∙ walgen ∙ wangen ∙ weggen ∙ wiegen ∙ wiggen ∙ wilgen ∙ worgen ∙ wurgen ∙ zangen ∙ zeggen ∙ zengen ∙ zeugen ∙ zijgen ∙ zingen ∙ zongen ∙ zorgen ∙ zuigen ∙ zwegen ∙ |
7 letters |
afbogen ∙ afeggen ∙ afhogen ∙ afjagen ∙ aflagen ∙ aflogen ∙ afragen ∙ afregen ∙ afvagen ∙ afvegen ∙ afwegen ∙ afwogen ∙ afzagen ∙ afzegen ∙ afzogen ∙ alhogen ∙ antigen ∙ Asregen ∙ assigen ∙ aswegen ∙ azingen ∙ bazigen ∙ bedegen ∙ beëngen ∙ behagen ∙ bejagen ∙ bejegen ∙ belagen ∙ belegen ∙ belogen ∙ benigen ∙ beregen ∙ betogen ∙ bewegen ∙ bewogen ∙ bezagen ∙ bezigen ∙ bijogen ∙ blingen ∙ bloggen ∙ bozigen ∙ brengen ∙ bridgen ∙ broggen ∙ bruggen ∙ buiigen ∙ chargen ∙ dazigen ∙ dolagen ∙ domigen ∙ dovigen ∙ dozigen ∙ dreggen ∙ dreigen ∙ driegen ∙ dringen ∙ droegen ∙ drongen ∙ dwergen ∙ dwingen ∙ dwongen ∙ eclogen ∙ eenogen ∙ ertegen ∙ gebogen ∙ gedegen ∙ gedogen ∙ gelagen ∙ gelegen ∙ geligen ∙ gelogen ∙ gemegen ∙ gemogen ∙ genegen ∙ geregen ∙ getogen ∙ geurgen ∙ gewagen ∙ gewogen ∙ gezegen ∙ gezogen ∙ gitogen ∙ gorigen ∙ greigen ∙ hanigen ∙ harigen ∙ herigen ∙ hevigen ∙ homigen ∙ homogen ∙ horigen ∙ ieligen ∙ ijligen ∙ ijzigen ∙ inbogen ∙ indagen ∙ ineggen ∙ injagen ∙ inlagen ∙ inlogen ∙ innigen ∙ inregen ∙ invegen ∙ inwegen ∙ inwogen ∙ inzagen ∙ inzegen ∙ inzogen ∙ jarigen ∙ joligen ∙ kaligen ∙ karigen ∙ katogen ∙ kazigen ∙ keiigen ∙ ketigen ∙ klingen ∙ kloegen ∙ klokgen ∙ koeogen ∙ kologen ∙ kraggen ∙ krengen ∙ krijgen ∙ kringen ∙ kroegen ∙ krongen ∙ lasogen ∙ ledigen ∙ leiogen ∙ lenigen ∙ lomigen ∙ lopigen ∙ loungen ∙ managen ∙ matigen ∙ meligen ∙ mutagen ∙ nadagen ∙ naeggen ∙ najagen ∙ namagen ∙ navegen ∙ nawegen ∙ nawogen ∙ nazagen ∙ nazegen ∙ nodigen ∙ oenigen ∙ ombogen ∙ omhagen ∙ omjagen ∙ omlagen ∙ omtogen ∙ omwegen ∙ omzagen ∙ oncogen ∙ ontigen ∙ opbogen ∙ opdagen ∙ opeggen ∙ ophagen ∙ ophogen ∙ opjagen ∙ oplagen ∙ opregen ∙ opvegen ∙ opwegen ∙ opwogen ∙ opzagen ∙ opzogen ∙ ozingen ∙ parigen ∙ pezigen ∙ plaggen ∙ plengen ∙ ploegen ∙ pluggen ∙ potigen ∙ potogen ∙ prangen ∙ preggen ∙ proggen ∙ rarigen ∙ reeogen ∙ rodigen ∙ röntgen ∙ rozigen ∙ sjoegen ∙ Slangen ∙ sleggen ∙ slengen ∙ slingen ∙ sloegen ∙ smiegen ∙ spangen ∙ spongen ∙ staggen ∙ stangen ∙ steggen ∙ stengen ∙ stijgen ∙ stuggen ∙ swaggen ∙ swingen ∙ tanigen ∙ temigen ∙ terigen ∙ tjingen ∙ tjongen ∙ topogen ∙ troggen ∙ twijgen ∙ uiligen ∙ valigen ∙ verigen ∙ vetogen visogen ∙ vlaggen ∙ vleugen ∙ vliegen ∙ vloggen ∙ Vluggen ∙ vorigen ∙ vroegen ∙ vurigen ∙ wazigen ∙ weeigen ∙ weligen ∙ witogen ∙ wrangen ∙ wringen ∙ wroegen ∙ wrongen ∙ zaligen ∙ zedigen ∙ zerigen ∙ zijigen ∙ zwelgen ∙ zwengen ∙ zwijgen ∙ zwingen ∙ zwoegen ∙ zwolgen ∙ |
8 letters |
aanbogen ∙ aanhogen ∙ aanjagen ∙ aanlagen ∙ aanregen ∙ aantegen ∙ aantogen ∙ aanvegen ∙ aanzagen ∙ aanzogen ∙ aardigen ∙ afbiggen ∙ afborgen ∙ afbuigen ∙ afdingen ∙ afdongen ∙ afdragen ∙ afdrogen ∙ afgangen ∙ afgingen ∙ afhangen ∙ afhingen ∙ afjoegen ∙ afklagen ∙ afknagen ∙ afkregen ∙ aflangen ∙ afleggen ∙ aflengen ∙ afliegen ∙ afliggen ∙ afloggen ∙ |
